Aliéné n'aliène
De wilsonbekwame kan niet vervreemden
uittreksel uit het burgerlijk wetboek
TITEL IX. [1 - Ouderlijk gezag en pleegzorg.]1
----------
(1)<W 2017-03-19/08, art. 2, 076; Inwerkingtreding : 01-09-2017>
HOOFDSTUK I. [1 - Ouderlijk gezag.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij W 2017-03-19/08, art. 3, 076; Inwerkingtreding : 01-09-2017>
Art. 371. <W 1995-04-13/37, art. 5, 003; Inwerkingtreding : 03-06-1995> Een kind en zijn ouders zijn op elke leeftijd aan elkaar respect verschuldigd.
Art. 372. <W 1995-04-13/37, art. 6, 003; Inwerkingtreding : 03-06-1995> Een kind blijft onder het gezag van zijn ouders tot aan zijn meerderjarigheid of zijn ontvoogding.
Art. 373.<W 1995-04-13/37, art. 7, 003; Inwerkingtreding : 03-06-1995> Wanneer de ouders samenleven, oefenen zij het gezag over de persoon van het kind gezamenlijk uit.
Ten opzichte van derden die te goeder trouw zijn, wordt elke ouder geacht te handelen met de andere ouder wanneer hij, alleen, een handeling stelt die met gezag verband houdt behouden de bij de wet bepaalde uitzonderingen.
Bij gebreke van instemming kan één van beide ouders de zaak bij de [1 familierechtbank]1 aanhangig maken.
De rechtbank kan één van de ouders toestemming verlenen alleen op te treden voor één of meer bepaalde handelingen.
----------
(1)<W 2013-07-30/23, art. 58, 065; Inwerkingtreding : 01-09-2014>
Art. 374.<W 1995-04-13/37, art. 8, 003; Inwerkingtreding : 03-06-1995> (§ 1.) Wanneer de ouders niet samenleven, blijven zij het ouderlijk gezag gezamenlijk uitoefenen en geldt het in artikel 373, tweede lid, bepaalde vermoeden. <W 2006-07-18/38, art. 2, 029; Inwerkingtreding : 14-09-2006>
Bij gebreke van overeenstemming over de organisatie van de huisvesting van het kind, over de belangrijke beslissingen betreffende zijn gezondheid, zijn opvoeding, zijn opleiding en zijn ontspanning en over de godsdienstige of levensbeschouwelijke keuzes of wanneer deze overeenstemming strijdig lijkt met het belang van het kind, kan de bevoegde [1 familierechtbank]1 de uitoefening van het ouderlijk gezag uitsluitend opdragen aan één van beide ouders.
Hij kan eveneens bepalen welke beslissingen met betrekking tot de opvoeding alleen met instemming van beide ouders kunnen worden genomen.
Hij bepaalt de wijze waarop de ouder die niet het ouderlijk gezag uitoefent, persoonlijk contact met het kind onderhoudt. Dat persoonlijk contact kan enkel om bijzonder ernstige redenen worden geweigerd. De ouder die niet het ouderlijk gezag uitoefent, behoudt het recht om toezicht te houden op de opvoeding van het kind. Hij kan bij de andere ouder of bij derden alle nuttige informatie hieromtrent inwinnen en zich in het belang van het kind tot de [1 familierechtbank]1 wenden.
In elk geval bepaalt de rechter de wijze waarop het kind wordt gehuisvest en de plaats waar het in het bevolkingsregister wordt ingeschreven als hebbende aldaar zijn hoofdverblijf.
(§ 2. Ingeval de ouders niet samenleven en hun geschil [1 bij de familierechtbank]1 aanhangig wordt gemaakt, wordt het akkoord over de huisvesting van de kinderen door de rechtbank gehomologeerd, tenzij het akkoord kennelijk strijdig is met het belang van het kind.
Bij gebrek aan akkoord, in geval van gezamenlijk ouderlijk gezag, onderzoekt de rechtbank op vraag van minstens één van de ouders bij voorrang de mogelijkheid om de huisvesting van het kind op een gelijkmatige manier tussen de ouders vast te leggen.
Ingeval de rechtbank echter van oordeel is dat de gelijkmatig verdeelde huisvesting, niet de meest passende oplossing is, kan zij evenwel beslissen om een ongelijk verdeeld verblijf vast te leggen.
De rechtbank oordeelt in ieder geval bij een met bijzondere redenen omkleed vonnis, en rekening houdend met de concrete omstandigheden van de zaak en het belang van de kinderen en de ouders.) <W 2006-07-18/38, art. 2, 029; Inwerkingtreding : 14-09-2006>
----------
(1)<W 2013-07-30/23, art. 59, 065; Inwerkingtreding : 01-09-2014>
Art. 374/1. [1 De ouder aan wie het gezag over de persoon van het kind is toevertrouwd, ofwel luidens de in artikel 1288 van het Gerechtelijk Wetboek bedoelde overeenkomst die werd gehomologeerd met toepassing van artikel 1298 van hetzelfde Wetboek, ofwel ingevolge de overeenstemming tussen de ouders die werd bekrachtigd overeenkomstig artikel 1256 van hetzelfde Wetboek, ofwel bij beslissing van de voorzitter van de rechtbank rechtsprekend in kortgeding, overeenkomstig artikel 1280 van hetzelfde Wetboek, ofwel bij rechterlijke uitspraak met toepassing van de artikelen 223 of 374, tweede lid, van het Burgerlijk Wetboek, mag de rechter verzoeken voor te schrijven dat op het op naam van het kind afgegeven identiteitsdocument en paspoort wordt vermeld dat het zonder de instemming van die ouder geen buitengrens mag overschrijden van de ruimte als bepaald in de Overeenkomst van 19 juni 1990 ter uitvoering van het tussen de regeringen van de Staten van de Benelux Economische Unie, de Bondsrepubliek Duitsland en de Franse Republiek op 14 juni 1985 te Schengen gesloten Akkoord betreffende de geleidelijke afschaffing van de controles aan de gemeenschappelijke grenzen.
Als het ouderlijk gezag gezamenlijk door de vader en de moeder van het kind wordt uitgeoefend, komt het recht om te verzoeken om de toevoeging van de in het eerste lid bedoelde vermelding toe aan die ouder over wie de rechter heeft bepaald dat het kind in het bevolkingsregister wordt ingeschreven als hebbende aldaar zijn hoofdverblijf.
Op verzoek van degene die het omgangsrecht heeft in de zin van artikel 5 van het Verdrag betreffende de burgerrechtelijke aspecten van internationale ontvoering van kinderen, opgemaakt te 's Gravenhage op 25 oktober 1980, kan de rechter beslissen dat op het identiteitsdocument en op het paspoort van het kind wordt vermeld dat ook de instemming van die persoon vereist is om de minderjarige een buitengrens te laten overschrijden.
De rechter brengt de beslissing ter kennis van de ambtenaar van de burgerlijke stand van de gemeente waar het kind verblijft.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij W 2014-05-22/38, art. 2, 069; Inwerkingtreding : onbepaald>
Art. 374/2. [1 De bevoegdheid om een op artikel 374/1 gebaseerd verzoek te behandelen, berust bij de rechter bij wie een aan de gang zijnde echtscheidingsprocedure aanhangig is gemaakt, en in alle andere gevallen bij de bevoegde rechter.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij W 2014-05-22/38, art. 3, 069; Inwerkingtreding : onbepaald>
Art. 375.<W 31-03-1987, art. 42> [1 Indien de afstamming niet is vastgesteld ten aanzien van een van de ouders of indien een van beiden overleden of vermoedelijk afwezig is dan wel in de onmogelijkheid verkeert zijn wil te kennen te geven of wilsonbekwaam is, oefent de andere dat gezag alleen uit. Tenzij deze onmogelijkheid voortvloeit uit een uitdrukkelijke beslissing genomen overeenkomstig artikel 492/1 of uit een vermoeden van afwezigheid, wordt ze vastgesteld door de rechtbank van eerste aanleg overeenkomstig artikel 1236bis van het Gerechtelijk Wetboek.]1
(Als van beide ouders er geen overblijft die in staat is het ouderlijk gezag uit te oefenen, moet een voogdijregeling worden uitgewerkt.) <W 1995-04-13/37, art. 9, 003; Inwerkingtreding : 03-06-1995>
----------
(1)<W 2013-03-17/14, art. 23, 061; inwerkingtreding : 01-09-2014 (W 2014-05-12/02, art. 22)>
Art. 375bis.<ingevoegd bij W 1995-04-13/37, art. 10, 003; Inwerkingtreding : 03-06-1995> De grootouders hebben het recht persoonlijk contact met het kind te onderhouden. Datzelfde recht kan aan ieder ander persoon worden toegekend, indien hij aantoont dat hij met het kind een bijzondere affectieve band heeft.
Bij gebreke van een overeenkomst tussen de partijen, wordt over de uitoefening van dat recht in het belang van het kind op verzoek van de partijen of van de procureur des Konings beslist door de [1 familierechtbank]1. [2 De familierechtbank weigert de uitoefening van het recht op persoonlijk contact enkel als de uitoefening van het recht ingaat tegen het belang van het kind.]2
----------
(1)<W 2013-07-30/23, art. 60, 065; Inwerkingtreding : 01-09-2014>
(2)<W 2018-06-15/03, art. 3, 081; Inwerkingtreding : 12-07-2018>
Art. 376.<W 1995-04-13/37, art. 11, 003; Inwerkingtreding : 03-06-1995> Wanneer de ouders het gezag over de persoon van het kind gezamenlijk uitoefenen, beheren zij ook gezamenlijk zijn goederen en treden zij gezamenlijk als zijn vertegenwoordiger op.
Ten opzichte van derden die te goeder trouw zijn, wordt elke ouder geacht te handelen met instemming van de andere ouder wanneer hij, alleen, een daad van beheer van de goederen van het kind stelt, behoudens de bij de wet bepaalde uitzonderingen.
Oefenen de ouders het gezag over de persoon van het kind niet gezamenlijk uit, dan heeft alleen de ouder die dat gezag uitoefent, het recht om de goederen van het kind te beheren en het kind te vertegenwoordigen, behoudens de bij de wet bepaalde uitzonderingen.
De andere ouder behoudt het recht om toezicht te houden op het beheer. Met dat doel kan hij bij degene die het gezag uitoefent of bij derden alle nuttige informatie inwinnen en zich in het belang van het kind tot de [1 familierechtbank]1 wenden.
----------
(1)<W 2013-07-30/23, art. 61, 065; Inwerkingtreding : 01-09-2014>
Art. 377. (opgeheven) <W 1995-04-13/37, art. 12, 003; Inwerkingtreding : 03-06-1995>
Art. 378.<W 2001-04-29/39, art. 12, 011; Inwerkingtreding : 01-08-2001> (§ 1.) Onder voorbehoud van het bepaalde in artikel 935, derde lid, is de machtiging van de vrederechter vereist om [2 de in artikel 410, § 1, 1° tot 6° en 8° tot 14° bepaalde handelingen]2 te verrichten waarvoor de voogd bijzondere machtiging van de vrederechter moet verkrijgen. <W 2003-02-13/54, art. 2, 016; Inwerkingtreding : 04-04-2003>
[1 De territoriale bevoegdheid van de vrederechter wordt geregeld overeenkomstig artikel 629quater van het Gerechtelijk Wetboek. Bij gebrek aan woonplaats of gewone woonplaats van de minderjarige is de bevoegde vrederechter :
- die van de laatste gemeenschappelijke woonplaats in België van de ouders of in voorkomend geval, die van de laatste woonplaats in België van de ouder die het ouderlijk gezag alleen uitoefent, en bij ontstentenis daarvan,
- die van de laatste gemeenschappelijke verblijfplaats in België van de ouders of in voorkomend geval, die van de laatste verblijfplaats in België van diegene die het ouderlijk gezag alleen uitoefent.]1
In het belang van de minderjarige kan de met toepassing van het vorige lid bevoegde vrederechter in een met redenen omklede beschikking beslissen om het dossier over te zenden aan de vrederechter van het kanton waar de minderjarige op duurzame wijze zijn hoofdverblijfplaats heeft gevestigd.) <W 2003-02-13/54, art. 2, 016; Inwerkingtreding : 04-04-2003>
De vrederechter beslist over het door de partijen of door hun advocaat ondertekende verzoekschrift. Indien de zaak slechts door een van de ouders bij de rechtbank aanhangig wordt gemaakt, wordt de andere gehoord of ten minste bij gerechtsbrief opgeroepen. Door die oproeping wordt hij partij in het geding.
(In geval van belangentegenstelling tussen de beide ouders, of wanneer één van hen verstek laat gaan, kan de vrederechter één van de ouders machtiging verlenen om alleen de handeling te verrichten waarvoor om de machtiging wordt verzocht.) <W 2003-02-13/54, art. 2, 016; Inwerkingtreding : 04-04-2003>
In geval van belangentegenstelling tussen het kind en zijn ouders wordt door de vrederechter hetzij op verzoek van enig belanghebbende, hetzij ambtshalve een voogd ad hoc aangewezen.
