De staking van betaling van een onderneming behelst een blijvend liquiditeitsgebrek waardoor zekere en opeisbare schulden niet meer kunnen worden voldaan.
Het aantal en de hoeveelheid van deze zekere en opeisbare schulden is hierbij niet relevant. Van zodra het liquiditeitsgebrek blijvend is en een onoverbrugbare onderbreking in de betaling met zich meebrengt is er sprake van een staking van betaling.
Het liquiditeitsgebrek behelst overigens niets meer en niets minder dan het niet kunnen voldoen van de openstaande, zekere en opeisbare schulden.
Het feit dat bij een (hypothetische) realisatie van het bedrijf de realisatie zou volstaan op tot volledige vereffening van de schuld over te gaan verandert hier niets aan. Zelfs niet wanneer het bedrijf in vereffening is, is er sprake van een staking van betaling van zodra zonder rekening te houden met de opbrengstwaarde van de realisatie na vereffening en een zodanig liquiditeitstekort is waardoor de zekere en opeisbare schuldeisers niet kunnen betaald worden.(F. NICHELS, "Staking van betaling", TBH 1991, 621-622). Het Hof van Beroep te Bergen drukt het enigszins zachter uit: "Als de betaling van het volledig passief niet meer kan verwacht worden, kan men in elk geval besluiten tot staking van betaling" (Bergen 16 november 1988, JT 1989, 459, noot Y. KEVERS).
Overeenkomstig het oude art. 12 Faill.W. en het huidige (art. XX.105 lid 1 WER) wordt de gefailleerde geacht op te houden te betalen vanaf het faillissementsvonnis. Hetzelfde artikel bepaalt dat het tijdstip van betaling mag worden vervroegd wanneer ernstige en objectieve omstandigheden ondubbelzinnig aangeven dat de betalingen vóór het faillissementsvonnis hebben opgehouden
Dit tijdstip mag door de rechtbank alleen worden vervroegd wanneer ernstige en objectieve omstandigheden ondubbelzinnig aangeven dat de betalingen voor het vonnis hebben opgehouden, en deze omstandigheden moeten in het vonnis worden vermeld (art. 12, lid 2 Faill.W.). De rechter die de datum van staking van betaling bepaalt, legt daarmee de datum vast waarop de faillissementsvoorwaarden vervuld waren.
Dit betekent dat de rechter de datum van staking van betaling vaststellen op het moment dat de onderneming op duurzame wijze heeft opgehouden te betalen en dat zijn krediet is geschokt (Cass. 10 november 2006, Arr.Cass. 2006, 2281; Cass. 16 mei 2008, JLMB 2008, 1219 art. 2 Faill.W. / art. XX.99 WER).
Ophouden met betalen met een geschokt krediet impliceert de opeisbare schulden niet meer kunnen betalen of op korte termijn niet meer kunnen betalen, hiertoe niet in staat zijnde bij gebrek aan eigen middelen of aan krediet.
Het louter niet meer kunnen betalen volstaat dus niet om de datum van staking van betaling te bepalen. Het geschokt krediet is een even essentiële voorwaarde bij het bepalen van de datum van staking van betaling.
Wanneer een ondernemer zelfs sedert geruime tijd kampte met een groot bedrag aan onbetaalde facturen is er evenwel nog geen sprake van een gewankeld krediet wanneer haar schuldeisers niet aandrongen op betaling. Dit toont aan dat de schuldeisers het vertrouwen in de kredietwaardigheid van de ondernemer nog niet kwijt waren.
Een dergelijk verweer kan onderbouwd met een de facto afwijking van betalingsvoorwaarden met leveranciers hetgeen wordt ondersteund door de vaststelling dat geen van deze schuldeisers aanmaningen heeft verstuurd na het overschrijden van de betalingstermijn of tot gerechtelijke invordering is overgegaan.
Meer dan 6 maanden?
Bovendien mag het tijdstip van staking van betaling niet worden vervroegd met meer dan zes maanden, tenzij het faillissement een meer dan zes maanden voor de faillietverklaring ontbonden rechtspersoon betreft waarvan de vereffening al dan niet werd afgesloten, en waarvoor aanwijzingen bestaan dat deze is of wordt bewerkstelligd met de bedoeling nadeel te berokkenen aan de schuldeisers. In dat geval kan het tijdstip van de staking van betaling overeenkomstig art. 12, laatste lid, Faill.W. worden vastgesteld op de dag van het ontbindingsbesluit.
Over de blijvende en duurzame staking van betaling
De staking van betaling impliceert dat de handelaar in de blijvende onmogelijkheid verkeert om zijn vaststaande en opeisbare schulden te voldoen. Aldus is de staking van betaling het materieel feit waarbij de handelaar zijn zekere, liquide en opeisbare schulden op duurzame wijze niet langer kan voldoen en zijn kasverrichtingen heeft stopgezet (Gent 19 januari 2015, DAOR 2015 (samenvatting), 126; RABG 2015, 1145), waarbij het gewankeld krediet het intentioneel element is in hoofde van de schuldeisers, stakeholders, kredietverschaffers om ook hun vertrouwen in de onderneming op te zeggen.
De staking van betaling moet evenwel een duurzaam karakter hebben. Een tijdelijk, voorbijgaand tekort aan liquiditeiten, die de schuldenaar al snel weer te boven komt, is geen staking van betaling (Bergen 16 oktober 1989, RPS 1990, 68; F. NICHELS, "Staking van betaling", TBH 1991, 621).
Over het algemeen karakter van de staking van betaling
De staking van betaling moet geen algemeen karakter hebben. De omstandigheid dat een aantal schuldeisers nog wel betaald worden en andere niet sluit niet uit dat er sprake is van staking van betaling. De staking van betaling dient dus niet algemeen, algeheel of absoluut te zijn om de voorwaarden van het faillissement voldoen te zien. (Cass. 13 maart 2012, Arr.Cass. 2012, 644; Pas. 2012, 571; Gent 19 januari 2015, DAOR 2015 (samenvatting), 126; RABG 2015, 1145; Luik 1 april 2014, DAOR 2014 (samenvatting), 146). Het is dan ook mogelijk dat er een staking van betaling is wanneer er slechts één schuldeiser met een opeisbare schuldvordering niet wordt gehonoreerd. Het bestaan van één enkele schuld kan echter alleen bepalend zijn als blijkt dat ze niet op korte termijn kan worden vereffend. Bij een gebrek aan liquiditeiten van voorbijgaande aard moet de rechter beoordelen of die toestand wijst op een ernstigere situatie die op korte termijn tot een algemene staking moet leiden (Brussel 19 december 2014, Rev.prat.soc. 2014, 506).