Hof van Beroep Brussel 14 juni 2017, T. Verz. 2018/2, 242
Morele schade ingevolge overlijden kan niet in een exact bedrag begroot worden.
De omvang van de aangeboden vergoeding zal nooit in verhouding kunnen staan tot het werkelijk geleden leed dat de nabestaanden ervaren. De mogelijkheid om een affectieve band te beleven met wijlen de heer D. werd tenietgedaan door dit ongeval met de betonpomp.
Geen enkel bedrag is hoog genoeg om het verlies werkelijk te compenseren.
Een geldelijke schadevergoeding kan alleen maar gezien worden als een erkenning van het leed dat gepaard gaat met een overlijden.
Het is een onschatbaar bedrag in concreto, nu geld dergelijke schade niet kan compenseren. Te dezen baseert het hof zich op de vergoeding die gangbaar was in het jaar 2012 – het jaar van het overlijden – en kent een symbolisch bedrag van € 12 500,00 toe en dit zowel aan de echtgenote en aan elk van de beide zonen, telkens vermeerderd met de vergoedende intrest aan de wettelijke rentevoet vanaf 14 september 2012.
Economische schade in hoofde van een echtgenote van een zelfstandige man die door overlijden niet meer mede kan instaan voor de huishouding.
De rechter dient in concreto de waarde te bepalen van de schade economisch verlies huishouden in hoofde van de echtgenote, wanneer vaststaat dat er een verlies is van bijdrage in huishoudelijke activiteiten vanwege van de overledene . Het gaat om de tegenwaarde van de derving van het voordeel dat de overlevende echtgenote uit de huishoudelijke activiteit van wijlen het slachtoffer haalt.
Te dezen was de overledene zelfstandige en enige kostwinner. De bijdrageverdeling ten belope 35%/65% in het huishouden werd niet betwist.
Ter beoordeling van het percentage “besparing persoonlijk onderhoud” en het aftrekpercentage dient rekening gehouden te worden met twee aspecten: i.v.m. de bijdrage die de overledene leverde in het huishouden is er een aandeel dat de overledene voor zichzelf deed, maar is er ook een vermindering van de bijdrage in huishoudelijke taken vanwege de overlevende, omwille van het overlijden van de partner, zodat te dezen de rechter het voorgestelde percentage aftrek van 20% en 25% redelijk achtte.
Te dezen werd uitgegaan van een rentevoet van 2%, gelet op de lange tijdsperiode en beleggingsmogelijkheden, het immateriële karakter van deze schadepost, alsook het gegeven dat een waardebepaling economisch verlies huishouden niet onderhevig is aan marktrente.
De berekening te dezen werd als volgt berekend:
Berekening vanaf datum ongeval 14 september 2012 tot datum arrest 14 juni 2017: basisbedrag € 30,00 per dag x 35% = € 10,50 verminderd met aftrek eigen aandeel/ aandeel voor overledene van 20%, of € 6,00, vertegenwoordigt een bedrag van 1.734 dagen x € 4,50 per dag = € 7 803,00, vermeerderd met vergoedende intrest aan de wettelijke rentevoet vanaf de gemiddelde datum 29 januari 2015 tot datum arrest.
Toekomstige schade: Het hof houdt rekening met een degressief basisbedrag, nu de zonen vanaf een zekere leeftijd niet meer ten laste zullen zijn en/of zelf huishoudelijke taken zullen vervullen en het hof houdt rekening met de keuze van zekere rente tot 2024 en vanaf dan met de keuze van de lijfrente, nu het hof ervan uitgaat dat vanaf deze leeftijd sterftekansen dienen ingecalculeerd.
- vanaf datum arrest 14 juni 2017 tot 24 juni 2022 (leeftijd R. 25 jaar): basisbedrag € 30,00 per dag x 35% (= € 10,50) - besparing 20% van € 30,00 (= € 6,00) = € 4,50 coëfficiënt zekere rente 2%, tafels SCHRYVERS 2016, € 1 642,50 (€ 4,50 x 365 dagen) x 4,713 = € 7 741,10.
