Over mensenleed en hondenverdriet.
DE MORELE SCHADE VOOR HET VERLIES VAN EEN HOND
Een jonge Brugse dame wandelde op 14 april 2004 met haar hondje genaamd "Milord" van het ras "Yorkshire" omstreeks 8 uur ’s morgens in het West-Vlaamse platteland. Plots werd dit diertje dat aan de leiband werd vastgehouden plots aangevallen door twee grote loslopende honden van het ras "Huski" luisterend naar de agressieve namen "Wolf" en "Xena". De honden waren uitgebroken uit een omheinde en beveiligde woning. Voor de ogen van de Brugse schone werd haar kleine schotse hondje op gruwelijke wijze in stukken gebeten met de dood tot gevolg. Een in de haast bijgeroepen veearts kon de stukken niet meer lijmen.
De eigenares van het schielijk overleden hondje dagvaardde de eigenaar op grond van diens aansprakelijkheid conform artikel 1385 van het BW, er veiligheidshalve toch aan toevoegend dat haar kleine brave beestje op geen enkele wijze de twee snoodaards had uitgelokt. Zij staaft haar vordering verder op grond van artikel 1382 BW gezien de door haar gedaagde eigenares, eveneens een Brugse schone onvoldoende veiligheidsmaatregelen zou hebben genomen om de honden het ontsnappen te beletten.
De Rechtbank van Eerste Aanleg te Brugge, 1ste kamer velde op 7 februari 2005 vonnis.
De aansprakelijkheid werd niet betwist. Aan de dame werd een schadevergoeding toegekend van 600,00€ voor de aanschaf van een gelijkaardig dier. Uit piëteit had de gedaagde de kosten van de dierenarts niet willen betwisten. Al leek deze tussenkomst vergezocht wanneer het middenstuk tussen kop en staart van de kleine hond letterlijk verdwenen was. Ook het loonverlies voor een opgenomen vakantiedag werd vergoed met een naar billijkheid begrote vergoeding van 75,00€.
De grote discussie stelde zich met betrekking tot een gevorderde morele schadevergoeding van 1.000,00€. De eiseres stelde dat haar hondje voor haar als alleenstaande met een zwakke gezondheid en met moeilijke verplaatsingsmogelijkheden haar hele leefwereld was en het verlies voor haar een sterk emotionele waarde heeft. De rechtbank oordeelde dat de schokkende hondenmoord voor eiseres wellicht schokkend was geweest en dat zij zeer zeker ook leed heeft gehad bij het verlies van haar dier, dat voor haar een trouwe metgezel was.
Maar de Rechtbank vervolgt dat morele schade op zich een financieel niet te waarderen schade uitmaakt. Geld op zichzelf kan geen herstel op moreel gebied uitmaken. Het verlies is immers definitief en niet meer als dusdanig te herstellen. De Rechtbank wijst erop dat in sommige landen zoals in Nederland trouwens geen of bijna geen morele schadevergoedingen worden toegekend. In andere rechtsystemen worden dan weer exorbitante bedragen op dat vlak toegekend.
De Rechtbank overweegt dat ook al is het verlies voor eiseres van haar dier op dat ogenblik een schokkende gebeurtenis, de vervangbaarheid van een dier en het leed dat bij dit verlies gepaard gaat, van een gans andere aard is dan het leed verbonden aan het verlies van een menselijke persoon. Hierbij verwijst zij naar het feit dat de band met een dier hoe dan ook van meer tijdelijke aard is, ondermeer gelet op de korte levensduur van het dier, waarbij het dier veel sneller door een ander dier kan worden vervangen. De Rechtbank benadrukt dat de uniciteit van een menselijke persoon van een heel andere dimensie is dan deze van een dier.
De symbolische geste die de eiseres vroeg zal dan ook volgens de Rechtbank niet kunnen bestaan in een financiële vergoeding doch in de erkenning van het leed. De Rechtbank maakt hierbij het gekende onderscheid tussen recht en moraal waarbij zij benadrukt dat erkenning, begrip en verontschuldiging niet gebeurt via financiële vergoedingen (al dan niet via verzekeraar) doch via menselijk contact dat door de Rechtbank in een dergelijk geval veel belangrijker geacht wordt dan geld. Rekening houdende hiermede staat de Rechtbank een symbolische vergoeding voor morele schade van 1,00€ toe.
De Politierechtbank te Gent had reeds op 24 april 2003 in zelfde zin uitspraak verleend stellende dat het aannemelijk is dat men genegenheid koestert voor zijn troeteldier maar dat het minder aannemelijk is vergoeding te vorderen voor de morele schade voor het verlies van een dier. Volgens de Gentse Politierechter is een mens een uniek wezen en dus onvervangbaar. Een dier is dit niet.
In de zaak die voorlag voor de Gentse Politierechter had de eisende partij kort na de feiten een nieuw keeshondje aangeschaft waarbij de Rechtbank wellicht terecht veronderstelde dat de eisende partij ongetwijfeld bij dit troeteldiertje evenveel genegenheid en troost kon vinden als bij het verongelukte hondje.
Er dient benadrukt dat het toekennen van exorbitante schadevergoedingen nooit de belangen van de consument op lange termijn dienen. Immers het merendeel van dergelijke schadegevallen worden gedragen door verzekeringsmaatschappijen. Wanneer de Rechtbanken voor morele schade exorbitante bedragen toekennen zou zulks ongetwijfeld op termijn resulteren in een aanzienlijke stijging van de door de consument te betalen verzekeringspremies.