Schade is onzeker, en dat geldt alleszins als zij zich uitstrekt over een heel mensenleven. De schade heeft drie dimensies: een waardedimensie, een tijdsdimensie en een sociale dimensie, en elk van deze dimensies is een bron van onzekerheid (M. Vandeweerdt, «Eenmalige of meermalige evaluatie, kapitaal of rente?» (noot onder Corr. Leuven 18 december 1987), T.B.B.R. 1989, 369).
De onzekerheid die onafwendbaar voortvloeit uit de tijdsdimensie, wordt nog vele keren groter als men een schade, die zich grotendeels nog moet manifesteren in de toekomst, op één ogenblik voor eens en voor altijd tracht te begroten.
Het risico, dus de onzekerheid, die samenhangt met een eenmalige kapitaaluitkering (waardedimensie), is eveneens groot. De evolutie op de geldmarkt (inflatie, rentevoet) is onvoorspelbaar. Het beheer van een grote som geld stelt hoge eisen.
Ten slotte is er de sociale dimensie: de schade wordt de facto vergoed door een verzekeringsmaatschappij, dus door een groep van premiebetalers. Zij hebben er belang bij dat de door hen bijeengebrachte gelden op een adequate wijze worden aangewend. Een aanzienlijke kapitaaluitkering kan in sommige gevallen buiten deze adequate aanwending vallen; zo het slachtoffer voortijdig overlijdt, werd het geld onnodig besteed en komt het alleen maar de erfgenamen ten goede. Dat zou betekenen dat men aanzienlijke vergoedingen zou hebben uitgekeerd voor onbestaande schade, wat eigenlijk indruist tegen de basisfilosofie van elke verzekering.
Maar de sociale dimensie speelt ook op een andere manier: als het slachtoffer langer leeft dan het «statistisch» geacht wordt te zullen leven, zal het slachtoffer ondervergoed zijn en riskeert het de laatste jaren van zijn leven geconfronteerd te worden met financiële problemen. Neem het voorbeeld van een schadelijder: als hij langer leeft dan de leeftijd die hij statistisch nog te leven heeft, zal zijn kapitaal na het bereiken van deze leeftijd «opgesoupeerd» zijn en riskeert hij in zijn oude dag financiële problemen te krijgen.
Al deze onzekerheden en risico‘s hangen samen met de door de onrechtmatige daad veroorzaakte schade, en het is dan ook logisch dat zij worden gedragen door de aansprakelijke en/of diens verzekeraar. Een eenmalige kapitaaluitkering doet dit risico echter opnieuw verschuiven naar het slachtoffer: het kapitaal kan immers te groot zijn of te klein.
Het toekennen van een rente zal in heel wat gevallen daarom een methode zijn die het mogelijk maakt om op een betere en meer concrete manier de schade te vergoeden dan het toekennen van een eenmalig kapitaal (zie: Th. Pappart, «La rente: «le win for life» de l‘indemnisation du préjudice corporel», V.A.V. 2007, 93).
Het toekennen van een geïndexeerde rente biedt het voordeel dat zij aan het slachtoffer dat zijn zelfredzaamheid verloor een grotere waarborg geeft dat hij gedurende zijn hele leven over vergoedingen zal kunnen beschikken die hem een financieel voortbestaan waarborgen dat zo dicht mogelijk de levensstandaard benadert die in alle redelijkheid de zijne zou zijn geweest indien er geen ongeval zou gebeurd zijn (Hof Antwerpen 31 mei 1995, R.G.A.R. 1996, nr. 12.652).
Door een geïndexeerde rente toe te kennen verkrijgt de schadelijder van maand tot maand een vergoeding die zijn schade dekt, hoe lang hij ook moge leven. De indexering van de rente maakt het mogelijk om de economische ontwikkelingen op de voet te volgen, terwijl men er bij kapitalisatie enkel het gissen naar heeft. Ook de onzekerheid die voortvloeit uit het feit dat de juiste levensduur onbekend is, komt te vervallen. En de toekenning van een rente beschermt het slachtoffer tegen de oogverblinding die uitgaat van het miljoenenbedrag van de kapitaaluitkering, met alle gevaren van verspilling of slecht beheer ervan. Een rente is precies aangewezen voor slachtoffers die wegens hun handicap een eenmalig vergoedingskapitaal niet kunnen beheren of die door hun kwetsbaarheid zijn blootgesteld aan mogelijke uitbuiting door derden.
