Deze materie die vroeger geregeld werd in het wetboek van vennootschappen wordt sinds de invoering van het WER geregeld door boek XX van het wetboek van economisch recht:
Uittreksel uit het wetboek van economisch recht:Titel VII. [
1 - Aansprakelijkheidsvorderingen]
1 ----------
(
1)<Ingevoegd bij W
2017-08-11/14, art. 3, 058; Inwerkingtreding : 01-05-2018>
Art. XX.224.[
1 Deze titel is niet van toepassing op ondernemingen als bedoeld in [
2 artikel I.1, eerste lid, 1°, a)]
2, van dit boek.]
1 (dit betreft de natuurlijke personen die zelfstandig een beroepsactiviteit uitoefenen) ----------
(
1)<Ingevoegd bij W
2017-08-11/14, art. 3, 058; Inwerkingtreding : 01-05-2018>
(
2)<W
2018-04-15/14, art. 244, 059; Inwerkingtreding : 01-05-2018>
Art. XX.225.[
1 § 1. Indien bij faillissement van een onderneming, de schulden de baten overtreffen, kunnen de huidige of gewezen bestuurders, zaakvoerders, dagelijks bestuurders, leden van een directieraad of van een raad van toezicht, alsmede alle andere personen die ten aanzien van de zaken van de onderneming werkelijke bestuursbevoegdheid hebben gehad, persoonlijk en al dan niet hoofdelijk aansprakelijk worden verklaard voor het geheel of een deel van de schulden van de onderneming ten belope van het tekort, indien komt vast te staan dat een door hen begane, kennelijk grove fout heeft bijgedragen tot het faillissement.
Als kennelijk grove fout wordt in elk geval beschouwd iedere vorm van ernstige fiscale fraude, al dan niet georganiseerd, in de zin van artikel 5, § 3, van de wet van 11 januari 1993 tot voorkoming van het gebruik van het financiële stelsel voor het witwassen van geld.
§ 2. Paragraaf 1 is niet van toepassing wanneer de gefailleerde onderneming over de drie boekjaren voor het faillissement, of, indien de onderneming sedert minder dan drie jaar is opgericht, alle boekjaren voor het faillissement, een gemiddelde omzet van minder dan 620 000 euro, buiten de belasting over de toegevoegde waarde, heeft verwezenlijkt en wanneer het totaal van de balans bij het einde van het laatste boekjaar niet hoger was dan 370 000 euro [
3 ...]
3.
§ 3. Zowel de curatoren als elke benadeelde schuldeiser kunnen de in paragraaf 1 bedoelde rechtsvordering instellen. Een benadeelde schuldeiser kan de vordering alleen instellen indien de curator de vordering zelf niet instelt binnen een maand na hiertoe door de benadeelde schuldeiser te zijn aangemaand. De benadeelde schuldeiser stelt de curator daarvan in kennis. De curator kan tussenkomen in de door de schuldeiser ingesteld procedure. In dat geval wordt de curator van rechtswege geacht de vordering voort te zetten als rechtsopvolger van de schuldeiser.
§ 4. De boedel dient de schuldeiser voor de door hem gemaakte uitgaven en kosten te vergoeden indien de curator tussenkomt. De schuldeiser heeft eveneens recht op vergoeding voor de gemaakte kosten indien de curator niet tussenkomt en de vordering voordeel oplevert aan de boedel.
§ 5. Ongeacht of de vordering werd ingesteld door de curator of door een schuldeiser:
1° wordt de door de rechtbank toegekende vergoeding wegens vermindering of afwezigheid van activa evenredig verdeeld onder de schuldeisers met inachtneming van de wettige redenen van voorrang op die activa;
2° wordt de door de rechtbank toegekende vergoeding wegens vermeerdering van het passief van het faillissement evenredig verdeeld over alle schuldeisers zonder inachtneming van de wettige redenen van voorrang.
Elk verdeling geschiedt na voorafname van de boedelschulden.
§ 6. Wanneer de persoon, bedoeld in paragraaf 1, die hoofdelijk aansprakelijk gesteld wordt, een beoefenaar is van een vrij beroep, dan stelt de griffier diens [
2 orde of instituut]
2 in kennis door een kopie te sturen van het vonnis.]