(§ 2. De handelingen bedoeld in artikel 410, § 1, 7°, zijn niet onderworpen aan de machtiging bedoeld in § 1. In geval van belangentegenstelling tussen de minderjarige en zijn ouders wordt door de rechter bij wie de zaak aanhangig is, hetzij op verzoek van enig belanghebbende, hetzij ambtshalve, een voogd ad hoc aangewezen.) <W 2003-02-13/54, art. 2, 016; Inwerkingtreding : 04-04-2003>
----------
(1)<W 2013-07-30/23, art. 62, 065; Inwerkingtreding : 01-09-2014>
(2)<W 2017-07-31/25, art. 3, 083; Inwerkingtreding : 01-09-2018>
Art. 379.<W 31-03-1987, art. 46> De ouders die belast zijn met het beheer van de goederen van hun minderjarige kinderen, zijn rekening en verantwoording verschuldigd wat betreft de eigendom en de opbrengsten van de goederen waarvan ze niet het genot hebben, en wat betreft de eigendom alleen, van de goederen waarvan hun volgens de wet het genot toekomt.
(Iedere rechterlijke beslissing waarbij uitspraak wordt gedaan over geldsommen die toekomen aan een minderjarige, beveelt ambtshalve dat voornoemde geldsommen worden geplaatst op een rekening die op zijn naam is geopend. Behoudens het recht op wettelijk genot, is de rekening onbeschikbaar tot het tijdstip van de meerderjarigheid van de minderjarige.
Wanneer de beslissing bedoeld in het vorige lid in kracht van gewijsde is gegaan, geeft de griffier daarvan kennis door toezending van een afschrift bij een ter post aangetekende brief aan de schuldenaars, waarna deze laatsten zich slechts met nakoming van de beslissing van de [1 familierechtbank]1 rechtsgeldig kunnen bevrijden. Wanneer een voogdij is opengevallen, zendt hij eveneens een afschrift aan de griffier van het vredegerecht waarvan de voogdij afhangt.) <W 2003-02-13/54, art. 3, 016; Inwerkingtreding : 04-04-2003>
----------
(1)<W 2013-07-30/23, art. 63, 065; Inwerkingtreding : 01-09-2014>
Art. 380. (Opgeheven) <W 15-05-1912, art. 64>
Art. 381. (Opgeheven) <W 15-05-1912, art. 64>
Art. 382. (Opgeheven) <W 15-05-1912, art. 64>
Art. 383. (Opgeheven) <W 15-05-1912, art. 64>
Art. 384. <W 1995-04-13/37, art. 13, 003; Inwerkingtreding : 03-06-1995> De ouders hebben het genot van de goederen van hun kinderen tot aan hun meerderjarigheid of hun ontvoogding. Het genot wordt gekoppeld aan het beheer : het behoort toe , hetzij aan de beide ouders samen hetzij aan de ouder die belast is met het beheer van de goederen van het kind.
Art. 385. (opgeheven) <W 1995-04-13/37, art. 14, 003; Inwerkingtreding : 03-06-1995>
Art. 386. <W 31-03-1987, art. 49> De lasten van dit genot zijn :
1° Die waartoe vruchtgebruikers gehouden zijn;
2° Levensonderhoud, opvoeding en passende opleiding van de kinderen, overeenkomstig hun vermogen;
3° De betaling van de rentetermijnen of interesten van de kapitalen;
4° De begrafeniskosten en de kosten van de laatste ziekte.
Art. 387.Het strekt zich niet uit tot de goederen welke de kinderen door afzonderlijke arbeid en nijverheid verwerven, noch tot die welke hun geschonken of vermaakt worden onder de uitdrukkelijke voorwaarde dat de ouders daarvan het genot niet zullen hebben.
[1 In afwijking van het eerste lid heeft de ouder die ten aanzien van een van zijn kinderen onwaardig is, geen recht op het genot van de goederen van dat kind.]1
----------
(1)<W 2012-12-10/14, art. 7, 057; Inwerkingtreding : 21-01-2013>
Art. 387bis.[1 In alle gevallen, en onverminderd de artikelen 584 en 1280 van het Gerechtelijk Wetboek [3 en artikel 7/1 van de wet van 8 april 1965 betreffende de jeugdbescherming, het ten laste nemen van minderjarigen die een als misdrijf omschreven feit hebben gepleegd en het herstel van de door dit feit veroorzaakte schade]3, kan de familierechtbank in het belang van het kind, op verzoek van beide ouders of van één van hen, dan wel van de procureur des Konings, alle beschikkingen met betrekking tot het ouderlijk gezag opleggen of wijzigen, volgens het bepaalde in de artikelen [2 1253ter/4 tot 1253ter/6]1 van het Gerechtelijk Wetboek.]1
----------
(1)<W 2013-07-30/23, art. 64, 065; Inwerkingtreding : 01-09-2014>
(2)<W 2014-05-08/02, art. 46, 066; Inwerkingtreding : 01-09-2014>
(3)<W 2017-03-19/08, art. 4, 076; Inwerkingtreding : 01-09-2017>
Art. 387ter.<Ingevoegd bij W 2006-07-18/38, art. 4; Inwerkingtreding : 14-09-2006> § 1. [1 Ingeval één van de ouders weigert de rechterlijke beslissingen met betrekking tot de verblijfsregeling van de kinderen of het recht op persoonlijk contact uit te voeren, kan de zaak opnieuw voor de reeds geadieerde familierechtbank worden gebracht [2 , overeenkomstig de in artikel 1253ter/7 van het Gerechtelijk Wetboek voorziene procedure]2
De rechter doet uitspraak met voorrang boven alle andere zaken.
[1 ...]1.
Hij kan nieuwe beslissingen nemen met betrekking tot het ouderlijk gezag of de huisvesting van het kind.
Onverminderd strafvervolging kan hij de partij die het slachtoffer is van de miskenning van de in het eerste lid bedoelde beslissing toestaan een beroep te doen op dwangmaatregelen. Hij bepaalt de aard van deze maatregelen en de nadere regels betreffende de uitoefening ervan, rekening houdend met het belang van het kind en wijst, indien hij zulks nodig acht, de personen aan die gemachtigd zijn de gerechtsdeurwaarder te vergezellen voor de tenuitvoerlegging van zijn beslissing.
De rechter kan een dwangsom uitspreken om te waarborgen dat de te nemen beslissing zal worden nageleefd en, in die hypothese, stellen dat voor de tenuitvoerlegging van die dwangsom, artikel 1412 van het Gerechtelijk Wetboek van toepassing is.
De beslissing is van rechtswege uitvoerbaar bij voorraad.
§ 2. Dit artikel is eveneens van toepassing wanneer de rechten van de partijen geregeld zijn door een overeenkomst zoals voorzien in artikel 1288 van het Gerechtelijk Wetboek. In dit geval, en onverminderd § 3, wordt de zaak bij de [1 familierechtbank]1 aanhangig gemaakt door middel van een verzoekschrift op tegenspraak.
§ 3. In geval van absolute noodzaak, en onverminderd de mogelijkheid om een beroep te doen op artikel 584 van het Gerechtelijk Wetboek, kan bij eenzijdig verzoekschrift de toestemming worden gevraagd om een beroep te doen op de dwangmaatregelen als bedoeld in § 1. De artikelen 1026 tot 1034 van het Gerechtelijk Wetboek zijn van toepassing. De verzoekende partij moet het verzoekschrift staven met alle dienstige stukken die aantonen dat de weigerende partij daadwerkelijk werd aangemaand haar verplichtingen na te komen en dat zij zich heeft verzet tegen de tenuitvoerlegging van de beslissing.
De inschrijving van het verzoekschrift is kosteloos. Het verzoekschrift wordt gevoegd bij het dossier van de rechtspleging die aanleiding heeft gegeven tot de beslissing die niet werd nageleefd, tenzij de zaak inmiddels bij een andere rechter aanhangig is gemaakt.
§ 4. Dit artikel doet geen afbreuk aan de internationale bepalingen die België verbinden op het vlak van de internationale ontvoering van kinderen.
----------
(1)<W 2013-07-30/23, art. 65, 065; Inwerkingtreding : 01-09-2014>
(2)<W 2014-05-08/02, art. 47, 066; Inwerkingtreding : 01-09-2014>
HOOFDSTUK II. [1 - Pleegzorg.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij W 2017-03-19/08, art. 5, 076; Inwerkingtreding : 01-09-2017>
Art. 387quater. [1 De bepalingen van dit hoofdstuk zijn van toepassing bij een plaatsing van een minderjarig niet ontvoogd kind in het kader van pleegzorg overeenkomstig de toepasselijke regelgeving inzake jeugdbijstand en jeugdbescherming.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij W 2017-03-19/08, art. 6, 076; Inwerkingtreding : 01-09-2017>
Art. 387quinquies. [1 Gedurende de periode van plaatsing oefenen de pleegzorgers het verblijfsrecht en het recht om alle dagdagelijkse beslissingen over het kind te nemen uit.
De ouders behouden de bevoegdheid om de belangrijke beslissingen te nemen omtrent de gezondheid, de opvoeding, de opleiding, de ontspanning en de godsdienstige of levensbeschouwelijke keuzes van het kind.
Deze laatste bevoegdheid komt evenwel toe aan de pleegzorgers in geval van dringende noodzakelijkheid. In dat geval, brengen ze hun beslissing onverwijld ter kennis van de ouders of, indien de ouders niet kunnen worden verwittigd, van het bevoegde orgaan voor pleegzorg.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij W 2017-03-19/08, art. 7, 076; Inwerkingtreding : 01-09-2017>
Art. 387sexies. [1 De ouders of de voogd en de pleegzorgers komen, met tussenkomst van het bevoegde orgaan voor pleegzorg, schriftelijk overeen op welke wijze de ouders of de voogd, hun recht op persoonlijk contact, bepaald in artikel 387undecies, kunnen uitoefenen, rekening houdend met de mogelijkheden en leefomstandigheden van de ouders.
De overeenkomst kan ter homologatie worden voorgelegd aan de familierechtbank, overeenkomstig de artikelen 1253ter/4 en 1253ter/6 van het Gerechtelijk Wetboek. De homologatie kan slechts worden geweigerd indien ze in strijd is met het belang van het kind.
Indien de ouders of de voogd en de pleegzorgers geen akkoord kunnen bereiken, doet de rechter uitspraak op verzoek van de meest gerede partij.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij W 2017-03-19/08, art. 8, 076; Inwerkingtreding : 01-09-2017>
Art. 387septies. [1 § 1. De ouders of de voogd en de pleegzorgers kunnen schriftelijk, met tussenkomst van het bevoegde orgaan voor pleegzorg, overeenkomen om ook de bevoegdheid om de belangrijke beslissingen te nemen omtrent de gezondheid, de opvoeding, de opleiding, de ontspanning en de godsdienstige of levensbeschouwelijke keuzes van het kind, ook buiten het geval van dringende noodzakelijkheid volledig of gedeeltelijk te delegeren aan de pleegzorgers, met uitzondering van de rechten en plichten omtrent de staat van de persoon van het kind. Ook de rechten en plichten omtrent het beheer van de goederen van het kind kunnen bij overeenkomst aan de pleegzorgers worden gedelegeerd.
De overeenkomst vermeldt uitdrukkelijk de rechten en plichten die ter uitoefening van het ouderlijk gezag worden gedelegeerd aan de pleegzorgers. De overeenkomst bepaalt de modaliteiten van uitoefening tussen de ouders en de pleegzorgers van de gedelegeerde bevoegdheden.
§ 2. De overeenkomst wordt ter homologatie voorgelegd aan de familierechtbank, overeenkomstig de artikelen 1253ter/4 en 1253ter/6 van het Gerechtelijk Wetboek. De homologatie kan slechts worden geweigerd indien ze in strijd is met het belang van het kind.
De gehomologeerde overeenkomst kan geen afbreuk doen aan de door de bevoegde organen voor pleegzorg bepaalde duurtijd van de pleegzorg.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij W 2017-03-19/08, art. 9, 076; Inwerkingtreding : 01-09-2017>
Art. 387octies. [1 § 1. Bij gebrek aan een overeenkomst zoals bedoeld in artikel 387septies en op voorwaarde dat het kind gedurende ten minste één jaar voorafgaand aan het verzoek voortdurend was geplaatst in het gezin van de pleegzorgers, kunnen de pleegzorgers de familierechtbank verzoeken om ook buiten het geval van dringende noodzakelijkheid, de bevoegdheid om de belangrijke beslissingen te nemen omtrent de gezondheid, de opvoeding, de opleiding, de ontspanning en de godsdienstige of levensbeschouwelijke keuzes van het kind, volledig of gedeeltelijk, aan hen te delegeren, met uitzondering van de rechten en plichten omtrent de staat van de persoon van het kind. Ook de rechten en plichten omtrent het beheer van de goederen van het kind kunnen aan de pleegzorgers worden gedelegeerd.
Het verzoek wordt ingesteld overeenkomstig de artikelen 1253ter/4 tot 1253ter/6 van het Gerechtelijk Wetboek.
Het vonnis kan geen afbreuk doen aan de door de bevoegde organen voor pleegzorg bepaalde duurtijd van de pleegzorg.
Zij stellen hun vordering al naar gelang het geval in tegen beide ouders, de enige ouder of de voogd van het kind.
