Het verschuldigde rolrecht werd voor 01/01/2019 bepaald door de waarde van de vordering enerzijds en de bevoegde rechtbank anderzijds.
Om de waarde van een vordering te bepalen werd hiertoe verwezen naar de pro-fisco verklaring.
Om een zaak op rol te kunnen stellen diende een eisende partij een pro-fiscoverklaring te voegen bij de akte die op de rol moet ingeschreven worden. In die verklaring schatte zij de waarde van de definitieve vordering of stelde zij dat de vordering niet in geld waardeerbaar is.
De inmiddels afgeschafte “pro fisco-verklaring”, was een belastingsdocument tot inning van belastingen op rechtsvorderingen. Hierin moest niet worden vermeld wat er gevorderd wordt, maar wel de voorspelde, “geschatte waarde van de definitieve vordering” op het einde van de procedure. Deze schatting gebeurde door de eisende partij, advocaat of de gerechtsdeurwaarder. Teneide te vermijden dat advocaten om fiscale redenen de vordering te laag zouden inschatten verwees de wetgever naar de deontologie van de advocaat. Anderzijds zou een lage inschatting van de vordering door de tegenpartij kunnen aangewend worden als argument indien de eisende partij in de loop van het geding, door bv. expertises, maar ook door het verloop van de procedure de eis zou gaan verhogen.
De griffierechten (droits de greffe) omvatten de rolrechten, de opstelrechten en de uitgifterechten en worden geregeld in Titel III (de artikelen 268 en volgende) van het Wetboek der registratie-, hypotheek- en griffierechten.
Het rolrecht wordt vandaag op het einde van het geding betaald door de verliezende partij en indien er geen verliezende partij is, door de partij die de zaak op de rol heeft gebracht. Voorheen was zij verschuldigd voor de inschrijving van een zaak op de algemene rol (art. 269 W.Reg.), in het register der verzoekschriften (art. 269 W.Reg.) of in het register van de vorderingen in kort geding. Dit rolrecht vertegenwoordigt de aanmaakkosten voor de aanleg van het dossier op de rechtbank met toekenning van een formeel rolnummer.
Het opstelrecht is sinds 01/01/2019 afgeschaft. Het vertegenwoordigde de kost die de griffie in rekening brengt voor de opstelling van bepaalde documenten.
Het expeditierecht, vertegenwoordigt de kost om op basis van het origineel van het vonnis een uitgifte (grosse of expeditie) af te leveren, zijnde een titel, dus een officieel document waarmee het vonnis gedwongen kan worden uitgevoerd. Sinds 01/01/2019 is dit recht niet meer verschuldigd voor de eerste uitvoerbare kopij van het vonnis, maar enkel bij aanvraag van een tweede kopij.
De pro-fisco verklaring was een noodzakelijke vereiste om een zaak op de rol te brengen
Elke eisende partij diende bij de akte die ter inschrijving op de rol werd aangeboden, een pro-fiscoverklaring, op te maken onder de vorm door de Koning bepaald, van de schatting van de waarde van zijn definitieve vordering, zoals bepaald in artikel 557 van het Gerechtelijk Wetboek, of desgevallend, het feit dat zijn vordering niet in geld waardeerbaar is.
Indien de vordering was vrijgesteld van het rolrecht, werd hiervan melding gemaakt in de pro-fiscoverklaring met opgave van de wettelijke grondslag
Voor zaken aanhangig bij het Hof van Cassatie, werd de waarde van de vordering bepaald door de waarde van de vordering in hoger beroep
Zonder deze pro-fiscoverklaring werd een akte niet ingeschreven.
Ingevolge het arrest van het Grondwettelijk hof van 9 februari 2017 werd art. 3 tot 6 de wet van 28 april 2015 tot wijziging van het Wetboek der Registratie, Hypotheek- en Griffierechten ten einde de griffierechten te hervormen, vernietigd. Dit arrest had uitwerking vanaf 1 september 2017, tenzij de wetgever voor die datum de bepalingen van art. 3 tot 6 van de wet van 28 april 2015 zou gewijzigd hebben. De wijziging door de wetgever kwam er pas op 14 oktober 2018.
Zowel door het arrest van het Grondwettelijk Hof als door de wet van 14 oktober heeft de pro-fisco verklaring geen nut meer ter bepaling van de rolrechten en mag zij als aanzien worden als afgeschaft.
Bovendien werd het oude artikel 269 (geldend vanaf 11 juni 2015) waarbij de pro fisco verklaring werd opgelegd weggelaten in het nieuwe art. 269 van het Wetboek der Registratie, Hypotheek- en Griffierechten.
Art. 269 van het Wetboek der Registratie, Hypotheek- en Griffierechten in de oude versie:
“Voor elke zaak die op de algemene rol, op de rol van de verzoekschriften of op de rol van de vorderingen in kort geding wordt ingeschreven, wordt er per eisende partij, zoals bedoeld in de artikelen 17 en 18 van het Gerechtelijk Wetboek, een rolrecht geheven waarvan het bedrag overeenkomstig de hieronder vermelde tabel wordt vastgesteld. [tabel]
Voor de toepassing van het eerste lid, voegt elke eisende partij bij de akte die ter inschrijving op de rol wordt aangeboden, een pro-fiscoverklaring, opgemaakt onder de vorm door de Koning bepaald, van de schatting van de waarde van zijn definitieve vordering, zoals bepaald in artikel 557 van het Gerechtelijk Wetboek, of desgevallend, het feit dat zijn vordering niet in geld waardeerbaar is.
