De ontbinding van de overeenkomst in het NBW
Uittreksel uit het NBW met commentaren
Paragraaf 4. Ontbinding wegens niet-nakoming
Art. 5.90 NBW “Recht op ontbinding
Het wederkerige contract kan worden ontbonden wanneer de niet-nakoming van de schuldenaar voldoende ernstig is of wanneer de partijen zijn overeengekomen dat die de ontbinding rechtvaardigt.
In uitzonderlijke omstandigheden kan het contract ook worden ontbonden wanneer het duidelijk is dat de schuldenaar, na te zijn aangemaand om binnen een redelijke termijn voldoende waarborgen te bieden voor de goede uitvoering van zijn verbintenissen, zijn verbintenissen niet tijdig zal nakomen en dat de gevolgen van die niet-nakoming voldoende ernstig zijn voor de schuldeiser.
De ontbinding vloeit voort uit een rechterlijke beslissing, uit de toepassing van een ontbindend beding of uit een kennisgeving van de schuldeiser aan de schuldenaar, overeenkomstig de artikelen 5.91 tot 5.94.
Indien herstel wordt toegekend ter aanvulling van de ontbinding, strekt dat herstel ertoe de schuldeiser te plaatsen in de situatie waarin hij zich zou hebben bevonden indien het contract was uitgevoerd.”
Commentaar bij artikel 5.90 NBW
(bron memorie van toelichting bij het wetsvoorstel houdende Boek 5 “Verbintenissen” van het Burgerlijk Wetboek)
De ontbinding van het contract is één van de sancties van de aan de schuldenaar toerekenbare niet-nakoming is. Een verwijtbare tekortkoming van de schuldenaar aan een of meer van zijn verbintenissen is een grondvereiste die geldt voor de gerechtelijke en buitengerechtelijke ontbinding. Voor de gerechtelijke ontbinding vereist een vaste rechtspraak dat de tekortkoming voldoende ernstig is.
Die vereiste geldt ook voor de ontbinding door kennisgeving van de schuldeiser aan de schuldenaar (zie art. 5.93). Middels een ontbindend beding kunnen de partijen daarentegen de tekortkoming(en) bepalen die de schuldeiser de mogelijkheid zal (zullen) geven om het contract te ontbinden, alsook de ernst van die tekortkomingen.
Art. 590 tweede lid NBW bevat een aanzienlijke vernieuwing, vermits het de “anticipatory breach” verankert, dat wil zeggen het recht van de schuldeiser om onder bepaalde voorwaarden het contract te (laten) ontbinden bij een voortijdige niet-nakoming van zijn schuldenaar.
Hierbij wordt dus een oplossing geboden voor het probleem van de schuldeiser die voorziet dat een verbintenis, die nochtans nog niet opeisbaar is, niet zal worden nagekomen.
Wat te doen immers, wanneer de schuldeiser reeds vóór het overeengekomen tijdstip voor de nakoming van de verbintenissen beseft dat zij niet zal plaatsvinden of wanneer hij goede redenen heeft om zoiets te vrezen? De voorgestelde bepaling onderwerpt die ontbinding aan strikte voorwaarden. Zoals bij de exceptio timoris(zie art. 5 239) kan de aangemaande schuldenaar binnen een redelijke termijn voldoende waarborgen bieden voor de goede uitvoering van zijn verbintenis.
Teneinde evenwel een herkenbare gradatie ten aanzien van de toepassingsvoorwaarden van de exceptio timoris in te stellen, geldt de aanwezigheid van uitzonderlijke omstandigheden als vereiste voor de ontbinding wegens voortijdige niet-nakoming.
Afgezien van het Belgische en Franse recht, heeft deze ontbinding wegens voortijdige niet-nakoming reeds ruim ingang gevonden (zie bv. art. 6: 80 NBW). In 1980 is zij bekrachtigd door het Verdrag van Wenen inzake internationale koopovereenkomsten van roerende zaken, (artt. 72 en 73, lid 2); sinds de ratificering van dat verdrag door België maakt de anticipatory breach derhalve deel uit van het geldend Belgisch recht.
Aangezien de bepaling van art. 5.90 suppletief is, kan de ontbinding wegens voortijdige niet-nakoming vervat zijn in een beding dat de anticipatory breach organiseert. De partijen kunnen bijvoorbeeld de vereiste voorwaarden, zoals de uitzonderlijke omstandigheden, preciseren of zelfs schrappen; zij kunnen ook de toepassing op hun contract van de anticipatory breach uitsluiten.
Het art. 5.90 derde lid NBW verankert, drie manieren die de schuldeiser in staat stellen om de ontbinding in geval van niet-nakoming te verkrijgen of teweeg te brengen.
- De ontbinding kan worden uitgesproken door de rechter bij wie de schuldeiser zijn zaak aanhangig heeft gemaakt met een vordering tot ontbinding van het contract (zie art. 5.91). Het betreft de gerechtelijke ontbinding, erkend in tal van bepalingen van het oud Burgerlijk Wetboek (art. 1184 voor het gemeen recht, en voor de bijzondere contracten, bv. artt. 1610, 1654, 1729, 1741 en 1760).