Een schadelijder die de rest van zijn levensdagen zal dienen te verblijven in een of andere instelling en psychisch zwaar gehavend uit een ongeval komt kan zich morgen niet herinneren wat hem vandaag is gezegd of wat er vandaag is gebeurd. Hoe zou hij een kapitaal beheren? (zie: D. Simoens, Buitencontractuele aansprakelijkheid. Schade en schadeloosstelling, in Beginselen van Belgisch Privaatrecht, deel XI, 186; D. Simoens, «Toekenning van een rente voor morele schade, huishoudschade en derdenhulp» (noot onder Brussel 17 oktober 1997), T.B.B.R. 1998, 231). Het beheren van een kapitaal vergt toch een minimum aan kennis en inzicht en een minimum aan fysieke mogelijkheden (zie ook: Handboek Letselschade, Gemeen recht, Kluwer, deel I, C.I.1/3).
De vergoeding via een maandelijkse rente verschaft meer zekerheid op een correcte vergoeding. Een rente is aangewezen voor slachtoffers die niet in staat zijn hun gelden te beheren en aldus erg kwetsbaar zijn.
Het traditionele argument tegen het toekennen van een rente, nl. de vrees voor insolvabiliteit van de debiteur, speelt niet, wanneer de debiteur de facto een belangrijke verzekeringsmaatschappij is. Het is van algemene bekendheid dat de verzekeringssector in België zodanig georganiseerd en gereglementeerd is dat financiële avonturen en ongelukken normalerwijze uitgesloten zijn. Zeer recentelijk, in het najaar van 2008 en begin 2009, werd nog bewezen dat, als er toch een ongeluk dreigt, de overheden die dit land op diverse niveaus rijk is, alle zeilen bijzetten om te voorkomen dat een (bank)verzekeraar schipbreuk lijdt, al dan niet in samenspraak met overheden uit buurlanden.
Het argument dat diegene die moet betalen het dossier jarenlang moet aanhouden en periodiek betalingen zal moeten doen, wat voor hem een kost zal betekenen, kan geen afbreuk doen aan de vaststelling dat de betrokkene gehouden is de schade van eiser integraal te vergoeden en dat deze schade op een zo correct mogelijke wijze moet begroot en vergoed worden. Het is overigens niet onlogisch dat het risico en de kosten die voortvloeien uit onder meer de tijdsdimensie worden gedragen door de aansprakelijke of diens verzekeraar en niet door het slachtoffer.
Overigens heeft de techniek van de rente voor de debiteur wel het nadeel dat hij verplicht wordt om jarenlang aan de benadeelde de uitbetaling van de rente te verzekeren en te realiseren, maar daartegenover staat dat hij niet meer betaalt dan nodig (zie: A. Van Oevelen e.a., «Overzicht van rechtspraak. Schade en schadeloosstelling (1993-2006)», T.P.R. 2007, 1226).
De rechtbank vermag wel degelijk ambtshalve en zelfs tegen de wil van het slachtoffer in – dat een kapitaal vordert – deze methode van schadeloosstelling op te leggen. De rechter dient immers de herstelwijze te kiezen die hem het meest adequaat lijkt, en hij dient de schade van de benadeelde in concreto te begroten, rekening houdend met de omstandigheden eigen aan het dossier. Omstandigheden die het toekennen van een rente tegen de wil van de betrokkene in kunnen rechtvaardigen zijn o.a. «de belangrijke graad van blijvende arbeidsongeschiktheid, het gebrek aan zelfstandigheid, de jonge leeftijd van de benadeelde, naast de wens om aan het slachtoffer de zekerheid te bieden om in de mate van het mogelijke dezelfde levensstandaard te kunnen blijven volgen en de binding tussen de rente, de koopkrachtvermindering, de inflatie en de munterosie (D. Schuermans, «Toekenning van een geïndexeerde rente tegen de wil in van het slachtoffer» (noot onder Hof Antwerpen 31 mei 1995), R.G.A.R. 2006, nr. 12.652, in het bijzonder randnr. 2).
Het toekennen van een geïndexeerde rente in plaats van het gevorderde kapitaal gebeurt «terecht... Zolang men immers volhoudt dat de schade, voortvloeiend uit een onrechtmatige daad volledig moet worden vergoed (niet meer, maar ook niet minder), is dit de enige manier om in geval van zeer ernstige en langdurige menselijke schade aan deze eis te voldoen» (M. Vandeweerdt, o.c., T.B.B.R. 1989, 370).
Het feit dat aan een schadeleider een voorlopig bewindvoerder wordt toegekend, staat zulks niet in de weg. De aanwezigheid van een voorlopig bewindvoerder doet niets af aan bovenstaande argumentatie. Een voorlopig bewindvoerder is geen specialist in het beheren van min of meer grote kapitalen.
Bron van de hogervermelde samenvatting zie de rechtspraak waarnaar verwezen op deze webpagina