"Un chancelier sans sceaux est un apothicaire sans sucre"
Een kanselier zonder zegels is als een kruidenier zonder suiker.
verwar niet apothicaire met apotheker pharmacien
Een apothicaire is een medisch ongeschoolde hulp van een een apotheker (pharmacien), dan wel een gekwalificeerde kruidenier die in het ancien regime als enige suiker mocht verkopen. Een apothicaire die dus geen suiker meer mocht verkopen stelde niet veel meer voor.
In het ancien regime was een kanselier onloslosmakelijk verbonden met het instituut van de monarchie en niet met de persoon van de koning.
De benoeming tot kanselier was levenslang en hij kon noch op pensioen worden gezet, noch afgezet.
De belangrijkste taak van de kanselier (chancelier) was het zegelen (sceller) van de ordonanties, edicten, verklaringen en andere akten van de Koning die voortsproten uit de koninklike wil (la volnté royale).
Wanneer een kanselier in ongenade viel of te oud werd om zijn functie uit te oefenen, bleef hij zijn titel en waardigheid behouden, maar diende hij de zegels, waaronder "le sceau de France" af te staan (en kon ze dan ook niet meer plaatsen). De zegels werden dan toevertrouwd aan een afzetbare magistraat, le garde des sceaux.
Man mag van het ancien regime niet een karikatuur maken waarbij de wil en gril van de koning zomaar wet werd.
Het parlement van Parijs voorop, naast de hoven van justitie (soevereine kamers van de rekeningen, hoven van hulp en hogere concilies) hadden het voorrecht om koninklijke besluiten te registreren (lees voor te bereiden en nadien klaar te maken voor publicatie). Vanaf de veertiende eeuw, konden deze hoven protest uiten alvorens de koninklijke besluiten werden opgenomen.
Hieraan dient toegevoegd dat de magistraten in deze parlementen, ook hoven geheten, onafhankelijke rechters waren die niet door de Koning konden worden afgezet.
De Conseil privé (ou Conseil d’État) werd voorgezeten Kanselier (chancelier), die evenmin kon worden afgezet.
Als gevolg daarvan kan de vorst niet door over de hoofden van degenen die de macht hebben om nee te zeggen. En maakten wetten, besluiten en decreten wel degelijk het voorwerp uit van een debat. Het plaatsen va de zegel op een koninkijk document was dus geen ritueel, maar wel degelijk een uitoefening van macht, lees dus ook bewijs van bevestiging of instemming uitgaande van de overleggende organen en met de kanselier voorop.
Maar wanneer de kanselier zijn zegels werden ontnomen, had hij nog wel het kleed en de rang, maar niet meer de macht en uitstraling. Toch kon hem dan nog eens het recht worden verleend om eens aanwezig te zijn op de overlegbijenkomsten. Maar hij was dan niet meer dan een schim van zichzelf, een meubelstuk.
Zo werd al vlug gesteld: "Un chancelier sans sceaux est un apothicaire sans sucre". (Mémoires du maréchal de Bassompierre, éd Audoin de la Cropte de Chantérac, Paris, 1870-1877, 4 vol, t 1, p. 171-172)