- de partijen kunnen in ontbindende bedingen stipuleren die de schuldeiser de mogelijkheid bieden om het contract te ontbinden met een schriftelijke kennisgeving van de ontbinding.
- zelfs bij ontstentenis van een ontbindend beding dat de schuldeiser vrijstelt van een voorafgaand beroep op de rechter, verankert art. 5.90 de zogeheten “eenzijdige” ontbinding of ontbinding “op verklaring van de schuldeiser” doordat het aanvaardt dat de schuldeiser, op eigen risico, aan zijn schuldenaar een schriftelijke kennisgeving richt dat hij het contract ontbindt (zie art. 5.93).
In geval van een buitengerechtelijke ontbinding wordt het contract ontbonden zodra de schuldenaar kennis gehad heeft van de bedoeling van zijn medecontractant of, op zijn minst, daarover redelijkerwijze kon worden ingelicht (ofschoon verkregen op dat tijdstip, kunnen de gevolgen van de ontbinding teruggaan in de tijd. Zie art. 5.95).
De buitengerechtelijke ontbinding is dus een mededelingsplichtige rechtshandeling en bijgevolg is een kennisgeving vereist. Dit “voorste”l eist een schriftelijke kennisgeving aan de schuldenaar ten behoeve van zijn bescherming (zie artt. 5.92 en 5.93). Bijgevolg kan de schuldeiser er belang bij hebben om zijn verklaring van ontbinding te laten betekenen door middel van een deurwaardersexploot, waardoor de overschrijving ervan kan worden gewaarborgd overeenkomstig de artikelen 1 en 2 van de hypotheekwet.
Volledigheidshalve kan men toevoegen dat de partijen steeds een minnelijke ontbinding kunnen overeenkomen bij toerekenbare niet-nakoming van het contract .
Art. 5.90 laatste lid veralgemeent het derde lid van artikel 1184 van het oud Burgerlijk Wetboek en bepaalt aldus dat de gerechtelijke of de buitengerechtelijke ontbinding, of nog, de ontbinding wegens voortijdige niet-nakoming, steeds gepaard kunnen gaan met een aanvullend schadeherstel.
Dat valt onder de gemeenrechtelijke regels inzake contractuele aansprakelijkheid en moet dus, in beginsel, het damnum emergens en het lucrum cessans dekken. De schuldeiser moet bewijzen dat hij, ondanks de ontbinding van het contract, nog schade lijdt.
Het aanvullend herstel beoogt het herstel van het positieve contractsbelang. Voor de bepaling van het schadeherstel moet een vergelijking gemaakt worden tussen de actuele toestand van de schuldeiser en zijn toestand indien de schuldenaar het contract op correcte wijze had uitgevoerd (terwijl het herstel van het negatieve belang louter de huidige toestand van de schuldeiser vergelijkt met de toestand indien het contract niet was gesloten
Uiteraard kan het aanvullend herstel in het kader van de ontbinding wegens toerekenbare niet-nakoming het voorwerp zijn van een schadebeding (zie art. 5.88).
Art. 5.91. NBW “Gerechtelijke ontbinding
De ontbinding kan in rechte worden gevorderd. De rechter kan naargelang de omstandigheden:
1° de ontbinding uitspreken, desgevallend met aanvullend herstel van de schade die niet door de ontbinding hersteld wordt; of
2° de schuldenaar een termijn opleggen om hem de mogelijkheid te bieden zijn verbintenissen na te komen.
Indien elke partij de ontbinding van het contract vordert ten laste van de andere, spreekt de rechter de ontbinding uit ten laste van beide partijen, indien zij elk aansprakelijk zijn voor een niet-nakoming die de ontbinding rechtvaardigt.”
Commentaar bij artikel 5.91 NBW
(bron memorie van toelichting bij het wetsvoorstel houdende Boek 5 “Verbintenissen” van het Burgerlijk Wetboek)
De schuldeiser die slachtoffer is van een toerekenbare niet-nakoming kan steeds, net zoals voorheen voorzien in artikel 1184 van het oud Burgerlijk Wetboek een vordering tot ontbinding van het wederkerige contract bij de rechter aanhangig maken.
De bepaling van art. 5.91 NBW omschrijft ook de rol van de rechter. Naargelang de omstandigheden en in het licht van de ernst van de tekortkomingen die de schuldenaar ten laste worden gelegd, kan de rechter de ontbinding van het contract uitspreken in lastens de tekortkomende schuldenaar. De rechter bij wie de zaak aanhangig is gemaakt heeft steeds de verplichting om te beoordelen of de ernst van de tekortkomingen de ontbinding wettigt.
Die beoordelingsbevoegdheid van de rechter moet voorkomen dat de ontbinding zou worden uitgesproken terwijl de ten laste gelegde tekortkomingen slechts gering zijn.
De voldoende ernst als vereiste kan in verband worden gebracht met het proportionaliteitscriterium eigen aan de matigende werking van de goede trouw en aan het verbod op rechtsmisbruik: de ontbinding als sanctie moet in verhouding staan tot de tekortkoming (
Zoals bepaald in het art. 5.90 NBW kan de gerechtelijke ontbinding (net als elke buitengerechtelijke ontbinding en de ontbinding wegens voortijdige niet-nakoming) steeds gepaard gaan met een aanvullend schadeherstel.
