Voorlopig bewind en recht op keuze van medische behandeling.
Een persoon die onder de oude wet onder voorlopig bewind stond behield de volledige vrije keuze om zich medisch te laten behandelen en hierbij de door hemzelf gekozen arts en ziekenhuis te kiezen.
Persoonlijkheidsrechten zijn het geheel van subjectieve rechten waarvan elkeen door de enkel omstandigheid van zijn persoon-zijn, titularis is en die ertoe strekken met betrekking tot de fysieke, psychische en morele bestanddelen van zijn persoonlijkheid de rechtsbescherming te bieden.
Het gaat om rechtsbescherming tegenover iedereen zodat deze persoonlijkheidsrechten absoluut zijn.
Er bestaat geen systematische en alomvattende wetgeving met betrekking tot de persoonlijkheidsrechten.
Tot deze persoonlijkheidsrechten behoort het recht op fysieke integriteit hetgeen betekent dat de beschermde persoon volkomen vrij is om zich medisch te laten behandelen en om een arts en een ziekenhuis te kiezen en het behoort aan de voorlopige bewindvoerder over deze vrijheid te waken (F.J. Warlet, L’administration provisoire des biens, 105, nr. 3.3.1-139.
Men kon dus niet zomaar stellen dat een persoon die onder voorlopig bewind staat geen opnameovereenkomst kan ondertekenen.
Hij has hiertoe wel degelijk handelingsbekwaam.
Er weze aan herinnerd dat de handelingsonbekwaamheid met betrekking tot het patrimonium van de persoon die onder voorlopig bewind stond absoluut was.
Dit in tegenstelling tot het persoonlijkheidsrecht.
Wanneer derhalve de handelingsonbekwaamheid met betrekking tot het beheer van het patrimonium, dient de rechter de nietigheid uit te spreken wanneer zij gevorderd wordt ook al zou de rechtshandeling gesteld zijn in een heldere tussenpoos of op een ogenblik dat de beschermde persoon daartoe feitelijk bekwaam was (P. Sennaeve, Compendium van het personen- en familierecht, 8ste herwerkte uitgave, 307, 701).
Maar anders dan de keuze van de medische behandeling die tot het persoonlijkheidsrechten behoort, is de kamerkeuze in een ziekenhuis van een persoon die onder voorlopig bewind staat, van patrimoniale aard aangezien één en ander meebrengt dat er verhoogde kosten worden aangerekend onder de vorm van supplementen.
Deze kosten zijn weliswaar het gevolg van de medische behandeling voor dewelke de beschermde persoon vrijelijk heeft gekozen en mocht kiezen, doch zijn anderzijds van louter patrimoniale aard met als gevolg dat het ziekenhuis dergelijke overeenkomsten van kamerkeuze en financiële voorwaarden moet onderhandelen en afsluiten met de voorlopige bewindvoerder als wettelijke vertegenwoordiger van de beschermde persoon.
De voorlopige bewindvoerder dient te kunnen inschatten of deze kosten in verhouding staan tot het patrimonium van de beschermde persoon.
Concreet betekent dit ook wanneer een persoon onder voorlopig bewind een kamertype in een ziekenhuis zelf kiest, zonder tussenkomst van de voorlopige bewindvoerder en waarbij deze kamerkeuze een supplement met zich meebrengt (bv. een eenpersoonskamer) deze overeenkomst zonder tussenkomst van de voorlopige bewindvoerder nietig is en dat de vordering van het ziekenhuis voor deze supplementen dient te worden afgewezen.
Principieel leidt de nietigheid ertoe dat partijen in hun oorspronkelijke staat dienen teruggebracht te worden, het herstel van de partijen in hun oorspronkelijke toestand.
Maar natuurlijk kan men na de ziekenhuisopname de kamerkeuze niet meer ongedaan maken. Dit zou natuurlijk anders zijn wanneer nog tijdens de opname de nietigheid wordt vastgesteld en waarna natuurlijk de patiënt – beschermde persoon naar een andere kamer zou kunnen verhuizen, althans voor zover de voorlopige bewindvoerder zou weigeren het kamersupplement te betalen.
Toch dient opgemerkt dat artikel 1312 B.W. de medecontractant een ingevolge het voorlopig bewind nietige overeenkomst aanspraak kan maken op herstel wanneer hij aantoont dat de beschermde persoon nuttig gebruik heeft gemaakt van de hem verstrekte dienst zodat de uitvoering van de verbintenis hem tot gedeeltelijk voordeel heeft verstrekt.
Een en ander werd bevestigd in de rechtsleer door V. Bertouille, K Rotthier en E. Van Den Eeden, voorlopig bewind, praktische handleiding, Kluwer, 2008, 225, nr. 450.
Maar om op dit verweer te kunnen ingaan zal de rechter dienen geconfronteerd te worden met het uitdrukkelijk inroepen van dit verweer aangezien dit verweer niet de openbare orde raakt.