§ 2. Het vonnis of arrest vermeldt uitdrukkelijk de rechten en plichten die ter uitoefening van het ouderlijk gezag worden gedelegeerd aan de pleegzorgers.]1
(NOTA : bij arrest nr.36/2019 van 28-02-2019 (B.St. 15-03-2019, p. 27019), heeft het Grondwettelijk Hof dit artikel vernietigd)
----------
(1)<Ingevoegd bij W 2017-03-19/08, art. 10, 076; Inwerkingtreding : 01-09-2017>
Art. 387novies. [1 De pleegzorgers oefenen de overeenkomstig dit hoofdstuk aan hen gedelegeerde bevoegdheden over het kind gezamenlijk uit.
Ten opzichte van derden die te goeder trouw zijn, wordt elke pleegzorger geacht te handelen met de andere pleegzorger wanneer hij, alleen, een handeling stelt die met de aan hen gedelegeerde bevoegdheden verband houdt, behoudens de bij de wet bepaalde uitzonderingen.
Bij gebreke van instemming kan een van beide pleegzorgers de zaak bij de familierechtbank aanhangig maken overeenkomstig artikel 387duodecies.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij W 2017-03-19/08, art. 11, 076; Inwerkingtreding : 01-09-2017>
Art. 387decies. [1 Bij de uitoefening van de hun overeenkomstig dit hoofdstuk gedelegeerde rechten en plichten nemen de pleegzorgers zoveel mogelijk de door de ouders of de voogd gekozen beginselen zoals, in voorkomend geval, vastgelegd overeenkomstig de toepasselijke regelgeving inzake jeugdbescherming, in acht, in het bijzonder bij de bevoegdheden als bedoeld in artikel 374, § 1, tweede lid.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij W 2017-03-19/08, art. 12, 076; Inwerkingtreding : 01-09-2017>
Art. 387undecies. [1 De ouders of de voogd behouden het recht om toezicht uit te oefenen op de opvoeding van het kind, ongeacht of ze het ouderlijk gezag uitoefenen. Zij kunnen bij de pleegzorgers of bij derden alle nuttige informatie hieromtrent inwinnen en zich in het belang van het kind tot de familierechtbank wenden. De ouders of de voogd behouden eveneens het recht op persoonlijk contact met het kind. Dit persoonlijk contact kan enkel om bijzonder ernstige redenen worden geweigerd.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij W 2017-03-19/08, art. 13, 076; Inwerkingtreding : 01-09-2017>
Art. 387duodecies. [1 De familierechtbank kan in het belang van het kind, op verzoek van beide ouders of van één van hen, de voogd, de pleegzorgers dan wel van de procureur des Konings alle beslissingen met betrekking tot het ouderlijk gezag opleggen, wijzigen of beëindigen, overeenkomstig de artikelen 1253ter/4 tot 1253ter/6 van het Gerechtelijk Wetboek.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij W 2017-03-19/08, art. 14, 076; Inwerkingtreding : 01-09-2017>
Art. 387terdecies. [1 De gedelegeerde rechten en plichten ter uitoefening van het ouderlijk gezag die overeenkomstig dit hoofdstuk werden toegekend aan de pleegzorgers doven van rechtswege uit:
1° bij de meerderjarigheid van het kind;
2° bij het overlijden van de pleegzorgers;
3° bij het overlijden, de ontvoogding of de adoptie van het kind;
4° indien er een einde komt aan de plaatsing overeenkomstig de toepasselijke regelgeving inzake jeugdbijstand en jeugdbescherming.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij W 2017-03-19/08, art. 15, 076; Inwerkingtreding : 01-09-2017>
Art. 387quaterdecies. [1 Voor de toepassing van artikel 375bis wordt de persoon bij wie een kind minstens één jaar voortdurend werd geplaatst, vermoed een bijzondere affectieve band te hebben met dit kind.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij W 2017-03-19/08, art. 16, 076; Inwerkingtreding : 01-09-2017>
TITEL X. - MINDERJARIGHEID, VOOGDIJ EN ONTVOOGDING.
HOOFDSTUK I. - MINDERJARIGHEID.
Art. 388. De minderjarige is de persoon van het mannelijke of vrouwelijke geslacht die de volle leeftijd van (achttien) jaren nog niet bereikt heeft. <W 19-01-1990, art. 1>
HOOFDSTUK II. <W 2001-04-29/39, art. 13, 011; Inwerkingtreding : 01-08-2001> - VOOGDIJ.
Afdeling I. <W 2001-04-29/39, art. 13, 011; Inwerkingtreding : 01-08-2001> - Ontstaan van de voogdij.
Art. 389.[1 De voogdij over minderjarigen ontstaat indien beide ouders overleden zijn, wettelijk onbekend zijn, in de voortdurende onmogelijkheid zijn om het ouderlijk gezag uit te oefenen of wilsonbekwaam zijn.
Tenzij deze onmogelijkheid voortvloeit uit een uitdrukkelijke beslissing genomen overeenkomstig artikel 492/1, uit een vermoeden van afwezigheid of uit een verklaring van afwezigheid, wordt ze vastgesteld door de [2 familierechtbank]2 overeenkomstig artikel 1236bis van het Gerechtelijk Wetboek.]1
----------
(1)<W 2013-03-17/14, art. 24, 061; inwerkingtreding : 01-09-2014 (W 2014-05-12/02, art. 22)>
(2)<W 2014-05-12/02, art. 12, 003; Inwerkingtreding : 01-09-2014>
Afdeling II. <W 2001-04-29/39, art. 13, 011; Inwerkingtreding : 01-08-2001> - Organisatie van de voogdij.
Art. 390. <W 2001-04-29/39, art. 13, 011; Inwerkingtreding : 01-08-2001> Behoudens hetgeen is bepaald in artikel 13, § 2, van de wet van 31 december 1851 met betrekking tot de consulaten en de consulaire rechtsmacht, behoren de organisatie van en het toezicht op de voogdij tot de bevoegdheid van de vrederechter van de woonplaats van de minderjarige als bepaald bij artikel 36 van het Gerechtelijk Wetboek of bij gebreke van woonplaats, tot de bevoegdheid van de vrederechter van de verblijfplaats van de minderjarige.
De vrederechter van de plaats waar de voogdij is opengevallen is onveranderlijk.
De vrederechter van de plaats waar de voogdij is opengevallen kan op verzoek van de voogd of ambtshalve evenwel bevelen dat de voogdij in het belang van het kind wordt overgebracht naar de woonplaats of de verblijfplaats van de voogd. De beslissing is bindend voor de rechter aan wie de zaak wordt overgedragen. Met uitzondering van het hoger beroep ingesteld door de procureur des Konings is zij niet vatbaar voor enig rechtsmiddel.
Art. 391. <W 2001-04-29/39, art. 13, 011; Inwerkingtreding : 01-08-2001> Wanneer de voogdij ontstaat of openvalt, beveelt de vrederechter op verzoek van iedere belanghebbende of zelfs ambtshalve de dringende maatregelen die noodzakelijk zijn voor de bescherming van de persoon van de minderjarige en voor de bewaring van zijn goederen.
De aanwijzing van een voogd maakt geen einde aan deze maatregelen. Zij vervallen slechts indien de rechter ze intrekt of indien de eventueel door hem voorgeschreven termijn verstrijkt.
De vrederechter wordt bij eenvoudige brief aangezocht.
Art. 392.<W 2001-04-29/39, art. 13, 011; Inwerkingtreding : 01-08-2001> De ouder, die het laatst het ouderlijk gezag uitoefent, kan een voogd aanwijzen, hetzij bij testament, hetzij bij wege van een verklaring voor de vrederechter van zijn woonplaats of voor een notaris.
Op voorwaarde dat de ouders gezamenlijk handelen, kunnen zij zulks ook doen bij een verklaring voor de vrederechter of voor een notaris. Zij kunnen hun keuze op ieder ogenblik wijzigen door het doen van een nieuwe verklaring.
[1 Er wordt van de verklaring een authentieke akte opgesteld [2 ...]2. Binnen vijftien dagen na het afleggen van de verklaring laat de griffier of de notaris deze verklaring opnemen in het centraal register, bedoeld in artikel 496, vierde lid.]1
De verklaring [1 bedoeld in het tweede lid]1 blijft geldig na het overlijden van een van de ouders zolang de overlevende ouder deze niet heeft herroepen of geen voogd heeft aangewezen overeenkomstig het eerste lid.
[1 Vooraleer de vrederechter een voogd aanwijst, gaat de griffier na of in het in het derde lid bedoelde register een verklaring werd opgenomen. Als dit het geval is, laat hij door de [2 griffier van het vredegerecht dat, of door de notaris die de verklaring tot aanwijzing van een voogd heeft ontvangen]2, een eensluidend verklaard afschrift overzenden.]1
Elk van de ouders kan de verklaring herroepen. De herroeping geschiedt voor de vrederechter of voor de notaris die de verklaring heeft ontvangen. Wanneer de verklaring is afgelegd voor een notaris, geschiedt de herroeping voor dezelfde notaris of voor een andere notaris, die de notaris die de verklaring heeft ontvangen hiervan op de hoogte moet brengen. Van de herroeping wordt melding gemaakt op de verklaring. [1 Binnen vijftien dagen na de herroeping laat de griffier of de notaris deze herroeping opnemen in het centraal register, bedoeld in artikel 496, vierde lid.]1
Indien de persoon die overeenkomstig het eerste en het tweede lid is aangewezen, de voogdij aanvaardt, homologeert de vrederechter de aanwijzing tenzij ernstige redenen met betrekking tot het belang van het kind, die nauwkeurig zijn omschreven in de gronden van de beschikking, uitsluiten dat de keuze van beide ouders of een van hen wordt gevolgd.
----------
(1)<W 2018-12-21/09, art. 1, 086; Inwerkingtreding : 31-12-2019>
(2)<W 2020-07-31/03, art. 35, 089; Inwerkingtreding : 17-08-2020>
Art. 393. <W 2001-04-29/39, art. 13, 011; Inwerkingtreding : 01-08-2001> Indien de ouders geen gebruik hebben gemaakt van de mogelijkheid die hen in het voorgaande artikel wordt geboden of indien het niet mogelijk was hun keuze te volgen, kiest de vrederechter zodra hij kennis heeft van het ontstaan van de voogdij, een voogd die geschikt is om de minderjarige op te voeden en zijn goederen te beheren, bij voorkeur uit de naaste familieleden. Hij benoemt de voogd nadat hij zich verzekerd heeft van zijn aanvaarding.
Art. 394. <W 2001-04-29/39, art. 13, 011; Inwerkingtreding : 01-08-2001> Indien de minderjarige twaalf jaar oud is wordt hij door de vrederechter gehoord vooraleer deze een voogd benoemt of de aanwijzing van de voogd homologeert.
Hij hoort eveneens de bloedverwanten in de opgaande lijn in de tweede graad, de meerderjarige broers en zusters van de minderjarige en de broers en zusters van de ouders van de minderjarige of doet hen ten minste oproepen.
De vrederechter moet bovendien eenieder horen van wie de mening voor hem nuttig kan zijn.
De oproepingen geschieden bij gerechtsbrief.
Art. 395. <W 2001-04-29/39, art. 13, 011; Inwerkingtreding : 01-08-2001> § 1. Indien het belang van de minderjarige zulks wegens uitzonderlijke omstandigheden vereist, kan de vrederechter de voogdij splitsen door een voogd over de persoon en een voogd over de goederen te benoemen.
Geschillen tussen de voornoemde voogden worden door hem op verzoek beslecht.
§ 2. Rechtshandelingen en beslissingen die zowel betrekking hebben op de persoon als op de goederen van de minderjarige, mogen alleen met instemming van beide voogden worden genomen.
Ten opzichte van derden die te goeder trouw zijn, wordt elke voogd geacht te handelen met instemming van de andere voogd, wanneer hij alleen een handeling stelt die met de voogdij verband houdt, behoudens de bij de wet bepaalde uitzonderingen.
Art. 396. <W 2001-04-29/39, art. 13, 011; Inwerkingtreding : 01-08-2001> Niemand is verplicht een voogdij of een toeziende voogdij op zich te nemen.
Indien de voogd wettige redenen aanvoert, kan de vrederechter hem in de loop van de voogdij ontlasten van zijn opdracht.
Indien niemand aanvaardt de voogdij uit te oefenen, worden de artikelen 63 tot 68 van de organieke wet van 8 juli 1976 betreffende de openbare centra voor maatschappelijk welzijn toegepast. (Het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn stelt binnen acht dagen volgend op de aanwijzing van de voogd en van de toeziende voogd de vrederechter in kennis van hun identiteit.) <W 2003-02-13/54, art. 4, 016; Inwerkingtreding : 04-04-2003>
Art. 397. <W 2001-04-29/39, art. 13, 011; Inwerkingtreding : 01-08-2001> Mogen geen voogd zijn :
1° personen die niet de vrije beschikking over hun goederen hebben;
2° personen ten aanzien van wie de jeugdrechtbank een van de maatregelen heeft bevolen die zijn bedoeld in de artikelen 29 tot 32 van (de wet van 8 april 1965 betreffende de jeugdbescherming, het ten laste nemen van minderjarigen die een als misdrijf omschreven feit hebben gepleegd en het herstel van de door dit feit veroorzaakte schade). <W 2006-05-15/35, art. 23; 026; Inwerkingtreding : 16-10-2006>
Art. 398. <W 2001-04-29/39, art. 13, 011; Inwerkingtreding : 01-08-2001> Zijn uitgesloten van de voogdij of kunnen, indien zij de voogdij reeds uitoefenen, daaruit worden ontzet :
1° personen van kennelijk wangedrag;
2° personen van wie het beheer getuigt van onbekwaamheid of ontrouw;
3° personen die zelf of van wie de echtgenoot, de wettelijk samenwonende, de feitelijk samenwonende, een bloedverwant in de opgaande lijn of een bloedverwant in de nederdalende lijn tegen de minderjarige een rechtsgeding voeren waarbij de staat van de minderjarige, zijn vermogen of een aanzienlijk deel van zijn goederen zijn betrokken.
