Het Salduz-arrest, werd gewezen op 20 november 2008 in de zaak Salduz t. Turkije. Het arrest werd gewezen door het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM). Het heeft betrekking heeft op rechtsbijstand vóór het eerste (politie)verhoor van een verdachte.
De feiten
De 17-jarige Salduz werd in Turkije vervolgd voor de deelname aan een aldaar onwettige demonstratie ter ondersteuning van de PKK en het ophangen van een spandoek. Tijdens het politieverhoor bekent Salduz de feiten maar trekt deze bekentenissen nadien terug tegenover de openbaar aanklager en de onderzoeksrechter. In zijn laatste verklaringen stelt hij dat de eerdere bekentenissen werden afgedwongen onder druk en na slagen. Salduz werd veroordeeld tot tweeënhalf jaar gevangenisstraf, waarbij het vonnis de feiten bewezen achtte op basis van de ingetrokken bekentenissen tegenover de politie.
Salduz richt zich tot het Europees Hof voor de rechten van de mens en stelt aldaar dat zijn recht op een eerlijk proces is geschonden doordat hij tijdens het politieverhoor geen bijstand had van een advocaat, waarbij deze verklaringen zoals afgelegd zonder rechtsbijstand en nadien ingetrokken toch als bewijskrachtig werden aanzien.
Het Europees Hof van de rechten van de mens stelt hierop vanaf het ogenblik van de ondervraging elke verdachte beroep moet kunnen doen op een advocaat, principe waarvan slechts in zeer uitzonderlijke gevallen mag worden afgeweken. De rechten van de verdediging worden onherstelbaar aangetast indien belastende verklaringen die zonder het recht van bijstand van een advocaat als bewijs worden gebruikt.
Gevolgtrekking:
Tot op de dag vandaag wordt vastgesteld dat politiediensten, niettegenstaande hun bekendheid met de Salduz-rechtspraak, kennelijk in navolging van richtlijnen die contra legem door het Openbaar Ministerie werden verstrekt, bewust nalaten de fundamentele grondrechten van een verdachte na te leven door hem de bijstand van een raadsman te ontzeggen, minstens hem niet de kans te hebben geboden zich van de daadwerkelijke bijstand van een raadsman te verzekeren, niettegenstaande het feit dat die rechten aan een verdachte in onze rechtsorde van rechtswege worden erkend door de directe werking van het EVRM, aldus geïnterpreteerd volgens de rechtspraak van het EHRM, zelfs indien het nationale wettenarsenaal op het vlak van de supranationaal erkende rechtsbescherming nog geen uitdrukkelijk spoor heeft getrokken.
Op basis van artikel 6, § 1 juncto artikel 6, § 3, (c) van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM) moet de rechtbank/hof de strafvordering volgend op een dergelijk verhoor zonder bijstand onontvankelijk verklaren. Minstens dienen de verklaringen, afgelegd door de verdachte zonder bijstand van een raadsman, als bewijs worden uitgesloten.
Rechtsgevolgen
Hierna worden de rechtsgevolgen uiteengezet die moeten worden verbonden aan de schending van de Salduz-leer waarvan een verdachte het slachtoffer werd.
1. Het recht op daadwerkelijke bijstand van een advocaat bij het eerste politieverhoor zoals erkend en gewaarborgd door het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM)
1.1 Het recht op bijstand van een advocaat bij het politieverhoor
1.1.1 De verdragsrechtelijke grondslag
Artikel 6 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens bepaalt:
§ 1: 'Bij het vaststellen van zijn burgerlijke rechten en verplichtingen of bij het bepalen van de gegrondheid van een tegen hem ingestelde strafvervolging heeft eenieder recht op een eerlijke en openbare behandeling van zijn zaak, binnen een redelijke termijn, door een onafhankelijke en onpartijdige rechterlijke instantie welke bij de wet is ingesteld. Het vonnis moet in het openbaar worden gewezen maar de toegang tot de rechtszaal kan aan de pers en het publiek worden ontzegd gedurende het gehele proces of een deel daarvan, in het belang van de goede zeden, van de openbare orde of 's lands veiligheid in een democratische samenleving, wanneer de belangen van minderjarigen of de bescherming van het privé-leven van partijen bij het proces dit eisen of, in mate als door de rechter onder bepaalde omstandigheden strikt noodzakelijk wordt geoordeeld, wanneer openbaarmaking de belangen van de rechtspraak zouden schaden.'.
§ 2 (…)
§ 3 'Eénieder, die wegens een strafbaar feit wordt vervolgd, heeft ten minste de volgende rechten:
a) (...)
b) (…)
c) zichzelf te verdedigingen of de bijstand te hebben van een raadsman naar zijn keuze, of, indien hij niet over voldoende middelen beschikt om een raadsman te bekostigen, kosteloos door een toegevoegd advocaat te kunnen worden bijgestaan, indien het belang van de rechtspraak dit eist'
1.1.2 De rechtspraak van het EHRM
Op 27 november 2008 velde de Grote Kamer (17 raadsheren) van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) met unanimiteit in de zaak Salduz t. Turkije (EHRM 27 november 2008, SALDUZ t. Turkije) een mijlpaalarrest. Het Europees Hof besloot unaniem dat voor de verdachte de toegang tot een raadsman mogelijk moet zijn vanaf de aanvankelijke fase van het politieverhoor. Het Europees Hof concludeerde in de zaak Salduz dat in principe onherstelbare schade wordt toegebracht aan de rechten van de verdediging indien incriminerende verklaringen die werden afgelegd tijdens een politieverhoor zonder de aanwezigheid van een advocaat gebruikt worden voor een veroordeling (§ 55).
