In een stelsel van scheiding van goederen komt de meerwaarde veroorzaakt door de inspanningen van een medewerkende echtgenoot in de onderneming van de andere echtgenoot toe aan deze laatste. Zulks is principieel ook het geval indien de medewerkende echtgenoot nooit een loon uit arbeid in deze zaak heft genoten. Deze harde regel kan afgezwakt worden door een arbeidscontract, aanpassingen in het huwelijkscontract of een vennootschap tussen beide echtgenoten.
Zijn er dan geen compensaties mogelijk na een relatiebreuk wanneer van geen van deze compenserende maatregelen werd gebruik gemaakt?
De rechtspraak blijft hierover verdeeld waardoor in elk geval opnieuw creativiteit kan aan de dag gelegd worden zowel om een compensatie te bekomen als om een compensatie te betwisten.
Oplossingen worden gezocht in een vordering tot vergoeding van uitgesteld loon of in de verrijking zonder oorzaak, weze het dat de strenge beoordeling van de vereisten voor deze rechtsfiguur zulks meer dan eens verhinderen. Het bekomen voordeel van de samenwoning met bijhorende welstand en de eigen beslissing van de verarmde vormen dan ook vaak een beletsel.
Kan de verrijking zonder oorzaak misschien nog weerhouden worden tussen ongehuwde samenwonenden waar de ene zich verarmd heeft door in de zaak van de andere te werken ligt de zaak tussen gehuwden toch anders. Immers kan verdedigd worden dat de verrijking en verarming niet zonder oorzaak is maar te gevolge van de uitdrukkelijke keuze die de echtgenoten gemaakt hebben door actief te kiezen voor de scheiding van goederen en haar rechtsgevolgen, terwijl anderzijds voor deze echtgenoten nog steeds het primaire huwelijksvermogensrecht met haar solidariteitsverplichting bestaat. Tenslotte is er nog de bepaling die voorkomt in de meeste huwelijkscontracten met scheiding van goederen huwelijkscontracten van scheiding van goederen stellende dat “aanspraken tussen echtgenoten worden geacht te zijn verrekend van dag tot dag”.
Echtgenoten gehuwd onder het stelsel van scheiding van goederen kennen zoals elk echtpaar een taakverdeling in de huishoudelijke taken. De huishouding bestaat niet alleen uit de spreekwoordelijke kookpot, was, plas en zorg voor de eventuele kinderen maar ook uit het zorgen voor inkomsten die de huishouding ondersteunen. In dit opzicht kan sporadische, aanvullende of bijkomstig hulp door de ene echtgenoot uitgevoerd in de onderneming van de andere echtgenoot gemakkelijk als een bijdrage in de huishouding in het kader van het primair stelsel worden beschouwd, zonder dat deze werkzaamheden na een relatiebreuk dienen verrekend.
Het blijft moeilijk verdedigbaar om wederzijdse werkzaamheden van echtgenoten tegenover mekaar af te wegen. Het huwelijk kan misschien als een vorm van een “onderneming”, en misschien als een vorm van “vennootschap” worden aanzien, maar deze toch al extreme interpretaties kunnen nooit resulteren in de conclusie dat een huwelijk een economische entiteit is.
Maar de verplichting tot bijdrage in de kosten van de huishouding kan op zich moeilijk een absoluut bezwaar blijven tegen de toepassing van de leer van de verrijking zonder oorzaak, gegeven het bestaan van een bijdrageverplichting in de kosten van de huishouding die ook bestaat bij feitelijke en wettelijke samenwoners, waar deze verplichting blijkbaar geen bezwaar hoeft te zijn voor een actio de in rem verso (vordering wegens verrijking zonder oorzaak).
Aldus wordt soms aanvaard dat de echtgenoot die een normale substantiële werkzaamheid uitvoert op regelmatige basis in de onderneming van de andere echtgenoot op een wijze die op de normale arbeidsmarkt vergoed wordt, terwijl deze tijdens het huwelijk geen vergoding heeft ontvangen en aldus de onderneming van de andere echtgenoot heeft verrijkt, bij de ontbinding van het huwelijk aanspraak moet kunnen maken op een vergoeding. Moeilijker wordt het een rechtsgrond hierrond te brouwen of de hindernissen van de vereisten van de actio de in rem verso te nemen en men zich niet wil beperken tot de kansarme weinig gefundeerde billijkheid
Sommige rechtsleer stelt dat de verrekingsclausule “de rekeningen tussen echtgenoten geacht worden te zijn verrekend van dag tot dag” enkel slaat mijns op de schulden en aanspraken kaderend binnen de lasten van het huwelijk en niet op prestaties geleverd door de meewerkende echtgenoot die werkelijk economisch van aard zijn en niet kaderen binnen de huwelijksrelatie, maar binnen een arbeids- of zakelijke relatie tussen de echtgenoten.
Deze stelling overtuigt niet en druist in zowel tegen de tekst als tegen de onderliggende gedachte van de clausule die elk a posteriori discussie over wat dan ook wil uitsluiten.
In deze visie zouden echtgenoten gehuwd met een contract van scheiding van goederen hun arbeid en vooral de inkomsten uit arbeid buiten de contractuele clausules van het huwelijksvermogensrecht houden en zouden er dus tal van aanvullende ongeschreven billijkheidsredenen bestaan om die koude scheiding van goederen af te zwakken, lees zelfs een aanvullend ongeschreven stelsel voor zweet, inzet, opoffering, toewijding en arbeid. Ontroerend, maar niet bepaald juridisch verdedigbaar, laat staan in overeenstemming met het in vrijheid gekozen huwelijksvermogenstelsel en de vrijheid van de echtgenoten om op elk ogenblik van het huwelijk zelfs zonder opgave van gronden uit de echt te scheiden of het huwelijkscontract te wijzigen.