Vandaag voorziet de wetgeving een meer gemoduleerde mogelijkheid tot organisatie van het bewind, waarbij de beschemringsmaatregel ook betrekking kan hebben op de persoonlijkheidsrechten.
zie onder meer
Art. 492/1. BW [1 § 1. De vrederechter die een rechterlijke beschermingsmaatregel met betrekking tot de persoon beveelt, bepaalt de handelingen in verband met de persoon waarvoor de beschermde persoon onbekwaam is, met inachtneming van de persoonlijke omstandigheden en zijn gezondheidstoestand. Hij somt deze handelingen uitdrukkelijk op in zijn beschikking.
Bij gebreke van aanwijzingen in de in het eerste lid bedoelde beschikking blijft de beschermde persoon bekwaam voor alle handelingen in verband met zijn persoon.
De vrederechter oordeelt in zijn beschikking in ieder geval uitdrukkelijk over de bekwaamheid van de beschermde persoon met betrekking tot :
1° de keuze van zijn verblijfplaats;
2° het geven van de toestemming tot huwen bedoeld in artikel 75 en 146;
3° het instellen van en zich verweren tegen een vordering tot nietigverklaring van het huwelijk, bedoeld in de artikelen 180, 184 en 192;
4° het instellen van en zich verweren tegen een vordering tot echtscheiding op grond van onherstelbare ontwrichting van het huwelijk, bedoeld in artikel 229;
5° het indienen van een verzoek tot echtscheiding door onderlinge toestemming bedoeld in artikel 230;
6° het instellen van en zich verweren tegen een vordering tot scheiding van tafel en bed bedoeld in artikel 311bis;
7° het erkennen van een kind overeenkomstig [2 artikel 328]2 ;
8° het voeren van gedingen als eiser of als verweerder betreffende zijn afstamming bedoeld in boek I, titel VII;
9° de uitoefening van het ouderlijk gezag over de persoon van de minderjarige, bedoeld in boek I, titel IX [2 en van de ouderlijke prerogatieven]2 ;
10° de aflegging van een verklaring van wettelijke samenwoning bedoeld in artikel 1476, § 1, alsook de beëindiging van de wettelijke samenwoning, bedoeld in artikel 1476, § 2;
11° in voorkomend geval, het afleggen van een verklaring tot verkrijging van de Belgische nationaliteit, bedoeld in hoofdstuk III van het Wetboek van de Belgische nationaliteit van 28 juni 1984;
12° de uitoefening van de rechten bedoeld in de wet van 8 december 1992 tot bescherming van de persoonlijke levenssfeer ten opzichte van de verwerking van de persoonsgegevens;
13° de uitoefening van het recht bedoeld in de wet van 23 juni 1961 betreffende het recht tot antwoord;
14° het richten van een verzoek tot naams- of voornaamswijziging, bedoeld in artikel 2 van de wet van 15 mei 1987 betreffende de namen en voornamen;
15° [5 ...]5
16° het verlenen van de toestemming om een experiment op de menselijke persoon uit te voeren overeenkomstig artikel 6 van de wet van 7 mei 2004 inzake experimenten op de menselijke persoon;
17° het verlenen van de toestemming tot het wegnemen van organen zoals bedoeld in artikel 5 of artikel 10 van de wet van 13 juni 1986 betreffende het wegnemen en transplanteren van organen [5 of het verzet daartegen overeenkomstig artikel 10 van dezelfde wet]5;
18° de uitoefening van het recht op weigering om een autopsie uit te voeren op zijn kind van minder dan achttien maanden, bedoeld in artikel 3 van de wet van 26 maart 2003 houdende regeling van de autopsie na het onverwachte en medisch onverklaarde overlijden van een kind van minder dan achttien maanden;
[2 19° [5 het verlenen van de toestemming tot de wegneming van lichaamsmateriaal bij levenden bedoeld in de artikelen 10, 12 en 20, § 1, van de wet van 19 december 2008 inzake het verkrijgen en het gebruik van menselijk lichaamsmateriaal met het oog op de geneeskundige toepassing op de mens of het wetenschappelijk onderzoek, of het verzet daartegen overeenkomstig de artikelen 12 en 20, § 2, van dezelfde wet;]5]2
[3 20° de uitoefening van activiteiten van wapenhandelaar, tussenpersoon, wapenverzamelaar of van andere personen bedoeld in hoofdstuk IV van de wet van 8 juni 2006 houdende regeling van economische en individuele activiteiten met wapens;]3
[6 21° de ondertekening of authenticatie met behulp van de elektronische identiteitskaart overeenkomstig artikel 6, § 7, van de wet van 19 juli 1991 betreffende de bevolkingsregisters, de identiteitskaarten, de vreemdelingenkaarten en de verblijfsdocumenten en tot wijziging van de wet van 8 augustus 1983 tot regeling van een Rijksregister van de natuurlijke personen;
22° de aflegging van de in artikel 135/1 bedoelde aangifte van de overtuiging dat het geslacht vermeld in de akte van geboorte niet overeenstemt met de innerlijk beleefde genderidentiteit.]6
[5 De rechter spreekt zich in alle gevallen ook uit over de bevoegdheid van de bewindvoerder om de rechten van de patiënt uit te oefenen op basis van artikel 14, § 2, van de wet van 22 augustus 2002 betreffende de rechten van de patiënt voor het geval hij zelf deze rechten niet kan uitoefenen volgens voornoemde wet.]5
[2 De onbekwaamheid om het ouderlijk gezag bedoeld in het derde lid, 9° uit te oefenen, heeft de onbekwaamheid voor de uitoefening van het wettelijk bewind bedoeld in § 2, derde lid, 17° tot gevolg.]2
§ 2. De vrederechter die een rechterlijke beschermingsmaatregel met betrekking tot de goederen beveelt, bepaalt, met inachtneming van de persoonlijke omstandigheden, van de aard en de samenstelling van de te beheren goederen en van de gezondheidstoestand van de beschermde persoon, de handelingen of categorieën van handelingen in verband met de goederen waarvoor deze onbekwaam is.