Zelfs indien dwingende redenen uitzonderlijk het weigeren van de toegang tot een advocaat zouden rechtvaardigen, mag een dergelijke beperking –wat ook de rechtvaardiging ervan is– geen onnodige schade toebrengen aan de rechten van de beschuldigde onder artikel 6 EVRM, aldus het Hof (§ 55).
De “algemene principes toepasselijk in deze zaak”(§ 50-55) die het EHRM in het Salduz-arrest beklemtoonde zijn:
§ 50: Het Hof herhaalt dat, zelfs als het primaire doel van artikel 6, voor zover het strafrechtelijke procedures betreft, is een eerlijk proces te verzekeren door een “rechtbank” die bevoegd is “enige strafrechtelijke beschuldiging” vast te stellen, hieruit niet volgt dat het Artikel niet van toepassing is op de procedures voor het proces. Daarom kan artikel 6 - in het bijzonder paragraaf 3 – relevant zijn vooraleer een zaak naar de rechtbank verwezen wordt indien en voor zover het waarschijnlijk geacht wordt dat er aanzienlijk afbreuk wordt gedaan aan het eerlijk verloop van het proces door een initiële fout bij het nakomen van de bepalingen ervan (…). Zoals het Hof reeds besliste in zijn vorige vonnissen, is het recht bedoeld in paragraaf 3 c) van artikel 6 van het Verdrag, onder andere, een aspect van het concept van een eerlijk proces in strafrechtelijke stappen zoals bedoeld in paragraaf 1(… ).
§ 51: Het Hof herhaalt verder dat het recht van iedereen die van een strafrechtelijk overtreding wordt beschuldigd zich effectief te laten verdedigen door een advocaat, indien nodig officieel aangesteld, hoewel het geen absoluut recht is, wel een van de fundamentele kenmerken is van een eerlijk proces (…).
§ 52: De nationale wetgeving kan consequenties verbinden aan de houding van een beschuldigde tijdens de initiële stadia van ondervraging door de politie die beslissend zijn voor de vooruitzichten van de verdediging in eventueel daaropvolgende strafrechtelijke procedures. Artikel 6 zal normaal gezien vereisen dat de beschuldigde reeds tijdens de initiële stadia van ondervraging door de politie kan genieten van de bijstand van een advocaat. Echter, er werd tot nu toe geacht dat dit recht kan onderworpen zijn aan beperkingen om gegronde redenen. De vraag was daarom in elk geval of de beperking gerechtvaardigd was en, indien ja, of deze in het licht van de volledige procedure, de beschuldigde niet heeft beroofd van een eerlijke behandeling, want zelfs een gerechtvaardigde beperking kan dit, in bepaalde gevallen, tot gevolg hebben(…).
§ 54: In dit opzicht, onderstreept het Hof het belang van de onderzoeksfase voor de voorbereiding van de strafrechtelijke procedure, daar de bewijzen die tijdens deze fase worden bekomen het kader bepalen waarbinnen de ten laste gelegde overtreding zal worden beschouwd tijdens het proces (…). Tezelfdertijd bevindt een beschuldigde zich vaak in een erg kwetsbare positie tijdens de fase van het proces, en wordt het effect hiervan nog versterkt door het feit dat de wetgeving in strafrechtelijke procedures geneigd is steeds complexer te worden, met name met betrekking tot de regels betreffende het verzamelen en gebruiken van bewijzen. In de meeste gevallen kan deze welbepaalde kwetsbaarheid enkel terdege gecompenseerd worden door de bijstand van een advocaat wiens taak het onder andere is, het recht van een beschuldigde om zichzelf niet te incrimineren te helpen vrijwaren. Dit recht vereist inderdaad dat de openbare aanklager in een strafzaak probeert zijn zaak tegen de beschuldigde te bewijzen zonder een beroep te doen op bewijs dat werd verkregen via dwang of druk tegen de wil van de beklaagde (…).
Vroegtijdige toegang tot een advocaat maakt deel uit van de procedurele waarborgen waar het Hof in het bijzonder rekening mee zal houden wanneer het onderzoekt of een procedure schade heeft toegebracht aan het essentieel privilege zichzelf niet in verdenking te stellen (…).
§ 55: Tegen deze achtergrond, oordeelt het Hof dat, om het recht op een eerlijk proces “praktisch en effectief” te houden (zie paragraaf 51 hierboven), artikel 6 § 1 vereist, dat in de regel toegang moet gegeven worden tot een advocaat vanaf de eerste ondervraging van een verdachte door de politie, tenzij het in het licht van de welbepaalde omstandigheden van elk geval bewezen is dat er dwingende redenen zijn om dit recht in te perken. Zelfs indien dwingende redenen uitzonderlijk het weigeren van toegang tot een advocaat zouden rechtvaardigen, mag een dergelijke beperking- wat ook de rechtvaardiging ervan is – geen onnodige schade toebrengen aan de rechten van de beschuldigde onder artikel 6 (…). In principe wordt onherstelbare schade toegebracht aan de rechten van de verdediging indien incriminerende verklaringen die werden afgelegd tijdens een politieverhoor zonder de aanwezigheid van een advocaat gebruikt worden voor een veroordeling.
OM DEZE REDENEN
BESLIST HET HOF UNANIEM
…
Dat er een inbreuk werd gepleegd op artikel 6 § 3 c) van het Verdrag in combinatie met artikel 6 § 1, wegens het gebrek aan wettelijke bijstand aan verzoeker terwijl hij zich in politiehechtenis bevond;
Deze algemene principes zijn niet gebonden aan de feiten in de zaak Salduz en hebben dus een algemene betekenis voor de naleving en toepassing van artikel 6 EVRM. Het gaat bijgevolg om de verdragsrechtelijke invulling door het EHRM van de door het EVRM gewaarborgde rechten met rechtstreekse werking in de rechtsorde van de verdragsstaten bij het EVRM, waaronder België.