Art. 399. <W 2001-04-29/39, art. 13, 011; Inwerkingtreding : 01-08-2001> Wanneer grond bestaat om de voogd te ontzetten, spreekt de vrederechter op verzoek van de toeziende voogd, van het openbaar ministerie of zelfs ambtshalve de ontzetting uit.
Art. 400. <W 2001-04-29/39, art. 13, 011; Inwerkingtreding : 01-08-2001> De voogdij is een persoonlijke opdracht die niet overgaat op de erfgenamen van de voogd.
Art. 401. <W 2001-04-29/39, art. 13, 011; Inwerkingtreding : 01-08-2001> Indien grond bestaat om de voogd te vervangen, wordt overeenkomstig artikel 393 een nieuwe voogd aangewezen, zulks onverminderd artikel 391.
De nieuwe voogd vat zijn taak aan op het tijdstip dat de beschikking wordt gegeven.
Afdeling III. <W 2001-04-29/39, art. 13, 011; Inwerkingtreding : 01-08-2001> - Toeziende voogd.
Art. 402. <W 2001-04-29/39, art. 13, 011; Inwerkingtreding : 01-08-2001> Bij elke voogdij is er een toeziende voogd die de vrederechter benoemt nadat hij zich verzekerd heeft van zijn aanvaarding.
Indien de voogd een bloed- of aanverwant in een bepaalde lijn van de minderjarige is, wordt de toeziende voogd bij voorkeur uit de andere lijn gekozen.
De artikelen 395, 396, eerste en tweede lid, 397, 398 en 399 zijn van toepassing op de toeziende voogd.
De taken van de toeziende voogd eindigen op hetzelfde tijdstip als de voogdij.
Art. 403. <W 2001-04-29/39, art. 13, 011; Inwerkingtreding : 01-08-2001> De toeziende voogd houdt toezicht op de voogd. Indien hij vaststelt dat de voogd tekort schiet in de opvoeding van de minderjarige of in het beheer van zijn goederen, moet hij de vrederechter daarvan onverwijld in kennis stellen.
De voogd dient alle medewerking te verlenen teneinde de toeziende voogd in staat te stellen dit toezicht uit te oefenen.
Art. 404. <W 2001-04-29/39, art. 13, 011; Inwerkingtreding : 01-08-2001> De toeziende voogd vertegenwoordigt de minderjarige wanneer de belangen van deze laatste tegengesteld zijn aan die van de voogd. Indien de belangen van de toeziende voogd eveneens in strijd zijn met de belangen van de minderjarige, benoemt de vrederechter op verzoek van iedere belanghebbende of zelfs ambtshalve een voogd ad hoc, en een toeziend voogd ad hoc.
Bij het openvallen van de voogdij vervangt de toeziende voogd de voogd niet van rechtswege. In dat geval moet hij op straffe van vergoeding van de schade die daaruit voor de minderjarige zou kunnen voortvloeien, een nieuwe voogd doen benoemen.
Afdeling IV. <W 2001-04-29/39, art. 13, 011; Inwerkingtreding : 01-08-2001> - Werking van de voogdij.
Art. 405. <W 2001-04-29/39, art. 13, 011; Inwerkingtreding : 01-08-2001> § 1. De voogd draagt zorg voor de persoon van de minderjarige, die hij opvoedt overeenkomstig de beginselen waarvoor de ouders eventueel hebben gekozen, inzonderheid wat betreft de aangelegenheden bedoeld in artikel 374, tweede lid.
Hij vertegenwoordigt de minderjarige in alle burgerlijke handelingen.
Hij beheert de goederen van de minderjarige zoals een goede huisvader en is gehouden tot vergoeding van de schade die zou kunnen voortvloeien uit een slecht beheer.
Hij kan zich in het beheer van de goederen van de minderjarige laten bijstaan door personen die onder zijn verantwoordelijkheid handelen, na uitdrukkelijke machtiging van de vrederechter.
De voogd besteedt de inkomsten van de minderjarige aan diens onderhoud en verzorging en vordert de toepassing van de sociale wetgeving in het belang van de minderjarige.
§ 2. In geval van een ernstige betwisting tussen de minderjarige en de voogd of in voorkomend geval de toeziende voogd, kan de minderjarige, op eenvoudig mondeling of schriftelijk verzoek, zich tot de procureur des Konings richten indien hij twaalf jaar oud is in zaken betreffende zijn persoon en indien hij vijftien jaar oud is in zaken betreffende zijn goederen.
De procureur des Konings wint alle nuttige inlichtingen in. Indien hij het verzoek gegrond acht, maakt hij de zaak bij verzoekschrift aanhangig bij de vrederechter opdat deze het geschil beslecht.
De vrederechter beslist na de minderjarige, de voogd en de toeziende voogd te hebben gehoord.
Art. 406. <W 2001-04-29/39, art. 13, 011; Inwerkingtreding : 01-08-2001> § 1. De voogd doet binnen een maand volgend op de kennisgeving van zijn benoeming een boedelbeschrijving met waardeschatting opstellen van zowel de onroerende als de roerende goederen in voorkomend geval nadat hij, bij verzegeling, eerst de ontzegeling heeft gevorderd.
De boedelbeschrijving wordt opgemaakt met toepassing van de artikelen 1175 tot 1184 van het Gerechtelijk Wetboek, tenzij de vrederechter bij een met redenen omklede beschikking beslist een onderhandse inventaris toe te laten. De vrederechter kan in deze beschikking bepalen aan welke vereisten deze onderhandse inventaris dient te voldoen.
De vrederechter kan op verzoek van de voogd de termijn verlengen indien uitzonderlijke omstandigheden, die in de gronden van de beschikking zijn omschreven, zulks rechtvaardigen. Deze aldus verlengde termijn kan evenwel zes maanden niet te boven gaan.
Indien binnen deze termijn geen boedelbeschrijving als bedoeld in het eerste lid werd opgesteld en medegedeeld aan de vrederechter, wijst de vrederechter een notaris aan die de boedelbeschrijving zal opmaken.
De kosten zijn voor rekening van de voogd.
§ 2. De vrederechter beslist bij een met redenen omklede beschikking of een boedelbeschrijving moet worden opgesteld waarin een gedetailleerde lijst en een schatting zijn opgenomen dan wel of daarentegen een algemene beschrijving en schatting van de waarde van de roerende goederen voldoende zijn.
De boedelbeschrijving geschiedt in ieder geval in aanwezigheid van de toeziende voogd.
De boedelbeschrijving wordt na de afsluiting neergelegd in het procesdossier.
indien de voogd schuldeiser is van de minderjarige, moet hij zulks op straffe van verval aan de vrederechter mededelen in antwoord op de vraag die deze laatste hem moet stellen. De verklaring wordt opgetekend in een proces-verbaal dat bij het procesdossier wordt gevoegd.
Art. 407. <W 2001-04-29/39, art. 13, 011; Inwerkingtreding : 01-08-2001> § 1. Binnen een maand nadat de boedelbeschrijving bij het procesdossier is gevoegd, bepaalt de vrederechter, na de voogd, de toeziende voogd en de minderjarige, als laatstgenoemde vijftien jaar oud is, te hebben gehoord, bij een met redenen omklede beschikking :
1° het bedrag waarover de voogd jaarlijks beschikt voor het onderhoud en de opvoeding van de minderjarige;
2° het bedrag waarover de voogd jaarlijks beschikt voor het beheer van de goederen van de minderjarige;
3° vanaf welk bedrag voor de voogd de verplichting begint om het saldo van de inkomsten boven de uitgaven te beleggen en de termijn na verloop waarvan de voogd, bij gebrek van belegging, van rechtswege rekening en verantwoording verschuldigd is voor de interest;
4° de door de Commissie voor het Bank- en Financiewezen erkende instelling waar de rekeningen worden geopend waarop de kapitaalstortingen plaatsvinden en de effecten alsmede de waardepapieren van de minderjarige worden gedeponeerd;
5° de voorwaarden waaronder de gestorte kapitalen of neergelegde titels en waarden kunnen worden teruggenomen;
6° het bedrag waarvoor, rekening houdend met de aard en de omvang van het vermogen van de minderjarige, een hypothecaire inschrijving moet worden genomen op de onroerende goederen van de voogd, het onroerend goed of de onroerende goederen waarop de griffier op kosten van de minderjarige de inschrijving neemt, of de waarborgen welke de voogd die geen onroerend goed bezit of vrijgesteld is van de hypothecaire inschrijving, in voorkomend geval moet bieden;
7° de maatregelen die moeten worden genomen met het oog op de voortzetting, de verhuring, de overdracht of de beëindiging van de handelszaken en ondernemingen die de minderjarige heeft verkregen.
§ 2. De vrederechter kan gedurende de voogdij op verzoek van de voogd, van de toeziende voogd, van de procureur des Konings, van enige andere belanghebbende of zelfs ambtshalve, zijn vroegere beslissingen betreffende de in paragraaf 1 opgesomde aangelegenheden wijzigen na de voogd, de toeziende voogd en de minderjarige indien hij vijftien jaar oud is, te hebben gehoord.
§ 3. De vrederechter kan een in § 1, 4°, bedoelde instelling de opdracht toevertrouwen om bij haar gedeponeerde en aan de minderjarige toebehorende kapitalen, effecten en waardepapieren te beheren.
De vrederechter bepaalt de voorwaarden van dit beheer.
Art. 408. <W 2001-04-29/39, art. 13, 011; Inwerkingtreding : 01-08-2001> Effecten aan toonder, alsook andere waardepapieren die aan de minderjarige behoren of die hem in de loop van de voogdij toekomen, worden gedeponeerd op de rekening die overeenkomstig artikel 407, § 1, 4°, op zijn naam is geopend.
Onverminderd artikel 409, § 2, vierde lid, vernieuwt de voogd op de vervaldag zonder bijzondere machtiging de plaatsing van het nominaal kapitaal in gelijkaardige waarden.
Art. 409. <W 2001-04-29/39, art. 13, 011; Inwerkingtreding : 01-08-2001> § 1. Het saldo van de inkomsten bedoeld in artikel 407, § 1, 3°, wordt belegd overeenkomstig de voorwaarden die de vrederechter vaststelt in de beschikking welke bij het ontstaan van de voogdij of tijdens de voogdij overeenkomstig artikel 407 wordt genomen.
§ 2. De voogd kan slechts met medeondertekening van de toeziende voogd kwijting geven van de kapitalen die de minderjarige in de loop van de voogdij ontvangt.
Hij plaatst deze kapitalen overeenkomstig artikel 407, § 1, 4°, op de rekening die op naam van de minderjarige is geopend.
Zulks moet geschieden binnen een termijn van 15 dagen te rekenen van de ontvangst van de kapitalen. Na het verstrijken van die termijn is de voogd van rechtswege de interesten verschuldigd.
Na het advies van de voogd, van de toeziende voogd en van de minderjarige indien hij vijftien jaar oud is, te hebben ingewonnen, bepaalt de vrederechter op verzoek van de voogd de voorwaarden waaronder later een meer rendabele plaatsing kan geschieden.
Art. 410.<W 2001-04-29/39, art. 13, 011; Inwerkingtreding : 01-08-2001> § 1. De vrederechter moet de voogd bijzondere machtiging verlenen om :
1° de goederen van de minderjarige, met uitzondering van de vruchten en de onbruikbare voorwerpen, te vervreemden, tenzij het beheer is opgedragen aan een instelling bedoeld in artikel 407, § 1, 4°;
2° een lening aan te gaan;
3° de goederen van de minderjarige te hypothekeren of in pand te geven;
4° een pachtcontract, een handelshuurovereenkomst of een gewone huurovereenkomst van meer dan negen jaar te sluiten alsook een handelshuurovereenkomst te hernieuwen;
5° [2 een nalatenschap, een algemeen legaat of een legaat onder algemene titel te verwerpen [4 , onverminderd artikel 784/1]4 of te aanvaarden, wat slechts onder voorrecht van boedelbeschrijving kan geschieden; de vrederechter kan bij een met redenen omklede beschikking machtiging verlenen om een nalatenschap, een algemeen legaat of een legaat onder algemene titel zuiver te aanvaarden, rekening houdende met de aard en de omvang van het geërfde vermogen en voor zover de baten kennelijk de lasten van het geërfde vermogen overschrijden;]2
6° een schenking of een legaat onder bijzondere titel te aanvaarden;
7° de minderjarige in rechte te vertegenwoordigen als eiser bij de andere rechtsplegingen en handelingen dan die bedoeld in de artikelen 1150, 1180-1° en 1206 van het Gerechtelijk Wetboek; (Geen enkele machtiging is evenwel vereist in geval van burgerlijke partijstelling [1 ...]1;) <W 2003-02-13/54, art. 5, 016; Inwerkingtreding : 04-04-2003>
8° een overeenkomst van onverdeeldheid te sluiten;
9° een onroerend goed aan te kopen;
10° [3 de minderjarige te vertegenwoordigen in de hoedanigheid van vermoedelijk erfgenaam bij een door de wet toegelaten erfovereenkomst, waarbij de vermelde erfovereenkomst echter niet, in hoofde van de minderjarige, de verzaking aan rechten in een niet opengevallen nalatenschap tot gevolg kan hebben;]3
11° een dading aan te gaan of een arbitrage-overeenkomst te sluiten;
12° een handelszaak voort te zetten die is verkregen door wettelijke erfopvolging of door erfopvolging krachtens uiterste wil. Het bestuur van de handelszaak mag worden opgedragen aan een bijzondere bewindvoerder onder het toezicht van de voogd. De vrederechter kan zijn toestemming te allen tijde intrekken;
13° souvenirs en andere persoonlijke voorwerpen, zelfs als het om voorwerpen van geringe waarde gaat te vervreemden.