1 ----------
(
1)<Ingevoegd bij W
2017-08-11/14, art. 3, 058; Inwerkingtreding : 01-05-2018>
(
2)<W
2018-04-15/14, art. 245, 059; Inwerkingtreding : 01-05-2018>
(
3)<W
2019-03-23/06, art. 30, 070; Inwerkingtreding : 01-05-2019>
Art. XX.226. [
1 Onverminderd artikel XX.225 kunnen de huidige of gewezen bestuurders, zaakvoerders, dagelijkse bestuurders, leden van een directieraad of van een raad van toezicht, alsmede alle andere personen die ten aanzien van de zaken van de onderneming werkelijke bestuursbevoegdheid hebben gehad, op vordering van de Rijksdienst voor Sociale Zekerheid of van de curator persoonlijk en hoofdelijk aansprakelijk worden gesteld voor het geheel of een deel van alle op het ogenblik van de uitspraak van het faillissement verschuldigde sociale bijdragen met inbegrip van de verwijlinteresten, indien zij, in de loop van de periode van vijf jaar voorafgaand aan de faillietverklaring, betrokken zijn geweest bij minstens twee faillissementen of vereffeningen van ondernemingen waarbij schulden ten aanzien van een inningsorganisme van de sociale zekerheidsbijdragen onbetaald zijn gebleven, voor zover zij bij die eerder failliet verklaarde of vereffende ondernemingen ten tijde van de faillietverklaring, ontbinding of aanvang van de vereffening tevens bestuurder, gewezen bestuurder, lid of gewezen lid van de directieraad of van de raad van toezicht waren of ten aanzien van de zaken van de onderneming werkelijke bestuursbevoegdheid hadden of hebben gehad.
Indien een vordering bedoeld in artikel XX.225 is ingesteld, wordt het bedrag dat op grond van die vordering aan de RSZ toekomt toegerekend op het bedrag van de veroordeling verkregen op grond van huidig artikel.]
1 ----------
(
1)<Ingevoegd bij W
2017-08-11/14, art. 3, 058; Inwerkingtreding : 01-05-2018>
Art. XX.227.[
1 § 1. Indien bij faillissement van een onderneming, de schulden de baten overtreffen, kunnen de huidige of gewezen bestuurders, zaakvoerders, dagelijks bestuurders, leden van een directieraad of van een raad van toezicht, alsmede alle andere personen die ten aanzien van de zaken van de onderneming werkelijke bestuursbevoegdheid hebben gehad, persoonlijk en al dan niet hoofdelijk aansprakelijk worden verklaard voor het geheel of een deel van de schulden van de onderneming ten belope van het tekort jegens de boedel, indien:
a) op een gegeven ogenblik voorafgaand aan het faillissement, de betrokken persoon wist of behoorde te weten dat er kennelijk geen redelijk vooruitzicht was om de onderneming of haar activiteiten te behouden en een faillissement te vermijden;
b) de betrokken persoon op dat ogenblik één van de hierboven vermelde hoedanigheden had; en
c) de betrokken persoon vanaf het ogenblik bedoeld in a) niet heeft gehandeld zoals een normaal voorzichtig en zorgvuldig bestuurder in dezelfde omstandigheden zou hebben gehandeld.
§ 2. De vordering in dit artikel bedoeld behoort tot de uitsluitende bevoegdheid van de curator.
§ 3. De door de rechtbank toegekende vergoeding wegens vermindering of afwezigheid van activa wordt evenredig verdeeld onder de schuldeisers met inachtneming van de wettige redenen van voorrang.
De door de rechtbank toegekende vergoeding wegens vermeerdering van het passief van het faillissement wordt evenredig verdeeld over alle schuldeisers zonder inachtneming van de wettige redenen van voorrang.
Elk verdeling geschiedt na voorafname van de boedelschulden.
§ 4. Wanneer de persoon, bedoeld in paragraaf 1, die hoofdelijk aansprakelijk gesteld wordt, een beoefenaar is van een vrij beroep, dan stelt de griffier diens [
2 orde of instituut]
2 in kennis door een kopie te sturen van het vonnis.
§ 5. Paragraaf 1 is niet van toepassing wanneer de failliet verklaarde onderneming een vzw, ivzw of stichting is die een vereenvoudigde boekhouding voert, overeenkomstig de artikelen 17, 37 en 53 van de wet van 27 juni 1921 betreffende de verenigingen zonder winstoogmerk, de stichtingen en de Europese politieke partijen en stichtingen.]
1 ----------
(
1)<Ingevoegd bij W
2017-08-11/14, art. 3, 058; Inwerkingtreding : 01-05-2018>
(
2)<W
2018-04-15/14, art. 246, 059; Inwerkingtreding : 01-05-2018>
Art. XX.228. [
1 De vorderingen op grond van de artikelen XX.225, XX.226 en XX.227 worden uitsluitend gebracht voor de insolventierechtbank.]
1 ----------
(
1)<Ingevoegd bij W
2017-08-11/14, art. 3, 058; Inwerkingtreding : 01-05-2018>