Indien de vordering is vrijgesteld van het rolrecht, wordt hiervan melding gemaakt in de pro-fiscoverklaring met opgave van de wettelijke grondslag.
Voor zaken aanhangig bij het Hof van Cassatie, bedraagt de waarde van de vordering de waarde van de vordering in hoger beroep.
Zonder deze pro-fiscoverklaring wordt de akte niet ingeschreven.
Geen enkel recht wordt geïnd bij de zaken voor de beslagrechter of de vrederechter in het kader van de toepassing van artikelen 1409, § 1, vierde lid, en 1409, § 1bis, vierde lid, van het Gerechtelijk Wetboek.
Geen recht wordt geïnd bij de zaken voor de arbeidsgerechten en voor fiscale geschillen, behalve indien de waarde van de vordering hoger is dan 250.000 euro.
In afwijking van het derde lid, wordt er geen pro-fiscoverklaring van vrijstelling van rolrecht toegevoegd voor zaken voor de arbeidsgerechten en voor fiscale geschillen waarvan de waarde niet hoger is dan 250.000 euro.”
Aldus vervangen in huidige versie (wet van 14 oktober) leest thans als volgt:
“Voor elke zaak die op de algemene rol, in het register van de verzoekschriften of in het register van de vorderingen in kort geding wordt ingeschreven of terug ingeschreven, is er verschuldigd:
1° in de vredegerechten en de politierechtbanken, een recht van 50 euro;
2° in de rechtbanken van eerste aanleg en de ondernemingsrechtbanken, een recht van 165 euro;
3° in de hoven van beroep een recht van 400 euro;
4° in het Hof van Cassatie een recht van 650 euro.
Geen enkel recht wordt geïnd bij de rechtsgedingen voor de beslagrechter of de vrederechter in het kader van de toepassing van artikel 1409, § 1, vierde lid, en 1409, § 1bis, vierde lid, van het Gerechtelijk Wetboek.
De zaken die worden geacht spoedeisend te zijn zoals bedoeld in artikel 1253ter/7 van het Gerechtelijk Wetboek zijn onderworpen aan een eenmalig recht wanneer de nieuwe aanhangigmaking bij de familierechtbank het wijzigen van een vordering waarover deze zich al heeft uitgesproken, tot doel heeft. Dit stelsel wordt uitgebreid tot de maatregelen betreffende de uitoefening van het ouderlijk gezag uitgesproken door de jeugdrechtbank, waarvan de wijziging wordt gevraagd voor de familierechtbank.
- § 1 De rechter veroordeelt in zijn eindbeslissing de partij of de partijen die het recht verschuldigd zijn tot de betaling ervan of tot betaling van hun deel erin. Tegen de beslissing van de rechter kan geen rechtsmiddel worden aangewend.
Het recht is volledig verschuldigd door de partij die de zaak op de rol heeft doen stellen, behalve indien:
1° de verweerder in het ongelijk wordt gesteld, in welk geval het recht volledig verschuldigd is door de verweerder;
2° de partijen onderscheidenlijk omtrent enig geschilpunt in het ongelijk zijn gesteld, in welk geval het recht ten dele door de eiser en ten dele door de verweerder verschuldigd is, volgens de beslissing van de rechter.
Het recht wordt opeisbaar op de datum van de veroordeling.
- § 2 In geval de zaak op de rol wordt doorgehaald of van de rol wordt weggelaten bij toepassing van artikel 730 van het Gerechtelijk Wetboek, is het recht vanaf de datum van de doorhaling of van de weglating opeisbaar ten laste van de partij die de zaak op de rol heeft doen stellen.
- § 1 De rechter veroordeelt in zijn eindbeslissing de partij of de partijen die het recht verschuldigd zijn tot de betaling ervan of tot betaling van hun deel erin. Tegen de beslissing van de rechter kan geen rechtsmiddel worden aangewend.
Het recht is volledig verschuldigd door de partij die de zaak op de rol heeft doen stellen, behalve indien:
1° de verweerder in het ongelijk wordt gesteld, in welk geval het recht volledig verschuldigd is door de verweerder;
2° de partijen onderscheidenlijk omtrent enig geschilpunt in het ongelijk zijn gesteld, in welk geval het recht ten dele door de eiser en ten dele door de verweerder verschuldigd is, volgens de beslissing van de rechter.
Het recht wordt opeisbaar op de datum van de veroordeling.
- § 2 In geval de zaak op de rol wordt doorgehaald of van de rol wordt weggelaten bij toepassing van artikel 730 van het Gerechtelijk Wetboek, is het recht vanaf de datum van de doorhaling of van de weglating opeisbaar ten laste van de partij die de zaak op de rol heeft doen stellen.”
Opstelrecht
Het opstelrecht (art. 269/4 Wetboek der Registratie, Hypotheek- en Griffierechten in de oude versie) werd door de wet van 14 oktober 2018 afgeschaft.