De echtscheiding onderlinge toestemming dient niet betekend.
De echtscheiding op basis van artikel 229§1 en §3 dient wel betekend. Hiertoe dient de grosse aan de gerechtsdeurwaarder bezorgd met verzoek toet betekening over te gaan.
Maar geldt de vereiste van betekening bij echtscheidingsvonnissen ook bij echtscheidingsvonnissen uitgesproken op grond van artikel 229 paragraaf twee burgerlijk wetboek? JA
Artikel 229 paragraaf twee van het burgerlijk wetboek voorziet in een echtscheiding op een gemeenschappelijke aanvraag door de twee echtgenoten na meer dan zes maand feitelijke scheiding of ingeval de aanvraag tot tweemaal toe werd gedaan conform artikel 1255 paragraaf één van het zelfde wetboek.
Herhaaldelijk werd de vraag gesteld of deze vonnissen, die samen werden aangevraagd ook dienden betekent te worden om kracht van gewijsde te krijgen.
Hierbij zou kunnen verwezen worden naar een echtscheiding op grond van onderlinge toestemming die in kracht van gewijsde treedt na verloop van een maand te rekenen vanaf de uitspraak.
Het probleem is echter dat er tegen deze vonnissen in theorie hoger beroep kan worden aangetekend, ook al is dit eerder theoretisch gezien wellicht geen van de partijen een voldoende belang in de zin van artikel 17 van het Gerechtelijk Wetboek zou kunnen aantonen. Anderzijds bestaat er geen enkele discussie dat het Openbaar Ministerie hoger beroep zou kunnen aantekenen. (het belang als toelatingsvoorwaarde van een rechtsvordering).
Derhalve zal de betekening van een dergelijk echtscheidingsvonnissen absoluut noodzakelijk zijn om kracht van gewijsde te bekomen aangezien op grond van artikel 28 en 1051 van het Gerechtelijk Wetboek een beslissing in kracht van gewijsde gaat van zodra zij niet meer voor verzet of hoger beroep vatbaar is en dit een maand vanaf de betekening van het vonnis.
Voor commentaar zie Veerle Borremans, artikel 229 paragraaf twee burgerlijk wetboek en overlijden voor de betekening of de overschrijving van het echtscheidingsvonnis: langstlevende of ex echtgenote in Tijdschrift voor familierecht 2008/9 pagina 159.