Overeenkomstig de rechtspraak van het Hof van Cassatie veronderstelt een vordering tot ontbinding, in de regel, evenwel niet dat de schuldeiser schade zou hebben geleden op de dag van de ontbinding (Cass. 20 november 2008, RG nr. C.06 0293.F, Pas., 2008, 2616 en R.D.C., 2009, 510; S. STIJNS, De gerechtelijke en de buitengerechtelijke ontbinding, 1994, 259, nr. 176; P. VAN OMMESLAGHE, I, 2013, 905-906, nr. 586; P. WÉRY, I, 631, nr. 669).
De schuldeiser die de ontbinding door de rechter vordert, moet het bewijs van zijn schade leveren indien hij ook het herstel ervan vraagt, tenzij hij een schadebeding in werking stelt dat voor die schadecategorie bedongen is.
Wanneer geoordeeld wordt dat de voorwaarden voor de gerechtelijke ontbinding aanwezig zijn, heeft de rechter geen bevoegdheid tot beoordeling van de opportuniteit van de ontbinding
Naargelang de concrete omstandigheden en op verzoek van de schuldenaar of zelfs ambtshalve, kan hij evenwel de schuldenaar een laatste termijn toekennen om hem de gelegenheid tot nakoming te geven.
Deze specifieke respijttermijn is niet onderworpen aan de voorwaarden van ongeluk en van goede trouw van de schuldenaar, eigen aan artikel 1244, tweede lid, van het Burgerlijk Wetboek (S. STIJNS, De gerechtelijke en de buitengerechtelijke ontbinding, 1994, 283, nr. 194; P. VAN OMMESLAGHE, I, 2013, 910, nr. 589; P. WÉRY, I, 634, nr. 673, noot nr. 907 en memorie van toelichting bij wetsvoorstel boek 5 verbintenissen van het BW).
Het tweede lid van artikel 5.91 NBW codificeert de vaste rechtspraak van het Hof van Cassatie, dat erkend heeft dat de ontbinding kan worden uitgesproken ten nadele van de beide partijen bij een wederkerig contract, mits elk van de contractspartijen de gerechtelijke ontbinding vordert en de wederzijdse tekortkomingen voldoende ernstig zijn.
De ontbinding van het contract ten nadele van elke partij stelt hen niet vrij van hun contractuele aansprakelijkheid.
Het herstel van de schade zal niet automatisch bij helften worden verdeeld tussen de twee betrokken partijen, maar in verhouding staan tot hun aandeel in de aansprakelijkheid voor de contractuele schade. De rechter die een wederkerige overeenkomst wegens de wanprestatie van de beide partijen ontbonden verklaart, moet de schade, waarop iedere partij recht heeft wegens het niet-nakomen door de andere partij van haar verbintenissen, bepalen in evenredigheid met de ernst van de respectieve tekortkomingen.
De omstandigheid dat beide partijen hun verbintenissen niet zijn nagekomen, heft hun aansprakelijkheid niet op, noch hun gehoudenheid, in evenredigheid met hun aandeel in die aansprakelijkheid, tot vergoeding aan de andere partij van de schade die het onmiddellijk en rechtstreeks gevolg is van hun tekortkomingen.”
Art. 5.92 NBW . “Ontbinding door de inwerkingstelling van een ontbindend beding
Het ontbindend beding verleent de schuldeiser het recht om het contract te ontbinden zonder voorafgaande tussenkomst van de rechter wanneer de schuldenaar een van zijn verbintenissen niet nakomt.
De schuldeiser stelt het beding in werking door middel van een schriftelijke kennisgeving aan de schuldenaar. Die vermeldt de tekortkomingen die hem worden verweten.”
Commentaar bij art. 5.92 NBW
(bron memorie van toelichting bij het wetsvoorstel houdende Boek 5 “Verbintenissen” van het Burgerlijk Wetboek)
De bepaling van art. 5.92 NBW betreft het thans zogeheten “uitdrukkelijk” ontbindend beding, ook “pacte commissoire exprès” in het Frans genoemd.
Het eerste lid van art 5.92 NBW bevestigt het geldend recht dat de geoorloofdheid van het ontbindend beding erkent, reeds bekrachtigd bij artikel 1656 van het Burgerlijk Wetboek, met betrekking tot verkoop van onroerende goederen.
Bijzondere, dwingende bepalingen kunnen de aanwending van ontbindende bedingen in bepaalde bijzondere overeenkomsten uitsluiten of beperken, zoals in het geval van huurovereenkomsten voor onroerende goederen (art. 1762bis) en van consumentenkrediet (art. VII.105 WER).
Met een ontbindend beding duiden de contractspartijen de verbintenissen aan waarvan de toerekenbare niet-nakoming de ontbinding van het contract zal rechtvaardigen. Het beding kan gestipuleerd worden voor elke tekortkoming of enkel voor bepaalde tekortkomingen. Het kan ook betrekking hebben op de voortijdige niet-nakoming van het contract (zie art. 5.90, tweede lid).
