Art. 476 Sw. 2024 (Inwerkingtreding 8 april 2026) Misbruik van vennootschapsgoederen stelt:
“Misbruik van vennootschapsgoederen is het met bedrieglijk opzet, door een bestuurder, in feite of in rechte, van een privaatrechtelijke rechtspersoon, rechtstreeks of onrechtstreeks gebruik maken van de goederen of van het krediet van de rechtspersoon voor persoonlijke doeleinden, hoewel de dader wist dat dit op betekenisvolle wijze in het nadeel was van de vermogensbelangen van die rechtspersoon en van die van zijn schuldeisers of vennoten.
Dit misdrijf wordt bestraft met een straf van niveau 3.”
Commentaar:
De strafbaarstelling van misbruik van goederen van een privaatrechtelijke rechtspersoon werd in ons recht geïntroduceerd door artikel 142 van de faillissementswet van 8 augustus 1997. Hiermee wou de wetgever de bestuurder van een rechtspersoon straffen die met bedrieglijk opzet de vennootschapsgoederen of het krediet van de rechtspersoon niet gebruikt in het belang van deze laatste maar in zijn eigen belang en op die manier nadeel berokkent aan de vermogensbelangen van deze rechtspersoon en van die van zijn schuldeisers en vennoten.
Aangezien het gaat om een relatief recente strafbaarstelling, werd in het Sw. 2024 de definitie zoals die in 1997 geïmplementeerd werd in het Sw. 1867 van het misdrijf overgenomen met het oog op het behoud van de verworvenheden uit de rechtspraak en rechtsleer betreffende de draagwijdte en de interpretatie van deze strafbaarstelling.
De bewoording “op betekenisvolle wijze” werden (ondanks de vragen van het parket-generaal hiertoe) door de wetgever dus niet geschrapt. De wetgever oordeelde dat de actieradius van het strafrecht moet worden voorbehouden aan deze gedragingen die een strafrechtelijke sanctie vereisen;
De wetgever van het Strafwetboek 2024 vond het buitensporig zijn om elk nadelig gebruik strafrechtelijk te handhaven ongeacht de impact op het vermogen van de rechtspersoon (zo zou de bestuurder in feite of in rechte die voor privédoeleinden in het bedrijf documenten kopieert of afdrukt onder de ruimere strafbaarstelling kunnen ressorteren).
In navolging van het advies van de Raad van State (nr. 92) en om elke ongerechtvaardigde discriminatie te vermijden, werd het toepassingsgebied van de strafbaarstelling uit te breiden tot alle privaatrechtelijke rechtspersonen, hierin begrepen en de vzw’s, ivzw’s en de stichtingen.
Zoals dit het geval is onder de gelding van het Sw. 1867, wordt het misbruik van vennootschapsgoederen in het Sw. 2024 bestraft met dezelfde straf als het misbruik van vertrouwen. Zoals dit onder de gelding van het Sw. 1867 al het geval is, kan de rechter volgens het Sw. 2024 onder meer een boete uitspreken bij wijze van bijkomende straf maar het maximumbedrag van de boete is lager wegens de limieten vastgelegd door artikel 52, § 1, tweede lid, van het nieuwe Boek I Sw. 2024. Dit gezegd zijnde, zal de beschuldigde ook kunnen veroordeeld worden tot een geldstraf vastgesteld op basis van het verwachte of uit het misdrijf behaalde voordeel voorzien door artikel 55 van het nieuwe Boek I Sw. 2024.
Dit misdrijf kan ook bestaan uit een onthouding waardoor indirect gelden van de vennootschap verstoken blijven.
Het gebruik van de goederen of het krediet van een rechtspersoon in de omstandigheden en door de personen in artikel 492bis Strafwetboek vermeld, kan niet enkel bestaan uit een positieve daad, maar ook uit een onthouding, wanneer die onthouding de uiting is van de doelgerichte wil om een bepaald resultaat te bereiken; er kan sprake zijn van een dergelijke onthouding wanneer de bestuurder van een handelsvennootschap een bedrag niet opeist waarop die vennootschap recht heeft, teneinde zichzelf een voordeel te verschaffen.
Inzake het misdrijf ‘misbruik van vennootschapsgoederen' is een bijzondere bewijsvoering mogelijk, met name het bewijs door ontbreken van verantwoording.
Onrechtmatig aanwenden van het vennootschapsvermogen of misbruik van vennootschapsgoederen onder de gelding van het Sw. 1867
Art. 492bis. Met gevangenisstraf van een maand tot vijf jaar en met geldboete van honderd frank tot vijfhonderdduizend frank worden gestraft de bestuurders, in feite of in rechte, van burgerlijke en handelsvennootschappen, alsook van verenigingen zonder winstoogmerk, die met bedrieglijk opzet en voor persoonlijke rechtstreekse of indirecte doeleinden gebruik hebben gemaakt van de goederen of van het krediet van de rechtspersoon, hoewel zij wisten dat zulks op betekenisvolle wijze in het nadeel was van de vermogensbelangen van de rechtspersoon en van die van zijn schuldeisers of vennoten.
De schuldigen kunnen daarenboven veroordeeld worden tot ontzetting van hun rechten overeenkomstig artikel 33. Sw. 1867.