Partijen zijn vrij om een huwelijksvermogensstelsel naar goed denken te regelen.
Artikel 1387 van het burgerlijk wetboek stelt:
de echtgenoten regelen hun huwelijksovereenkomsten naar goeddunken, mits zij daarin niets bedingen dat strijdig is met de Openbaar orde of de goede zeden.
Artikel 1388 van het burgerlijk wetboek voegt hieraan een voorwaarde toe:
de echtgenoten mogen niet afwijken van de regels die hun wederzijdse rechten en verplichtingen bepalen, noch van de regels betreffende het ouderlijk gezag en de voogdij, noch van de regels die de wettelijke orde van de erfopvolging bepalen.
De echtgenoten kunnen bij huwelijkscontract of bij wijzigingsakte, wanneer op dat tijdstip een van hen één of meer afstammelingen heeft die voorkomen uit een andere relatie van voor hun huwelijk of die geadopteerd werden voor hun huwelijk, of afstammelingen van de geadopteerden, geheel of ten dele, zelfs zonder wederkerigheid, een regeling treffen over de rechten die de ene in de nalatenschap van de andere kan uitoefenen. Deze regeling doet geen afbreuk aan het recht van de ene, om het testament of bij akte onder levenden te beschikken ten gunste van de andere en kan in geen geval aan de langstlevende het recht van vruchtgebruik ontnemen van het onroerend goed dat bij het openvallen van de nalatenschap van de eerststervende het gezin tot voornaamste woning diende eind van het daarin aanwezige huisraad, volgens de voorwaarden bepaald in artikel 915 bis §2 tot 4 van het burgerlijk wetboek. (wet Valkeniers beperking erfrecht echtgenoot in aanwezigheid van kinderen uit vorige relatie)
De rechtsregel waarbij toekomstige echtgenoten in hun huwelijkscontract geen beding kunnen opnemen dat strijdig is met de openbare orde en de goede zeden, behelst onder meer dat de juridische gelijkheid en de handelingsbekwaamheid van de echtgenoten onder geen beding kan worden aangetast. Bedingen in een huwelijkscontract die strijdig zijn met de openbare orde en de goede zeden zijn absoluut nietig en kunnen niet gedekt worden.
Daarnaast zijn er bepalingen in het huwelijksvermogensrecht die van dwingend recht zijn en die dus geen aanleiding geven tot een absolute nietigheid maar slechts tot een relatieve nietigheid die dus wel degelijk kan gedekt worden. bepalingen in het huwelijksvermogensrecht van dwingend recht bestaan uit de bestuursleden was enerzijds en de regels die de bescherming tot derden als voorwerp hebben anderzijds.
Artikel 1389 van het burgerlijk wetboek bepaalt dat de echtgenoten geen huwelijksvoorwaarden kunnen bedingen door eenvoudige verwijzing naar een opgeheven stelsel. maar zij kunnen anderzijds volgens dit dezelfde artikel opteren voor een van de stelsels voorzien in het burgerlijk wetboek, zijnde het wettelijk stelsel, zijnde het stelsel van gemeenschap van goederen (hetgeen conform artikel 1451 een toegelaten overeenkomst is die het wettelijk stelsel wijzigt en anderzijds het stelsel van de scheiding der goederen.