Wanneer iemand die iets ontvangen heeft dat hem of haar niet verschuldigd is of toebehoort, dient deze dit terug te geven aan degene van wie het ontvangen werd.
De terugvordering van het onverschuldigde is onderworpen aan twee voorwaarden:
1. een betaling
2. het onverschuldigd karakter van deze betaling.
Het onverschuldigd karakter van de betaling wordt bewezen van zodra de betaling zonder oorzaak blijkt (Cass. 12 december 1985, R.W. 1986-87, 276; Cass. 8 januari 1990, R.W. 1989-90, 1360; Dekkers-Verbeke, Handboek Burgerlijk Recht III, Antwerpen, Intersentia, 2007, p. 198, nr. 338).
Het kan ook gebeuren dat een persoon bij vergissing betaald, omdat hij bij misslag meent schuldenaar te zijn. In dit geval mag hij ten onrechte betaalde terug te vorderen (art. 1377, eerste lid, B.W.).
Bv. er werd betaald aan een schuldeiser (bv kredietgever), daar waar deze zijn schuldvordering reeds heeft overgedragen. In dit geval is er dus sprake van een betaling bij vergissing, hetgeen ook kan gebeuren door een verkeerd rekeningnummer. In zelfde zin kan ook hetgeen bij vergissing teveel betaald werd terug worden gevorderd (bv. een storting waarin een cijfer op het eind (een nulletje meer) per vergissing werd genoteerd.
Nu is het zo dat de schuldeiser genoegen moet nemen met de betaling van wie die ook komt. Een derde mag voor een schuldenaar betalen zoals dit voorzien is in art. 1236 B.W.:
uittreksel uit het wetboek : Art. 1236. Een verbintenis kan voldaan worden door ieder die daarbij belang heeft, gelijk een medeschuldenaar of een borg.
De verbintenis kan zelfs voldaan worden door een derde die daarbij geen belang heeft, mits die derde in naam en tot kwijting van de schuldenaar handelt of mits hij, handelende in zijn eigen naam, niet in de rechten van de schuldeiser gesteld wordt.
Wanneer een derde bij vergissing de schuld van iemand anders betaalde (bv. de gasrekening van zijn buur) dan is deze ook gerechtigd is op terugbetaling.
Deze derde dient dan te bewijzen:
1. zijn vergissing
2. het onverschuldigd karakter van de betaling.
verjaring:
De terugvordering van de onverschuldigde betaling is een persoonlijke rechtsvordering die verjaart volgens de gemeenrechtelijke verjaringstermijn van 10 jaar overeenkomstig art. 2262bis, § 1, B.W. behoudens indien de wet een andere termijn bepaalt .
In de de sociale zekerheid worden vaak kortere verjaringstermijnen voorzien die vaak zeer kort zijn.
Soms voorziet de wet in specifieke wettelijke bepalingen mbt onverschuldigde betalingen. Maar wanneer deze ontbreken kan men bij een onverschuldigde betaling van een sociale uitkering zich niet beroepen op de vijfjarige verjaring van art. 2277 B.W. m.b.t. al hetgeen betaalbaar is bij het jaar of bij kortere termijnen. Dit werd reeds bevestigd door het Hof van cassatie in haar arresten van 21 mei 2001, R.W. 2001-02, 1531 en van 3 oktober 1994. In deze gevallen speelt de verjaring van art. 2262bis BW (thans 10 jarige verjaring).
Volgens een arrest van het Grondwettelijk Hof wordt hierdoor het gelijkheidsbeginsel geschonden omdat voor sommige sociale uitkering wel en andere niet een verkorte verjaringstermijn geldt voor onverschuldigde betalingen.