Verdachten worden geacht onschuldig te zijn. De onderzoeksrechter kan de verdachte contactverbod opleggen met door de onderzoeksrechter bepaalde personen.
De basiswet betreffende het gevangeniswezen en de rechtspositie van de gedetineerden van 12/01/2005 heeft in een hoofdstuk 5 een aantal bepalingen ingeschreven waardoor er wijzigingen werden gebracht aan de wet van 20/07/1990 betreffende de voorlopige hechtenis. Door deze wijzigingen werd de wet op de voorlopige hechtenis aangevuld met een paar bepalingen.
Deze bepalingen betreffen het op secreet plaatsten van verdachten in het kader van de voorlopige hechtenis. De wet bepaalt de voorwaarden waarin dit kan geschieden:
Als er ernstige redenen bestaan om te vrezen dat een verdachte zou pogen bewijzen te laten verdwijnen of zich zou verstaan met derden, kan de onderzoeksrechter bevelen om een verdachte gescheiden te houden van andere verdachten en, daarnaast:
1° het bezoek verbieden van individueel in het bevel vermelde personen van buiten de inrichting;
2° de briefwisseling verbieden gericht aan of uitgaande van individueel in het bevel vermelde personen;
3° telefonische contacten verbieden met individueel in het bevel vermelde personen.
De personen met wie geen contact mag worden genomen dienen dus specifiek worden vermeld.
De onderzoeksrechter neemt deze beslissing bij een met redenen omklede beschikking, die wordt overgeschreven in een daartoe bestemd register in de gevangenis en die door de directeur van de gevangenis wordt betekend aan de verdachte.
De beslissing geldt voor de strikt noodzakelijke duur door de onderzoeksrechter bepaald en uiterlijk tot op het ogenblik dat hij het dossier overzendt aan de procureur des Konings overeenkomstig artikel 127, eerste lid van het Wetboek van strafvordering. Dit wil zeggen ten laatste op het ogenblik dat de onderzoeksrechter oordeelt dat het onderzoek voltooid is.
De beslissing van de onderzoeksrechter tot beperking van bezoek, briefwisseling en telefoongesprekken laat de rechten van de verdachte op deze contactmogelijkheden met zijn advocaat onverlet. De onderzoeksrechter kan dus het recht op contact met de advocaat van de verdachte niet ontzeggen.
De beslissing van de onderzoeksrechter tot beperking van briefwisseling, laat de rechten van de verdachte op briefwisseling met personen met wie hij krachtens artikel 58 van de basiswet betreffende het gevangeniswezen en de rechtspositie van de gedetineerden zonder controle briefwisseling mag voeren, onverlet. Met andere woorden de bij wet bepaalde familieleden en de personen die de directeur toestemming gaf, mogen de verdachte verder bezoeken, mits zij niet specifiek bij naam vernoemd werden als verboden persoon door de onderzoeksrechter. Maar het contact met deze familieleden mag slechts verboden worden mits zij zelf in verdenking zijn gesteld (zie hierna). Voor de overige personen die de gevangenisdirecteur toegelaten heeft als bezoeker, geldt deze beperking voor de onderzoeksrechter niet.
De onderzoeksrechter kan het bezoek van de toegelaten familieleden zoals in artikel 59, § 1, eerste lid, bedoeld, enkel beperken indien deze personen in verdenking werden gesteld, onverminderd de in artikel 59, § 1, tweede lid van de basiswet betreffende het gevangeniswezen en de rechtspositie van de gedetineerden bepaalde bepalingen.
De verdachte kan, hiertoe best bijgestaan door zijn advocaat, bij het onderzoeksgerecht dat oordeelt over de voorlopige hechtenis een verzoekschrift indienen tot wijziging of opheffing van de door de onderzoeksrechter krachtens van opgelegde secreetmaatregelen bij het onderzoeksgerecht dat oordeelt over de voorlopige hechtenis. Het verzoekschrift wordt bij het dossier van de voorlopige hechtenis gevoegd.
De procedure verloopt overeenkomstig de bepalingen van de artikelen 21 tot 24 van de wet op de voorlopige hechtenis. Hoger beroep tegen de beslissing wordt ingesteld overeenkomstig artikel 30 en cassatieberoep overeenkomstig artikel 31 van deze laatst vermelde wet.