De correcte taal in gerechtszaken als obligate taal geldt ook voor magistraten en advocaten. Net zoals we mogen verwachten dat de actoren van het recht en de rechtsonderhorigen ter zitting fatsoenlijk gekleed, gewassen en gekamd met gepoetste schoenen de zittingszaal betreden, zo mag van magistraten en advocaten verwacht worden dat zij (net zoals hun tanden poetsen) hun taal verzorgen.
De rechter toont aandacht en aanwezigheid voor de rechtsonderhorigen, hetgeen dus wel degelijk letterlijk wil stellen dat de rechter de debatten volgt en leidt, niet slaapt, niet op zoek is naar zijn hersenen via zijn neusgaten en in het algemeen voornaam blijft, ook in zijn taalgebruik. Hetgeen evenzeer geldt voor het parket en de advocaten, die hun bef niet gebruiken om hun zweet van hun voorhoofd te vegen of hun mondhoeken te reinigen, dan wel hun neus te snuiten.
Het Noordzee Germaans (de academische term voor het West-Vlaams), noch het Brabants, noch het Limburgs (de aloude term voor de Brabantse en Antwerpse dialecten) zijn geen erkende talen in gerechtszaken.
Wie het Nederlands niet machtig is, blijft best uit de rechtszaal, spoelt zijn mond met bruine zeep, leert AN en spreekt onze prachtige streektaal thuis onder familie of onder vrienden.
Rechters en advocaten dienen niet ondertiteld te worden. Zij maken zich in hun dialecten of verkakelingsgebrabbel belachelijk en onbereikbaar (zo niet onverstaanbaar) ten aanzien van burgers of mensen van het recht die een beetje van hun kerktoren verwijderd zijn, of zelfs van mensen binnen hun eigen streek die het AN Nederlands als enige spreek- en schrijftaal voeren.
Het is pijnlijk in de vele TV uitzendingen over het rechtspreken, nog steeds magistraten en advocaten te moeten aanhoren in een schabouwelijk Nederlands.