(14° te beschikken over de goederen die onbeschikbaar zijn op grond van een beslissing genomen krachtens artikel 379, op grond van artikel 776 of overeenkomstig een beslissing van de familieraad genomen voor de inwerkingtreding van de wet van 29 april 2001 tot wijziging van verscheidene wetsbepalingen inzake de voogdij over minderjarigen.) <W 2003-02-13/54, art. 5, 016; Inwerkingtreding : 04-04-2003>
§ 2. De verkoop van de roerende of onroerende goederen van de minderjarige gebeurt openbaar. Aan de voogd kan evenwel machtiging worden verleend om de roerende of onroerende goederen onderhands te verkopen.
Deze machtiging wordt verleend indien het belang van de minderjarige zulks vereist. Er wordt uitdrukkelijk in vermeld waarom de onderhandse verkoop de belangen van de minderjarige dient. Onroerende goederen worden verkocht overeenkomstig het ontwerp van verkoopakte opgesteld door een notaris en goedgekeurd door de vrederechter.
De vrederechter wint de nodige inlichtingen in. Hij kan inzonderheid het advies inwinnen van eenieder die hij daartoe geschikt acht.
Souvenirs en andere persoonlijke voorwerpen kunnen niet worden vervreemd tenzij zulks volstrekt noodzakelijk is en worden ter beschikking van de minderjarige gehouden tot zijn meerderjarigheid.
In elk geval wordt de minderjarige die over het vereiste onderscheidingsvermogen beschikt uitgenodigd om, indien hij dit wenst, gehoord te worden vooraleer machtiging kan worden verleend.
----------
(1)<W 2010-04-18/06, art. 2, 049; Inwerkingtreding : 20-05-2010>
(2)<W 2017-07-06/24, art. 70, 075; Inwerkingtreding : 03-08-2017>
(3)<W 2017-07-31/25, art. 4, 083; Inwerkingtreding : 01-09-2018>
(4)<W 2020-07-31/03, art. 77, 089; Inwerkingtreding : 01-09-2020>
Art. 411. <W 2001-04-29/39, art. 13, 011; Inwerkingtreding : 01-08-2001> De voogd en de toeziende voogd kunnen geen goederen van de minderjarige verkrijgen, noch rechtstreeks, noch door een tussenpersoon, behalve op grond van de wet van 16 mei 1900 tot wijziging van het erfstelsel voor de kleine nalatenschappen, van de wet van 29 augustus 1988 op de erfregeling inzake landbouwbedrijven met het oog op het bevorderen van de continuïteit of in het kader van een gerechtelijke of minnelijke verdeling overeenkomstig artikel 1206 van het Gerechtelijk Wetboek. Zij kunnen de goederen van de minderjarige slechts in huur nemen wanneer de vrederechter daartoe op schriftelijk verzoek machtiging verleent. In dat geval bepaalt de vrederechter in zijn beschikking de huurvoorwaarden, alsook de bijzondere waarborgen verbonden aan de aldus toegestane huur.
Art. 412. <W 2001-04-29/39, art. 13, 011; Inwerkingtreding : 01-08-2001> De vrederechter kan alle maatregelen nemen om zich te informeren over de familiale, morele en materiële toestand van de minderjarige, alsook over diens leefomstandigheden.
In het bijzonder kan hij de procureur des Konings verzoeken om, door de bemiddeling van de bevoegde sociale dienst, over al deze punten alle dienstige inlichtingen in te winnen.
Afdeling V. <W 2001-04-29/39, art. 13, 011; Inwerkingtreding : 01-08-2001> - Voogdijrekeningen en voogdijverslag.
Art. 413. <W 2001-04-29/39, art. 13, 011; Inwerkingtreding : 01-08-2001> De voogd legt jaarlijks de rekening inzake zijn beheer neer in het procesdossier. Deze rekening wordt eveneens overhandigd aan de toeziende voogd en aan de minderjarige indien hij vijftien jaar oud is. De vrederechter kan, ambtshalve of op verzoek van de toeziende voogd, de voogd oproepen teneinde in raadkamer toelichtingen te geven.
De Koning bepaalt de inhoud en de vorm van de rekeningen inzake het beheer.
Art. 414. <W 2001-04-29/39, art. 13, 011; Inwerkingtreding : 01-08-2001> Indien de voogd moet worden vervangen, worden de voogdijrekeningen afgesloten op de dag van de beschikking waarbij de nieuwe voogd wordt benoemd, zulks onverminderd de toepassing van artikel 391.
Art. 415. <W 2001-04-29/39, art. 13, 011; Inwerkingtreding : 01-08-2001> Binnen een maand na beëindiging van de taken van de voogd wordt de definitieve voogdijrekening in aanwezigheid van de vrederechter en van de toeziende voogd met het oog op de goedkeuring ervan overhandigd aan de minderjarige die meerderjarig of ontvoogd is geworden, aan de nieuwe voogd of aan de titularis van het ouderlijk gezag, waarbij de kosten in voorkomend geval ten laste van de minderjarige of de voogd komen. De voogdijrekening wordt eveneens overhandigd aan de minderjarige die vijftien jaar oud is.
Er wordt een proces-verbaal opgemaakt waarin bevonden wordt dat de rekening en verantwoording is gedaan, dat de rekening is goedgekeurd en dat de voogd kwijting is verleend.
Elke goedkeuring van de voogdijrekening voorafgaand aan de datum van het proces-verbaal bedoeld in het tweede lid, is nietig.
Bij betwisting wordt overeenkomstig de artikelen 1358 en volgende van het Gerechtelijk Wetboek rekening en verantwoording voor de rechtbank gedaan.
Art. 416. <W 2001-04-29/39, art. 13, 011; Inwerkingtreding : 01-08-2001> Zolang de definitieve voogdijrekening niet is goedgekeurd, kunnen tussen de minderjarige en zijn vroegere voogd geen geldige overeenkomsten worden gesloten.
Op voorlegging van een eensluidend afschrift van het overeenkomstig artikel 415 opgemaakte proces-verbaal verleent de nieuwe voogd of de minderjarige opheffing van de zekerheidstelling die de voogd inzake zijn beheer heeft gegeven.
Art. 417. <W 2001-04-29/39, art. 13, 011; Inwerkingtreding : 01-08-2001> De goedkeuring van de rekening doet geenszins afbreuk aan de aansprakelijkheidsvorderingen die de minderjarige tegen de voogd en tegen de toeziende voogd kan instellen.
Art. 418. <W 2001-04-29/39, art. 13, 011; Inwerkingtreding : 01-08-2001> Het bedrag van het door de voogd verschuldigde saldo brengt van rechtswege intrest op zodra de rekening is goedgekeurd en ten laatste drie maanden na beëindiging van de voogdij. De intresten van het bedrag dat de minderjarige aan de voogd verschuldigd is, beginnen slechts te lopen op de dag dat tot betaling is aangemaand na goedkeuring van de rekening.
Art. 419. <W 2001-04-29/39, art. 13, 011; Inwerkingtreding : 01-08-2001> Vorderingen van de minderjarige tegen zijn voogd of zijn toeziende voogd betreffende feiten en rekeningen van de voogdij verjaren na 5 jaar te rekenen van de meerderjarigheid, zelfs indien de minderjarige ontvoogd is geworden.
Art. 420. <W 2001-04-29/39, art. 13, 011; Inwerkingtreding : 01-08-2001> De voogd brengt jaarlijks bij de vrederechter en de toeziende voogd verslag uit over de opvoeding en de opvang van de minderjarige, alsook over de maatregelen die hij heeft genomen voor de ontplooiing van de persoon van de minderjarige. Het verslag wordt bij het procesdossier gevoegd.
(NOTA : art. 421 tot 426 opgeheven door <W 2001-04-29/39, art. 13, 011; Inwerkingtreding : 01-08-2001>)
(NOTA : art. 427 tot 475 opgeheven door <W 2001-04-29/39, art. 13, 012, Inwerkingtreding : 01-08-2001>)
HOOFDSTUK IIbis. - PLEEGVOOGDIJ.
Art. 475bis. <W 31-03-1987, art. 58> Wanneer iemand die ten minste 25 jaar oud is, zich verbindt om een niet ontvoogd minderjarig kind te onderhouden, op te voeden en in staat te stellen de kost te verdienen, kan hij zijn pleegvoogd worden, met instemming van degenen wier toestemming vereist is voor de adoptie van minderjarigen.
Een echtgenoot kan slechts met toestemming van de andere echtgenoot pleegvoogd worden.
Art. 475ter.<W 31-03-1987, art. 58> De overeenkomst waarbij de pleegvoogdij tot stand komt en, in voorkomend geval, de toestemming van de echtgenoot van de pleegvoogd worden vastgesteld bij authentieke akte opgemaakt door de vrederechter van de verblijfplaats van de minderjarige of door een notaris.
Deze overeenkomst heeft eerst haar gevolgen nadat zij, op aanvraag van de pleegvoogd, bekrachtigd is door de [1 familierechtbank]1.
De [1 familierechtbank]1 behandelt de aanvraag in raadkamer. De pleegvoogd en, in voorkomend geval, zijn echtgenoot, het kind indien het meer dan 15 jaar oud is, zijn voogd en toeziende voogd indien het reeds onder voogdij staat, alsmede degenen die overeenkomstig het vorige artikel hun instemming met de pleegvoogdij hebben betuigd, worden door de rechtbank gehoord, althans opgeroepen. (...). [1 De procureur des Konings wordt gehoord of brengt een schriftelijk advies uit.]1. <W 2001-04-29/39, art. 14, 013; Inwerkingtreding : 01-08-2001>
----------
(1)<W 2013-07-30/23, art. 67, 065; Inwerkingtreding : 01-09-2014>
Art. 475quater. <W 31-03-1987, art. 58> De pleegvoogd beheert de goederen van zijn pleegkind, zonder het genot ervan te hebben en zonder de uitgaven voor onderhoud en opvoeding te mogen toerekenen op de inkomsten van de minderjarige.
Hij oefent eveneens het recht van bewaring over het pleegkind uit, voor zover het zijn gewone verblijfplaats bij hem heeft.
(Gedurende de pleegvoogdij hebben de ouders van het kind alsmede degenen die het hebben geadopteerd of ten volle geadopteerd, niet langer het genot van de goederen van de minderjarige.) <W 31-03-1987, art. 59>
(Voor het overige wijkt de pleegvoogdij niet af van de regels betreffende de uitoefening van de rechten en verplichtingen die voortvloeien (uit het ouderlijk gezag) of de voogdij en met name van het recht om toe te stemmen in het huwelijk, de adoptie of de volle adoptie van de minderjarige en om zijn ontvoogding te vorderen.) <W 19-01-1990, art. 31> <W 2001-04-29/39, art. 15, 013; Inwerkingtreding : 01-08-2001>
Art. 475quinquies.<W 31-03-1987, art. 58> De pleegvoogdij neemt een einde bij de meerderjarigheid van het pleegkind. Indien het pleegkind evenwel op dat ogenblik niet in staat is om de kost te verdienen, kan de pleegvoogd door de [1 familierechtbank]1 worden veroordeeld om het schadeloos te stellen. Deze schadeloosstelling bestaat in hulpmiddelen die geschikt zijn om het pleegkind een beroep te verschaffen, onverminderd de overeenkomsten die met het oog op dit geval mochten zijn gesloten.
De pleegvoogdij neemt ook een einde bij overlijden van de pleegvoogd. Indien het pleegkind op dat ogenblik behoeftig is, moet het uit de nalatenschap van de pleegvoogd middelen van bestaan verkrijgen, waarvan, zo daarin niet tevoren door een uitdrukkelijke overeenkomst is voorzien, het bedrag en de aard geregeld worden ofwel in der minne tussen de wettelijke vertegenwoordiger van de minderjarige en de rechthebbenden op de nalatenschap van de pleegvoogd, ofwel door de [1 familierechtbank]1 in geval van geschil.