Bij gebreke van aanwijzingen in de in het eerste lid bedoelde beschikking is de beschermde persoon bekwaam voor alle handelingen met betrekking tot de goederen.
De vrederechter oordeelt in zijn beschikking in ieder geval uitdrukkelijk over de bekwaamheid van de beschermde persoon met betrekking tot :
1° het vervreemden van zijn goederen;
2° het aangaan van een lening;
3° het in pand geven of hypothekeren van zijn goederen alsook het geven van de toestemming tot doorhaling van een hypothecaire inschrijving, met of zonder kwijting, en van de overschrijving van een bevel tot uitvoerend beslag zonder betaling;
4° het afsluiten van een pachtcontract, een handelshuurovereenkomst of een gewone huurovereenkomst [5 ...]5;
5° het aanvaarden of verwerpen van een nalatenschap, een algemeen legaat of een legaat onder algemene titel;
6° het aanvaarden van een schenking of een legaat onder bijzondere titel;
7° het optreden in rechte als eiser en verweerder;
8° het afsluiten van een overeenkomst van onverdeeldheid;
9° het aankopen van een onroerend goed;
10° het aangaan van een dading of het afsluiten van een arbitrageovereenkomst;
11° het voortzetten van een handelszaak;
12° het berusten in een vordering betreffende onroerende rechten;
13° het schenken onder levenden;
14° het aangaan of wijzigen van een huwelijkscontract;
[2 14/1° een overeenkomst als bedoeld in artikel 1478, vierde lid, af te sluiten en te wijzigen;]2
15° het maken of herroepen van een uiterste wilsbeschikking;
16° het stellen van handelingen met betrekking tot het dagelijkse beheer;
17° de uitoefening van het wettelijk bewind over de goederen van de minderjarige bedoeld in boek I, titel IX;
[4 18° het aangaan van een door de wet toegelaten erfovereenkomst;]4
[5 19° de uitoefening van zijn rechten en plichten in fiscale en sociale zaken;
20° het aangaan van periodieke schulden.]5
In voorkomend geval verduidelijkt de vrederechter in zijn beschikking welke de in het derde lid, 16°, bedoelde handelingen zijn die betrekking hebben op het dagelijkse beheer [5 en of en onder welke voorwaarden de beschermde persoon een bankkaart kan gebruiken om die handelingen te stellen]5.
§ 3. Ingeval de vrederechter zowel een rechterlijke beschermingsmaatregel met betrekking tot de persoon als een rechterlijke beschermingsmaatregel met betrekking tot de goederen beveelt, bepaalt hij in twee onderscheiden delen van zijn beschikking de handelingen met betrekking tot de persoon en de handelingen met betrekking tot de goederen waarvoor de beschermde persoon onbekwaam is.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij W 2013-03-17/14, art. 42, 061; inwerkingtreding : 01-09-2014 (W 2014-05-12/02, art. 22)>
(2)<W 2014-04-25/23, art. 187, 062; Inwerkingtreding : 01-09-2014>
(3)<W 2018-01-07/01, art. 29, 078; Inwerkingtreding : 01-03-2018>
(4)<W 2017-07-31/25, art. 5, 083; Inwerkingtreding : 01-09-2018>
(5)<W 2018-12-21/09, art. 11, 086; Inwerkingtreding : 01-03-2019>
(6)<W 2018-12-21/09, art. 11,d, 086; Inwerkingtreding : 31-03-2019>
Art. 492/2. [1 De vrederechter kan de vertegenwoordiging bij het verrichten van een rechtshandeling of proceshandeling slechts bevelen ingeval de bijstand bij het verrichten van die handeling niet volstaat.
Indien de beschikking geen andersluidende aanwijzing bevat, wordt de beschermde persoon alleen bijgestaan bij het verrichten van de handelingen waarvoor hij onbekwaam is verklaard.
Ten aanzien van een in artikel 488/2 bedoelde persoon kan de vrederechter enkel de bijstand bevelen bij bepaalde of alle handelingen die betrekking hebben op de goederen van de beschermde persoon.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij W 2013-03-17/14, art. 43, 061; inwerkingtreding : 01-09-2014 (W 2014-05-12/02, art. 22)>