Het recht van opstal (lat. superficies; het ius superficiarium, van de superficarius) is een zakelijk gebruiksrecht dat het eigendomsrecht verleent op al dan niet gebouwde volumes, voor het geheel of een deel, op, boven of onder andermans grond om er bouwwerken of beplantingen te hebben
(artikel 3.177 NBW)
Het recht van opstal dient steeds gevestigd te worden in een authentieke notariële akte.
Het recht van opstal maakt aldus een uitzondering uit op de wettelijke natrekking.
De opstalhouder is houder van het eigendomsrecht op een abstract of concreet volume waarop en waarbinnen hij bouwwerken of beplantingen kan oprichten of verkregen kan hebben. Het opstalrecht als tijdelijk eigendomsrecht op een volume kan ook slaan op bestaande bouwwerken of beplantingen (behoudens andersluidend beding (art. 3.179, eerste lid BW).
Opstalrecht leent zich tot onbebouwde gronden met een sentimentele waarde, dan wel gronden die over de generaties heen binnen de familie willen gehouden worden, dan wel tot extreem dure gronden die door een al te dure prijs moeilijk overdraagbaar en aldus niet exploiteerbaar blijken, dan wel op ruuines, vervallen fabrieksgebouwen, bouw van loften, vervallen kastelen, vervallen beschermde gebouwen...
Door het opstalrecht heeft het eigendomsrecht haar derde dimensie erbij gekregen, waardoor het eigendomsrecht sinds het NBW waarlijk een drie-dimensinaal recht kan genoemd.
Hoedanigheid van de vestiger van het opstalrecht (Art. 3.178 NBW)
Een opstalrecht kan worden gevestigd door de eigenaar of door elke titularis van een zakelijk gebruiksrecht binnen de grenzen van zijn recht.
Voorwerp van het opstalrecht (Art. 3.179. NBW)
Behoudens andersluidend beding in de akte tot vestiging of overdracht van een opstalrecht op een bebouwd of beplant onroerend goed, brengt een dergelijke akte contractuele verkrijging teweeg, door de opstalhouder of de overnemer en voor de duur van zijn opstalrecht, van de eigendom van de eerder bestaande bouwwerken en beplantingen. Voor die bouwwerken en beplantingen gelden dezelfde regels als wanneer de opstalhouder deze zelf zou hebben opgericht.
De opstalhouder heeft geen enkele bevoegdheid met betrekking tot de volumes op, boven of onder de grond die uitdrukkelijk buiten zijn recht zijn gehouden, zonder afbreuk te doen aan artikel 3.116.
Duurtijd van het opstalrecht (Art. 3.180 NBW) .
Niettegenstaande enig andersluidend beding, kan de duurtijd van een opstalrecht niet langer dan negenennegentig jaar zijn. Het opstalrecht kan worden verlengd, evenwel zonder dat zijn totale duurtijd meer dan negenennegentig jaar mag bedragen. Het kan worden hernieuwd met het uitdrukkelijk akkoord van de partijen.
Het opstalrecht kan eeuwigdurend zijn wanneer en zolang het door de eigenaar van de grond gevestigd is:
1° hetzij voor doeleinden van het openbaar domein;
2° hetzij om de verdeling in volumes mogelijk te maken van een complex en heterogeen onroerend geheel dat verschillende volumes omvat die in aanmerking komen voor zelfstandig en verscheiden gebruik en onderling geen enkel gemeenschappelijk deel hebben.
Aldus schept de wetgever het begrip volumeeigendom door eeuwigdurende eigendomssplitsingen mogelijk te maken buiten de dwingende regels van appartementsmede-eigendom om.
Een heterogeen onroerend geheel is een vastgoed met minstens twee volumes met een verschillende bestemming of functie moeten hebben die vatbaar is voor zelfstandig beheer. Dit kan een gebouwencomplex zijn maar ook een residentieel gebouw, een openbare plaats of een bovengronds winkelcomplex met een ondergrondse parking.
Die volumes moeten volledig zelfstandig zijn en dus geen gemene delen hebben. Het betreft dus gestapelde eigendom, weze het dat deze een aantal collectieve voorzieningen kunnen hebben die niet onverdeeld zijn maar in eigendom toekomen aan één der entiteiten.