Dit standpunt van het Europees Hof werd na het Salduz-arrest meermaals in diverse arresten bevestigd zodat het vaste rechtspraak van het EHRM is geworden. (zie EHRM 11 december 2008, nr. 4268/04 PANOVITS t. Cyprus; EHRM 3 februari 2009, nr. 5138/04, AMUTGAN t. Turkije; EHRM 3 februari 2009, nr. 4661/02, SUKRAN YILDIZ t. Turkije; EHRM 17 februari 2009, nr. 16500/04, IBRAHIM OZTURK t. Turkije; EHRM 19 februari 2009, nr. 16404/03, SHABELNIK t. Oekraïne; EHRM 31 maart 2009, nr. 20310/02, PLONKA t. Polen; EHRM 23 juni 2009, nr. 15737/02, ONGUN t. Turkije; EHRM 24 september 2009, nr. 7025/04, PISHCHALNIKOV t. Rusland; EHRM 29 september 2009, nr. 7880/02, UMIT GUL t. Turkije; EHRM 6 oktober 2009, nr. 30235/03, OZCAN COLAK t. Turkije; EHRM 13 oktober 2009, nr. 13918/03, OGRAS t. Turkije; EHRM 20 oktober 2009, nr. 29503/03, COLAKOGLU t. Turkije; EHRM 13 oktober 2009, nr. 7377/03, DAYANAN t. Turkije; EHRM 13 oktober 2009, nr. 24829/03, FIKRET CETIN t. Turkije; EHRM 13 oktober 2009, nr. 31721/02, DEMIRKAYA t. Turkije; EHRM 20 oktober 2009, nr. 32705/02, ATTI & TEDIK t. Turkije; EHRM 20 oktober 2009, nr. 7070/03, BALLIKTAS t. Turkije; EHRM 19 november 2009, nr. 17551/02, OLEG KOLESNIK t. Oekraïne).
1.1.3 Draagwijdte van het recht op bijstand van een advocaat bij het politieverhoor
De vaste rechtspraak van het EHRM leert overduidelijk dat het recht op bijstand van een advocaat bij het eerste politieverhoor zich niet beperkt tot een consultatierecht met de raadsman voorafgaand het politieverhoor. De effectieve eerbiediging van- en de daadwerkelijke uitoefening van de rechten van de verdachte vereisen overeenkomstig de rechtspraak van het EHRM dat de advocaat bij het verhoor aanwezig is en zijn cliënt tijdens het verhoor juridisch advies kan verstrekken.
‘The lack of legal assistance during an applicant’s interrogation would constitute a restriction of his defence rights in the absence of compelling reasons that do not prejudice the overall fairness of the proceedings.’ (eigen onderstreping)
Vrij vertaald: ‘Het gebrek aan juridische bijstand tijdens het verhoor van de verzoeker zou een beperking van zijn rechten van verdediging uitmaken indien er geen dwingende redenen zijn die ervoor zorgen dat geen afbreuk wordt gedaan aan de eerlijkheid van de volledige procedure.’
(EHRM 11 december 2008, nr. 4268/04, PANOVITS t. Cyprus, § 66).
‘(…) the applicant, having been warned about criminal liability for refusal to testify and at the same time having been informed about his right not to testify against himself, could have been confused, as he alleged, about his liability for refusal to testify, especially in the absence of legal advice during that interview.’
Vrij vertaald: ‘(…) de verzoeker, dat werd gewaarschuwd voor de strafrechtelijke aansprakelijkheid bij weigering om te getuigen en op het zelfde moment werd geïnformeerd over zijn recht om geen verklaringen af te leggen tegen zichzelf, kon zich hebben vergist, terwijl hij verklaarde, over zijn aansprakelijkheid voor de weigering om verklaringen af te leggen, en dit in het bijzonder bij afwezigheid van juridische bijstand tijdens het verhoor.’
(EHRM 19 februari 2009, nr. 16404/03, SHABELNIK t. Oekraïne, § 59)
‘Nevertheless, in convicting the applicant, the Diyarbakir State Security Court relied heavily on the applicant’s statements taken while he had been in police custody, in the absence of a lawyer. Thus, in the present case, the applicant was undoubtedly affected by the restrictions on his access to a lawyer in respect of those statements’
Vrij vertaald: ‘Niettemin, bij veroordeling van de verzoeker, de State Security Court van Diyarbakir baseerde zich overwegend op de verklaringen van de verzoeker die van hem werden afgenomen terwijl hij van zijn vrijheid was ontnomen en in afwezigheid van een advocaat. Dus werd, in voorliggende zaak, zonder twijfel de verzoeker getroffen door de beperkingen op zijn toegang tot een advocaat met betrekking tot die verklaringen.’
(EHRM 3 februari 2009, nr. 5138/04, AMUTGAN t. Turkije, § 18)
‘Nevertheless, in convicting the applicant, the Diyarbakir State Security Court used the applicant’s police statements taken in the absence of a lawyer. Thus, in the present case, the applicant was undoubtedly affected by the restrictions on her access to a lawyer’
Vrij vertaald: ‘Niettemin, bij het veroordelen van de verzoeker, de State Security Court van Diyarbakir baseerde zich op de verklaringen die van de verzoeker werden afgenomen in afwezigheid van een advocaat. Dus werd zonder twijfel, in voorliggende zaak, de verzoeker getroffen door de beperkingen op haar toegang tot een advocaat’
(EHRM 3 februari 2009, nr. 4661/02, SUKRAN YILDIZ t. Turkije, § 35);
‘Au cours de cette période, l’intéresse, qui n’était pas assisté par un avocat, a fait des déclarations qui l’incriminaient lui-même et a participé à de nombreux actes d’enquêtes (…) En conséquence, il n’a pas été assisté par un avocat lorsqu’il a effectué ses déclarations devant la police ni lorsque les actes d’enquêtes ont été effectués’.