Voorts beoogt het beding, in het merendeel der gevallen, dat aan de schuldeiser die slachtoffer is van toerekenbare niet-nakoming de bevoegdheid wordt verleend om het contract te ontbinden, zonder voorafgaand beroep op de rechter, door een kennisgeving aan de schuldenaar die een van de verbintenissen miskent die in het beding zijn aangeduid.
Het artikel regelt dat soort van ontbindende bedingen, dat een buitengerechtelijke ontbinding van conventionele oorsprong organiseert, waardoor de schuldeiser niet blootgesteld wordt aan de onzekerheden die gepaard gaan met de beoordeling van de ten laste gelegde tekortkoming door de rechter en met de traagheid van het gerecht
Indien de partijen een dergelijke buitengerechtelijke ontbinding willen organiseren, moet het ontbindend beding geen twijfel laten bestaan over de bedoeling om de voorafgaande rechterlijke tussenkomst uit te sluiten.
De partijen kunnen ook de doeltreffendheid van het ontbindend beding opvoeren door de schuldeiser vrij te stellen van een ingebrekestelling voorafgaand aan de ontbinding of door een schadebeding tot vaststelling van het aanvullend herstel bij de ontbinding toe te voegen.
Het tweede lid van artikel 5.92 NBW regelt de inwerkingstelling van het ontbindend beding. Het codificeert de verplichting van de schuldeiser om aan zijn schuldenaar schriftelijk kennis te geven van zijn beslissing tot ontbinding van het contract met toepassing van het beding.
De ontbinding wordt immers niet automatisch teweeggebracht louter door de toerekenbare niet-nakoming van de schuldenaar, ook al stipuleert het ontbindend beding dat het contract “van rechtswege en zonder aanmaning zal worden ontbonden” in geval van niet-nakoming. De partij die het contract wil ontbinden, moet haar schuldenaar in kennis stellen van haar voornemen om een beroep te doen op het ontbindend beding opdat het uitwerking zou hebben. Voorts moet de schuldeiser een keuze maken tussen de verschillende sancties die voorhanden zijn en dus zijn schuldenaar in kennis stellen van zijn keuze.
De schuldeiser moet het ontbindend beding in werking stellen met inachtneming van de voorwaarden die door de partijen zijn gestipuleerd in het contract alsook met de vereisten van goede trouw. Teneinde de schuldenaar te beschermen en een gerechtelijke controle a posteriori mogelijk te maken, vereist de voorgestelde bepaling dat de kennisgeving gemotiveerd is, in die zin dat zij melding moet maken van de tekortkomingen die de schuldeiser aan zijn schuldenaar verwijt. Voorafgaand aan de kennisgeving richt hij een ingebrekestelling tot zijn schuldenaar, tenzij een beding of een uitzondering hem daarvan vrijstelt (zie artt. 5 231-5 233).
Bij betwisting van de buitengerechtelijke ontbinding heeft de schuldenaar steeds de mogelijkheid om zich te wenden tot de rechter, die dan een dubbele controle a posteriori zal kunnen uitoefenen. De rechter kan immers controleren of de inwerkingstelling van het ontbindend beding regelmatig is en of de ontbinding rechtmatig is, of zij met andere woorden conform de vereisten van de goede trouw is en dus geen inbreuk vormt op het verbod op rechtsmisbruik. Hij beschikt daarentegen niet meer over de bevoegdheid om een laatste uitvoeringstermijn toe te kennen aan de schuldenaar.
De controle van de formele regelmatigheid van de ontbinding heeft betrekking op de geldigheid van het beding en de naleving van de toepassingsvoorwaarden ervan (zoals de vereiste van een schriftelijke kennisgeving en de motivering ervan, de aanwezigheid van een aan de schuldenaar toerekenbare tekortkoming, de vereiste van een aanmaning wanneer de schuldeiser daarvan niet is vrijgesteld). De schuldeiser die beslist het contract te ontbinden terwijl het ontbindend beding wettelijk verboden is of wanneer hij de toepassingsvoorwaarden ervan niet in acht neemt, begaat een fout omdat hij zonder beslissingsbevoegdheid heeft gehandeld
De controle van de rechtmatigheid van de ontbinding geeft de rechter de gelegenheid om na te gaan of de toepassing van het ontbindend beding in de gegeven omstandigheden niet voortkwam uit een rechtsmisbruik. Een ontbinding kan als abusief worden beschouwd wanneer de ten laste gelegde tekortkoming miniem is en het beding in zeer algemene zin geformuleerd is, doelend op “de gevallen van tekortkoming”, zonder verdere preciseringen of wanneer vaststaat dat de schuldenaar een redelijk aanbod heeft gedaan om daaraan te verhelpen maar de schuldeiser dat voorstel verworpen heeft zonder gegronde reden.
