In een contractuele relatie kan een partij het recht worden toebedeeld om eenzijdig een element van de overeenkomst te bepalen of te beëindigen. Dit recht wordt een partijbeslissing geheten dan wel wijzigingsrecht of “ius variandi”.
Onder partijbeslissing wordt begrepen de beslissing van een partij aan welke daartoe door een meerzijdige rechtshandeling, overeenkomst, de bevoegdheid is verleend om de inhoud van de rechten en plichten van de andere partij te bepalen of te wijzen.
Die bevoegdheid kan krachtens de rechtshandeling een gebonden bevoegdheid zijn wanneer bepaalde vereisten zijn gesteld met betrekking tot de inhoud of de voorwaarde voor de te nemen beslissing; die bevoegdheid kan discretionair van aard zijn, zodat de partij vrij beslist.
Een partijbeslissing is onderworpen aan de volgende voorwaarden:
• Het beding dient voldoende objectieve parameters te bevatten waarop de aangeduide partij zijn beslissing dient te baseren (sommige rechtspraak stelt minder stringente voorwaarden). Een verbintenis dient immers bepaald of bepaalbaar te zijn. Maar volgens een deel van de rechtspraak is een verbintenis bepaalbaar wanneer een blanco-norm wordt ingelast en een beslissing nopens een facet van de overeenkomst aan een contractpartij wordt overgelaten, met als enige beperking de uitvoering te goeder trouw, in welk geval slechts de volgende voorwaarde, de voorwaarde van de goede trouw overeind blijft.
Anderzijds dient elke overeenkomst te worden uitgelegd volgens de bedoeling van de partijen, zelfs wanneer er een partijbeslissing in is opgenomen. Bij de beoordeling van een partijbeslissing zal deze dus hoe dan ook dienen afgetoetst aan de werkelijke bedoeling van de partijen bij de contractsluiting.
• De partijbeslissing dient te goeder trouw te worden uitgevoerd en mag geen rechtsmisbruik uitmaken en dient evenzeer de redelijkheidstoets te doorstaan.
Marginale toetsing door de rechter
De uitoefening van de partijbeslissing mag marginaal getoetst worden aan de goede trouw met verwijzing naar de hele context van de samenwerking tussen partijen en naar het in die omstandigheden normaal en gerechtvaardigd verwachtingspatroon.
De rechter heeft een controlerecht over de partijbeslissing gesteund op artikel 1134.3 van het burgerlijk wetboek waarbij gesteld wordt dat overeenkomsten te goeder trouw moeten worden uitgevoerd.
De toetsing die de rechter kan doorvoeren wordt meestal omschreven als marginaal: de rechter gaat na of een partij niet een kennelijk onredelijke partijbeslissing genomen heeft, nagegaan dient te worden wat in het betrokken geval door de objectieve maatstaf van redelijkheid en billijkheid wordt geëist of wat beantwoordt aan het normaal en gerechtvaardigd verwachtingspatroon van de wederpartij.
Belangrijk daarbij is dat het niet de contractuele clausule zelf is, waarbij aan de wederpartij een discretionaire bevoegdheid is toegekend om door partijbeslissing de rechten en plichten van de andere partij te bepalen, die op haar redelijkheid wordt getoetst; het is integendeel de uitoefening van dat wilsrecht dat door de rechter aan de eisen van de goede trouw getoetst wordt
Een partijbeslissing behoort tot de uitvoering van de overeenkomst en kan ook op die basis door de rechter a posteriori getoetst worden op grond van de regel van de uitvoering te goeder trouw.
De sanctie van het misbruik bij de uitoefening van de contractuele rechten bestaat in het opleggen van de normale uitoefening ervan of in het herstel van de schade ten gevolge van het misbruik.
Wanneer de abusieve rechtsuitoefening betrekking heeft op de toepassing van een contractueel beding kan het herstel erin bestaan dat aan de schuldeiser het recht wordt ontzegd om op dat beding een beroep te doen (Cassatie acht februari 2001 rechtskundig weekblad 2001-2002,778).
Dit wijzigingsrecht veronderstelt dus dat partijen bij de contractvorming voldoende objectieve criteria hebben die de aangeduide partijen, bij de toepassing ervan toelaat het voorwerp van de geviseerde verbintenis te bepalen of te wijzigen zonder dat er een nieuwe wilsuiting noodzakelijk is (Ludo Cornelis, het mijnenveld rond de bindende derden-of partijbeslissing, tijdschrift voor privaatrecht 2004, bladzijde 79 nummer 8).
Verschil met de potestatieve voorwaarde
De zgn. potestatieve voorwaarde hangt af van de wil van de schuldenaar van de levering van prestaties. De partijbeslissing hangt af van de wil van de schuldeiser. Bovendien gaat het bij een partijbeslissing niet om een louter potestatieve voorwaarde, vermits de schuldeiser dit recht te goeder trouw - art. 1134, lid 3 B.W.- moet uitoefenen en derhalve handelt onder toezicht van de rechtbank.
Rechtsleer en rechtspraak verbinden die marginale toetsing aan de figuur van het rechtsmisbruik, en stellen dat het gedrag van de titularis van het recht concreet dient afgetoetst te worden aan het criterium van de goede huisvader via externe factoren.
Beslissing genomen als redelijke zorgvuldige persoon
Minstens kan de rechter een partijbeslissing censureren indien hij vaststelt dat geen redelijke en zorgvuldige persoon, in dezelfde omstandigheden geplaatst, zijn beslissingsbevoegdheid op die wijze zou hebben uitgeoefend.
De rechter zal op omzichtige wijze nagaan - het uitvoeren van rechtsmisbruik legt immers een marginale toetsing op - of de eenzijdige beslissingsbevoegdheid niet uitgeoefend werd op een wijze die kennelijk de grenzen van een redelijke rechtsuitoefening in dezelfde omstandigheden te buiten gaat.
zie ook: www.elfri.be - Artikel - Wijziging en opzegging van het contract (en partijbeslissing) in het NBW