Voorwaarden waaraan de bekentenis dient te voldoen
• geen vormvoorwaarden (een betekenis kan dus mondeling of schriftelijk worden afgelegd en zelfs zonder woorden door gedragingen of door een stilzwijgen)
• geen intentioneel element (een bekentenis die niet de bedoeling had als bewijs te dienen of niet de intentie had iets te bekennen of erkennen, verliest niet haar bewijswaarde). Let wel op de cassatierechtspraak van 3 mei 2018, RW 2019-2020, 969: "De buitengerechtelijke bekentenis onderstelt de bedoeling of de toerekenbare schijn hiervan om de juistheid van de beweerde feiten te bevestigen. Zij vereist niet dat de bekentenis werd gedaan met het oogmerk om aan de wederpartij een bewijs te verschaffen.".
• een bekentenis hoeft geen betrekking te hebben op een reeds ontstane of actuele betwisting (de bekentenis kan in tempore suspecto en in tempore non suspecto worden afgelegd en heeft alsdan dezelfde waarde)
• de bekentenis mag niet worden afgedwongen
Het belang van de bekentenis als bewijsmiddel wint aan belang door het bewijs middels sociale media berichten zoals facebookberichten, SMS berichten WhatssApp berichten, Instagram berichten. Vaak werden zij aanzien als een begin van bewijs, hetgeen op zich niet foutief is. Maar een begin van bewijs dient aangevuld en is geen volkomen bewijs. Welnu deze berichten kunnen vaak ook gekwalificeerd als een buitengerechtelijke bekentenis, waardoor hun bewijswaarde plots absoluut en volkomen wordt. Meer zelfs aldus zijn ze niet meer onderworpen aan vormvoorwaarden en kunnen ze bijvoorbeeld als volledig bewijs van een lening gelden, ongeachte de waarde van het geschil.
Een bekentenis is niet splitsbaar. Een begin van bewijs is dit echter theoretisch wel. Een partij kan er dus belang bij hebben om een bepaalds stuk niet als een bekentenis te kwalificeren maar wel als een begin van bewijs, zeker wanneer zij de verbod van splitsbaarheidd van de bekentenis hiermee wil omzeilen.
Over de kwalificatie en het onderscheidingscriterium tussen begin van bewijs en buitengerechtelijke bekentenis kan verder verwezen naar Stefaan DECLERCQ, Begin van bewijs of buitengerechtelijke bekentenis? Poging tot afbakening van twee bewijsmiddelen, RW 2020+-2021, 3. De auteur stelt in zijn bijdrage: "Indien de onregelmatige akte zowel voldoet aan de voorwaarden van een begin van bewijs als aan die van een bekentenis, dient dit geschrift te worden gekwalificeerd als een begin van bewijs door geschrift indien het opgesteld werd voor de uitvoering van de overeenkomst. Kwam het geschrift tot stand tijdens de uitvoeringsfase, dan is de kwalificatie van (buitengerechtelijke) bekentenis te verkiezen. "
Deze vernieuwing in het bewijsrecht is er gekomen door de rechtspraak van het Hof van Cassatie die de niet intentionele bekentenis en ook de bekentenis zonder voorafgaand geschil als bewijs heeft erkend.
Kan een elektronisch bericht op basis van deze theorie aanzien worden als een buitengerechtelijke bekentenis die het bestaan van de verkoop van een onroerend goed bewijst?
De rechtspraak beantwoord deze vraag ontkennend
Los van deze vraag dient vooreerst gesteld dat daze elektronische berichten zoals een e-mail in de regel niet voorzien zijn van een geldige elektronische handtekening al alsdan niet te te kwalificeren zijn als onderhandse akte.
Deze berichten kunnen ook niet gelden als een buitengerechtelijke bekentenis Zij dateren immers van het tijdstip voorafgaand aan de contractsluiting en kunnen dus niet tot bewijs gelden van een (plechtige) overeenkomst die nog niet werd afgesloten.
Dit elektronisch verkeer situeert zich in de louter precontractuele fase. Een bewijs van het bestaan van een overeenkomst kan niet geleverd worden voorafgaand aan het sluiten van de overeenkomst (Antwerpen 23 maart 2017, RW 2017-18, (787) 788 en Antwerpen 19 december 2016, DCCR 2017, 77, noot E. Terryn, DAOR 2017, 54, Not.Fisc.M. 2017, 127, noot D. Petosa, NJW 2017, 232, noot J. Callebaut, RABG 2017, 787, noot C. Heeb, RGTI 2016, 73, noot H. Jacquemin, RW 2017-18, 788, noot J. Baeck en J. Claeys, TBBR 2018, 71, noot W. Vandenbussche, TBO 2017, 260, T.Not. 2017, 408, noot; Antwerpen 24 juni 2013, T.Not. 2014, (345) 349, nr. 4.2.5..