Op die manier kan de ernst van de contractuele tekortkomingen naderhand onderworpen worden aan een marginale toetsing die rekening houdt met de concrete omstandigheden van de zaak. Het Hof van Cassatie heeft die mogelijkheid voor de feitenrechter om a posteriori na te gaan of de inwerkingstelling van het ontbindend beding geen rechtsmisbruik inhoudt, bekrachtigd (Cass. 9 maart 2009, Pas., 2009, 689, concl. op tegenspraak: Genicot, Arr. Cass., 2009, blz. 762, R.G.D.C., 2010, blz. 130, noot J.-F. Germain en J.T., 2009, 392; Cass. 8 februari 2010, Pas., 2010, 402 en T.B.O., 2011, 163; Cass. 5 december 2014, AR C.14 0061.N. (impl.) en . Antwerpen, 29 juni 2007, R.W., 2009-10, 105, noot J. De Coninck; Rb. Gent, 13 januari 2009, R.W., 2009-10, 114).
Hiernavolgend artikel 5.94 NBW bepaalt dat, in het geval van een onregelmatige of van een abusieve buitengerechtelijke ontbinding, de verklaring van de schuldeiser onwerkzaam is.
Het contract wordt dus niet ontbonden en blijft gevolgen sorteren. In de rechtsleer was die sanctie reeds naar voren gebracht, zowel voor het geval van onregelmatigheid als voor het geval van rechtsmisbruik bij de inwerkingstelling van het ontbindend beding
Een vergelijkbare sanctie kan worden overwogen voor het geval waarin de inwerkingstelling van het ontbindend beding rechtsmisbruik uitmaakt, vermits het Hof van Cassatie van oordeel is dat het herstel ervan erin kan bestaan de schuldeiser het recht te ontzeggen om zich op het beding te beroepen (Cass. 8 februari 2001, Pas., 2001, 244, Arr. Cass., 2001, 245, R.W., 2001-02, 778, noot A. Van Oevelen; Cass., 1 oktober 2010, Pas., 2010, 2470, R.W., 2011-12, 142, noot S. Jansen en S. Stijns, R.G.D.C./T.B.B.R.,2012, 387, noot P. Bazier. Bv. Antwerpen 29 juni 2007, R.W., 2009-10, 105, noot J. De Coninck).
De rechtsleer schaart zich achter deze wijze van sanctionering van het rechtsmisbruik, in het bijzonder in het geval van misbruik bij de toepassing van een uitdrukkelijk ontbindend beding.
Aldus sanctioneert de rechter het precieze gebruik dat gemaakt wordt van het ontbindend beding in de gegeven omstandigheden, maar zonder nietigverklaring of verbeuring van het beding, dat niet uit het contract verdwijnt. Ingeval van een tekortkoming naderhand van de schuldenaar, zal de schuldeiser (onder voorbehoud van rechtsmisbruik) opnieuw een beroep kunnen doen op het ontbindend beding.
Art. 5.93 NBW . “Ontbinding door kennisgeving van de schuldeiser
Nadat hij nuttige maatregelen heeft genomen om de niet-nakoming van de schuldenaar vast te stellen, kan de schuldeiser het contract, op eigen risico, ontbinden door middel van een schriftelijke kennisgeving aan de schuldenaar. Die vermeldt de tekortkomingen die hem worden verweten.”
Commentaar bij art. 5.93 NBW
(bron memorie van toelichting bij het wetsvoorstel houdende Boek 5 “Verbintenissen” van het Burgerlijk Wetboek)
De bepaling van art. 5.93 NBW is vernieuwend doordat zij voorziet in de invoering, in het wettelijke regime van de ontbinding wegens niet-nakoming, van de mogelijkheid tot ontbinding door louter schriftelijke kennisgeving van de schuldeiser, zonder voorafgaand beroep op de rechter, zelfs in afwezigheid van een ontbindend beding.
Het gaat dus voor de schuldeiser die slachtoffer is van een verwijtbare niet-nakoming, om een derde manier om het contract te ontbinden, naast de gerechtelijke ontbinding en de buitengerechtelijke ontbinding krachtens een ontbindend beding.
Onder de gelding van het oud BW machtigen slechts welbepaalde bijzondere wetsbepalingen de schuldeiser om het contract – eigenmachtig – te ontbinden, in het kader van bijzondere overeenkomsten (bv. art. 1657 BW inzake de verkoop van waren en roerende goederen; art. 35 van de wet van 3 juli 1978 betreffende de arbeidsovereenkomsten; art. X.36 WER inzake onbepaalde tijd verleende verkoopconcessies; art. X.17 WER inzake handelsagentuur). Via het Weens Koopverdrag (artt. 49 en 64) kent het Belgische recht reeds aan elke partij bij een internationale verkoop van goederen het recht toe om eenzijdig het contract te ontbinden wanneer zij slachtoffer is van een essentiële niet-nakoming.
De bepaling van artikel 5.93 erkent de ontbinding door verklaring, zelfs bij ontstentenis van een ontbindend beding. De gerechtelijke ontbinding heeft immers ernstige nadelen niet in het minst door de trage werking van het gerecht.