- vanaf 24 juni 2022 tot 27.1.2024 (leeftijd W. 25 j): basisbedrag € 25,00 per dag x 35% (= € 8,75) - besparing 25% van € 25,00 (€ 6,25) coëfficiënt zekere rente 2%, tafels SCHRYVERS 2016 (tussen 0,980 (1j.) + 1,942 (2j.) = kapitalisator 1,54) € 912,50 (€ 2,50 x 365 dagen) x 1,54 = € 1 405,25
- vanaf 27 januari 2024 (alsdan leeftijd 58,5 jaar): basisbedrag € 20,00 x 35% (= € 7,00) - besparing 25% op € 20,00 (= € 5,00) € 7,00 - € 5,00 = € 2,00 x 365 dagen, coëfficiënt lijfrente 2% jaarlijks, tafels SCHRYVERS 2016, € 730,00 per jaar x 19,010 = € 13 877,30.
Voorbeeld berekening economische schade door echtgenote van overleden zelfstandige
1.7. Schade economisch verlies (inkomstenverlies)
Het hof stelt vast dat sociale bijdragen voor de periode 1 januari 2010 t.e.m. 31 december 2012 onbetaald zijn gebleven, wat blijkt uit het voorgelegde stuk 9.
Mevrouw H. gaat voor inkomensverlies uit van een gemiddeld bruto jaarinkomen van € 127 805,44.
Ze maakt een berekening tot 67 jaar.
De vordering bedraagt € 447 319,03, € 807 694,54 en € 708 553,36, voor postprofessionele schade vordert ze € 25 000,00 en voor pensioenschade € 73 447,30, meer intrest.
Zij vraagt voorbehoud voor belastingschade.
Voorgehouden wordt dat de vordering van partij H. onjuist is en overdreven, dat een fictieve stijging van inkomsten van 10% niet is aangetoond, dat slechts rekening kan gehouden worden met de effectieve netto-inkomsten en dat onvoldoende stukken werden neergelegd.
Het hof stelt vast dat mevrouw H. geen bijkomende stukken meer neergelegd heeft omtrent de inkomensevolutie/bedrijfskosten van wijlen haar echtgenoot. Wanneer het slachtoffer overlijdt ingevolge een onrechtmatige daad, bestaat de schade die zijn overlevende echtgenote lijdt, onder meer in het derven van de inkomsten van het overleden slachtoffer die haar persoonlijk ten goede kwamen.
Het komt aan de echtgenote toe om de relevante bewijsstukken voor te leggen, zoals aanslagbiljetten van de belastingen en bescheiden over variabele en vaste bedrijfskosten. Er worden slechts twee aanslagbiljetten – inkomen 2010 en 2011 – neergelegd:
- Stuk 5 a: aanslagbiljet inkomstenjaar 2010, aanslagjaar 2011: brutowinst: € 156 821,55 - beroepskosten € 120 522,79 gezamenlijk belastbaar inkomen: € 36 298,76 huwelijksquotiënt: € 9 280,00 netto (of grondslag): € 27 018,76 totale belasting (aanslagvoet 23,9%): € 7 198,52 + € 5 000,00 + € 2 719,43 = €14 917,95 netto: € 36 298,76 - € 14 917,95 = € 21 380,81
- Stuk 5 b: aanslagbiljet inkomstenjaar 2011, aanslagjaar 2012: brutowinst: € 98 789,88 - beroepskosten € 72 293,78 gezamenlijk belastbaar inkomen: € 26 496,10 huwelijksquotiënt: € 7 840,42 netto (of grondslag): € 18 654,48 belasting (aanslagvoet 17%): € 3 716,63 + € 44,60 = € 3 761,23 netto: € 26 496,10 - € 3 761,33 = € 22 734,87
Het derven van de inkomsten vanwege de overledene voor beide jaren 2010 en 2011 zou in principe een gemiddelde van € 22 057,84 (op jaarbasis) bedragen, weze het dat in concreto geen bijdragen sociale zekerheid (21 %) meer betaald werden sinds 1 januari 2010 tot 31 december 2012 (stuk 9), zodat netto slechts € 17 765,00 te weerhouden is, welk bedrag trouwens te aanzien is als gemiddeld inkomen op de website www.statbel.fgov.be.