Vrij vertaald: ‘In de loop van deze periode heeft de belanghebbende, die niet werd bijgestaan door een advocaat, zelf-incriminerende verklaringen afgelegd en heeft deelgenomen aan talrijke onderzoeksdaden… Dienovereenkomstig, werd hij niet door een advocaat bijgestaan wanneer hij zijn verklaringen voor de politie heeft afgelegd noch wanneer de onderzoekshandelingen werden uitgevoerd'
(EHRM 17 februari 2009, nr. 16500/04, IBRAHIM OZTURK t. Turkije, §§ 46 en 49));
‘(…) the applicant’s self-incriminating statements, obtained in the absence of a lawyerand in circumstances that give rise to a suspicion that both the original waiver of the right to legal representation and the applicant’s confessions were obtained in defiance of his will, served as a crucial element in his conviction.’
Vrij vertaald: ‘(…) de zelf-incriminerende verklaringen, die verkregen werden in de afwezigheid van een advocaat en in omstandigheden die een vermoeden doen rijzen dat zowel de oorspronkelijke afstand van het recht op juridische bijstand als de bekentenissen van de verzoeker verkregen werden tegen zijn wil, betekenden een cruciaal element bij zijn veroordeling’
(EHRM 19 november 2009, nr. 17551/02, OLEG KOLESNIK t. Oekraïne, § 37).
‘The applicant complained that he had been denied legal assistance during his police custody and that his police statement which had been taken in the absence of a lawyerwas subsequently used for his conviction by the trial court. (…).’
Vrij vertaald: ‘De verzoeker klaagde aan dat tijdens zijn vrijheidsbeneming hem juridische bijstand werd ontzegd en dat zijn verklaring die van hem werd afgenomen in de afwezigheid van een advocaat nadien werden gebruikt voor zijn veroordeling door de rechtbank. (…) ’
(EHRM 13 oktober 2009, nr. 13918/03, OGRAS t. Turkije, § 17 – 18).
‘(…) the court observes that, even though the applicant denied the accuracy of the contents of the statement taken from him in the absence of legal assistance, (…), the Ankara Assize Court relied on that statement when convicting him. (…) Thus, the applicant in the present case was undoubtedly affected by the restrictions on his access to a lawyer in the course of his police custody (…)’
Vrij vertaald: ‘(…) Het Hof merkt op dat, hoewel de verzoeker de nauwkeurigheid van de inhoud van een verklaring, die van hem werd afgenomen in afwezigheid van juridische bijstand, betwistte, het hof van assisen van Ankara zich baseerde op deze verklaring voor zijn veroordeling (…) Dus werd de verzoeker zonder twijfel in voorliggende zaak getroffen door de beperkingen op zijn recht op toegang tot een advocaat tijdens zijn hechtenis.’
(EHRM 20 oktober 2009, nr. 29503/03, COLAKOGLU t. Turkije, § 35) .
‘(…) even though the applicants repeatedly denied the content of their statements taken in the absence of a lawyer, the Diyarbakir State Security Court relied on those statements when convicting them. Thus, in the present case, the applicants were undoubtedly affected by the restrictions on their access to a lawyer’
Vrij vertaald: ‘(…) Niettegenstaande de verzoekers herhaaldelijk de inhoud van hun verklaringen, die van hen werden afgenomen in afwezigheid van een advocaat, hebben betwist, heeft de State Security Court van Diyarbakir zich voor hun veroordeling gebaseerd op deze verklaringen. Dus, in voorliggende zaak, werden de verzoekers zonder twijfel getroffen door de beperkingen op hun toegang tot een advocaat’
(EHRM 20 oktober 2009, nr. 32705/02, ATTI & TEDIK t. Turkije, § 40)
‘The court considers that, even though the applicant denied the accuracy of the content of the statements takenfrom herin the absence of legal assistance, the trial court relied on those statements when convicting her. Thus, the applicant in the present case was undoubtedly affected by the restrictions on her access to a lawyer in the course of her custody at the gendarmerie station.’
Vrij vertaald: ‘Het Hof overweegt dat, niettegenstaande de verzoeker de nauwkeurigheid van de inhoud van de verklaringen die van haar werden afgenomen in afwezigheid van een advocaat, betwistte, de rechtbank zich op deze verklaringen bij haar veroordeling heeft gebaseerd. Dus, in voorliggende zaak werd de verzoeker ongetwijfeld getroffen door de beperkingen op haar toegang tot een advocaat in de loop van haar hechtenis in het politiebureau.’
(EHRM 20 oktober 2009, nr. 7070/03, BALLIKTAS t. Turkije, § 43 en 44)
‘Even though the applicant repeatedly denied his statements taken in the absence of a lawyer, the Diyarbakir State Security Court used those statements when convicting him. Thus, in the present case, the applicant was undoubtedly affected by the restrictions on his access to a lawyer’
Vrij vertaald: ‘Niettegenstaande de verzoeker herhaaldelijk zijn verklaringen die van hem werden afgenomen in de afwezigheid van een advocaat betwistte, heeft de State Security Court van Diyarbakir zich op deze verklaringen gebaseerd voor zijn veroordeling. Dus, in voorliggende zaak, werd de verzoeker zonder twijfel getroffen door de beperkingen op zijn toegang tot een advocaat’
(EHRM 13 oktober 2009, nr. 24829/03, FIKRET CETIN t. Turkije, § 36).