De voorafgaande tussenkomst van de rechter belet de schuldeiser meteen in te grijpen; het zal dan ook maanden of zelfs jaren duren vooraleer hij bevrijd wordt van het contract of zijn schuldenaar een sanctie ondergaat. Voorts verkeert hij gedurende die aanslepende wachtperiode in grote onzekerheid over het lot van het contract, in het licht van de ruime beoordelingsbevoegdheid van de rechter. De gerechtelijke achterstand heeft die pijnpunten nog versterkt
In een arrest van 16 februari 2009 bevestigde het Hof van Cassatie reeds de mogelijkheid voor de schuldeiser om het contract, op eigen risico, eenzijdig te ontbinden. Het Hof verduidelijkt ook de toepassingsvoorwaarden voor die ontbinding (die overgenomen zijn in de bepaling van art. 5.932 NBW),
Met een arrest van 23 mei 2019 heeft het Hof van Cassatie in duidelijke bewoordingen de buitengerechtelijke ontbinding erkend (Cass. 23 mei 2019, TBBR/RGDC 2019, 474, noot S. STIJNS en S. JANSEN, JT 2020, 26, en voorafgaandelijk artikel S. STIJNS en P. WÉRY). Dit arrest aanvaardt, ondanks de formulering van 1184 oud BW de ontbinding van een wederkerig contract op loutere kennisgeving.
Het artikel 5.93 NBW onderwerpt de ontbinding door verklaring van de schuldeiser aan dezelfde grondvoorwaarde als die voor de gerechtelijke ontbinding: de aanwezigheid van een voldoende ernstige niet-nakoming om de ontbinding te rechtvaardigen. Aangezien de rechter haar niet behoort uit te spreken, brengt de schuldeiser eigenmachtig de ontbinding van het contract teweeg door een schriftelijke kennisgeving van zijn beslissing.
Teneinde de schuldenaar te beschermen en naderhand een controle mogelijk te maken, zal de kennisgeving aan de schuldenaar de vermelding bevatten van de tekortkomingen die de beslissing van de schuldeiser rechtvaardigen (zie, voor de kennisgeving, het commentaar bij vorig artikel. Adde: Gent 13 november 2013, NjW, 2014, 850, noot R. Steennot; Antwerpen 17 oktober 2011, R.G.D.C./T.B.B.R., 2014, 224; S. STIJNS, “De buitengerechtelijke ontbinding wegens wanprestatie in wederkerige overeenkomsten: door het Hof van Cassatie erkend, doch tegelijk miskend”, R.G.D.C./T.B.B.R., 2003, (258) nr. 33).
Het is dus duidelijk dat de vereiste van “uitzonderlijke omstandigheden”, die van aard zijn om de voorafgaande rechterlijke bevoegdheid tot toekenning van een laatste termijn elk voorwerp of nut te ontnemen, niet langer van toepassing is vermits de eenzijdige ontbinding, volgens het arrest van het Hof van Cassatie van 23 mei 2019, de uitzonderlijke omstandigheden niet meer vereist en voortaan de ontbinding op kennisgeving op een wettelijke grondslag zal berusten.
De vereisten van hoogdringendheid en uitzonderlijke omstandigheden, opgelegd voor de eenzijdige vervanging bij artikel 5.85, derde lid, gelden dus niet voor de buitengerechtelijke ontbinding bij kennisgeving. Die ontbinding veronderstelt een voldoende ernstige niet-nakoming, wat niet vereist is voor de eenzijdige vervanging.
Krachtens het gemeen recht zal de sanctie uiteraard, in de regel, voorafgegaan worden door een aanmaning en zal de schuldeiser, overeenkomstig de vereisten van de goede trouw, de dienstige maatregelen nemen om de tekortkoming(en) van de schuldenaar vast te stellen. De vaststelling van die tekortkoming(en) moet de controle achteraf door de rechter mogelijk maken.
Ten slotte omvat de bepaling van artikel 5.93 NBW de belangrijke precisering dat de schuldeiser “op eigen risico” handelt. Die uitdrukking vestigt de aandacht van de schuldeiser op het feit dat hijzelf de tekortkoming beoordeelt die hij zijn nalatige schuldenaar verwijt, en dat er voor hem dus steeds enige onzekerheid bestaat of de niet-nakoming die is aangehaald als rechtvaardiging van zijn beslissing, voldoende ernstig is. Daarin ligt het voornaamste verschil met de situatie waarbij de schuldeiser een einde maakt aan het contract op grond van een ontbindend beding waarin de partijen vooraf overeengekomen zijn over de afdoende mate van ernst van bepaalde tekortkomingen waardoor een eenzijdige ontbinding gerechtvaardigd is.
De uitdrukking dat de schuldeiser handelt “op eigen risico” maakt ook duidelijk dat de beslissing van de schuldeiser steeds zal kunnen worden betwist door de schuldenaar en onderworpen is aan een dubbele gerechtelijke controle a posteriori.
De tussenkomst a posteriori van de rechter gebeurt slechts eventueel, vaak op verzoek van de schuldenaar die de beslissing van de schuldeiser betwist. Maar elke partij is vrij om haar zaak aanhangig te maken bij de rechtbank. De rechter kan de beslissing van de schuldeiser bevestigen of afkeuren.
