Politierechtbank te Oudenaarde, 17 december 2012, RW 2012-2013, 1356
BVBA G.G. t/ E.K. en V.J.
...
Het geding gaat terug op een verkeersongeval ter hoogte van de woning nr. 9 in de Kalkovenstraat te Kluisbergen op 4 juli 2010. Uit een aanrijdingsformulier, ingevuld en ondertekend door de bestuurders van de beide voertuigen, blijkt dat het voertuig van eiseres, bestuurd door G.H., achteraan inreed op het voertuig bestuurd door eerste verweerder dat kort en plots remde voor de overlopende hond van tweede verweerder.
Op de situatieschets ondertekende tweede verweerder de situatie waarbij zijn hond vóór het voertuig/E. de weg overliep. Ter hoogte van het voertuig A (E.) staat er eveneens vermeld “poort open”.
In een verklaring op verzoek van een verzekeraar schrijft tweede verweerder dat hij in de tuin was en plots een knal hoorde; hij zag de hond terug in de tuin komen en toen hij ging kijken zag hij dat er een aanrijding gebeurd was.
De bestuurder H. vermeldt nog dat hij niet kon zien dat er geremd werd omdat de stoplichten van het voertuig/E. niet werkten. In een afzonderlijke verklaring bevestigt E. dat de remlichten van zijn voertuig inderdaad niet werkten.
Eiseres vordert de veroordeling van verweerders in solidum of van de ene bij gebreke aan de andere tot een schadevergoeding van 3.521,23 euro, vermeerderd met de interest.
Beoordeling
1. Aangezien tweede verweerder op het aanrijdingsformulier de schets met de vóór de voertuigen overlopende hond en met de openstaande poort bevestigde (en later verklaart dat de hond na de knal van de aanrijding opnieuw de tuin opliep) komt het overlopen van de hond als voldoende bewezen voor.
2. Een eerste aspect is de aansprakelijkheid van de tweede verweerder voor de schade die werd veroorzaakt door het overlopen van de hond die hij (zoals uit zijn verklaring kan worden afgeleid) onder zijn bewaring had.
De aansprakelijkheid wordt gebaseerd op art. 1385 BW. De toepassing van art. 1385 BW vereist de vervulling van vier voorwaarden: (1) een dier; (2) schade aan een derde; (3) een causaal verband tussen het gedrag van het dier en de schade; en (4) de aangesprokene is eigenaar of bewaarder van het dier (Th. Vansweevelt en B. Weyts, Handboek Buitencontractueel Aansprakelijkheidsrecht, Antwerpen, Intersentia, 2009, nr. 880). Vereist wordt een autonome gedraging van het dier als oorzaak van het ongeval, maar niet noodzakelijk een actieve rol van het dier in het ongevalsgebeuren (Th. Vansweevelt en B. Weyts, o.c., nr. 891).
Een eventuele eigen fout van het slachtoffer leidt alleen tot ontheffing van aansprakelijkheid van de bewaarder van het dier indien het slachtoffer zelf aan de basis ligt van de gedraging van het dier (zoals het slachtoffer dat binnendringt binnen de omheining van een gevaarlijke hond) (R. Ulrix, “Aansprakelijkheid voor dieren”, RW 1984-85, (2305) 2318). Daarvan is in casu geen sprake.
De eventuele samenlopende eigen fout van de bestuurder van het voertuig van eiseres kan derhalve alleen leiden tot aansprakelijkheidsverdeling, niet tot ontheffing van de aansprakelijkheid van verweerders.
3. De situatieschets toont dat de hond de straat overliep van rechts naar links en dat het voertuig/E. zich hooguit net voorbij de poort bevond waaruit de hond opdaagde toen de aanrijding zich voordeed.
Dat gegeven bevestigt een kort remmen van het voertuig/E. Geconfronteerd met die afremming die voor H. niet waarneembaar was omdat de remlichten van het voertuig/E. niet werken, werd H. geconfronteerd met een hindernis die zich voordeed op een afstand en tijd die ontoereikend waren om nuttig te reageren en die hem verraste, en die derhalve een onvoorzienbare hindernis uitmaakte. Onvoldoende veiligheidsafstand is in dat verband niet bewezen.
4. De rechtspraak inzake het remmen voor dieren evolueerde sterk en thans neemt de rechtspraak aan dat het de bestuurder E. niet ten kwade kan worden geduid dat hij remde voor de overlopende hond. Daarenboven was de hond voldoende groot om in geval van een aanrijding schade aan het voertuig teweeg te brengen, zodat er in de persoon van bestuurder E. een veiligheidsreden was die het remmen verantwoordde.
Terecht wordt er tegen de bestuurder E. een fout aangebracht die erin bestond dat hij een voertuig bestuurde waarvan de remlichten niet werkten. Het besturen van een voertuig dat niet voldoet aan het technisch reglement maakt een fout uit in de zin van art. 1382 BW. En hierboven werd uiteengezet dat dat gegeven in causaal verband staat met het ongeval door het verrassingseffect op de achterligger.
5. Er is samenloop van aansprakelijkheid van beide verweerders. Een eigen fout van de bestuurder van het voertuig van eiseres wordt niet bewezen.
Bij aansprakelijkheidsverdeling wordt het aandeel van elke medeaansprakelijke in de aansprakelijkheid bepaald, niet op basis van de ernst van de respectieve fouten, maar op basis van de invloed van elk van die fouten op de totstandkoming van het ongeval en van de schade (Cass. 7 november 1990, RGAR 1991, nr. 11855; Cass. 4 februari 2008, RW 2009-10, 1561).
Naar het oordeel van de rechtbank was het plotse overlopen van de hond, dat de perturberende factor in het ongevalsgebeuren was, de determinerende oorzaak van het ongeval, terwijl de fout van eerste verweerder alleen een rol speelde op het vlak van de vermijdbaarheid van het ongeval.
De rechtbank acht tweede verweerder aansprakelijk voor twee derden en eerste verweerder voor één derde.
Ten aanzien van de foutloze derde benadeelde zijn beiden, gelet op de samenloop, in solidum gehouden voor het geheel.
6. De gevorderde bedragen worden als zodanig niet betwist.
De noodzaak de foutloze derde te vergoeden verantwoordt de uitvoerbaarverklaring bij voorraad van dit vonnis.