‘However, in the present case, the applicant was undoubtedly affected by the absence of a lawyer whenhis statement had been taken by the policeas, although the applicant repeatedly denied his police statement, the State Security Court used this statement as the main evidence. (…) The court therefore concludes that (…) the absence of a lawyer during his police interrogation irretrievably affected his defence rights as his police statement was used for his conviction’
Vrij vertaald: ‘Hoe dan ook, in voorliggende zaak, werd de verzoeker zonder twijfel getroffen door de afwezigheid van een advocaat terwijl zijn verklaring werd afgenomen door de politie doordat, niettegenstaande de verzoeker herhaaldelijk zijn verklaring betwistte, de State Security Court deze verklaring als voornaamste bewijs heeft gebruikt. (…) Het Hof besluit dat (…) de afwezigheid van een advocaat tijdens het verhoor onherroepelijk zijn rechten van verdediging heeft geschonden doordat zijn veroordeling was gebaseerd op zijn verklaring.’
(EHRM 13 oktober 2009, nr. 31721/02, DEMIRKAYA t. Turkije, § 15 – 17).
‘The court considers that, even though the applicant denied the accuracy of the contents of the statements taken from him in the absence of legal assistance, the Malatya State Security Court relied on those statement when convicting him. (…) Thus, the applicant in the present case was undoubtedly affected by the restrictions on his access to a lawyer in the course of his police custody (…). In sum, the Court finds that the absence of a lawyer at the initial stages of the investigation irretrievably affected the applicant’s defence rights.’
Vrij vertaald: ‘Het Hof is van mening dat, niettegenstaande de verzoeker de nauwkeurigheid van zijn verklaringen die van hem werden afgenomen in afwezigheid van juridische bijstand betwistte, de State Security Court van Malatya zich baseerde op deze verklaring voor zijn veroordeling. (…) Dus, de verzoeker werd in voorliggende zaak zonder twijfel getroffen door de beperkingen op zijn toegang tot een advocaat in de loop van zijn vrijheidsbeneming (…). In achtgenomen het voorgaande, oordeelt het Hof dat de afwezigheid van een advocaat bij de initiële fases van een onderzoek de rechten van verdediging van de verzoeker onherrroepelijk heeft geschonden.’
(EHRM 29 september 2009, nr. 7880/02, UMIT GUL t. Turkije, § 67)
‘(…) in convicting the applicant the Izmir State Security Court gave weight to statementsthe applicant had later retracted and which had been obtained during the pre-trial investigation in the absence of alawyer. Thus, in the present case, the applicant was undoubtedly affected by the restrictions on his access to a lawyer.’
Vrij vertaald: ‘(…) bij de veroordeling van de verzoeker gaf de State Security Court van Izmir gewicht aan verklaringen dat de verzoeker later heeft ingetrokken en die tijdens het vooronderzoek werden verkregen in afwezigheid van een advocaat. Dus zonder twijfel werd de verzoeker in voorliggende zaak getroffen door de beperkingen van zijn toegang tot een advocaat.’
(EHRM 23 juni 2009, nr. 15737/02, ONGUN t. Turkije, § 34)
‘In these circumstances, the Court finds that the use of the applicant’s statements obtained purportedly under torture and ill-treatment during the preliminary investigation, in the absence of his lawyer, in the criminal proceedings brought against him, rendered his trial as a whole unfair. It follows that there has been a violation of Article 6, § 3 (c) of the Convention in conjunction with Article 6, § 1 in the present case.’
Vrij vertaald: ‘In deze omstandigheden, oordeelt het Hof dat het gebruik van de verklaringen van de verzoeker die beweerdelijk werden verkregen onder folter en slechte behandeling tijdens het vooronderzoek en in afwezigheid van een advocaat, tijdens de strafprocedure tegen hem zijn proces in het geheel oneerlijk maakte.’
(EHRM 6 oktober 2009, nr. 30235/03, OZCAN COLAK t. Turkije, § 49)
Voormelde rechtspraak laat er geen twijfel over bestaan dat de advocaat een inhoudelijke en geen ceremoniële rol te spelen heeft. Het EHRM heeft systematisch en nadrukkelijk gewezen op het feit dat wat aan verklaringen wordt afgelegd, zonder overleg met een advocaat (wat vanzelfsprekend actieve handelingen van de desbetreffende advocaat vereist), per definitie de grondrechten van de verdachte aantast en de regelmatigheid van de rechtsvervolging, wegens schending van zijn recht op een eerlijk proces, onherroepelijk aantast.
In het recente arrest-Dayanan van het EHRM (EHRM 13 oktober 2009, nr. 7377/03, DAYANAN t. Turkije) onderstreept het Hof het belang voor de verdachte van de toegang tot een advocaat, en dit niet enkel bij het initiële politieverhoor. Het Hof onderstreept hierbij het belang van de inhoudelijke rol van de advocaat.
Het EHRM stipuleert in het arrest-Dayanan:
‘En effet, l’équité de la procédure requiert que l’accusé puisse obtenir toute la vaste gamme d’interventions qui sont propres au conseil. A cet égard, la discussion de l’affaire, l’organisation de la défense, la recherche des preuves favorables à l’accusé, la préparation des interrogatoires, le soutien de l’accusé en détresse et le contrôle des conditions de détention sont des éléments fondamentaux de la défense que l’avocat doit librement exercer’ (§ 32).
Vrij vertaald :
‘Immers, een eerlijk proces vereist dat de verdachte zich kan beroepen op het hele gamma van tussenkomsten van de raadsman. Dienaangaande, de bespreking van de zaak, de organisatie van de verdediging, het zoeken naar bewijzen ten ontlaste, de voorbereiding van verhoren, de ondersteuning van de verdachte in moeilijkheden en de controle van de detentieomstandigheden zijn fundamentele elementen van de verdediging die de advocaat vrijelijk moet kunnen uitoefenen.’