De rol van de rechter is, in het geval van een controle a posteriori, vergelijkbaar met de situatie van een betwiste inwerkingstelling van een ontbindend beding (zie commentaar bij art. 5.92, lid 2). De controle kan betrekking hebben op de regelmatigheid van de buitengerechtelijke ontbinding (de naleving van de inhoudelijke en vormelijke toepassingsvoorwaarden) en op de rechtmatigheid ervan in het licht van het verbod op rechtsmisbruik. De rechter beschikt niet over de bevoegdheid om een uitvoeringstermijn toe te kennen aan de schuldenaar, voorafgaandelijk aan de ontbinding
De kennisgeving van een onregelmatige of abusieve ontbinding is onwerkzaam, overeenkomstig artikel 5.94.
De schuldenaar zal de rechtbank kunnen vragen om de ontbinding als foutief aan te merken en zal een beroep kunnen doen op de sancties voor niet-nakoming en op de contractuele aansprakelijkheid van de schuldeiser .
Art. 5.94 NBW . “Onregelmatige of abusieve buitengerechtelijke ontbinding
De kennisgeving waarmee de schuldeiser het contract ontbindt, is onwerkzaam indien niet voldaan is aan de vereisten van de ontbinding of indien de ontbinding abusief is”.
Commentaar bij art. 5.94 NBW
(bron memorie van toelichting bij het wetsvoorstel houdende Boek 5 “Verbintenissen” van het Burgerlijk Wetboek)
Bij betwisting van een buitengerechtelijke ontbinding zal vaak de schuldenaar het geschil bij de rechter aanhangig maken. De schuldeiser kan evenwel ook in rechte optreden, bijvoorbeeld om de bevestiging van zijn beslissing te verkrijgen en een einde te maken aan een betwisting vanwege zijn schuldenaar. Hij kan ook een uitvoerbare titel willen bekomen om aanvullende schadevergoeding bij de ontbinding of eventuele restituties te verkrijgen.
De rechter bij wie de zaak a posteriori aanhangig is gemaakt, heeft de keuze tussen bevestiging of afkeuring van de beslissing van de schuldeiser om het contract te ontbinden.
De toelichting bij de artikelen 5.92 en 5.93 geeft aan, aan de hand van talrijke bronnen, dat de rechter bij wie de zaak a posteriori aanhangig is gemaakt, over een dubbele controlebevoegdheid beschikt. Hij kan immers gevraagd worden om de regelmatigheid van de inwerkingstelling van de ontbinding te controleren (zijn de inhoudelijke en vormelijke toepassingsvoorwaarden ervan nageleefd? ) en de rechtmatigheid ervan (is de beslissing tot ontbinding abusief? ).
De bepaling van artikel 5.94 NBW bepaalt de sanctie en voorziet erin dat, wanneer de kennisgeving van de ontbinding als onregelmatig of abusief wordt beoordeeld, zij dan onwerkzaam is.
De ontbinding door de schuldeiser vormt immers een partijbeslissing. Wanneer zij genomen wordt door de schuldeiser buiten de toepassingsvoorwaarden voor zijn beslissingsbevoegdheid om of door misbruik van zijn bevoegdheid, blijft de beslissing zonder gevolg. Het contract wordt dus niet ontbonden.
De bepaling verankert dus de sanctie van onwerkzaamheid. In geval van een onregelmatige buitengerechtelijke ontbinding gaat zij uit van het arrest van het Hof van Cassatie van 11 mei 2012, dat bevestigt dat wanneer een ontbinding krachtens een ontbindend beding niet voldoet aan de geldende voorwaarden, zij geen doorgang vindt en in de regel effect blijft sorteren.
Een vergelijkbare oplossing werd erkend in het kader van een onregelmatige opzegging van een contract van bepaalde duur (Cass. 12 juni 2012, Pas. 2012, blz. 1317).
De onwerkzaamheid van een onregelmatige of abusieve opzegging wordt eveneens in aanmerking genomen in artikel 5.76, vierde lid, met betrekking tot het contract van bepaalde duur.
Ingeval de schuldeiser misbruik gemaakt heeft van zijn bevoegdheid om het contract te ontbinden bij kennisgeving, kan de sanctie van dat misbruik thans ook erin bestaan om aan de abusieve uitoefening van die bevoegdheid haar gevolgen te ontzeggen.
De rechtsleer voorafgaand aan het NBW gaat uit van de arresten van 8 februari 2001 en 10 oktober 2010 van het Hof van Cassatie, die de ontzegging erkennen als een van de sancties van het abusieve gebruik van een beding (aangehaald in de toelichting bij art. 5.92).
Met betrekking tot ontbindende bedingen heeft de rechtsleer er reeds voor gepleit om een eenzijdige ontbinding alle rechtsgevolgen te ontnemen indien zij abusief is.
Wanneer de buitengerechtelijke ontbinding wordt afgekeurd door de rechter en onwerkzaam wordt verklaard, blijft het contract van kracht en zijn de regels betreffende de sancties van de niet-nakoming en van de contractuele aansprakelijkheid opnieuw van toepassing op de contractspartijen. Een onregelmatige of abusieve buitengerechtelijke ontbinding kan immers een contractuele tekortkoming inhouden, die toerekenbaar is aan de schuldeiser die daartoe ten onrechte het initiatief had genomen.
Aangezien het contract niet ontbonden wordt, kan de schuldenaar de uitvoering ervan in natura kiezen en vragen dat de rechter de schuldeiser zou bevelen om de nakoming van zijn verbintenissen weer op te nemen. Hij kan ook een schadeherstel verkrijgen.