De pleegvoogdij en de verplichtingen van de pleegvoogd of zijn nalatenschap nemen ook een einde wanneer het pleegkind komt te overlijden of wanneer het ontvoogd, geadopteerd of (ten volle geadopteerd) wordt. <W 31-03-1987, art. 60>
----------
(1)<W 2013-07-30/23, art. 68, 065; Inwerkingtreding : 01-09-2014>
Art. 475sexies.<W 2001-04-29/39, art. 16, 013; Inwerkingtreding : 01-08-2001> De [1 familierechtbank]1 kan aan de pleegvoogdij een einde maken op verzoek :
1° hetzij van de pleegvoogd;
2° hetzij van degenen die overeenkomstig artikel 475bis met de pleegvoogdij hebben ingestemd of van degenen die het kind hebben erkend of gewettigd na de totstandkoming van de pleegvoogdij;
3° hetzij van de procureur des Konings.
De [1 familierechtbank]1 behandelt het verzoek op de wijze omschreven in artikel 475ter, derde lid.
Indien zij aan de pleegvoogdij een einde maakt, kan zij desgevraagd, na het advies van de personen bedoeld in het eerste lid, 1° en 2°, te hebben ingewonnen en na de procureur des Konings te hebben gehoord, de verplichting van de pleegvoogd om het kind te onderhouden en het de mogelijkheid te bieden in zijn levensonderhoud te voorzien, beperken of opheffen.
----------
(1)<W 2013-07-30/23, art. 69, 065; Inwerkingtreding : 01-09-2014>
Art. 475septies. <W 31-03-1987, art. 58> De pleegvoogd die het beheer over enig goed van zijn pleegkind heeft gehad, moet daarvan rekening en verantwoording doen (overeenkomstig de artikelen 413 tot 420). <W 2001-04-29/39, art. 13, 013; Inwerkingtreding : 01-08-2001>
HOOFDSTUK III. - ONTVOOGDING.
Art. 476. Het huwelijk van de minderjarige heeft van rechtswege zijn ontvoogding ten gevolge.
(Ieder van de echtgenoten is van rechtswege curator over zijn minderjarige echtgenoot. Wanneer beiden minderjarig zijn, wordt de curatele geregeld overeenkomstig artikel 480.) <W 30-04-1958, art. 4>
Art. 477.<W 08-04-1965, art. 21, 1> De minderjarige die de volle leeftijd van vijftien jaar heeft bereikt, kan door de [1 familierechtbank]1 worden ontvoogd op verzoek van zijn ouders of, wanneer dezen het niet eens zijn, op verzoek van een hunner.
De vader of de moeder die geen verzoek heeft ingediend evenals, in voorkomend geval, degene aan wie de bewaring van het kind is toevertrouwd, moeten alleszins vooraf worden gehoord of opgeroepen.
(De minderjarige wiens vader of moeder overleden is of wiens afstamming slechts ten aanzien van een van zijn ouders vaststaat en die de volle leeftijd van vijftien jaar heeft bereikt, kan door de [1 familierechtbank]1 worden ontvoogd op verzoek van de enige ouder.) <W 31-03-1987, art. 61A>
(Als die ouder een zodanig verzoek niet indient, kan de ontvoogding worden verzocht door de procureur des Konings.) <W 31-03-1987, art. 61B>
----------
(1)<W 2013-07-30/23, art. 70, 065; Inwerkingtreding : 01-09-2014>
Art. 478.<W 2001-04-29/39, art. 18, 013; Inwerkingtreding : 01-08-2001> De minderjarige die geen ouders heeft en die vijftien jaar oud is, kan worden ontvoogd indien de voogd en de toeziende voogd hem daartoe geschikt oordelen.
De voogd en de toeziende voogd dienen daartoe een verzoek in bij de [1 familierechtbank]1, die optreedt overeenkomstig artikel 477. Wanneer zij het niet eens zijn, wordt het verzoek door een van hen ingediend. In dat geval moet de [1 familierechtbank]1 degene die geen verzoek heeft ingediend, horen of oproepen.
Op verzoek van het openbaar ministerie wordt een eensluidend verklaard afschrift van het overeenkomstig dit artikel uitgesproken vonnis overgezonden aan de vrederechter van de plaats waar de voogdij is opengevallen.
----------
(1)<W 2013-07-30/23, art. 71, 065; Inwerkingtreding : 01-09-2014>
Art. 479.<W 2001-04-29/39, art. 19, 013; Inwerkingtreding : 01-08-2001> Wanneer de voogd niets heeft ondernomen om de minderjarige die voldoet aan de in artikel 478 gestelde voorwaarden te ontvoogden en wanneer een of meer bloedverwanten of aanverwanten tot in de vierde graad van deze minderjarige hem geschikt oordelen om te worden ontvoogd, kunnen zij de procureur des Konings verzoeken zich met het oog op de ontvoogding tot de [1 familierechtbank]1 te wenden.
De minderjarige kan te dien einde eveneens een verzoek indienen bij de procureur des Konings.
Artikel 478, derde lid, is van toepassing.
----------
(1)<W 2013-07-30/23, art. 72, 065; Inwerkingtreding : 01-09-2014>
Art. 480.<W 10-03-1975, art. 2> Indien de ontvoogde minderjarige geen curator van rechtswege heeft, wordt hem een curator toegevoegd door de [1 familierechtbank]1, hetzij ambtshalve, hetzij op verzoek van enige belanghebbende :
De [1 familierechtbank]1 benoemt op verzoek een curator ad hoc. De verzoeker kan aan de rechtbank een of meer kandidaten voor die taak voorstellen.
De voogdijrekening wordt gedaan aan de ontvoogde minderjarige, al naar het geval bijgestaan door de curator of door de curator ad hoc.
----------
(1)<W 2013-07-30/23, art. 73, 065; Inwerkingtreding : 01-09-2014>
Art. 481. De ontvoogde minderjarige mag verhuringen aangaan waarvan de duur negen jaren niet te boven gaat; hij neemt zijn inkomsten in ontvangst, geeft daarvan kwijting en verricht alle daden van louter beheer, zonder dat hij daartegen in zijn recht kan worden hersteld in de gevallen waarin de meerderjarige zelf dit niet zou kunnen.
Art. 482. Hij mag geen onroerende rechtsvordering instellen, noch zich op zodanige rechtsvordering verdedigen, noch zelfs roerende kapitalen in ontvangst nemen en daarvan kwijting geven zonder de bijstand van zijn curator, die in het laatste geval op de belegging van het ontvangen kapitaal toeziet.
Art. 483. <W 2001-04-29/39, art. 20, 013; Inwerkingtreding : 01-08-2001> De ontvoogde minderjarige mag onder geen enkel voorwendsel leningen aangaan zonder machtiging van de vrederechter gegeven overeenkomstig artikel 410, § 1.
Art. 484. Evenmin mag hij zijn onroerende goederen verkopen of vervreemden of enige daad verrichten buiten die van louter beheer, (zonder de regels betreffende de voogdij in acht te nemen). <W 2001-04-29/39, art. 21, 013; Inwerkingtreding : 01-08-2001>
Verbintenissen die hij door aankopen of op andere wijze mocht hebben aangegaan, kunnen verminderd worden, ingeval zij buitensporig zijn; de rechtbanken nemen hierbij in aanmerking het vermogen van de minderjarige, de goede of kwade trouw van de personen die met hem hebben gehandeld, het nut of de nutteloosheid van de uitgaven.
Art. 485. <W 08-04-1965, art. 21, 4> Aan iedere ontvoogde minderjarige die er niet toe in staat blijkt zichzelf te leiden of wiens verbintenissen ingevolge het vorige artikel zijn verminderd, kan het voordeel van de ontvoogding ontnomen worden; de ontvoogding wordt ingetrokken met inachtneming van dezelfde vormen als bij het verlenen van de ontvoogding zijn nagekomen, de minderjarige gehoord of opgeroepen.
De procureur des Konings kan eveneens de intrekking van de ontvoogding aanvragen, (...). <W 2001-04-29/39, art. 22, 013; Inwerkingtreding : 01-08-2001>
Art. 486. Vanaf de dag dat de ontvoogding is ingetrokken, komt de minderjarige terug onder voogdij en hij blijft onder voogdij totdat hij zijn meerderjarigheid zal hebben bereikt.
Art. 487. (Opgeheven) <W 19-01-1990, art. 33>
HOOFDSTUK IV.
<Opgeheven bij W 2013-03-17/14, art. 25, 061; inwerkingtreding : 01-09-2014 (W 2014-05-12/02, art. 22)>
Art. 487bis.
<Opgeheven bij W 2013-03-17/14, art. 25, 061; inwerkingtreding : 01-09-2014 (W 2014-05-12/02, art. 22)>
Art. 487ter.
<Opgeheven bij W 2013-03-17/14, art. 25, 061; inwerkingtreding : 01-09-2014 (W 2014-05-12/02, art. 22)>
Art. 487quater.
<Opgeheven bij W 2013-03-17/14, art. 25, 061; inwerkingtreding : 01-09-2014 (W 2014-05-12/02, art. 22)>
Art. 487quinquies.
<Opgeheven bij W 2013-03-17/14, art. 25, 061; inwerkingtreding : 01-09-2014 (W 2014-05-12/02, art. 22)>
Art. 487sexies.
<Opgeheven bij W 2013-03-17/14, art. 25, 061; inwerkingtreding : 01-09-2014 (W 2014-05-12/02, art. 22)>
Art. 487septies.
<Opgeheven bij W 2013-03-17/14, art. 25, 061; inwerkingtreding : 01-09-2014 (W 2014-05-12/02, art. 22)>
Art. 487octies.
<Opgeheven bij W 2013-03-17/14, art. 25, 061; inwerkingtreding : 01-09-2014 (W 2014-05-12/02, art. 22)>
TITEL XI. - [1 Meerderjarigheid en beschermde personen]1
----------
(1)<W 2013-03-17/14, art. 26, 061; inwerkingtreding : 01-09-2014 (W 2014-05-12/02, art. 22)>
HOOFDSTUK I. - MEERDERJARIGHEID.
Art. 488. <W 19-01-1990, art. 2> De meerderjarigheid is vastgesteld op de volle leeftijd van achttien jaren; op die leeftijd is men bekwaam tot alle handelingen van het burgerlijk leven.
HOOFDSTUK Ibis. - VOORLOPIG BEWIND OVER DE GOEDEREN TOEBEHOREND AAN EEN MEERDERJARIGE. <W 18-07-1991, art. 2>
Art. 488bis.<Ingevoegd bij W 18-07-1991, art. 3 tot 13> A. De meerderjarige die, geheel of gedeeltelijk, zij het tijdelijk, wegens zijn gezondheidstoestand, niet in staat is zijn goederen te beheren, kan met het oog op de bescherming ervan, een voorlopige bewindvoerder toegevoegd worden, als hem nog geen wettelijke vertegenwoordiger werd toegevoegd.
B. (§ 1. Op zijn verzoek, op verzoek van elke belanghebbende of van de procureur des Konings kan aan de te beschermen persoon een voorlopige bewindvoerder worden toegevoegd door de vrederechter van zijn verblijfplaats, of bij gebreke daarvan, van zijn woonplaats.
De vrederechter kan die maatregel ambtshalve nemen, wanneer bij hem een verzoek werd ingediend als bedoeld in de artikelen 5, § 1, en 23 van de wet van 26 juni 1990 betreffende de bescherming van de persoon van de geesteszieke of wanneer bij hem een omstandig verslag wordt ingediend als bedoeld in artikelen 13, 14 en 25 van dezelfde wet. Artikel 7, § 1, van dezelfde wet is in dit geval eveneens van toepassing.
§ 2. Eenieder kan ten overstaan van de vrederechter van zijn verblijfplaats en subsidiair van zijn woonplaats of ten overstaan van een notaris een verklaring afleggen waarin hij zijn voorkeur te kennen geeft omtrent een aan te wijzen voorlopige bewindvoerder indien hijzelf niet meer in staat zou zijn om zijn goederen te beheren. Van deze verklaring wordt (een proces-verbaal of een authentieke akte) opgesteld. Het proces-verbaal wordt medeondertekend door de persoon die de verklaring heeft afgelegd. De vrederechter kan zich op verzoek en op kosten van de verzoeker naar diens verblijfplaats en in voorkomend geval, naar diens woonplaats begeven om een verklaring op te nemen. <Erratum, zie B.St. 13.04.2004, p. 20488>
Binnen vijftien dagen na het afleggen van voormelde verklaring laat de griffier of de notaris deze verklaring opnemen in een centraal register dat wordt bijgehouden door de Koninklijke Federatie van het Belgisch notariaat.
De Koning bepaalt de nadere regels inzake oprichting, beheer en raadpleging van het centraal register. De Koning bepaalt welke autoriteiten gratis toegang hebben. (De Koning bepaalt het tarief van de kosten voor de opneming van de verklaringen.) <W 2003-12-22/42, art. 382, 019; Inwerkingtreding : 31-12-2003>
Vooraleer de vrederechter kennis neemt van een verzoekschrift, moet de griffier nagaan of in het tweede lid bedoeld register een verklaring werd opgenomen. In dat geval, laat hij door de notaris of de vrederechter, bij wie de verklaring werd afgelegd, een eensluidend verklaard uittreksel overzenden.