Uittreksel uit het burgerlijk wetboek:
"Art. 1354 BW. De bekentenis waarop men zich tegen een partij beroept, is ofwel buitengerechtelijk ofwel gerechtelijk
Art. 1355 BW. Een zuiver mondelinge buitengerechtelijke bekentenis kan niet worden ingeroepen, wanneer het een eis betreft waarvan het bewijs door getuigen niet zou kunnen worden toegelaten."
De buitengerechtelijke bekentenis bedoeld in art. 1354 en 1355 B.W. is een eenzijdige daad waaruit een bewijs kan worden gehaald. Ze moet uitgaan van de partij tegen wie ze wordt aangevoerd, maar moet niet bestemd zijn om voor de tegenpartij als bewijs te dienen.
Voor de toepassing van art. 1354 en 1355 B.W. en voor het in aanmerking nemen van een buitengerechtelijke bekentenis is niet vereist dat tussen de betrokken partijen een reeds ontstane en actuele betwisting bestaat.
Voor een buitengerechtelijke bekentenis is absoluut niet vereist is dat de auteur van de bekentenis de wil heeft om over een ontstane en actuele betwisting een verklaring af te leggen of beseft dat de bekentenis tegen hem als bewijs kan dienen.
De feitenrechter beoordeelt op onaantastbare wijze de draagwijdte en waarde van een buitengerechtelijke bekentenis.
De bewijskracht van een schriftelijke buitengerechtelijke bekentenis staat ter wijze beoordeling van de rechter. De rechter mag ze al of niet aannemen.
De rechter moet nagaan of de buitengerechtelijke bekentenis in dusdanige omstandigheden werd afgelegd, dat zij als geloofwaardig voorkomt.
De bewijswaarde van een buitengerechtelijke bekentenis wordt overgelaten aan de vrije beoordeling van de feitenrechter, mede omdat de persoon niet de juiste draagwijdte van zijn bewoordingen heeft kunnen begrijpen.
De buitengerechtelijke bekentenis, zoals bedoeld in art. 1354 BW, is aan geen enkel vormvereiste onderworpen (in die zin: Cass. 19 oktober 1944, Pas. 1945, I, 14).
Het volstaat dat de buitengerechtelijke bekentenis uitgaat van de partij tegen wie ze wordt aangevoerd, ook al was ze niet bestemd om door de tegenpartij als bewijs te worden aangewend (in die zin: Cass. 25 mei 2009, JLMB 2010, 1305; Cass. 20 december 2007, RW 2009-10, 955).
Het feit dat deze bekentenis werd afgelegd in een akte die op zichzelf beschouwd enkel gevolgen heeft ten aanzien van een derde of die op zichzelf geen enkel rechtsgevolg kan hebben, verhindert niet dat daaruit een buitengerechtelijke bekentenis kan worden afgeleid (in die zin: Cass. 7 februari 1997, RW 1997-98, 339).
Let wel:
Nieuw bewijsrecht in burgerlijke zaken vanaf 1 november 2020
Wet 13 april 2019 Nieuw Burgerlijk wetboek Bewijs
Ilse Vogelaere, Nieuwe bewijsregels in burgerlijk recht vanaf 1 november 2020, De Juristenkrant, 390 29 mei 2019, pagina 3.
Uittreksel uit de wet
Afdeling 4. Bekentenis
Art. 8.30. Kenmerken van de bekentenis
De bekentenis kan gerechtelijk of buitengerechtelijk, uitdrukkelijk of stilzwijgend, al dan niet intentioneel zijn.
Art. 8.31. Buitengerechtelijke bekentenis
De zuiver mondelinge buitengerechtelijke bekentenis is enkel toelaatbaar in de gevallen waarin de wet het bewijs met alle bewijsmiddelen toelaat.
De buitengerechtelijke bekentenis kan voortvloeien uit het gedrag van een van de partijen, zoals de uitvoering van een contract. Dat gedrag kan met alle bewijsmiddelen worden aangetoond.
De buitengerechtelijke bekentenis heeft dezelfde wettelijke bewijswaarde als de gerechtelijke bekentenis.
Art. 8.32. Wettelijke bewijswaarde van de bekentenis
De bekentenis is onherroepelijk, behalve in geval van dwaling omtrent de feiten, of in geval van iedere andere nietigheidsgrond.
Zij levert een bewijs op tegen hij die de bekentenis gedaan heeft, tenzij zij niet oprecht is.
De samengestelde bekentenis is onsplitsbaar, tenzij een van de onderdelen ervan vals, onwaarschijnlijk of in tegenspraak is met het andere onderdeel. In dat geval mag elk onderdeel worden ingeroepen, onafhankelijk van het andere.