Het hof oordeelt dat het aannemelijk is dat de nabestaande(n) slechts een voordeel putten uit het netto-inkomen, dat ook afhangt van wijzigende aanslagvoeten. Het gegeven dat de kosten – die trouwens niet worden meegedeeld – niet steeds constant, noch recurrent zijn, zoals investeringsgoederen, is niet pertinent.
Bij gebrek aan bewijzen kan er ook geen rekening gehouden worden met een constante inkomensaangroei, zoals voorgesteld door mevrouw H..
Wijlen A. D. was werkzaam in de bouwsector. Het niet betalen van (verplichte) sociale bijdragen kan een indicie zijn van verminderde inkomensgroei. De inkomsten tot 14 september 2012 werden niet meegedeeld en het blijft een onzekere factor of de uitgeoefende zelfstandige activiteit rendabel blijft in verhouding met beroepskosten tot het einde van de lucratieve periode. Een berekening tot aan een pensioenleeftijd van 67 jaar kan niet aangenomen worden, nu de zelfstandige activiteit van de heer D. gelegen was in arbeid door eigen inzet en mankracht.
Dit is een indicie om het einde van de (hypothetisch) lucratieve periode op 1 augustus 2025 te bepalen wanneer hij een loopbaanvoorwaarde van 43 jaar zou vervuld hebben, op de leeftijd van 61 jaar.
De gewijzigde (pensioen)wetgeving dateert van na het schadeverwekkende feit, zodat het hof er geen rekening mee houdt. Inkomensverlies doet zich maand na maand voor. Het is onmogelijk voorspellingen te doen die op hypotheses berusten, zodat het hof in redelijkheid een schadebedrag begroot voor het derven van de inkomsten vanwege A. D.. Er dient nog rekening gehouden te worden met het persoonlijk aandeel van de overledene.
Mevrouw H. reikt geen concrete elementen aan ter berekening van het persoonlijk aandeel, zoals levensstandaard, het feit of het echtpaar een gemeenschappelijk vermogen zou opbouwen, over gemeenschappelijke lasten, zodat dit slechts forfaitair kan bepaald worden. Het persoonlijk aandeel voor de periode met kinderen wordt geraamd op 20%, daarna op 25%.
netto gezinsinkomen € 17 765,00 : 5 = 20% of € 3 553,00 persoonlijk aandeel per jaar verlies inkomen, na aftrek persoonlijk aandeel 20% of € 3 553,00 = € 14 212,00, of een bedrag van € 1 184,33 per maand verlies inkomen, na aftrek persoonlijk aandeel 25% of € 4 441,25 = € 13 323,75, of een bedrag van € 1 110,31 per maand .
Het staat vast dat mevrouw H. sinds het overlijden een overlevingspensioen geniet. Er zijn geen wettelijke bepalingen omtrent voordeelstoerekening. Wanneer een fout een voordeel oplevert voor de benadeelde, moet dit voordeel in de regel worden toegerekend op het bedrag van de schadevergoeding, wanneer de benadeelde zonder de fout niet had genoten van het voordeel. Dit voordeel kan bestaan uit een besparing voor de benadeelde (naar Cass. 1 febr. 2013, www. cass.be, C 1202 05 N). Mevrouw H. geniet van het voordeel van een overlevingspensioen.
Dat het overlevingspensioen gevestigd in hoofde van de echtgenote niet in mindering mag gebracht worden op huidig verlies aan inkomsten, is niet aanvaardbaar.
