Kan een schuldeiser van één der deelgenoten beslag leggen op het goed dat het voorwerp uitmaakt van een tontine beding ?
Een dergelijke schuldeiser zou vooreerst een vordering dienen in te stellen op grond van art. 1561 Ger.W. teneinde de onuitverdeeldheidtreding te bekomen.
Hiertegenover zou de schuldenaar of de mede deelgenoot zich kunnen beroepen op de vaststelling dat een tontine geen onverdeeldheid creëert tussen de deelgenoten waardoor de vordering tot onuitverdeeldheidtreding onmogelijk is en waarbij de schuldeiser zich alsdan zou moeten beperken tot de bewarende maatregelen van art. 1180 B.W. tot wanneer de schuldenaar ooit het volledig eigendomsrecht zou verkrijgen. Zie Hof van Beroep Antwerpen dd. 24.12.2003, CABG 2006/6, pg 40.
De schuldeiser kan geen soelaas vinden in de theorie van het wegvallen van de oorzaak van de tontine, gezien door de uitoefening van diens vordering de oorzaak van de tontine, zijnde de samenwoonst, niet wegvalt.
De schuldeiser zal zich derhalve noodgedwongen dienen te beroepen op een actio pauliana tav het tontine beding (of het beding van aanwas) met de zware bewijslast hieraan verbonden om pas vervolgens de uitonverdeeldheidtreding te vorderen.
Deze visie wordt evenwel niet algemeen aanvaard:
De Rechtbank van Eerste Aanleg te Luik oordeelt op 27.01.1997 (JLMB 1997,727 en Rev. Not. B. 1997, 337, met noot en Rev. Trim. Dr. Fam. 1997, 193 :
"Bij een tontine behoort het goed aan beide verkrijgers toe, tot op de dag dat de voorwaarde zich voordoet. Wanneer een goed (in casu tontine in vruchtgebruik en naakte eigendom in onverdeeldheid) aan het meesterschap van verschillende personen is onderworpen, gaat het om mede-eigendom en spreken we over een onverdeelde zaak. Het kan niet worden aanvaard dat een goed als onderpand aan de schuldeisers ontsnapt, terwijl de wet dat niet voorziet. De wet heeft de goederen die niet vatbaar zijn voor beslag, op limitatieve wijze opgesomd. Ze maken geen melding van goederen, voorwerp van een tontine, welke figuur geen aanleiding kan geven tot onbeslagbaarheid die tegenstelbaar is aan de schuldeiser van de verkrijgers. In zulks geval moet art. 1561 Ger.W. worden toegepast. Het kan hoe dan ook niet worden aanvaard dat een feitelijke onbeslagbaarheid de wettelijke uitoefening van de rechten van de schuldeisers onbeperkt stillegt.
In het kader van de toepassing van art. 1561 Ger.W., kan het beslag op het onverdeelde aandeel van de schuldenaar in het gebouw niet ten uitvoer worden gelegd voor de verdeling of de veiling van het gebouw die de schuldeiser kan vorderen of waarin hij gerechtigd is tussen te komen. Door de vordering tot verdeling van de onverdeeldheid gegrond te verklaren, kan de rechtbank de verkoop van het gebouw gelasten".
In casu werd er ook wel toepassing gemaakt van de pauliaanse vordering.