De hierna vermelde regeling geldt voor woninghuurcontracten voor 9 jaar of langer:
De verhuurder kan te allen tijde de huur opzeggen om het gehuurde goed zelf persoonlijk te gebruiken mits een opzeggingstermijn van zes maand.
Onder 'persoonlijk gebruik' verstaat de wet gebruik door zichzelf, zijn/haar echtgeno(o)t(e), afstammelingen, aangenomen kinderen, bloedverwanten in opgaande lijn, afstammelingen, aangenomen kinderen, bloedverwanten in opgaande lijn van zijn/haar echtgeno(o)t(e), bloedverwanten in zijlijn van zichzelf of van de echtgeno(o)t(e) tot 3de graad (voor huurovereenkomsten gesloten of vernieuwd vanaf 31 mei 1997 is opzeg voor familieleden in de derde graad niet meer mogelijk tijdens de eerste drie jaar van de huurovereenkomst).
Het persoonlijk betrekken van het goed door de verhuurder of familielid moet plaatsvinden in het jaar van het verstrijken van de gegeven opzeg, of ingeval van verlenging, na teruggave van het goed door de huurder. Het goed moet werkelijk en doorlopende betrokken blijven gedurende minstens 2 jaar.
Indien deze voorwaarden niet vervuld worden, heeft de huurder recht op een vergoeding gelijk aan 18 maanden huurprijs. Tenzij de verhuurder buitengewone omstandigheden kan inroepen. Buitengewone omstandigheden zijn bepaalde toestanden die kunnen zich voordoen en die niet kunnen beschouwd worden als misbruik, maar die hun oorsprong vinden in de moeilijke toestand waarin de verhuurder zich bevindt.
rechtspraak: over deze buitengewone omstandigheden, zie J.P. Dour-Colfontaine, 26 mei 2004, tijdschrift voor vrederechters 2007, pagina 166 met noot.
De verhuurder dient een opzegging van 6 maand te betekenen. Om geldig te zijn moet de opzegging het motief en de identiteit van de persoon vermelden die het gehuurde goed persoonlijk en werkelijk zal betrekken.
Deze bepaling van de huurwet is van aanvullend recht en dus niet verplichtend. Het huurcontract kan bepalen dat de grond voor vroegtijdige beëindiging is uitgesloten.
Vraag: Stel dat er een opzeg (van 6 maand) wordt gegeven door de verhuurder voor eigen gebruik en de huurder geeft nadien een tegenopzeg in toepassing van art. 3 §2 van de woninghuurwet met een opzeggingstermijn van 3 maand, geldt dan nog de zware sanctie tegen de verhuurder indien het goed niet blijkt aangewend te worden voor eigen gebruik.
Het antwoord op deze vraag wordt ontkennend beantwoord door het Hof van Cassatie: Cass. 10/01.08 (infra) en Cass. 22 juni 1998, Arr. Cass. 1998, 737, Pas. 1998, I, 780, T.B.B.R. 1999, 320, noot Y. Merchiers, T. Not. 1999, 473, T. Vred. 2001, 332, noot B. Kohl; Cass. 15 september 2006, A.R. nr. C.05.0327.N, www.cass.be. Deze oplossing wordt door de rechtsleer en sommige afwijkende rechtsleer bekritiseerd. Zie noot onder Hof van Cassatie, 1e Kamer 10 januari 2008, RW 2008-2009, 535, met noot Van Oevelen, Is de verhuurder bij woninghuur vergoeding verschuldigd wegens niet-uitvoering van het motief op grond waarvan hij heeft opgezegd, als de huurder zelf de overeenkomst tegen een vroeger tijdstip heeft opgezegd?
Bij arrest van het Grondwettelijk Hof van 26 november 2009, oordeelde het grondwettelijk Hof de stelling van het Hof van Cassatie in strijd met artikel 10, 11 en 23 van de Grondwet. Door dit arrest van het grondwettelijk Hof mag verondersteld worden dat Cassatie haar stelling dienaangaande zal verlaten (zie M. Dambre, Requiem voor de cassatierechtspraak mbt de gevolgen van de tegenopzegging van de woninghuurder (noot onder GrwH. 26 november 2009, 899). Zie ook T. Vred. 2010, 7-8, 248, met noot Kohl, Le sort des obligations du bailleur en cas de contre-préavis du preneur: suite (et fin?).