Eenieder kan op ieder moment op dezelfde wijze als bepaald in het eerste en tweede lid de verklaring herroepen en desgevallend een nieuwe voorkeur uitdrukken. Er wordt voorts gehandeld zoals bepaald in de vorige leden. De vrederechter of notaris voor wie de herroeping plaatsheeft, stelt de vrederechter of notaris voor wie de oorspronkelijke verklaring werd afgelegd, hiervan in kennis. Deze laatste vermeldt de wijziging op de oorspronkelijke akte.
De vrederechter kan om ernstige redenen, gemotiveerd afwijken van de in het eerste lid, uitgedrukte wil.
§ 3. De vader (en/of de moeder, de echtgenoot,) de wettelijk samenwonende, de persoon met wie de beschermde persoon een feitelijk gezin vormt, de vertrouwenspersoon of een lid van de naaste familie die als voorlopige bewindvoerder werd aangesteld, kan ten overstaan van de vrederechter een verklaring afleggen waarin de voorkeur te kennen wordt gegeven over de aan te wijzen voorlopige bewindvoerder indien het mandaat door hem of haar niet zelf verder kan worden uitgeoefend. Van deze verklaring wordt een proces-verbaal opgesteld, dat onmiddellijk bij het dossier bedoeld in artikel 488bis, c), § 4 wordt gevoegd. <Erratum, zie B.St. 13.04.2004, p. 20488>
Telkens wanneer de vrederechter een voorlopige bewindvoerder aanstelt ter vervanging of opvolging van de voorlopige bewindvoerder bedoeld in het voorgaande lid, moet hij vooraf nagaan of in het dossier een verklaring werd opgenomen. De vrederechter kan om een ernstige reden, bij gemotiveerde beschikking afwijken van de in het eerste lid bedoelde verklaring.
§ 4. De te beschermen persoon heeft het recht zich, voor de duur van het voorlopig bewind, te laten bijstaan door een door hemzelf of, als hij er zelf geen aanwijst en indien nodig, door de vrederechter aangewezen vertrouwenspersoon, zoals bedoeld in § 7, (en in de artikelen) 488bis, c), § 2 en § 3, 488bis, d), en 488bis, f), § 1 en § 5. <Erratum, zie B.St. 13.04.2004, p. 20488>
De aanwijzing gebeurt door een verzoek daartoe gericht aan de vrederechter door de te beschermen persoon of door een derde in het belang van de te beschermen persoon bij de aanvang of tijdens de duur van het voorlopig bewind.
Indien de vertrouwenspersoon vaststelt dat de voorlopige bewindvoerder tekort schiet in de uitoefening van zijn taak, moet hij, als belanghebbende, de vrederechter verzoeken de beschikking te herzien, overeenkomstig artikel 488bis, d).
§ 5. Het verzoek tot aanwijzing van een voorlopige bewindvoerder vermeldt, op straffe van nietigheid :
1. de dag, maand en het jaar;
2. de naam, de voornaam, het beroep en de woonplaats van de verzoeker, alsook de graad van verwantschap of de aard van de betrekkingen die er bestaan tussen de verzoeker en de te beschermen persoon;
3. het voorwerp van de vordering en in het kort de gronden ervan;
4. de naam, voornaam, de verblijf- of woonplaats van de te beschermen persoon en in voorkomend geval van zijn vader en/of zijn moeder, de echtgenoot, de wettelijk samenwonende of de persoon met wie de te beschermen persoon een feitelijk gezin vormt;
5. de aanwijzing van de rechter die ervan kennis moet nemen.
Het verzoekschrift moet worden ondertekend door de verzoeker of zijn advocaat en vergezeld zijn van een attest van verblijfplaats, of, bij ontstentenis, van woonplaats van de te beschermen persoon dat ten hoogste vijftien dagen oud is.
Het verzoekschrift vermeldt bovendien en voor zover mogelijk :
1. de plaats en datum van geboorte van de te beschermen persoon;
2. de aard en de samenstelling van de te beheren goederen;
3. de naam, de voornaam en de woonplaats van de meerderjarige familieleden in de dichtste graad, doch niet verder dan de tweede graad.
Als het verzoekschrift onvolledig is, vraagt de vrederechter de verzoeker om het binnen acht dagen aan te vullen.
Het verzoekschrift kan tevens suggesties vermelden betreffende de keuze van de aan te stellen voorlopige bewindvoerder, alsook betreffende de aard en de omvang van diens bevoegdheden.
De artikelen 1034bis en volgende van het Gerechtelijk Wetboek zijn van overeenkomstige toepassing.
§ 6. Op straffe van niet-ontvankelijkheid wordt, behoudens in spoedeisende gevallen, een omstandige geneeskundige verklaring bij het verzoekschrift gevoegd, die ten hoogste vijftien dagen oud is, en de gezondheidstoestand van de te beschermen persoon beschrijft.
De verklaring vermeldt of de te beschermen persoon zich kan verplaatsen, en in het bevestigend geval, indien zulks gelet op zijn toestand, aangewezen is. Tevens vermeldt deze verklaring (of de te beschermen persoon nog kennis kan nemen) van de rekenschap van het beheer. <Erratum, zie B.St. 13.04.2004, p. 20488>
Deze geneeskundige verklaring mag niet worden opgesteld door een geneesheer die een bloed- of aanverwant is van de te beschermen persoon of van de verzoeker, of op enigerlei wijze verbonden is aan de instelling waar de te beschermen persoon zich bevindt.
Indien er om redenen van dringendheid geen geneeskundige verklaring bij het verzoekschrift is gevoegd, gaat de vrederechter na of het aangevoerde motief van dringendheid gerechtvaardigd is.
In bevestigend geval, vraagt de vrederechter binnen acht dagen na de datum waarop het verzoekschrift is ontvangen dat de verzoeker een omstandige geneeskundige verklaring bezorgt, die voldoet aan de vereisten bepaald in het eerste tot derde lid.
§ 7. De vrederechter wint alle dienstige inlichtingen in; hij kan een geneesheer-deskundige aanstellen die advies moet uitbrengen over de gezondheidstoestand en de wilsafhankelijkheid van de te beschermen persoon.
De te beschermen persoon en desgevallend, zijn vader en/of zijn moeder, de echtgenoot, de wettelijke samenwonende, voor zover (de te beschermen persoon met hen samenleeft,) of de persoon met wie de te beschermen persoon een feitelijk gezin vormt, worden door de griffier bij gerechtsbrief opgeroepen om door de vrederechter in raadkamer te worden gehoord, desgevallend in aanwezigheid van hun advocaten en de vertrouwenspersoon van de te beschermen persoon. <Erratum, zie B.St. 13.04.2004, p. 20488>
Bij de gerechtsbrief wordt een afschrift van het verzoekschrift en desgevallend een uittreksel van de verklaring bedoeld in artikel 488bis, b), § 2 gevoegd.
In de gerechtsbrief wordt vermeld dat de te beschermen persoon het recht heeft een advocaat en een vertrouwenspersoon aan te wijzen.
Daarenboven verwittigt de griffier bij gerechtsbrief de in het verzoekschrift vermelde familieleden dat er een verzoekschrift werd ingediend, van de plaats en het tijdstip van het verhoor van de te beschermen persoon.
De personen die bij gerechtsbrief worden opgeroepen, overeenkomstig de bepalingen van dit hoofdstuk worden aldus partij in het geding tenzij verzet hiertegen ter zitting. Van deze bepaling geeft de griffier kennis in de gerechtsbrief.
Deze familieleden kunnen persoonlijk op de zitting verschijnen en vragen gehoord te worden. Zij kunnen hun opmerkingen ook schriftelijk vóór de dag van de zitting aan de vrederechter meedelen.Er wordt overeenkomstig de bepalingen van het tweede lid gehandeld indien de vrederechter overweegt ambtshalve een maatregel te nemen. Deze laatste mag zich eveneens begeven naar de verblijfplaats van de persoon of naar de plaats waar hij zich bevindt. Hiervan wordt een proces-verbaal opgesteld.
De vrederechter kan daarnaast eenieder horen die hij geschikt acht om hem in te lichten. De oproeping gebeurt door de griffier bij gerechtsbrief.) <W 2003-05-03/62, art. 2, 018; Inwerkingtreding : 31-12-2003 behalve § 2 waarvan Inwerkingtreding : 03-01-2005>
C. (§ 1. Bij gemotiveerde beschikking wijst de vrederechter een voorlopige bewindvoerder aan met inachtneming van de aard en de samenstelling van de te beheren goederen, de gezondheidstoestand van de te beschermen persoon en zijn gezinstoestand.
Onverminderd de artikelen 488bis, b), §§ 2 en 3, kiest de vrederechter bij voorkeur als voorlopige bewindvoerder desgevallend zijn vader en/of zijn moeder, de echtgenoot, de wettelijk samenwonende, de persoon met wie de te beschermen persoon een feitelijk gezin vormt, een lid van de naaste familie of in voorkomend geval, de vertrouwenspersoon van de te beschermen persoon. In voorkomend geval, houdt hij hierbij rekening met de suggesties die in het verzoekschrift worden vermeld.
De voorlopige bewindvoerder mag niet gekozen worden onder de bestuurs- of personeelsleden van de instelling waarin de te beschermen persoon zich bevindt.
De Koning kan de uitoefening van de functie van voorlopige bewindvoerder afhankelijk maken van bepaalde voorwaarden onder meer om het aantal personen te beperken waarvoor een voorlopige bewindvoerder de goederen dient te beheren.
De aanwijzing geschiedt bij afzonderlijke beschikking wanneer bij de vrederechter een verzoekschrift ingediend is, bepaald in artikel 5, § 1, van de wet van 26 juni 1990 betreffende de bescherming van de persoon van de geesteszieke of wanneer bij hem een omstandig verslag wordt ingediend, als bedoeld in de artikelen 13 en 25, § 1, van dezelfde wet.
Binnen drie dagen na de uitspraak geeft de griffier bij gerechtsbrief kennis van de beschikking aan de aangestelde voorlopige bewindvoerder. De voorlopige bewindvoerder laat binnen acht dagen na zijn aanwijzing schriftelijk weten of hij die aanvaardt. Dit stuk wordt gevoegd bij het dossier.
Wordt de aanwijzing, bedoeld in het vorige lid, niet aanvaard, dan stelt de vrederechter ambtshalve een andere voorlopige bewindvoerder aan.
Na de aanvaarding door de voorlopige bewindvoerder wordt een afschrift van de beschikking van aanwijzing van de voorlopige bewindvoerder medegedeeld aan de procureur des Konings.
Binnen drie dagen na de ontvangst van de aanvaarding geeft de griffier bij gerechtsbrief kennis van de beschikking aan de verzoeker, aan de tussenkomende partijen, aan de te beschermen persoon en desgevallend aan de vertrouwenspersoon. Een niet ondertekend afschrift wordt, in voorkomend geval, bij gewone brief aan hun advocaten gezonden.
Een uitgifte van de beslissing kan onderaan op een exemplaar van het verzoekschrift worden gesteld.
§ 2. Uiterlijk één maand na de aanvaarding van zijn aanwijzing moet de voorlopige bewindvoerder een verslag opstellen met betrekking tot de vermogenstoestand en de inkomstenbronnen van de beschermde persoon en dit overzenden aan de vrederechter, aan de beschermde persoon en aan diens vertrouwenspersoon. Daarenboven kan de vrederechter hem ervan ontslaan om dit verslag aan de beschermde persoon over te zenden, voorzover deze niet in staat is ervan kennis te nemen.
§ 3. De voorlopige bewindvoerder geeft jaarlijks en binnen dertig dagen na het einde van zijn mandaat rekenschap aan de personen vermeld in § 2. In dit schriftelijk verslag worden minstens de volgende gegevens vermeld :
1. de naam, de voornaam en de woon- of verblijfplaats van de voorlopige bewindvoerder;
2. de naam, de voornaam en de woon- of verblijfplaats van de beschermde persoon en, in voorkomend geval, van zijn vertrouwenspersoon;
3. een overzicht van de inkomsten en uitgaven tijdens de voorbije periode en een overzicht van de stand van het beheerde vermogen bij de aanvang en op het einde van deze periode;
4. de data waarop de voorlopige bewindvoerder in de loop van het jaar persoonlijk contact heeft gehad met de beschermde persoon of diens vertrouwenspersoon;
5. de materiële levensvoorwaarden en de leefsituatie van de beschermde persoon alsmede de wijze waarop de voorlopige bewindvoerder daarop heeft ingespeeld.
In geval van overlijden van de beschermde persoon tijdens de duur van het voorlopig bewind legt de voorlopige bewindvoerder binnen dertig dagen zijn eindverslag neer ter griffie. Hiervan kan ter griffie kennis genomen worden door de erfgenamen van de beschermde persoon en de notaris die belast wordt met de aangifte en de verdeling van de nalatenschap. Dit geldt onverminderd de toepassing van artikel 1358 en volgende van het Gerechtelijk Wetboek.
