De familierechtbank kan, op vordering van één van de echtgenoten, indien zij dit wegens uitzonderlijke omstandigheden die eigen zijn aan de zaak, billijk acht, in het vonnis waarbij de echtscheiding wordt uitgesproken, beslissen dat bij de vereffening van de gemeenschap geen rekening zal worden gehouden met sommige goederen die zijn verworven of met sommige schulden die zijn aangegaan sedert het tijdstip dat de echtgenoten feitelijk gescheiden leefden.
De partijen kunnen dergelijke vordering ook instellen in de loop van de vereffening van de gemeenschap. (art. 1278, vierde lid Ger.W.).
Art. 1278, vierde lid Ger.W. is van toepassing op het wettelijk stelsel doch is niet van toepassing inzake een huwelijksvermogensstelsel tot zuivere scheiding van goederen (E. Coene, «Commentaar bij art. 1278 Ger.W.» in Comm.Pers. 1999, p. 38, nr. 68 en Gent 30 maart 2017, RW 2019-2020,590)
Krachtens art. 1278, tweede lid, Ger. W., werkt de echtscheidingsuitspraak, ten aanzien van de echtgenoten, wat hun goederen betreft, terug tot op de dag waarop de vordering tot echtscheiding is ingesteld en, wanneer er meer dan één vordering is, tot op de dag waarop de eerste is ingesteld, ongeacht of zij werd toegewezen of niet.
Krachtens het vierde lid van dezelfde bepaling kan de rechtbank, op vordering van een van de echtgenoten, indien zij dit wegens uitzonderlijke omstandigheden die eigen zijn aan de zaak, billijk acht, in het vonnis waarbij de echtscheiding wordt uitgesproken, beslissen dat bij de vereffening van de gemeenschap geen rekening zal worden gehouden met sommige goederen die zijn verworven of met sommige schulden die zijn aangegaan sedert het tijdstip dat de echtgenoten feitelijk gescheiden leefden.
Krachtens het vijfde lid van dezelfde bepaling kunnen de partijen een dergelijke vordering ook instellen in de loop van de vereffening van de huwelijksgemeenschap.
De mogelijkheid voor de rechtbank om, naar billijkheid en gelet op de uitzonderlijke omstandigheden die eigen zijn aan de zaak, te beslissen dat bij de vereffening van de huwelijksgemeenschap geen rekening zal worden gehouden met bepaalde goederen of schulden, betreft enkel goederen verworven na de feitelijke scheiding dan wel schulden aangegaan na de feitelijke scheiding die volgens de normale werking van het gemeenschapsstelsel gemeenschappelijk zouden zijn.
Bijgevolg kan art. 1278, vierde lid, Ger. W., in een stelsel van gemeenschap beperkt tot de aanwinsten, geen toepassing vinden op goederen die zijn verworven of schulden die zijn aangegaan vóór de feitelijke scheiding en evenmin op goederen of schulden van de partijen die volgens de normale werking van het gemeenschapsstelsel eigen zijn, eventueel tegen betaling van vergoeding aan het gemeenschappelijke vermogen.