In het licht van bovenvermelde rechtspraak, die onmiddellijk na de bekendmaking ervan, in niet mis te verstane bewoordingen werd becommentarieerd en werd onthaald als een langverwachte doorbraak voor een daadwerkelijke bijstand door een advocaat in die landen die nog niet die graad van rechtsbeschaving hadden bereikt – zoals in België -, is het ondenkbaar dat het openbaar ministerie – tenzij een verdragsschending werd benaarstigd - zich niet onmiddellijk in de eerbied voor de fundamentele rechten inschreef. Toch is dat laatste net wat dagelijks in de verhoren blijft gebeuren: de verdachte krijgt niet de mogelijkheid om een raadsman te raadplegen en wordt ook tijdens zijn verhoor niet door een raadsman bijgestaan en deze verhoren van de verdachte schragen de zaak die tegen hem werd opgebouwd door een openbaar ministerie dat aan de beklaagde de rechtsbescherming van het EVRM, zoals geëxpliciteerd door het EHRM, wetens en willens heeft ontzegd.
1.2 Cautieplicht
Bovendien legt de rechtspraak van het EHRM aan de gerechtelijke autoriteiten de verplichting op om voorafgaand het politieverhoor de verdachte te informeren over zijn recht op stilzwijgen en zijn recht op bijstand van een advocaat (cautieplicht).
Hierbij kan verwezen worden naar § 72 van het Panovits-arrest van het EHRM (EHRM 11 december 2008, nr. 4268/04, PANOVITS t. Cyprus):
‘The passive approach adopted by the authorities in the present circumstances was clearly not sufficient to fulfill their positive obligation to furnish the applicant with the necessary information enabling him to access legal representation.’.
Vrij vertaald: ‘De passieve houding aangenomen door de gerechtelijke autoriteiten in voorliggende omstandigheden, heeft ervoor gezorgd dat duidelijk niet aan de positieve verplichting van de gerechtelijke autoriteiten werd voldaan om de verzoeker de nodige informatie te verschaffen zodat deze laatste in staat wordt gesteld om toegang te hebben tot juridische bijstand’
Verder stipuleert het panovits-arrest (§ 72):
‘The Court takes note of the Government’s argument that the authorities had remained willing at all times to allow the applicant to be assisted by a lawyer if he so requested. It observes that the obstacles to the effective exercise of the rights of the defence could have been overcome if the domestic authorities, being conscious of the difficulties for the applicant, had actively ensured that he understood that he could request the assignment of a lawyer free of charge if necessary.’
Vrij vertaald: ‘Het hof heeft kennis genomen van het argument van de regering dat de gerechtelijke autoriteiten in de gehele fase bereid waren om de verzoeker toe te laten zich te laten bijstaan door een advocaat als hij hierom verzocht. Het Hof oordeelt dat de belemmeringen voor de effectieve uitoefening van de rechten van verdediging konden overmeesterd worden indien de gerechtelijke autoriteiten, die weet hadden van de moeilijkheden voor de verzoeker, hem actief van kennis van zijn rechten hadden verzekerd zodat hij begreep dat hij kon verzoeken om een aanstelling van een advocaat, deze kosteloos indien nodig.
Deze verplichting voor de gerechtelijk autoriteiten om de verdachte over zijn rechten te informeren moet teruggekoppeld worden aan de grondslag van de Salduz-leer, namelijk het nemo tenetur-beginsel, inzonderheid het zwijgrecht, dat een kernbegrip is in de bescherming van het recht op een eerlijk proces (art. 6 EVRM) (T. DECAIGNY en J. VAN GAEVER, “Salduz: Nemo tenetur en meer…”, T.Strafr. 2009, afl. 4, 201-212; T. DECAIGNY, “De bijstand van een advocaat bij het verhoor”, T.Strafr. 2010, afl. 1, 6). Deze fundamentele strafrechtswaarborg impliceert dat de verdachte niet verplicht is mee te werken aan het strafrechtelijk onderzoek dat tegen hem loopt. Het Europees Hof voor de Rechten van de Mens benadrukt in het arrest-Salduz dat de verdachte tijdens de fase van het proces zich in een kwetsbare positie bevindt en dat in de meeste gevallen deze welbepaalde kwetsbaarheid enkel terdege gecompenseerd kan worden door de bijstand van een advocaat wiens taak het onder andere is, het recht van een beschuldigde om zichzelf niet te incrimineren te helpen vrijwaren (EHRM 27 november 2008, nr. 36391/02, SALDUZ t. Turkije, § 54).
De cautieplicht van de gerechtelijk autoriteiten zorgt ervoor dat de verdachte op ondubbelzinnige wijze kenniskrijgt van het zwijgrecht en het recht op bijstand van een advocaat zodat hij zich bewust wordt van de draagwijdte en effectiviteit van die rechten, wat een essentiële voorwaarde is om er zich daadwerkelijk op deze rechten te kunnen beroepen. Dit klemt des te meer wanneer de verdachte beslist om die rechten uit te oefenen.
