In de regel kan OCMW-steun slechts worden teruggevorderd in de door de wet bepaalde gevallen, namelijk:
(a) bij vrijwillig onjuiste of onvolledige aangifte, waarbij het geheel van de steun kan worden teruggevorderd ongeacht de financiële toestand van de betrokkene (art. 98, § 1, vierde lid, van de OCMW-Wet);
(b) wanneer de betrokkene de beschikking krijgt over inkomsten krachtens rechten die hij bezat tijdens de periode waarvoor de hulp werd verleend (art. 99, § 1, OCMW-Wet);
(c) wanneer een voorschot wordt toegekend op een pensioen of iedere andere sociale uitkering (art. 99, § 2, OCMW-Wet).
Buiten deze gevallen is de door het OCMW toegekende financiële hulp derhalve niet terugvorderbaar.
Slechts uitzonderlijk kan worden aangenomen dat steunverlening in de vorm van het toekennen van terugvorderbare steun, wat neerkomt op het verstrekken van een lening, een passende vorm van materiële hulpverlening is.
In elk geval moet het OCMW, wanneer het uitzonderlijk een lening toestaat, motiveren waarom het in het specifieke geval het toekennen van terugvorderbaar gestelde steun, of een lening, beschouwt als «de meest passende vorm» van dienstverlening in de zin van art. 60, § 3, van de OCMW-Wet, gelet onder meer op de behoefte en de financiële draagkracht van de hulpvrager.
Toepassing in de rechtspraak mbt de terugvorderbaarheid door het OCMW van een voorgeschoten huurwaarborg, waarbij de terugvorderbaarheid werd toegestaan: