Op een handelaar rust de verplichting, omwille van een vlot en efficiënt handelsverkeer, dat hij op de brieven en in het bijzonder op de klachten van klanten onmiddellijk reageert wanneer niet wordt ingestemd met de inhoud ervan. Het niet reageren bij ontvangst van een brief of klacht, kan gelden als vermoeden van aanvaarding. Deze regel dient niet alleen toegepast wanneer het Weens koopverdrag dient toegepast maar is inherent aan het Belgisch recht.
Sommige algemene voorwaarden bedingen een termijn waarbinnen protest dient gesteld. Wil deze termijn afdwingbaar zijn dan dient deze termijn redelijk te zijn, lees niet onredelijk kort. Zo oordeelde het Hof van Beroep te Antwerpen op 12 maart 2017, RW 2019-2020, 146 dat een termijn van zeven dagen om te protesteren tegen een factuur of een ereloonnota is onredelijk kort is.
Krachtens deze wetsbepaling kan de rechter inzake handelsverrichtingen uit het gebrek aan protest van een brief ten aanzien van een handelaar het feitelijke vermoeden putten en het bewijs erin vinden dat de handelaar de inhoud van die brief aanvaardt." Het hof van cassatie voegt hier evenwel aan toe dat de rechter één en ander beoordeelt zulks naargelang van de feitelijke omstandigheden van het geval.
Immers:
" Krachtens artikel 1353 Burgerlijk Wetboek worden de feitelijke vermoedens overgelaten aan het oordeel en het beleid van de rechter".
Aldus kan volgens het Hof van Cassatie de rechter zonder miskenning van de bewijsregels oordelen dat er geen algemene regel bestaat op grond waarvan kan worden aangenomen dat ten aanzien van handelaars het bewijs van het bestaan van een verbintenis geleverd wordt door het gebrek aan protest van een brief, aangezien daarvoor geen wettelijke grondslag bestaat;
Verder stelt het Hof van Cassatie in dit arrest dat de rechter ten gronde mag oordelen:
– een brief, uitgaande van een partij, op zichzelf geen bewijs kan aanbrengen ten aanzien van haar wederpartij, noch een bron van verbintenissen kan zijn, aangezien enkel de aanvaarding bewijswaarde kan verlenen aan dit eenzijdig geschrift;
– ten aanzien van handelaars het stilzwijgen op zichzelf geen bron van verbintenissen is, maar enkel een omstandig stilzwijgen een aanvaarding van een aanspraakbevestiging kan opleveren.
Let wel het Hof van Cassatie spreekt zich niet uit of de hoger vermelde redenering van de rechter ten gronde correct is (en zegt ook niet dat deze verkeerd is) . Het Hof stelt enkel dat het Hof van Cassatie zich hierover niet kan of mag uitspreken gezien dit de grond van de zaak raakt.
Afschaffing van Wetboek Koophandel en nieuwe bewijsregelsHet oude art. 25, eerste lid – betreffende het vrije bewijs in handelszaken – werd opgeheven en vervangen door art. 1348
bis BW, dat op zijn beurt wordt vervangen door art. 8.11 van het nieuwe BW en in werking zal treden op 1 november 2020 (wet van 13 april 2019 tot invoering van een Burgerlijk Wetboek en tot invoeging van boek 8 «Bewijs» in dat Wetboek.
Het oude begrip bewijs in handelszaken is inmiddels vervangen door het begrip bewijs in ondernemingszaken. Aan de regel van art. 25 Wkh. werd niets veranderd, behoudens dan dat deze regel niet alleen toepasselijk is tussen en tegen handelaars maar ook tussen en tegen ondernemingen.
Het ondernemingsrecht kent een principiële vrijheid van bewijsvoering, zonder dat er een hiërarchie bestaat tussen de verschillende bewijsmiddelen. De rechter beslist in concreto welke waarde hij aan elk concreet bewijs zonder dat het Hof van Cassatie zich over dit feitelijk oordeel mag buigen. De beoordeling van een feitelijk vermoeden wordt overgelaten aan de rechter ten gronde, die uit een bewijs aangebracht door een vermoeden de waarde van dit bewijs mag beoordelen en het gevolg dat hij hieraan wenst te geven (1353 B.W.).
Het oude art. 25 Wkh. heeft het over getuigenbewijs. De Cassatierechtspraak had deze regel uitgebreid tot andere bewijsmiddelen zoals vermoeden. Het nieuwe bewijsrecht herneemt de oude regel zoals uitgebreid (geïnterpreteerd) door het .Hof van Cassatie door in duidelijke woorden te stellen dat alle bewijsmiddelen aangewend kunnen worden tussen of tegen ondernemingen.
Factuurprotest en consumenten
De bijzondere bewijskracht waarmee de factuur wordt bekleed, geldt enkel tussen ondernemers.
Tegen een contractant voor wie de overeenkomst een burgerlijk karakter heeft, levert de factuur niet het bewijs op van de aanvaarding der algemene voorwaarden die
op de factuur voorkomen.
Een protest dor een particulier minder dan een maand na ontvangst van een factuur is niet als laattijdig te aanzien.
Uit een ondertekende verklaring bij afhaling van goederen, waarin wordt gesteld dat een factuur zal worden opgesteld als eindfactuur, kan geen aanvaarding worden afgeleid van de aanspraken.
Een protest kan blijken uit een niet vertrouwelijk schrijven van een advocaat.
Het gebrek aan tegenbericht op een dergelijk proest geformuleerd door een advocaat mag aanzien worden als een impliciet akkoord met de inhoud.
Een officieel schrijven tussen raadslieden, mag in principe gelijkgesteld worden met een
rechtstreeks schrijven aan partijen zelf, waarop de algemene verplichting voor de ondernemer tot protest of reactie in handelszaken evenzeer geldt.
Het uitblijven van enige reactie van de ondernemer op een dergelijk schrijven is wel degelijk te beschouwen als een omstandig stilzwijgen, en kan derhalve worden aanzien van een aanvaarding met de inhoud van dit schrijven als met de door de advocaat in deze brief voorgestelde handelwijze, waarbij aldus dit schrijven te beschouwen is als een akkoord tussen partijen.
Indien de factuur waarvoor aldus reeds een impliciete minnelijke regeling is tussengekomen alsnog het voorwerp uitmaakt van een gerechtelijke vordering, is deze vordering ongegrond.