De nieuwe regelgeving voorzien in het nieuwe
Art. 21. voorafgaande tittel wetboek strafvordering inzake verjaring heeft tot doel om het systeem van de verjaring te vereenvoudigen en een logisch en rechtlijnig systeem in te voeren dat geënt is op drie basisprincipes:
1° voldoende lange termijnen om een strafrechtelijk onderzoek te voeren en af te ronden, aan de hand van vaste termijnen zonder de mogelijkheid van stuiting van de verjaring;
2° het stopzetten van het lopen van de verjaring vanaf het ogenblik van de aanhangigmaking van de strafvordering voor het vonnisgerecht;
3° het behoud van de schorsingsgronden wordt uitsluitend behouden wanneer er daadwerkelijk een beletsel bestaat voor de instelling of uitoefening van de strafvordering.”
De verjaringstermijnen uit de nieuwe regulering zijn een stuk langer dan de huidige termijnen, omdat rekening wordt gehouden met de opheffing van het systeem van de (termijnverlengende) stuiting van de verjaring.
Zie Artikel - Strafvordering regels van verjaring nieuwe regeling sinds 28 april 2024 Aangezien de verjaringstermijn stopt met lopen bij het aanhangig maken van de zaak bij het vonnisgerecht worden de complexe problemen inzake de berekening en interpretatie van sommige schorsingsgronden – die betrekking hebben op de fase voor het vonnisgerecht –zonder voorwerp.
In elk geval is er geen sprake meer van schorsing van de verjaring vanaf de aanhangigmaking bij de feitenrechter vermits de verjaring van de strafvordering niet meer loopt. Het verzoek of de beslissing tot aanvullend onderzoek cfr. artikel 127, §3 Sv. op vraag van de inverdenkinggestelde (artikel 24 VTSv.) wordt in de nieuwe wetgeving bv. niet langer als een schorsingsgrond weerhouden. De memorie van toelichting stelt daaromtrent het volgende: “
De initieel voorziene zeer ruime schorsingsgrond werd ingevolge het arrest van het Grondwettelijk Hof nr. 83/2015 van 11 juni 2015 teruggebracht tot het enkele geval van een inverdenkinggestelde die voorafgaand aan de behandeling van de zaak door de raadkamer aanvullend onderzoek vraagt.
Bij de invoering hiervan werd uitgegaan van dilatoire intenties in hoofde van de inverdenkinggestelde. Nochtans vormt een verzoek tot aanvullend onderzoek een kernonderdeel van het recht van verdediging. Bovendien maakte de wetgever geen onderscheid naargelang het verzoek tot aanvullend onderzoek al dan niet gegrond werd bevonden door de onderzoeksrechter of in graad van beroep door de kamer van inbeschuldigingstelling. Een gegrond verzoek impliceert dat doorheen een rechterlijke beoordeling vastgesteld werd dat het gerechtelijk onderzoek onvoldoende aandacht heeft besteed aan het verzamelen van de elementen – naargelang de partij die het indiende – à charge of à décharge en dat een vervollediging vanuit het oogpunt van het recht van verdediging zich bijgevolg opdringt.
Uittreksel uit het oude art. 24 en wetboek van strafvordering (voorafgaande titel) voorafgaand aan de inwerkingtreding va het nieuwe artikel 28 voorafgaande titel wetboek strafvordering (28 april 2024)
Art. 24.<W 2002-07-16/41, art. 3, 014;
Inwerkingtreding : 01-09-2003> De verjaring van de strafvordering is geschorst wanneer de wet dit bepaalt of wanneer er een wettelijk beletsel bestaat dat de instelling of de uitoefening van de strafvordering verhindert.
Gedurende de behandeling van een door de verdachte, de burgerlijke partij of de burgerrechtelijk aansprakelijke partij voor het vonnisgerecht opgeworpen exceptie van onbevoegdheid, onontvankelijkheid of nietigheid is de strafvordering geschorst. Indien het vonnisgerecht de exceptie gegrond verklaart of indien de beslissing over de exceptie bij de zaak zelf wordt gevoegd, is de verjaring niet geschorst.
[
1 [
3 De verjaring van de strafvordering is geschorst telkens als de raadkamer in het kader van de regeling van de rechtspleging, ingevolge de toepassing van artikel 127, § 3, van het Wetboek van strafvordering door een inverdenkinggestelde ingediend verzoek, de rechtspleging niet kan regelen. De schorsing gaat in op de dag van de eerste zitting voor de raadkamer die vastgesteld werd met het oog op de regeling van de rechtspleging, zowel wanneer het verzoek geweigerd dan wel ingewilligd werd, en eindigt de dag voor de eerste zitting waarop de regeling van de rechtspleging door het onderzoeksgerecht wordt hervat, zonder dat elke schorsing evenwel langer dan een jaar mag duren.]
3 [
3 ...]
3.]
1 [
2 De verjaring van de strafvordering is geschorst wanneer een beklaagde verzet aantekent dat onontvankelijk of ongedaan wordt verklaard, gedurende de behandeling ervan. De schorsing geldt vanaf de akte van verzet tot de beslissing die vaststelt dat het verzet onontvankelijk of ongedaan is.]
2 (NOTA : bij arrest nr 83/2015 van 11-06-2015 (B.St. 11-08-2015, p. 50965) heeft het Grondwettelijk Hof dit artikel) ----------
(
1)<W
2013-01-14/07, art. 7, 031; Inwerkingtreding : 10-02-2013>
(
2)<W
2016-02-05/11, art. 61, 038; Inwerkingtreding : 29-02-2016>
(
3)<W
2016-12-25/14, art. 32, 042; Inwerkingtreding : 01-01-2017>
Om te vermijden dat door de wet Franchimont, de verdachte zelf de verjaring zou kunnen bewerkstelligen werd uitdrukkelijk bepaald dat de verjaring van de strafvordering geschorst wordt gedurende de behandeling van een exceptie van onbevoegdheid, onontvankelijkheid of nietigheid geuite voor de strafrechter (niet een voor de onderzoeksrechter) en voorzover de exceptie nadien werd afgewezen. Indien dus de exceptie door het vonnisgerecht gegrond wordt verklaard of wanneer de exceptie bij de zaak zelf wordt gevoegd zal de verjaring niet geschorst zijn.
Wanneer naar aanleiding van een prejudicieel geschil de zaak naar een ander rechtscollege wordt verzonden is de verjaring van de strafvordering geschorst tot wanneer dit college uitspraak heeft gedaan.
Wanneer de rechter op basis van de probatiewet een straf met opschorting uitspreekt wordt de verjaring van de strafvordering geschorst tijdens de proef termijn.
www.elfri.be - Artikel - Strafvordering regels van verjaring