Mogelijke straffen ten aan zien van private rechtspersonen: geldboete, bijzondere verbeurdverklaring, ontbinding, sluiting van een of meer inrichtingen, bekendmaking of verspreiding van de beslissing.
Het cassatiearrest van 30/04/2019 AR P.18.1265N, juridat vervolledigt:
"Artikel 7bis Strafwetboek somt niet alle straffen op die aan rechtspersonen kunnen worden opgelegd. Bijzondere strafwetgeving, zoals de Wet Beroepsuit-oefeningsverbod, kan straffen toepasselijk op rechtspersonen bepalen die niet in dat artikel zijn opgenomen.
Artikel 1 Wet Beroepsuitoefeningsverbod heeft een algemene draagwijdte en is van toepassing op zowel natuurlijke personen als rechtspersonen."
Ten aan zien van publieke rechtspersonen is de enige mogelijke straf: de eenvoudige schuldigverklaring worden die de mogelijkheid biedt tot het toekennen van een schadevergoeding aan de schadelijder. De bijzondere verbeurdverklaring, bepaald in artikel 42, 1°, uitgesproken ten aanzien van publiekrechtelijke rechtspersonen kan enkel betrekking hebben op goederen die vatbaar zijn voor burgerlijk beslag;
Een rechtspersoon is strafrechtelijk verantwoordelijk voor misdrijven die hetzij een intrinsiek verband hebben met de verwezenlijking van zijn doel of de waarneming van zijn belangen, of die, naar blijkt uit de concrete omstandigheden, voor zijn rekening, zijn gepleegd.
Opgelet wetswijziging 22 juli 2018
zie Strafrechtelijke verantwoordelijkheid van de rechtspersonen na en ingevolge de wet van 11 juli 2018
Uittreksel uit het strafwetboek (na wetswijziging 11 juli 2018)
Nieuwe regeling publiekrechtelijke rechtspersonen:
Alle rechtspersonen, zowel privaatrechtelijke als publiekrechtelijke, kunnen sinds 11 juli 2018 strafrechtelijk worden gesteld.
De wet werd gewijzigd omdat de vroegere immuniteit van publieke rechtspersoon, resulteerde in zeer frequente strafrechtelijke procedures tegen de mandarissen van publieke rechtspersonen zoals burgemeesters.
Sinds de nieuwe wet heeft het openbaar ministerie de keuze om ofwel de publieke rechtspersoon dan wel de individuele mandaris te dagvaarden. Indien een mandatris veroordeeld wordt tot een boete, is de boete nog steeds door de gemeente verschuldigd. De gemeente kan die biete verhalen op de mandatris op grond van art. 73 tweede lid gemeentewet, in geval van bedrog, zware fout of gewoonlijk voorkomende lichte schuld. De burgerlijke aansprakelijkheid na strafrechtelijke veroordeling van een mandataris voor de fout begaan namens een publieke rechtspersoon wordt gedragen door de verzekering van de publeke rectspersoon.
De straf die kan opgelegd worden lastens de publieke rechtspersoon kan uit niets ander bestaan dan een loutere schuldig verklaring (art. 7bis Strafwetboek)), hetgeen dan wel de schadelijder helpt op schadevergoeding te bekomen.
Art. 5.[
1 Een rechtspersoon is strafrechtelijk verantwoordelijk voor de misdrijven die hetzij een intrinsiek verband hebben met de verwezenlijking van zijn doel of de waarneming van zijn belangen, of die, zoals blijkt uit de concrete omstandigheden, voor zijn rekening zijn gepleegd.
Met rechtspersonen worden gelijkgesteld:
1° tijdelijke handelsvennootschappen en stille handelsvennootschappen;
2° vennootschappen bedoeld in artikel 2, § 4, tweede lid, van het Wetboek van Vennootschappen, alsook handelsvennootschappen in oprichting;
3° burgerlijke vennootschappen die niet de vorm van een handelsvennootschap hebben aangenomen.
De strafrechtelijke verantwoordelijkheid van de rechtspersonen sluit die van de natuurlijke personen, die daders zijn van dezelfde feiten of eraan hebben deelgenomen, niet uit.]
1 ----------
(
1)<W
2018-07-11/10, art. 2, 132; Inwerkingtreding : 30-07-2018>
Nieuwe decumulregeling bij samenloop van individuele fout en fout van de rechtspersoon:
Op heden (voor misdrijven gepleegd sinds 30 juli 2018) bepaalt artikel 5, lid 3 Strafwetboek dat de strafrechtelijke verantwoordelijkheid van de rechtspersonen die van de natuurlijke personen, die daders zijn van dezelfde feiten of eraan hebben deelgenomen, niet uitsluit.
In de huidige lezing dient de rechter niet langer te onderzoeken of de rechtspersoon, dan wel de natuurlijke persoon, de zwaarste fout heeft begaan. De voorwaarde om zowel rechtspersoon als natuurlijke persoon te bestraffen, is de vaststelling dat zowel de de natuurlijke persoon als de rechtspersoon aan het misdrijf hebben deelgenomen en dus dader zijn van zelfde feiten.
Het is niet de wettelijke kwalificatie (opzettelijk of onopzettelijk) van het misdrijf geldt als criterium, die bepaalt of de decumulregeling toepasselijk is, maar wel de vraag of de dader, in concreto, al dan niet opzettelijk handelde.
Handelde de dader onopzettelijk, dan dient de decumul regel worden toegepast. (Ch. Van Den Wyngaert, Strafrecht en strafprocesrecht, Antwerpen, Maklu, 2017, 122).