Elke overeenkomst die een opstalrecht vestigt of iedere andere overeenkomst die afwijkt van de verticale natrekking, die gesloten is vóór de inwerkingtreding van de wet en die voldoet aan de vereisten als omschreven in art. 3.180, tweede lid, 2o BW, van rechtswege wordt geacht een eeuwigdurend opstalrecht te vestigen, als deze is gesloten zonder bepaling van de duurtijd of voor een onbepaalde duurtijd. Als de duurtijd tussen vijftig en 99 jaar bedraagt, is het opstalrecht geldig voor de contractueel overeengekomen duurtijd (art. 38, § 2 , van de wet van 4 februari 2020 en mits het gaat om een «complex en heterogeen onroerend geheel»
Wanneer het opstalrecht het gevolg is van een hoofdrecht, overeenkomstig artikel 3.182, is de duur ervan identiek aan de duur van dat hoofdrecht.
Verkrijgende verjaring van het opstalrecht (Art. 3.181. NBW)
In geval van verkrijgende verjaring wordt het opstalrecht geacht te zijn gevestigd voor negenennegentig jaar, tenzij een rechtshandeling een kortere duurtijd bepaalt. De duurtijd van het recht loopt vanaf de dienstige inbezitstelling of vanaf een later tijdstip bepaald in de rechtshandeling.
Accessoir opstalrecht (Art. 3.182. NBW)
Het opstalrecht kan ook ontstaan als gevolg van een gebruiksrecht op een onroerend goed verleend met bevoegdheid om er bouwwerken of beplantingen op te plaatsen. In dat geval is het opstalrecht onderworpen aan de wettelijke regeling die van toepassing is op het recht waaruit het voortvloeit.
Het accessoir opstalrecht en het eigendomsrecht op de bouwwerken en beplantingen dat eruit voortvloeit, kunnen niet worden overgedragen, in beslag worden genomen of met een hypotheek worden bezwaard los van het recht waaruit zij voortvloeien.
Rechten op het recht (Art. 3.182. NBW)
De opstalhouder kan zijn opstalrecht overdragen en met een hypotheek bezwaren; hij kan de onroerende goederen waarvan hij eigenaar is slechts vervreemden of met een hypotheek bezwaren door tegelijk, gedeeltelijk of geheel, het opstalrecht waarvan hij titularis is te vervreemden of met een hypotheek te bezwaren.
Rechten op de volumes Art. 3.184. NBW)
Tijdens de duurtijd van zijn recht oefent de opstalhouder op zijn volume alle bevoegdheden van eigenaar uit, binnen de grenzen van de rechten van de opstalgever en zonder afbreuk te doen aan de overige bestaande rechten op de grond. Hij mag de bouwwerken en beplantingen waartoe hij gehouden was, niet verwijderen.
Verplichtingen (Art. 3.185. NBW)
Tijdens de duur van zijn recht is de opstalhouder gehouden tot betaling van alle lasten en belastingen met betrekking tot de volumes, bouwwerken en beplantingen waarvan hij eigenaar is. De opstalgever, de grondeigenaar of hun rechtsopvolgers dragen die lasten en belastingen voor hetgeen waarvan zij eigenaar zijn.
Elkeen moet, wat zijn eigendom betreft, de onderhoudsherstellingen en grove herstellingen in de zin van de artikelen 3.153 en 3.154 uitvoeren waartoe hij wettelijk of contractueel gehouden is, evenals de herstellingen die noodzakelijk zijn met het oog op de uitoefening van de andere bestaande gebruiksrechten op de grond.
Wijzen van tenietgaan (Art. 3.186 NBW)
Het opstalrecht gaat niet teniet door het loutere feit van het tenietgaan van de bouwwerken of beplantingen van de opstalhouder.
Indien een eeuwigdurend opstalrecht zoals bedoeld in artikel 3.180 sinds minstens negenennegentig jaar bestaat, kan de rechter de opheffing ervan bevelen wanneer dat recht ieder nut, zelfs toekomstig of potentieel, heeft verloren. (Art. 3.187 NBW Verlies van nut).
Natrekking en vergoeding opstalrecht (Art. 3.187. NBW)
Bij het tenietgaan van het opstalrecht gaat het eigendomsrecht op het volume over op de opstalgever of diens rechtsopvolger. De opstalgever moet de opstalhouder vergoeden voor de bouwwerken en beplantingen opgericht of verkregen binnen de grenzen van zijn recht, op grond van de ongerechtvaardigde verrijking. Tot de betaling van de vergoeding heeft de opstalhouder een retentierecht op het volume.
In geval van algemene rechtsovergang, rechtsovergang onder algemene titel of overdracht van het recht van de opstalgever, rust de vergoedingsverplichting op de rechtverkrijgende.".