Uittreksel uit het gerechtelijk wetboek:
art. 1278, vierde lid Ger.W.
De familierechtbank kan, op vordering van één van de echtgenoten, indien zij dit wegens uitzonderlijke omstandigheden die eigen zijn aan de zaak, billijk acht, in het vonnis waarbij de echtscheiding wordt uitgesproken, beslissen dat bij de vereffening van de gemeenschap geen rekening zal worden gehouden met sommige goederen die zijn verworven of met sommige schulden die zijn aangegaan sedert het tijdstip dat de echtgenoten feitelijk gescheiden leefden.
De partijen kunnen dergelijke vordering ook instellen in de loop van de vereffening van de gemeenschap.
De toepassing van dit art. 1278, vierde lid Ger.W. veronderstelt bewezen uitzonderlijke omstandigheden. De loutere feitelijke scheiding volstaat niet. Aldus komen ook omstandigheden die eigen zijn aan elke feitelijke scheiding niet in aanmerking.
De omstandigheden die in aanmerking worden genomen slaan op die goederen en schulden waarvoor tussen de echtgenoten geen affectio societatis bestaat, omdat zij van gescheiden inkomsten en met gescheiden uitgaven hebben geleefd.
Maar indien er een belangengemeenschap tussen de echtgenoten blijven bestaan (m.b.t. de in voormelde bepaling bedoelde goederen en schulden), dan is de toepassing van art. 1278, vierde lid Ger.W. uitgesloten. De rechter spreekt uit naar billijkheid. Hij is niet verplicht op het verzoek tot toepassing van art. 1278, vierde lid Ger.W. in te gaan indien uitzonderlijke omstandigheden aanwezig zijn. De rechter beslist in feite en op onaantastbare wijze over het uitzonderlijke karakter van de omstandigheden eigen aan de zaak, die hij releveert. De billijkheid houdt niet in dat de rechter verplicht is met de schuld aan de feitelijke scheiding rekening te houden. De centrale maatstaf is het gebrek aan affectio societatis en niet de schuld aan de feitelijke scheiding.
Weze weliswaar herinnerd aan de volledige tekst van art. 1278 Gerechtelijk wetboek:
"Het vonnis of arrest waarbij de echtscheiding wordt uitgesproken, heeft ten aanzien van de persoon van de echtgenoten gevolg vanaf de dag waarop de beslissing in kracht van gewijsde is getreden, en) heeft ten aanzien van derden zijn gevolgen vanaf de dag van de overschrijving.
Ten aanzien van de echtgenoten, wat hun goederen betreft, werkt het terug tot op de dag waarop de vordering is ingesteld en, wanneer er meer dan één vordering is, tot op de dag waarop de eerste is ingesteld, ongeacht of zij werd toegewezen of niet.
Ingeval een van de echtgenoten overlijdt voor de echtscheiding is overgeschreven doch nadat het vonnis waarbij de echtscheiding is uitgesproken in kracht van gewijsde is gegaan, worden de echtgenoten tegenover derden als uit de echt gescheiden beschouwd, onder de opschortende voorwaarde van overschrijving overeenkomstig artikel 1275.
De familierechtbank kan, op vordering van één van de echtgenoten, indien zij dit wegens uitzonderlijke omstandigheden die eigen zijn aan de zaak, billijk acht, in het vonnis waarbij de echtscheiding wordt uitgesproken, beslissen dat bij de vereffening van de gemeenschap geen rekening zal worden gehouden met sommige goederen die zijn verworven of met sommige schulden die zijn aangegaan sedert het tijdstip dat de echtgenoten feitelijk gescheiden leefden.
De partijen kunnen dergelijke vordering ook instellen in de loop van de vereffening van de gemeenschap."
Art. 1278, vierde lid Ger.W. is van toepassing op het wettelijk stelsel doch is niet van toepassing inzake een huwelijksvermogensstelsel tot zuivere scheiding van goederen (E. Coene, «Commentaar bij art. 1278 Ger.W.» in Comm.Pers. 1999, p. 38, nr. 68 en Gent 30 maart 2017, RW 2019-2020,590).
De rechter behoudt een appreciatiemarge. Hij spreekt uit naar billijkheid en is niet verplicht om op het verzoek tot toepassing van artikel 1278, vierde lid Ger.W. in te gaan.
De rechter beslist beoordeelt onaantastbaar het uitzonderlijke karakter van de omstandigheden eigen aan de zaak, die hij releveert. De schuld aan de feitelijke scheiding is geen beoordelingscriterium, zelfs niet in billijkheid. De maatstaf is immers het gebrek aan affectio societatis en niet de schuld aan de feitelijke scheiding.
Uitzonderlijke omstandigheden weren in de rechtspraak aangenomen wanneer de echtgenoten meer dan dertig jaar feitelijk gescheiden leefden. Zo ook wanneer de handelszaak sinds de feitelijke scheiding , een enorme uitbreiding kende door de inspanning van een van de echtgenoten en zelfs in het geval wanneer een van de echtgenoten, die onder algehele gemeenschap waren getrouwd een erfenis ontving na 4 jaar feitelijke scheiding.
Een feitelijke scheiding op zich volstaat evenwel niet. Evenmin volstaat het om louter te te verwijzen naar een overspelige relatie. Het foutieve gedrag van een der echtgenoten, kan toch een rol spelen bij de beoordeling van de rechter, die aan de hand van alle omstandigheden eigen aan de zaak middels soevereine beslissing oordeelt.
De toepassing van artikel 1278, vierde lid Ger.W. heeft geen terugwerkende kracht met betrekking tot de ontbinding van het huwelijk in de vermogensrechtelijke verhouding tussen de partijen.
Het voorwerp van de regeling is beperkt tot bepaalde goederen en schulden waarmee, gelet op de uitzonderlijke omstandigheden eigen aan de zaak, billijkheidshalve geen rekening kan worden gehouden, met dien verstande dat die bepaalde goederen en schulden de facto kunnen gelijk staan met de geheelheid van goederen en schulden die sedert de feitelijke scheiding zijn aangegaan of verworven.
Een ontslagvergoeding is het resultaat an een jarenlange tewerkstelling. Wanneer die jarenlange tewerkstelling zich situeerde binnen het huwelijk, heeft de ontslagvergoeding bij wijze van vervangingsinkomen een gemeenschappelijk karakter in de zin van artikel 1405, sub 1° BW. Dat de ontslagvergoeding ten tijde van de ontbinding van het huwelijksvermogensstelsel wordt uitbetaald, doet daaraan geen afbreuk, nu zij niet strekt tot compensatie van een opzegtermijn die het tijdstip van de ontbinding van het huwelijksvermogensstelsel overstijgt.
De toepassing van artikel 1278, vierde lid Ger.W. kan als dusdanig geen terugwerking behelzen van de ontbinding van het huwelijk in de vermogensrechtelijke verhouding tussen de partijen. Het moet specifiek gaan om bepaalde goederen en schulden waarmee, gelet op de uitzonderlijke omstandigheden eigen aan de zaak, billijkheidshalve geen rekening kan worden gehouden, met dien verstande dat die bepaalde goederen en schulden de facto kunnen gelijk staan met de geheelheid van goederen en schulden die sedert de feitelijke scheiding zijn aangegaan of verworven. Het gegeven dat een van beide echtgenoten na de feitelijke scheiding in de gewezen echtelijke woning verblijft en de hypothecaire lening alleen afbetaalt, verantwoordt geen toepassing van artikel1278, vierde lid Ger.W. (Gent 25 januari 2018, TEP 2018/1, 158)