De goede rechtvaardige rechter kan nooit rechter en partij zijn. Hij is immers onpartijdig. Zelfs zijn moreel referentiekader verschilt van het door hem gehanteerde morele referentiekader als rechter.
Hij heeft de bijna onmogelijke taak om met recht op een eigen overtuiging in een maatschappij te functioneren waaraan hij niet ten volle deelneemt en waaraan hij dus ten dele vreemd blijft en moet blijven.
De goede rechtvaardige rechter is dus wel degelijk" wereldvreemd". Dit wereldvreemd zijn is een zware taak, een compliment en zeker geen belediging. De rechtvaardige rechter bedrijft het recht in abstracto toegepast in concreto.
De goede rechtvaardige rechter refereert naar het recht en niet naar eigen ethiek. Hij toetst aldus de feiten aan de hand van een abstract kader dat weliswaar gevoelig is voor, plaats en ruimte en tijd, bepaald door de wereldlijke vertegenwoordigers van de macht. Het recht heeft een wereldlijke oorsprong, maar is niet de wereld zelf.
Het door de rechter gesproken recht is zeker niet goddelijk maar wel degelijk menselijk en toch blijft het vreemd aan “de” “wereld”. De rechter weet dat hij niet de kennis heeft, noch de pretentie om de wereld te vatten, laat staan dat er zoiets bestaat als “de wereld”.
Met de filosofie over de banaliteit en de zinloosheid van het bestaan, dan wel met deïstische overtuigingen, met beschouwingen over creationisme, vrije wil, evolutie, determinisme, bioloogisme kan hij niets aanvangen. Zijn referentiewaarde is het recht en het recht alleen waarbij het recht gesteund is op wet, rechtspraak, rechtsleer, algemene rechtsbeginselen.
De houding van de rechter tijdens een terechtzitting laat onder geen enkele omstandigheden blijk van zijn persoonlijke opvatting, oordeel en beoordeling of maatschappelijk referentiekader.
Hij heeft immers de bijna onmogelijke taak om onpartijdig, neutraal, was van elke emotie en met volle controle over zichzelf en al zijn intellectuele en emotionele vermogens te beschikken om in deze neutraliteit met kennis van zaken in elke zaak onafhankelijk uitspraak kunnen doen. Een rechter heeft geen vooroordelen, voor-oordeelt niet, prejugeert niet.
De taak van de rechter is het oordeel, doch dit oordeel blijft beperkt tot zijn rechtsmacht en tot de wet. Een rechter kan vrijspreken, oordelen over vorderingen, veroordelen. Maar de wet laat de rechter niet toe uitspraken te doen die niet door de wet werden voorzien of waartoe hij niet gevat werd en die binnen zijn rechtsmacht liggen.
Rechters mogen en moeten wereldvreemd zijn, maar zeker niet onwaardig.
Onfatsoenlijk en de onwaardige rechters zijn onder meer:
• Rechters die hun opinies niet voor zich houden en een schijn van vooringenomenheid wekken;
• Rechters die waarde-oordelen uitspreken;.
• Rechters die beklaagden “crapuul” heten;
• Rechters die advocaten of burgers “apen heten”;
• Rechters die op een zitting de vraag durven stellen of een advocaat wel degelijk een advocaat is (omdat de advocaat niet volgens zekere achterhaalde geplogenheden niet aan hem werd voorgesteld)
• Rechters die advocaten of burgers beledigen omdat zij het aandurven een verweer te laten gelden;
• Rechters die na een vrijspraak toch menen hun ongenoegen te moeten uiten over een beklaagde;
Een rechter kan aldus voornaam zijn, maar ook minzaam zijn, empathisch maar ook afstandelijk zijn, formeel zijn, en toch hoffelijk. Een rechter kan lastige en zelfs moeilijke vragen stellen of kan daarentegen verkiezen om het verhaal louter door de partijen op de door hen gekozen wijze naar voren te brengen. Een rechter leidt het debat, maar moet hierbij ook zichzelf in de hand houden.
Een rechter laat ter terechtzitting zijn emoties niet zien. Hij lacht op een zitting niet, gezien elke lach een perceptie met zich meebrengt. Hij neemt elke zaak even ernstig. Zijn relativering en bedenkingen, zijn humor en zijn emoties belemmeren de rechter bij de uitoefening van zijn onafhankelijke rechtsbedeling.
Minder erg en minder storend is het wanneer we rechters in een of andere streektaal of in het verkavelingsvlaams debatten horen en zien leiden. De correcte taal in gerechtszaken als obligate taal geldt ook voor hen. Net zoals zij verwachten dat advocaten en rechtsonderhorigen met gekamde haren in degelijke kleding met degelijk schoeisel en voorname taal hun zittingszaal betreden, zo mag van magistraten verwacht worden dat zij (net zoals hun tanden poetsen) hun taal verzorgen.
De rechter toont aandacht en aanwezigheid voor de rechtsonderhorigen, hetgeen dus wel degelijk letterlijk wil stellen dat de rechter de debatten volgt en leidt, niet slaapt, niet op zoek is naar zijn hersenen via zijn neusgaten en in het algemeen voornaam blijft.
Net zoals onwaardig gedrag van soldaten een weerslag heeft op de moraal van de troepen en vijandigheid bij de bevolking opwekt, naast een verlies van vertrouwen en steun door de burger, zo veroorzaakt onwaardig gedrag gepleegd door de mensen van het recht een vertrouwensbreuk tussen burger en justitie.
Wanneer rechtsonderhorige of advocaten vaststellen dat zij dit respect van de rechtbank niet verkrijgen, kunnen zij de tussenkomst vragen van de stafhouder, de Procureur des Konings of de procureur-generaal, net zoals de magistraten zich kunnen beklagen (en dit overigens ook doen) wanneer zij menen dat de houding van advocaten of rechtsonderhorige aanstootgevend zijn.
Het Noordzee Germaans (de academische term voor het West-Vlaams), noch het Brabants (de aloude term voor de Brabantse en Antwerpse dialecten) zijn geen erkende talen in gerechtszaken.
Wie het Nederlands niet machtig is, blijft best uit de rechtszaal, spoelt zijn mond met bruine zeep, leert AN en spreekt onze prachtige streektaal thuis onder familie of onder vrienden.
Wie zichzelf niet emotioneel onder controle kan houden blijft best al helemaal uit de rechtszaal.