Uittreksel uit de wet betreffende de bescherming van natuurlijke personen met betrekking tot de verwerking van persoonsgegevens HOOFDSTUK I. - Vordering tot staking
Art. 209. Onverminderd andere mogelijkheden tot rechterlijk, administratief of buitengerechtelijk beroep, stelt de voorzitter van de rechtbank van eerste aanleg, zitting houdende zoals in kort geding, het bestaan vast van een verwerking die een inbreuk uitmaakt op een wettelijke en reglementaire bepaling betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens en beveelt er de staking van.
De voorzitter van de rechtbank van eerste aanleg, zitting houdende zoals in kort geding, neemt kennis van de vorderingen betreffende het door of krachtens de wet verleende recht om kennis te krijgen van persoonsgegevens, alsook van de vorderingen tot rectificatie, tot verwijdering of tot het verbieden van de aanwending van onjuiste persoonsgegevens of die gelet op het doel van de verwerking onvolledig of niet ter zake dienend zijn, dan wel waarvan de registratie de mededeling of de bewaring verboden is, tegen de verwerking waarvan de betrokkene zich heeft verzet of die langer bewaard werden dan de toegestane duur.
Art. 210. Vanaf het moment dat de verwerking bedoeld in artikel 209, persoonsgegevens betreft die worden verwerkt in de loop van een opsporingsonderzoek, van een gerechtelijk onderzoek, een strafrechtelijke procedure voor de bodemrechter of een procedure voor de uitvoering van een strafrechtelijk vonnis, behoort de beslissing over de rectificatie, de wissing of het verbod op gebruik van de persoonsgegevens, of de beperking van de verwerking, echter uitsluitend, naar gelang de fase van de procedure, tot het openbaar ministerie of de bevoegde strafrechter.
Art. 211. § 1. De vordering tot staking wordt ingediend bij verzoekschrift op tegenspraak, overeenkomstig de artikelen 1034ter tot 1034sexies van het Gerechtelijk Wetboek.
§ 2. In afwijking van artikel 624 van hetzelfde Wetboek kan de vordering naar keuze van de eiser worden gebracht voor de voorzitter van de rechtbank van eerste aanleg van :
1° de woonplaats of verblijfplaats van de eiser, indien de eiser of minstens één van de eisers de betrokkene is;
2° de woonplaats, verblijfplaats, zetel of plaats van vestiging van de verweerders of één van de verweerders;
3° de plaats of één van de plaatsen waar een deel of het geheel van de verwerking gebeurt.
Indien de verweerder geen woonplaats, verblijfplaats, zetel of plaats van vestiging in België heeft, wordt de vordering gebracht voor de voorzitter van de rechtbank van eerste aanleg te Brussel.
§ 3. De vordering gegrond op artikel 209 wordt ingesteld door :
1° de betrokkene;
2° de bevoegde toezichthoudende autoriteit.
Art. 212. Behoudens de toepassing van andersluidende bepalingen in internationale verdragen die in België van kracht zijn of in het recht van de Europese Unie, en onverminderd hun internationale rechtsmacht op grond van de bepalingen van het Wetboek van internationaal privaatrecht, hebben de Belgische hoven en rechtbanken in elk geval internationale rechtsmacht voor de in artikel 209 van deze wet bedoelde vorderingen tegen :
1° een verwerkingsverantwoordelijke of een verwerker die op Belgisch grondgebied gevestigd is of een vestiging heeft, wat betreft de verwerking van persoonsgegevens in het kader van de activiteiten van die vestiging, ongeacht de plaats waar de verwerking plaatsvindt;
2° een verwerkingsverantwoordelijke of verwerker die niet op Belgisch grondgebied gevestigd is of een vestiging heeft, wat betreft verwerkingen die gevolgen hebben voor of geheel of gedeeltelijk gericht zijn op betrokkenen die zich op het Belgisch grondgebied bevinden.
Art. 213. De beschikking wordt ter kennis gebracht aan de bevoegde toezichthoudende autoriteit binnen acht dagen te rekenen vanaf de uitspraak.
Bovendien licht de griffier van de rechtbank waar een beroep is ingesteld tegen de in het eerste lid bedoelde beschikking de bevoegde toezichthoudende autoriteit onverwijld.
Art. 214. De voorzitter van de rechtbank van eerste aanleg kan een termijn toestaan om aan de inbreuk een einde te maken, wanneer de aard van de inbreuk dit nodig maakt. Hij kan de opheffing van het stakingsbevel toestaan wanneer een einde werd gemaakt aan de inbreuk.
Art. 215. De voorzitter van de rechtbank van eerste aanleg kan toestaan dat zijn beslissing of de samenvatting ervan die hij opstelt, wordt aangeplakt tijdens de door hem bepaalde termijn, zowel buiten als binnen de betrokken inrichtingen, en kan op de wijze die hij gepast acht bevelen dat zijn beschikking of de samenvatting ervan in kranten of op enige andere wijze wordt bekendgemaakt, dit alles op kosten van de in het ongelijk gestelde partij.
De in het eerste lid vermelde maatregelen van openbaarmaking mogen evenwel slechts toegestaan worden indien zij er toe kunnen bijdragen dat de gewraakte daad of de uitwerking ervan ophouden.
Art. 216. Volgend op de in artikel 209 bedoelde vordering kan de eiser een schadevergoeding vorderen overeenkomstig het contractuele of buitencontractuele aansprakelijkheidsrecht.
Art. 217. Indien onjuiste, onvolledige of niet ter zake dienende persoonsgegevens of persoonsgegevens waarvan de bewaring verboden is, aan derden zijn medegedeeld, of indien een mededeling van persoonsgegevens heeft plaatsgehad na verloop van de tijd waarin de bewaring van die persoonsgegevens toegelaten is, kan de voorzitter van de rechtbank van eerste aanleg gelasten dat de verwerkingsverantwoordelijke, de verwerker, de ontvanger of hun gedelegeerde aan die derden kennis geeft van de beperking van de verwerking of de rectificatie of verwijdering van die persoonsgegevens.
Art. 218. Indien dwingende redenen bestaan om te vrezen dat bewijselementen die kunnen worden aangevoerd ter ondersteuning van een vordering voorzien in dit hoofdstuk worden verheeld, verdwijnen of ontoegankelijk worden gemaakt, gelast de voorzitter van de rechtbank van eerste aanleg op eenzijdig verzoekschrift elke maatregel ter voorkoming van die verheling, verdwijning of ontoegankelijkheid.
Art. 219. Onverminderd artikel 210 houden de bepalingen van dit hoofdstuk geen beperking in van de bevoegdheid van de rechtbank van eerste aanleg en van de voorzitter van de rechtbank van eerste aanleg zetelend in kort geding.