Op grond van artikel 224 §1, 4° BW kunnen de persoonlijke zekerheden, die door één van de echtgenoten zijn gesteld en die de belangen van het gezin in gevaar brengen, nietig verklaard worden. Het gevaar voor de gezinsbelangen moet worden beoordeeld op het ogenblik dat de zekerheid wordt gesteld en volgens de vergelijking van het bedrag waarvoor de zekerheid is gesteld met de financiële toestand van het gezin (Cass. 24 april 1998, R.W. 1998-99, 1189; Cass. 25 april 1985, Pas. 1985, I, 1053; Antwerpen 19 september 1990, Pas. 1991, II, 35; Rb. Gent 9 mei 1983, R.W. 1983-84, 1293).
De bevoegde rechtbank is de rechtbank van eerste aanleg.
Op grond van art. 224, § 1, eerste lid, B.W. moet de vordering in deze zaak door degenen die zich door de borgstelling benadeeld voelt.
De vordering moet worden ingesteld tegen de mede- echtgenoot, en tegen de begunstigde van de borgstelling, (K. Tobback, in Personen- en familierecht. Artikelsgewijze commentaar met overzicht van rechtspraak en rechtsleer, Nietigverklarende handelingen).
De nietigheid van art. 224 B.W. is een relatieve nietigheid (K. Tobback, o.c., in Personen- en familierecht. Artikelsgewijze commentaar met overzicht van rechtspraak en rechtsleer, Nietigverklaarbare handelingen).
Een akte van echtscheiding door onderlinge toestemming tussen de borgsteller en zijn echtgenote zou eventueel kunnen aantonen dat de nietigheid gedekt is.
Het gevolg van de nietigverklaring is dat de gehele borgstelling vernietigd wordt en geacht wordt nooit te hebben bestaan.
Eventueel verweer van de begunstigden van de borg: collusie tussen de echtgenoten.
De vordering tot nietigverklaring moet binnen het jaar ingesteld zijn. De bewijslast dat de vordering meer dan een jaar na de kennisname van de borgtocht is ingesteld, berust bij de schuldeiser.