Het vattingsbevel is een beslissing tot het vastnemen, blokkeren, vastpakken, vatten (desnoods boeien) met oog op medebrenging of gevangenneming. Zij kan kan genomen worden in het kader van de voorlopige hechtenis (door onderzoeksrechter, raadkamer of KI) , maar ook in het kader van de uitvoering van een gevangenisstraf met oog op uitlevering, of in het kader van een opsporingsonderzoek (art. 40 wetboek van strafvordering)
Het vattingsbevel moet precies de woning vermelden waar de te vatten persoon kan worden aangetroffen, indien het niet zijn woning betreft en op basis van dit bevel kunnen alle lokalen en aanhorigheden van de in het bevel geïdentificeerde woning worden doorzocht ter opsporing van de gezochte persoon, voor zover blijkt dat die lokalen en aanhorigheden daadwerkelijk zijn bedoeld door het bevel; het enkele feit dat aan sommige van die lokalen binnen de bedoelde woning een afzonderlijk busnummer is toegekend en dat zij feitelijk afzonderlijke woonentiteiten vormen, belet niet dat de rechter kan oordelen dat die lokalen en aanhorigheden worden geviseerd met het bevel (1) 'Vrijheidsbeneming en mogelijkheden tot het betreden van de private woning ter aanhouding van een verdachte, in verdenking gestelde of veroordeelde persoon'.
Het vattingsbevel laat dus toe een woning van een derde (niet de te vatten persoon) te betreden, voorzover de woning in het vattingsbevel wordt vermeld. Zulks maakt geen schending van de privacy uit. De weigering van de derde om zijn woning te laten betreden om de te vatten persoon mee te nemen, kan niet verhelpen dat de politie op grond van het vattingsbevel de woning binnendringt. Een huiszoekingsbevel is hiertoe niet vereist.
zie
COL 02/2020 van het college van procureurs-generaal “De vrijheidsbeneming en de mogelijkheden tot het betreden van de woning ter aanhouding van een verdachte, inverdenkinggestelde of veroordeelde persoon en de tijd gedurende welke geen opsporing ten huize, huiszoeking of vrijheidsbeneming mag worden verricht” (www.om-mp.be).
Hierin werd bij wijze van richtlijn onder meer gesteld:
m.b.t. de opsporing ten huize, huiszoeking en vrijheidsbeneming eveneens en in het het raam van de vatting van veroordeelden in uitvoering van vrijheidsbenemende straffen:
Het nachtelijk binnendringen is in elk geval toegelaten indien er sprake is van veroordelingen wegens misdrijven voorzien in: – boek II, titel Iter, van het Strafwetboek, of; – boek II, titel VI, Hoofdstuk I, van hetzelfde Wetboek, wanneer er ernstige aanwijzingen zijn dat er vuurwapens, explosieven, kernwapens, biologische of chemische wapens, of schadelijke of gevaarlijke stoffen waardoor bij ontsnapping mensenlevens in gevaar kunnen worden gebracht, kunnen worden aangetroffen. Het nachtelijk (tussen 21 uur ’s avonds en 5 uur ’s morgens) binnendringen in een woning ter fine van strafuitvoering is eveneens mogelijk ingeval er ernstige aanwijzingen zijn van mogelijk gewelddadig of gewapend verzet in hoofde van de voor strafuitvoering gezochte persoon of diens entourage, en er geen andere mogelijkheid voorhanden lijkt om de straf te kunnen uitvoeren. Ingeval de nood bestaat om een woning te betreden tijdens de nacht zal steeds voorafgaand overlegd worden met de procureur des Konings.
De persoon die gedomicilieerd is in dezelfde woning als de opgespoorde persoon krijgt door geen enkele wettekst een andere vorm van waarborg m.b.t. de bescherming van zijn woning dan de opgespoorde persoon.
De vrijheidsbenemende titels kunnen ten uitvoer gelegd worden zonder voorafgaande gerechtelijke controle in de woning van de betrokkene, maar kunnen daarentegen in de woning van een derde enkel uitgevoerd worden middels een specifieke machtiging.
Hieruit kan afgeleid worden dat er voor de tenuitvoerlegging van dergelijke titel in de woning van de betrokkene een vermoeden aanwezig moet zijn dat deze persoon zich in deze woning bevindt, terwijl bij de tenuitvoerlegging van de titel in de woning van een derde, bij gebrek aan een dergelijk vermoeden, de aanwijzingen nagegaan moeten worden op basis waarvan aangenomen mag worden dat de opgespoorde persoon zich in deze woning bevindt en dat het betreden van woning van de derde bijgevolg gerechtvaardigd is.
Hoewel dit onderscheid niet langer of niet expliciet in de in strafzaken toepasselijke wetteksten gemaakt wordt, wordt op het gebied van het uitvoerend beslag op roerend goed nog wel van dit principe uitgegaan, waarbij van hetzelfde uitgangspunt vertrokken wordt: zo voorziet artikel 1503 van het Gerechtelijk Wetboek niet in een bijzondere machtiging op grond waarvan de gerechtsdeurwaarder de woning van de schuldenaar kan betreden, maar onderwerpt het daarentegen het betreden van de woning van een derde aan de machtiging door de rechter.
Als richtlijn van het College van procureurs-generaal geldt bijgevolg dat de magistraat die opdracht geeft tot uitvoering van een titel van vrijheidsbeneming in de woning van een derde – ongeacht of deze titel de voorlopige hechtenis dan wel de strafuitvoering tot voorwerp heeft – de plaats van uitvoering aanduidt op de titel of in zijn opdracht.
De politieambtenaren hebben de mogelijkheid ‘steeds’ publiek toegankelijke plaatsen te betreden om opdrachten van gerechtelijke politie te vervullen, maar hierbij geldt wel de beperking dat zij deze plaatsen enkel mogen betreden gedurende de tijd dat het publiek is toegelaten. De politie kan deze plaatsen zowel ‘s nachts als overdag betreden