Burgers en ingezetenen hebben een principieel (subjectief) recht op een huwelijk.
Indien dit recht hen ontzegd wordt kan hiertegen beroep aangetekend voor de rechtbank van eerste aanleg. Hierbij mag aan de aanstaande echtgenoten geen bewijslast opgelegd worden van een negatief feit. Aanstaanden dienen aldus niet te bewijzen dat zij geen schijnhuwelijk aangaan. Bij weigering dient de ambtenaar het bewijs van schijnhuwelijk te leveren.
Overeenkomstig art. 167, laatste lid, B.W. kan door de belanghebbende partijen tegen de weigering door de ambtenaar van de burgerlijke stand binnen de maand na de kennisgeving van zijn beslissing beroep worden aangetekend bij de rechtbank van eerste aanleg.
Overeenkomstig art. 31, 2°, van het Ger. W. wordt onder het begrip «kennisgeving» verstaan, de toezending van een akte van rechtspleging in origineel of in afschrift; zij geschiedt langs de post of, in de gevallen die de wet bepaalt, in de vormen die deze voorschrijft.
In art. 167 B.W. wordt voor het overige niet nader vermeld op welke wijze deze kennisgeving van de weigeringsbeslissing dient te geschieden.
Terzake bestaat wel de ministeriële omzendbrief van 17 december 1999, gepubliceerd in het Belgisch Staatsblad van 31 december 1999, die het volgende voorschrijft: «... Bij een weigering brengt de ambtenaar van de burgerlijke stand zijn met redenen omklede beslissing zonder verwijl ter kennis van de belanghebbende partijen door middel van een aangetekende brief met ontvangstmelding of door rechtstreekse overhandiging tegen ontvangstbewijs aan de betrokkenen van de gemotiveerde weigeringsbeslissing...».
De rechtbank te Kortrijk oordeelde op 07-06-06, R.W. 2006-2007, 1329 dat deze omzendbrief slechts een interpretatieve en geen verordenende waarde heeft. De omzendbrief bevat immers geen terminologie die hem een dwingend karakter geeft en is bijgevolg inhoudelijk niet-verordenend. Formeel is de omzendbrief niet-verordenend omdat hij werd gepubliceerd in het Belgisch Staatsblad onder de hoofding die de niet-bindende berichten bevat, zich richt tot het bestuur en niet rechtstreeks tot particulieren, hij geen termijnen van inwerkingtreding bevat en hij geen sancties bevat bij niet-naleving ervan. De omzendbrief wijzigt aldus het bestaande wettelijke en reglementaire kader niet en brengt evenmin aanvullingen aan.
De rechtbank oordeelde verder:
"De kennisgeving kon bijgevolg gedaan worden per aangetekende brief, waarbij het aangetekend karakter ervan enkel tot doel heeft de afzender het bewijs te verschaffen dat de brief ook effectief werd verstuurd, maar niet dat de geadresseerde deze brief ook effectief heeft ontvangen.
In casu wordt overigens niet betwist dat de aangetekende brief effectief werd verstuurd en op 7 juli 2005 werd aangeboden, waarna bericht werd achtergelaten dat de brief kon worden afgehaald op het postkantoor.
Art. 35 Ger. W. bepaalt dat de betekening kan worden gedaan aan de woonplaats indien ze niet aan de persoon kan worden gedaan.
Art. 36 van het Ger. W. verduidelijkt dat onder «woonplaats» dient te worden verstaan de plaats waar de persoon in de bevolkingsregisters is ingeschreven als hebbende daar zijn hoofdverblijfplaats. Het Gerechtelijk Wetboek verwijst dus niet naar de werkelijke hoofdverblijfplaats.
Wie zijn inschrijving op de bevolkingsregisters vraagt en wijzigingen niet meldt niettegenstaande hij daartoe overigens wettelijk verplicht is, wordt geacht hiervan zelf de gevolgen te dragen.
Overigens blijkt niet dat de verweerster kennis had van de effectieve verblijfplaats.
Gelet op het bovenstaande, is de rechtbank van oordeel dat de kennisgeving van de brief op 7 juli 1995 rechtsgeldig is gebeurd.
Op 19 september 2005 was de beroepstermijn van één maand derhalve ruimschoots overschreden. De vordering van de eisers is bijgevolg onontvankelijk".
Dit vonnis onderstreept nogmaals het belang van de correcte inschrijving van de woonplaats en voorzover verblijfplaats dan toch zou afwijken van de woonplaats, is het aangewezen deze verblijfplaats steeds ter kennis te brengen van alle instanties en partijen, zeker degenen met wie of voor wie een geschil loopt.