Het EHRM aanvaardt dat een verdachte afstand kan doen van het in artikel 6 EVRM vervatte recht op toegang tot een advocaat bij het eerste politieverhoor. Maar, deze afstand is volgens het EHRM enkel aanvaardbaar als de verdachte, nadat hij voldoende op de hoogte gebracht is van zijn rechten, in expliciete en onmiskenbare bewoordingen hiervan afstand heeft gedaan. De enige manier om dit formeel juist af te wikkelen vereist dat op ondubbelzinnige wijze de vraag wordt gesteld, op ondubbelzinnige wijze wordt geantwoord en dat vraag en antwoord op ondubbelzinnige wijze in het proces-verbaal worden opgenomen en ter ondertekening aan de verdachte wordt voorgelegd. Een verdachte moet dus niet vragen om bijstand van een advocaat en wanneer dergelijk verzoek uitblijft, mag er niet worden verondersteld dat er afstand gedaan is van dit recht. (L. VAN PUYENBROECK en G. VERMEULEN, “Hoe kan de bijstand van een advocaat bij het verhoor in de Belgische praktijk geregeld worden”, T.Strafr. 2009, afl. 4, p. 216.).
Zo stipuleert het EHRM in het Plonka-arrest (EHRM 31 maart 2009, nr. 20310/02, PLONKA t. Polen, § 37):
‘(…) The Court does not find, accordingly, that there was a clear and unequivocal waiver of the applicant’s right to the guarantees of a fair trial.”
(eigen onderstreping)
Vrij vertaald: ‘(…) Het Hof oordeelt, bijgevolg, dat er geen sprake was van een duidelijke en ondubbelzinnige afstand van de garanties die het recht op een eerlijk proces waarborgen.’
Zo stipuleert het EHRM in het Pishchalnikov-arrest (EHRM 24 september 2009, nr. 7025/04, PISHCHALNIKOV t. Rusland, § 77):
‘(…) A waiver of the right, once invoked, must not only be voluntary, but must also constitute a knowing and intelligent relinquishment of a right. Before an accused can be said to have implicitly, through his conduct, waived an important right under Article 6, it must be shown that he could reasonably have foreseen what the consequences of his conduct would be.’
Vrij vertaald: ‘(…) Een afstand van dit recht, eenmaal ingeroepen, moet niet alleen gebeuren uit vrije wil, maar deze afstand moet ook gebeuren met kennis en intelligentie met betrekking tot die afstand. Opdat van een verdachte kan gezegd worden dat hij stilzwijgend, via zijn gedrag, afstand heeft gedaan van een onder artikel 6 belangrijk recht, moet aangetoond worden dat hij redelijkerwijs kon voorzien hebben wat de gevolgen van dit gedrag zouden zijn.’
Het is overduidelijk dat overeenkomstig de rechtspraak van het EHRM, opdat sprake zou kunnen zijn van een afstand door de verdachte van het in artikel 6 EVRM vervatte recht op bijstand van een advocaat bij het eerste politieverhoor, de gerechtelijke autoriteiten de verdachte moeten hebben geïnformeerd over zijn rechten, onder andere over zijn recht op bijstand van een advocaat vanaf de aanvankelijke fase van het eerste politieverhoor, en aldus moeten voldaan hebben aan de hogervermelde cautieplicht. Aansluitend bij het voorgaande is bovendien overeenkomstig de rechtspraak van het EHRM een afstand door de verdachte van het recht op bijstand van een advocaat bij het politieverhoor, enkel aanvaardbaar indien deze afstand door de verdachte gebeurt in expliciete en onmiskenbare bewoordingen. Indien een verzoek van de verdachte om bijstand van een advocaat uitblijft, mag dus niet verondersteld worden dat de verdachte afstand heeft gedaan van dit recht.
Wanneer van dit alles geen spoor te vinden moet bijgevolg moet worden geacht – omdat elke interpretatie ten voordele van de verdachte moet spelen – dat bij gebreke aan ondubbelzinnige afstand, door hem ondertekend, de verdachte nooit afstand van zijn fundamentele rechten heeft gedaan.
2. Bindende en rechtstreekse werking van de rechtspraak van het EHRM
Overeenkomstig het gezag van de rechterlijke interpretatie van de arresten van het EHRM dienen nationale rechtscolleges (van verdragsstaten bij het EVRM) hun rechtspraak in overeenstemming te brengen met de rechtspraak van het EHRM.
Het Hof van Cassatie erkent uitdrukkelijk het gezag van de rechterlijke interpretatie door het EHRM. In een aantal arresten heeft het Hof van Cassatie immers gesteld dat België, door het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens goed te keuren, de opdracht van het Hof in Straatsburg heeft erkend om het Verdrag te interpreteren. Dit heeft tot gevolg dat individuele verzoekers zich voor de Belgische rechter kunnen beroepen op de interpretatie die door het EHRM is gegeven omtrent een bepaald verdragsrecht naar aanleiding van een geschil, waarbij België zelf geen partij was (Cass. 10 mei 1989, Arr.Cass. 1988-89, nr; 514; J.T. 1989, 330 en Pas. 1989, I, nr. 514, concl. Adv.-gen. J.M. PIRET; R.D.P. 1989, 780, noot J.S.; Cass. 21 juni 1989, Arr.Cass. 1988-89, nr. 623; Cass. 7 april 1995, Arr.Cass. 1995, nr. 190). (J. VANDE LANOTTE en Y. HAECK, Handboek EVRM, Deel 1, Antwerpen-Oxford, Intersentia, 2005, nr. 23-31.)
Het gezag van de rechterlijke interpretatie van de arresten van het EHRM verplicht de Belgische rechters om de Salduz-leer toe te passen en verbiedt hen dan ook om te wachten op een wetswijziging ter zake (Cass. 10 mei 1989, Arrest Lamy, JT 1989, 330, met conclusie advocaat-generaal PIRET; Cass. 16 maart 1999, JT 1999, 174, noot P. LAMBERT; Cass. 9 maart 1999, JT 1999, 810, noot P. LAMBERT; EHRM 29 november 1991, VERMEIRE t. België, § 24; F. KRENC, “L’effet des arrêts de la Cour européenne des droits de l’homme” in G. DE LEVAL en F. GEORGES (dir.), L’effet de la décision de Justice. Contentieux européen, constitutionel, civil et pénal, Luik, Anthemis, 2008, 12-20)
3. Rechtsgevolgen van de afwezigheid van de toegang tot een raadsman bij het initiële politieverhoor
In voormelde arresten heeft het EHRM systematisch geoordeeld dat de rechten van de verdediging principieel op onherstelbare wijze zijn geschonden indien incriminerende verklaringen die werden afgelegd tijdens een politieverhoor zonder de aanwezigheid van een advocaat voor een veroordeling worden gebruikt.