Hij zou de voorkeur kunnen geven aan de ontbinding van het contract ten nadele van de schuldeiser die foutief gehandeld heeft, met een aanvullend schadevergoeding.
De rechter kan ook ertoe gebracht worden om het contract ten nadele van elk van de partijen te ontbinden (
Art. 5.95 “NBW . Gevolgen van de ontbinding
De ontbinding ontneemt het contract zijn gevolgen vanaf de dag waarop het is gesloten. Zij werkt evenwel slechts terug tot de datum van de tekortkoming die daartoe aanleiding heeft gegeven voor zover het contract deelbaar is volgens de bedoeling van de partijen, gelet op de aard en de strekking ervan.
De prestaties geleverd sinds die dag geven aanleiding tot restitutie onder de voorwaarden bedoeld in de artikelen 5.115 tot 5.122.
Ten aanzien van derden te goeder trouw ontneemt de ontbinding het contract zijn gevolgen enkel voor de toekomst.”
Commentaar bij art. 5.95 NBW
(bron memorie van toelichting bij het wetsvoorstel houdende Boek 5 “Verbintenissen” van het Burgerlijk Wetboek)
Artikel 5.95 eerste lid verankert de retroactieve werking van de ontbinding, breed erkend in het Belgische positief recht. Het verankert evenwel, voor contracten met opeenvolgende prestaties, een beperkte retroactieve werking in de tijd, voor zover het contract deelbaar is.
Dit criterium van de deelbaarheid geniet ruime erkenning in de rechtsleer en vindt zijn rechtvaardiging in de gedachte dat er geen reden is om het deel van het contract teniet te doen dat wederzijds uitgevoerd is op een wijze die aan alle partijen voldoening gaf, op voorwaarde dat het behoud van dit deel van het contract voor hen enig nut behoudt
Artikel 5.95 tweede lid onderwerpt de restituties verschuldigd sinds de datum waarop het contract retroactief ontbonden is, aan de gemeenrechtelijke regels, opgenomen in de artikelen 5 115 tot 5 122.
Artikel 5.95 derde lid is nieuw. De retroactiviteit van de ontbinding is behouden, maar het derde lid beoogt een van de nadelen te corrigeren, aangekaart door een deel van de rechtsleer.
De retroactieve werking van de ontbinding heeft op zakenrechtelijk vlak inderdaad tot gevolg dat de schuldeiser van de restitutie het voorwerp kan revindiceren in de handen van derden, zoals een onderverkrijger, die niet noodzakelijke kennis heeft van het risico waaraan hij zich blootstelt door het voorwerp te verwerven.
Deze nadelen zijn weliswaar beperkt door de bijzondere beschermingsbepalingen voor rechten van derden (zoals art. 2279 oud BW voor roerende goederen of, voor onroerende goederen, de artikelen 28 en 30 van de hypotheekwet die de onderverkrijger beogen te informeren over het risico waaraan hij zich blootstelt door de onbetaalde verkoper te verplichten om de titel, die vaststelt dat de volledige of gedeeltelijke prijs hem nog verschuldigd is, over te schrijven om zijn voorrecht te behouden en door in de niet-tegenwerpelijkheid te voorzien van de vordering tot ontbinding in het geval dat de onbetaalde verkoper zijn voorrecht heeft verloren).
Deze bepalingen beschermen de derde te goeder trouw evenwel niet in alle omstandigheden (zo blijft bijvoorbeeld, bij onroerende zaken, de retroactieve werking van de ontbinding tegenwerpelijk aan de onderverkrijger wanneer de hoofdverkoop ontbonden is omwille van een tekortkoming van de koper aan een verbintenis om te doen of niet te doen, of omwille van een tekortkoming van de verkoper).
Daarom is het aangewezen om deze hypotheses af te dekken met een algemene bepaling.
De particuliere belangen van de verkoper hoeven inderdaad geen voorkeur te krijgen boven deze van de onderverkrijger te goeder trouw. De situatie hier verschilt van de situatie van nietigheid van het hoofdcontract, waar de zorg om de wettigheid te herstellen in de regel de bovenhand haalt op de particuliere belangen van de onderverkrijger, zelfs al is hij te goeder trouw.
Art. 5.96. NBW “Gedeeltelijke ontbinding
Wanneer de tekortkoming die de ontbinding rechtvaardigt slechts een gedeelte van het contract aantast, is de ontbinding beperkt tot dat gedeelte voor zover het contract deelbaar is volgens de bedoeling van de partijen, gelet op de aard en de strekking ervan.”
Commentaar bij art. 5.96 NBW
(bron memorie van toelichting bij het wetsvoorstel houdende Boek 5 “Verbintenissen” van het Burgerlijk Wetboek)
De deelbaarheid van het contract kan zowel een materiële deelbaarheid als een personele deelbaarheid betreffen. De temporele deelbaarheid is geregeld door artikel 5.95.
Zie ook: Hof van Cassatie van 17 oktober 2008 (Pas. 2008, n° 556, T.B.B.R. 2011, blz. 189, noot I. SAMOY en A. MAES).