Wanneer een persoon vaststelt dat namens hem een proceshandeling werd verricht zonder dat hij hiertoe opdracht (aan een advocaat) heeft gegeven kan die persoon deze proceshandeling van onwaarde laten verklaren middels een procedure tot ontkentenis van proceshandeling.
Wanneer een proceshandeling door een partij (stilzwijgend) werd «gelast, toegelaten of bekrachtigd» in de zin van art. 848, eerste lid Ger.W., faalt een vordering tot ontkentenis van de proceshandeling (P. Depuydt, «Art. 848 Ger.W.» in
Comm.Ger. 2016, p. 12-16, nrs. 11-12).
Ingeval een proceshandeling wordt verricht namens een persoon, buiten iedere wettelijke vertegenwoordiging, zonder dat deze die handeling, zelfs stilzwijgend, heeft gelast, toegelaten of bekrachtigd, kan hij de rechter verzoeken die handeling van onwaarde te verklaren.
Dit geldt eveneens voor de reeds gedane onderzoeksverrichtingen en voor de beslissingen gewezen ingevolge de van onwaarde verklaarde handeling.
De andere partijen in het geding kunnen dezelfde vordering indienen, tenzij de persoon namens wie de handeling is verricht, deze bekrachtigt of te bekwamer tijd bevestigt.
Wanneer de zaak voor de rechter aanhangig is in eerste of tweede aanleg, wordt de voormelde bedoelde vordering tot ontkentenis gedaan volgens de regels van de tussenkomst.
Blijft er een rechtsmiddel mogelijk, dan kan de vordering tot ontkentenis ingediend worden samen met dit rechtsmiddel. In de andere gevallen wordt de vordering tot ontkentenis ingediend samen met de herroeping van het gewijsde zoals gezegd wordt in artikel 1134 Gerechtelijk wetboek
Iedere vordering tot ontkentenis wordt aan het openbaar ministerie medegedeeld.
Degene tegen wie de vordering tot ontkentenis is toegewezen, kan worden veroordeeld tot schadevergoeding jegens de eiser en jegens de andere partijen.
De rechter kan, op verzoek van een partij, weigeren rekening te houden met de aanbieding, erkenning of toestemming die niet gewettigd is door de handtekening van degene van wie zij uitgaat of van zijn bijzondere gemachtigde". (art. 848-850 Gerechtelijk Wetboek).
De vordering tot ontkentenis kan worden ingediend door de persoon namens wie de handeling is verricht (artikel 848, eerste lid, van het Gerechtelijk Wetboek) of door de andere partijen in het geding (artikelen 848, derde lid, en 850 van het Gerechtelijk Wetboek), behalve wanneer de partij namens wie de handeling is verricht, die heeft bekrachtigd of te bekwamer tijd heeft bevestigd (artikel 848, derde lid, van het Gerechtelijk Wetboek).
De vordering tot ontkentenis kan een tussenvordering zijn en wordt gedaan volgens de regels van de tussenkomst, wanneer de zaak voor de rechter aanhangig is in eerste of tweede aanleg (artikel 849, eerste lid, van het Gerechtelijk Wetboek). Zij kan ook worden ingediend samen met een rechtsmiddel, indien er een rechtsmiddel mogelijk blijft (artikel 849, tweede lid, van het Gerechtelijk Wetboek), of, in de andere gevallen, samen met de herroeping van het gewijsde zoals bepaald in artikel 1134 van het Gerechtelijk Wetboek (artikel 849, derde lid, van het Gerechtelijk Wetboek).
Degene tegen wie de vordering tot ontkentenis is toegewezen, kan worden veroordeeld tot schadevergoeding jegens de eiser en jegens de andere partijen (artikel 849, vijfde lid, van het Gerechtelijk Wetboek). De persoon tegen wie de vordering tot ontkentenis is ingediend, moet, met inachtneming van de rechten van de verdediging, bij de zaak worden betrokken (Cass., 16 maart 2016, Arr. Cass., 2016, nr. 184).