Wie strafrechtelijke veroordeeld werd in het verleden werd onder de oude faillissementswet niet uitgesloten van de verschoonbaarverklaring. Evenzeer gold dit voor de omvang van het passief voor zover niet kan vastgesteld worden dat het faillissement door grove nalatigheid of bedrog werd veroorzaakt.
Immers:
Krachtens art. 80 Faill.W. voorzag dat de ongelukkig gefailleerde die te goeder trouw was verschoonbaar werd verklaard, tenzij er gewichtige omstandigheden voorhanden waren.
De Faillissementswet sloot de verschoonbaarheid niet meer uit in geval van strafrechtelijke veroordelingen.
Er kon geen sprake meer zijn van gewichtige omstandigheden die een beletsel vormden voor de verschoonbaarheid, gelegen in een geheel van feiten bestaande uit eerdere correctionele veroordelingen.
Nog minder kon een ten laste gelegd misdrijf waarvoor de gefailleerde werd vrijgesproken, een motief zijn om de verschoonbaarheid te weigeren, omdat zulks, wel degelijk een miskenning is van het strafrechtelijk gewijsde. Niet de vervolging maar het resultaat van de vervolging door het openbaar ministerie werd te dezen relevant geacht.
Wanneer een curator ter zitting verklaarde dat er van de zijde van de gefailleerde wel medewerking is geweest, en er een futiel misdrijf werd vastgesteld (bv. reizen zonder treinticket) kon zulks geen beletsel zijn voor verschoning. Op zichzelf maakte dit feit ook geen gewichtige omstandigheid uit die de verschoonbaarheid tegen hield
Ook de omvang van het passief, ook al werd het door de gefailleerde aanvankelijk geminimaliseerd, was geen afdoende reden om de verschoonbaarheid te weigeren, zeker niet wanneer nergens uit bleek dat het faillissement door grove nalatigheid of door naar bedrog neigende handelingen werd veroorzaakt.
Een oude correctionele veroordeling meer dan 10 jaar voor de afsluiting van het faillissement kon weliswaar op ernstige feiten slaan, maar werd geoordeeld als liggend in een te ver verleden om na 10 jaar als negatief element in aanmerking te komen bij de beoordeling van de verschoonbaarheid van de gefailleerde.
voor de tekst van deze gerechtelijke uitspraak Hof Antwerpen 1 oktober 2009, RW 2009-2010, 1266
voor de actuele regeling van kwijtschelding in het WER zie art. XX. 173 WER:
HOOFDSTUK 6. [1 - Kwijtschelding]1
----------
(1)<Ingevoegd bij W 2017-08-11/14, art. 3, 058; Inwerkingtreding : 01-05-2018>
Art. XX.173.[1 § 1. Indien de gefailleerde een natuurlijke persoon is, zal hij ten aanzien van de schuldeisers worden bevrijd van de restschulden, onverminderd de zakelijke zekerheden gesteld door de schuldenaar of derden.
De kwijtschelding heeft gevolgen voor de onderhoudsschulden van de gefailleerde noch voor de schulden voortvloeiend uit de verplichting tot herstel van de schade verbonden aan het overlijden of aan de aantasting van de lichamelijke integriteit van een persoon waaraan de gefailleerde schuld heeft.
§ 2. De kwijtschelding wordt enkel toegekend door de rechtbank op verzoek van de gefailleerde, welk verzoekschrift hij dient te voegen bij zijn aangifte van het faillissement of dient neer te leggen in het register uiterlijk drie maanden na de bekendmaking van het faillissementsvonnis, zelfs indien het faillissement is afgesloten voor het verstrijken van die termijn. Het verzoekschrift wordt door de griffier ter kennis gebracht van de curator. Deze legt uiterlijk na één maand een verslag neer in het register over omstandigheden die kunnen aanleiding geven tot de vaststelling van kennelijk grove fouten, bedoeld in § 3.
Zonder de sluiting van het faillissement af te wachten en van zodra de termijn van zes maanden is verstreken, kan de gefailleerde de rechtbank verzoeken uitspraak te doen over de kwijtschelding. Op verzoek van de gefailleerde deelt de rechtbank aan deze laatste, via het register, binnen een termijn van een jaar vanaf de opening van het faillissement, de redenen mee die rechtvaardigen waarom ze zich niet over de kwijtschelding heeft uitgesproken zonder dat deze mededeling vooruitloopt op de latere beslissing inzake de kwijtschelding.
De rechtbank spreekt zich uit over het verzoek tot kwijtschelding uiterlijk bij de sluiting van het faillissement of, indien het verzoek bedoeld in het eerste lid nog niet is ingediend op het ogenblik van sluiting, binnen een maand na het verzoek.
Het vonnis dat de kwijtschelding van de schuldenaar beveelt wordt door de griffier ter kennis gebracht van de curator en in het register neergelegd. Het wordt [2 door de curator]2 bij uittreksel bekendgemaakt in het Belgisch Staatsblad.
§ 3. Elke belanghebbende met inbegrip van de curator en het openbaar ministerie kan, bij verzoekschrift waarvan door de griffier wordt kennis gegeven aan de gefailleerde, vanaf de bekendmaking van het faillissementsvonnis vorderen dat de kwijtschelding slechts voor een deel wordt toegekend of volledig geweigerd bij gemotiveerde beslissing, indien de gefailleerde kennelijk grove fouten heeft begaan die hebben bijgedragen tot het faillissement. Dezelfde vordering kan worden ingesteld bij wijze van derdenverzet bij verzoekschrift uiterlijk drie maanden na de publicatie van het vonnis van kwijtschelding.
Wanneer de gefailleerde beoefenaar is van een vrij beroep, dan stelt de griffier diens [2 orde of instituut]2 in kennis door een kopie te sturen van het vonnis waarin de kwijtschelding voor een deel wordt toegekend of volledig geweigerd.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij W 2017-08-11/14, art. 3, 058; Inwerkingtreding : 01-05-2018>
(2)<W 2018-04-15/14, art. 240, 059; Inwerkingtreding : 01-05-2018>
Art. XX.174. [1 De echtgenoot, gewezen echtgenoot, wettelijk samenwonende of gewezen wettelijk samenwonende van de gefailleerde die persoonlijk verbonden is voor de schuld die voornoemde persoon tijdens de duur van het huwelijk of de duur van de wettelijke samenwoning was aangegaan, wordt ingevolge de kwijtschelding van die verplichting bevrijd.
De kwijtschelding kan de wettelijk samenwonende van wie de verklaring van samenwonen afgelegd werd in de zes maanden voor het openen van de faillissementsprocedure, niet tot voordeel strekken.
De kwijtschelding heeft geen gevolgen op de persoonlijke of gemeenschappelijke schulden van de echtgenoot, ex-echtgenoot, wettelijk samenwonende of gewezen wettelijk samenwonende voortvloeiend uit een overeenkomst door de genoemde personen gesloten, ongeacht of die schulden alleen of samen met de gefailleerde werden aangegaan, en die vreemd zijn aan de beroepsactiviteit van de gefailleerde.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij W 2017-08-11/14, art. 3, 058; Inwerkingtreding : 01-05-2018>