Het overlevingspensioen heeft altijd een eigen rechtsgrond en oorzaak, nu het een verworvenheid is uit ons sociaal recht, ontstaan na het gemeen recht. Het overlevingspensioen (vervangingsinkomen) dat mevrouw H. geniet, staat niet los van huidige schadeberekening, nu de benadering dient te gebeuren vanuit het schade
begrip: de schade vermindert doordat het verlies aan inkomen gecompenseerd wordt door het voordeel dat ze verkrijgt omwille van het sociaal recht, gebaseerd op solidariteit. Er kan hoogstens een voorbehoud verleend worden voor het geval zij geen overlevingspensioen geniet.
Uit stuk 9 blijkt dat de verworven pensioenrechten van wijlen A. D. € 779,67 gezinspensioen betroffen, rekening houden met bijdragen t.e.m. 31 december 2009. Aangevoerd wordt dat indien zij te weinig pensioenbedrag ontvangt, zij onder minimumgarantie valt – het leefloon – welk bedrag € 1 052,58 bedraagt.
Mevrouw H. legt geen fiscale aanslagbiljetten voor welke haar inkomenssituatie verduidelijken, waarbij het hof het overlevingspensioen in redelijkheid op € 623,74 per maand begroot, of een bedrag van € 7 484,88 op jaarbasis. Haar schade door verminderd inkomen bedraagt € 14 212,00 - € 7 484,88 overlevingspensioen = € 6 727,12 per jaar of € 560,59 per maand (met persoonlijk aandeel overledene van 20%). Schade door verminderd inkomen € 13 323,75 - € 7 484,88 = € 5 838,87 per jaar of € 486,57 per maand (met persoonlijk aandeel overledene van 25%).
- Schade verleden schade van 14 september 2012 tot datum arrest 14 juni 2017 = zijnde 56 maanden x € 560,59 = € 31 393,04, meer vergoedende intrest aan de wettelijke rentevoet vanaf gemiddelde datum 29 januari 2015.
- Schade toekomst – kapitalisatieberekening Schade van datum arrest 14 juni 2017 tot 27 januari 2024: € 6 727,12 per jaar x 6,16 (kapitalisatie aan kapitalisatierentevoet 1%, zekere rente) = € 41 439,06
- Schade van 27 januari 2024 tot 1 augustus 2025: € 5 838,87 per jaar x 1,48 (kapitalisatie aan kapitalisatierentevoet 1%, zekere rente) = € 8 641,53
Post-professionele schade na overlijden Mevrouw H. voert aan dat wijlen dhr. D. zeer handig was en actief in de bouwsector.
Zij vordert ex aequo et bono € 25 000,00 (€ 15,00 per uur en 6 u per dag) voor de verdere duurtijd van zijn theoretische professionele loopbaan, meer vergoedende intrest vanaf 14 september 2012.
Post-professionele schade is materiële schade die voortvloeit uit de onmogelijkheid om vanaf het pensioen nog lucratieve activiteiten uit te oefenen, andere dan deze tijdens de professionele loopbaan. Het hof oordeelt dat deze schadepost te hypothetisch is.
De schade is niet zeker, zodat de vordering van mevrouw H. wordt afgewezen.
Pensioenschade
Mevrouw H. argumenteert dat vanwege wijlen A. D. via arbeidsprestaties bijkomende pensioenopbouw tot stand zou komen. Ze vordert € 73 447,30, meer wettelijke intrest vanaf uitspraak. De gebeurlijke bewezen weerslag van het schadeverwekkende feit op de rechten op het rustpensioen of het overlevingspensioen wordt onvoldoende aangetoond. Uit stuk 9 blijkt dat de sociale bijdragen van 1 januari 2010 t.e.m. 31 december 2012 onbetaald bleven, zodat bijkomende pensioenopbouw niet kan aanzien worden als een zekere schade.
Bij gebrek aan bewijzen wordt de vordering afgewezen.
Belastingschade
Mevrouw H. vordert voorbehoud: zij stelt dat er dient uitgegaan van het nettoloon en een integrale vergoeding tot stand dient te komen. Het bestaan van belastingschade (economisch verlies, inkomstenschade) is zeker, alleen is de omvang nog niet gekend. Er wordt voorbehoud toegekend voor de fiscale lasten.