Dit betekent dus dat op grond van die rechtspraak kan worden gesteld dat belastende verklaringen die afgelegd zijn zonder dat de verdachte de bijstand van een advocaat had, als bewijs niet toelaatbaar zijn en moeten uitgesloten worden wegens een (onherstelbare) schending van het recht van verdediging. Om dit te vertalen naar de Belgische praktijk moet rekening gehouden worden met de huidige rechtspraak omtrent het bewijs in strafzaken.
Dergelijke bewijsuitsluiting op basis van de rechtspraak van het EHRM is eenvoudig transponeerbaar op de Belgische bewijsuitsluitingsleer (T. DECAIGNY en J. VAN GAEVER, “Salduz: Nemo tenetur en meer…”, T.Strafr. 2009, afl. 4, p. 209). Overeenkomstig de Antigoon-leer (Cass. 14 oktober 2003, R.W. 2003-2004, met conclusie advocaat-generaal M. DE SWAEF; T.Strafr. 2004, 120-143, noot P. TRAEST, “Onrechtmatig verkregen doch bruikbaar bewijs: het Hof van Cassatie zet de bakens uit”; RABG 2004, 33-357, noot F. SCHUERMANS, “De nieuwe cassatierechtspraak inzake de sanctionering van het onrechtmatig verkregen bewijs: doorbraak of bres?”; R.C.J.B. 2004, 405-438, noot F. KUTY, “La règle de l’exclusion de la preuve illégale ou irrégulière: de la précision au bouleversement”; Vigiles 2004/1, 16-27, noot F. SCHUERMANS, “Ook de onrechtmatige voertuigzoeking kan dienen als geldig bewijs: het cassatiearrest van 14 oktober 2003) moet het bewijs worden uitgesloten wanneer het gebruik van desbetreffend bewijs een schending van het recht op een eerlijk proces zou opleveren. Dit laatste kan niet worden betwijfeld nu overeenkomstig de rechtspraak van het EHRM, de afwezigheid van de toegang tot een raadsman bij de aanvankelijke fase van het politieverhoor een schending van het recht op een eerlijk proces (art. 6, § 3, (c) juncto ar. 6, § 1 EVRM) impliceert, is dit uitsluitingscriterium van de Antigoon-leer in ieder geval van toepassing.
In het Panovits-arrest (EHRM 11 december 2008, nr. 4268/04, PANOVITS t. Cyprus, § 85) heeft het EHRM bovendien zelf geoordeeld wat de gevolgen waren indien in een zaak de verdachte, in strijd met de rechtsbescherming van het verdrag, verklaringen heeft afgelegd zonder bijstand van een raadsman tijdens het politieverhoor en die verklaringen later door andere verklaringen werden gevolgd. Het EHRM kwam in die zaak tot het besluit dat de bekentenis die Panovits in strijd met het verdrag zonder bijstand van een raadsman had afgelegd van doorslaggevende betekenis geweest is voor zijn nadien afgelegde verklaringen en zijn veroordeling, waardoor artikel 6 EVRM geschonden is. Aldus dienen overeenkomstig de rechtspraak van het EHRM de aangetaste “vruchten” te worden uitgesloten indien er sprake is van een schending van de rechten van de verdediging. (G. VERMEULEN en L. VAN PUYENBROECK, “Het recht op bijstand van een advocaat bij het politieverhoor na de arresten Salduz en Panovits van het EHRM”, Nullum Crimen 2009, nr. 2, p.95).
Zeer recent is het EHRM bijzonder duidelijk geweest over deze kwestie (EHRM 13 oktober 2009, nr. 7377/03, DAYANAN t. Turkije). In dit arrest besloot het Hof tot een schending van art. 6, § 3, (c) juncto art. 6, § 1 EVRM wegens afwezigheid van de toegang tot een advocaat bij het politieverhoor, hoewel de betrokkene bij die gelegenheid geen voor hem belastende verklaringen had afgelegd.
Ook dit arrest is een mijlpaalarrest. Het EHRM sluit daarmee definitief de deur voor alle pogingen tot omzeiling van de initiële rechtsbescherming door op basis van een exegetische analyse verschillen te zoeken tussen initiële verklaringen –die zonder bijstand van een raadsman werden afgelegd- en latere verklaringen, in de hoop uit die analyse te kunnen distilleren dat in de initiële verklaringen niets belastends werd afgelegd, maar gebeurlijk enkel in latere, regelmatige verklaringen. Het Hof heeft hiermee zijn rechtspraak op bijzonder duidelijke wijze kracht bijgezet nu het niet terugkoppelt naar de ontoelaatbaarheid van de desbetreffende verklaringen gezien er geen belastende verklaringen waren afgelegd, maar oordeelt dat het enkele feit van het gebrek aan deze bijstand het proces in zijn geheel niet eerlijk maakt.
Uit dit laatste kan dan ook niets anders dan te worden geconcludeerd dat overeenkomstig de leer van het arrest-Dayanan, moet besloten worden tot onontvankelijkheid van de strafvordering louter indien de verdachte werd verhoord zonder toegang tot diens raadsman.