Indien hij zulks nodig acht, kan de vrederechter van de voorlopige bewindvoerder waarborgen eisen, hetzij bij zijn aanwijzing, (hetzij gedurende de uitoefening) van zijn opdracht. <Erratum, zie B.St. 13.04.2004, p. 20488>
De voorlopige bewindvoerder brengt de beschermde persoon op de hoogte van de handelingen die hij verricht. In bijzondere omstandigheden kan de vrederechter hem vrijstellen van deze verplichting. In dit geval brengt de voorlopige bewindvoerder de vertrouwenspersoon van de beschermde persoon (op de hoogte) Bij ontstentenis van een vertrouwenspersoon, kan de vrederechter een andere persoon of instelling aanwijzen die door de voorlopige bewindvoerder op de hoogte moet worden gebracht. <Erratum, zie B.St. 13.04.2004, p. 20488>
§ 4. De schriftelijke verslagen opgemaakt met toepassing van §§ 2 en 3, worden op de griffie van het vredegerecht bewaard in een dossier op naam van de beschermde persoon.
Het dossier omvat eveneens :
1. een afschrift van de oorspronkelijke beschikking tot aanstelling van een voorlopige bewindvoerder;
2. de naam en het adres van de door de beschermde persoon aangewezen vertrouwenspersoon;
3. de naam en het adres van de andere persoon of instelling die door de vrederechter werd aangewezen met toepassing van de bepalingen van § 3;
4. een afschrift van alle beschikkingen getroffen met toepassing van de artikelen 488bis, d), tot 488bis, h);
5. de door de vrederechter gevoerde briefwisseling met betrekking (tot het voorlopige bewind.)) <W 2003-05-03/62, art. 3, 018; Inwerkingtreding : 31-12-2003> <Erratum, zie B.St. 13.04.2004, p. 20488>
D. (De vrederechter kan te allen tijde, hetzij ambtshalve, hetzij op verzoek van de beschermde persoon of van elke belanghebbende evenals van de procureur des Konings of de voorlopige bewindvoerder, bij een gemotiveerde beschikking, een einde maken aan de opdracht van deze laatste, de bevoegdheden wijzigen die hem werden opgedragen of hem vervangen.
De vorderingen vermeld in het voorgaande lid worden bij eenzijdig verzoekschrift ingediend en worden door de verzoeker of zijn advocaat ondertekend. De vrederechter kan verder eenieder horen die hij geschikt acht om hem in te lichten. De voorlopige bewindvoerder behoort in alle gevallen te worden gehoord of opgeroepen.
De opdracht van de voorlopige bewindvoerder eindigt van rechtswege zodra de wettelijke vertegenwoordiger, benoemd in geval van onbekwaamverklaring of verklaring van verlengde minderjarigheid van de beschermde persoon, zijn taak aanvat, ingeval van aanstelling van een voorlopige bewindvoerder krachtens artikel 1246 van het Gerechtelijk Wetboek [1 , in geval van toekenning van de definitieve invrijheidstelling aan de geïnterneerde persoon]1 en in geval van overlijden van de beschermde persoon. [1 Het openbaar ministerie geeft de vrederechter kennis van de definitieve invrijheidstelling van de geïnterneerde persoon.]1
Door een aan de vrederechter en aan de voorlopige bewindvoerder gerichte gewone brief kan de beschermde persoon op elk ogenblik afzien van de bijstand van de door hem aangewezen vertrouwenspersoon of een andere vertrouwenspersoon aanwijzen. Er bestaat tevens de mogelijkheid dit mondeling te doen, waarvan akte wordt opgesteld door de rechter met bijstand van de griffier, waarvan afschrift gezonden wordt aan de voorlopige bewindvoerder. Deze melding wordt opgenomen in het dossier.
De vrederechter kan, in het belang van de te beschermen persoon te allen tijde, hetzij ambtshalve, hetzij op verzoek van de voorlopige bewindvoerder of de procureur des Konings, bij een gemotiveerde beschikking beslissen dat de vertrouwenspersoon zijn functie niet meer kan uitoefenen.) <W 2003-05-03/62, art. 4, 018; Inwerkingtreding : 31-12-2003>
E. § 1. Elke beslissing houdende aanwijzing van een voorlopige bewindvoerder of wijziging van diens bevoegdheden wordt, door toedoen van de griffier, bij uittreksel in het Belgisch Staatsblad opgenomen.
Hetzelfde geldt voor de beslissingen van opheffing of van vernietiging.
De bekendmaking moet geschieden binnen vijftien dagen na de uitspraak; de ambtenaren aan wie het verzuim of de vertraging te wijten zou zijn, zijn aansprakelijk jegens de betrokkenen indien bewezen wordt dat de vertraging of het verzuim het gevolg is van collusie.
(Binnen dezelfde termijn wordt de beslissing door de griffier betekend aan de burgemeester van de woonplaats van de beschermde persoon teneinde te worden aangetekend in het bevolkingsregister. De burgemeester verstrekt een uittreksel uit het bevolkingsregister met vermelding van de naam, het adres en de staat van bekwaamheid van een persoon aan de persoon zelf of aan elke derde die een belang aantoont.) <W 2003-05-03/62, art. 5, 018; Inwerkingtreding : 31-12-2003>
§ 2. Rekening houdend met de beperkte opdracht van de voorlopige bewindvoerder, kan de vrederechter bepalen dat de beslissingen bedoeld in § 1, door toedoen van de griffier, uitsluitend ter kennis zullen worden gebracht van de personen die hij aanwijst.
§ 3. De Koning kan andere maatregelen van openbaarmaking in het belang van derden voorschrijven.
F. (§ 1. De voorlopige bewindvoerder heeft tot taak de goederen van de beschermde persoon als een goed huisvader te beheren of de beschermde persoon in dat beheer bij te staan.
Bij de uitvoering van zijn opdracht pleegt hij op regelmatige tijdstippen overleg met de beschermde persoon of diens vertrouwenspersoon.
Hij kan zich in zijn beheer laten bijstaan door een of meer personen die onder zijn verantwoordelijkheid optreden.
Wanneer zijn belangen in strijd zijn met die van de beschermde persoon kan hij slechts optreden krachtens een bijzondere machtiging van de vrederechter.
Deze machtiging wordt verleend bij gemotiveerde beschikking op verzoek van de voorlopige bewindvoerder. De procedure van artikel 488bis, b), § 7, tweede en derde lid, is van toepassing.
§ 2. De rechter bepaalt, met inachtneming van de aard en de samenstelling van de te beheren goederen evenals met de gezondheidstoestand van de beschermde persoon, de omvang van de bevoegdheden van de voorlopige bewindvoerder.
De vrederechter kan de handelingen of categorieën van handelingen aanwijzen die de beschermde persoon maar kan stellen met bijstand van zijn voorlopige bewindvoerder.
§ 3. Bij gebreke van aanwijzingen in de in artikel 488bis, c), bedoelde beschikking, vertegenwoordigt de voorlopige bewindvoerder de beschermde persoon in alle rechtshandelingen en procedures als eiser en als verweerder.
Evenwel kan hij slechts krachtens een bijzondere machtiging van de vrederechter :
a) de beschermde persoon in rechte vertegenwoordigen als eiser bij de andere rechtsplegingen en handelingen dan die bedoeld in de artikelen 1150, 1180-1°, 1187, tweede lid, en 1206, tweede lid, van het Gerechtelijk Wetboek (en andere dan die met betrekking tot) huurcontracten, tot bewoning zonder akte of bewijs, tot sociale wetgeving ten gunste van de beschermde persoon en tot de burgerlijke partijstelling; <Erratum, zie B.St. 13.04.2004, p. 20488>
b) de roerende en onroerende goederen van de beschermde persoon vervreemden;
c) leningen aangaan en hypotheken toestaan alsook toestemming geven tot het doorhalen van een hypothecaire inschrijving, met of zonder kwijting, en van de overschrijving van een bevel tot uitvoerend beslag zonder betaling;
d) berusten in een vordering betreffende onroerende rechten;
e) (een nalatenschap, een algemeen legaat of een legaat onder algemene titel verwerpen of aanvaarden, wat slechts onder voorrecht van boedelbeschrijving kan geschieden;) <KB 2005-06-15/35, art. 2, 023; Inwerkingtreding : 30-06-2005>
f) (een schenking, of een legaat onder bijzondere titel aanvaarden;) <KB 2005-06-15/35, art. 2, 023; Inwerkingtreding : 30-06-2005>
g) een pachtovereenkomst of een handelshuurovereenkomst sluiten alsook een handelshuurovereenkomst hernieuwen en een huurovereenkomst voor een duur van meer dan negen jaar sluiten;
h) een dading aangaan;
i) een onroerend goed aankopen.
De vrederechter wordt geadieerd bij eenvoudig verzoekschrift. Hij wint alle dienstige inlichtingen in; hij kan onder meer de mening vragen van de beschermde persoon en van eenieder die hij geschikt acht om hem in te lichten, onverminderd de artikelen 1186 en 1193bis van het Gerechtelijk Wetboek, inzake verkopingen van onroerende goederen.
Indien de vrederechter dat nuttig acht, wordt de handelszaak van de beschermde persoon voortgezet door zijn voorlopige bewindvoerder onder de door de vrederechter vastgestelde voorwaarden. Het bestuur ervan kan worden opgedragen aan een bijzondere bewindvoerder onder het toezicht van de voorlopige bewindvoerder. De bijzondere bewindvoerder wordt aangewezen door de [2 ondernemingsrechtbank]2 op verzoek van de vrederechter.
§ 4. De woning van de beschermde persoon en het huisraad waarmeer deze woning gestoffeerd is, moeten zo lang mogelijk te zijner beschikking blijven.
Als het, in het bijzonder bij langdurige opneming of verblijf, noodzakelijk wordt of in het belang is van de beschermde persoon dat over de rechten in verband (daarmee wordt beschikt,) moet daartoe de machtiging bedoeld in § 3 verleend worden door de vrederechter. <Erratum, zie B.St. 13.04.2004, p. 20488>
Deze machtiging wordt verleend krachtens de rechtspleging bepaald in artikel 488bis, f), § 3.
Souvenirs (en andere persoonlijke voorwerpen) worden niet vervreemd, tenzij dit strikt noodzakelijk is, en moeten door toedoen van de voorlopige bewindvoerder ter beschikking gehouden worden van de beschermde persoon. <Erratum, zie B.St. 13.04.2004, p. 20488>
§ 5. Binnen de perken van de inkomsten die hij ontvangt betaalt de voorlopige bewindvoerder de kosten van onderhoud en behandeling die ten laste zijn van de beschermde persoon en stelt hij hem, na daarover met hem of met de vertrouwenspersoon te hebben overlegd, de sommen ter beschikking die hij nodig acht voor de verbetering van diens lot, een en ander onverminderd hetgeen bij wet en verordening bepaald is omtrent de vergoeding van de kosten van onderhoud van de zieken, gehandicapten en bejaarden. (Bovendien moet hij de toepassing) van de sociale wetgeving vorderen in het belang van de beschermde persoon. <Erratum, zie B.St. 13.04.2004, p. 20488>
§ 6. De gelden en de goederen van de beschermde persoon worden volledig en duidelijk afgescheiden van het persoonlijk vermogen van de voorlopig bewindvoerder. De banktegoeden van de beschermde persoon worden op zijn naam ingeschreven.) <W 2003-05-03/62, art. 6, 018; Inwerkingtreding : 31-12-2003>
G. (De verkoop van de roerende en onroerende goederen van de beschermde persoon vindt plaats overeenkomstig de bepalingen van de hoofdstukken IV en V van het vierde boek van het vierde deel van het Gerechtelijk Wetboek.) <W 2003-05-03/62, art. 7, 018; Inwerkingtreding : 31-12-2003>
H. (§ 1. De vrederechter kan aan de voorlopige bewindvoerder, bij een gemotiveerde beslissing, na de overlegging door de voorlopige bewindvoerder van het verslag bedoeld in artikel 488bis, c), § 3, een bezoldiging toekennen waarvan het bedrag niet hoger (mag zijn dan drie procent) van de inkomsten van de beschermde persoon. Naast de bezoldiging worden de gemaakte kosten vergoed, na door de vrederechter behoorlijk te zijn nagezien. Hij kan hem nochtans, na overlegging van met redenen omklede staten, een bezoldiging toekennen in verhouding tot de vervulde buitengewone ambtsverrichtingen. <Erratum, zie B.St. 13.04.2004, p. 20488>
Het is de voorlopige bewindvoerder verboden, buiten de in het eerste lid vermelde bezoldigingen, enige bezoldiging of voordeel, van welke aard ook of van wie ook, te ontvangen met betrekking tot het uitoefenen (van het gerechtelijk mandaat) van voorlopige bewindvoerder. <Erratum, zie B.St. 13.04.2004, p. 20488>
§ 2. De beschermde persoon kan slechts geldig schenken onder levenden of een uiterste wilsbeschikking maken na machtiging, op zijn verzoek, door de vrederechter. De vrederechter oordeelt over de wilsgeschiktheid van de beschermde persoon.
De vrederechter mag de machtiging om te schenken weigeren indien de beschermde persoon of zijn onderhoudsgerechtigden door de schenking behoeftig dreigen te worden.
De bepalingen van de artikelen 1026 tot 1034 van het Gerechtelijk Wetboek zijn van toepassing. In afwijking van artikel 1026, 5°, van hetzelfde Wetboek, volstaat de handtekening van de verzoeker.
De vrederechter kan een geneesheer-deskundige aanstellen die advies moet uitbrengen over de gezondheidstoestand van de te beschermen persoon.
De vrederechter wint alle dienstige inlichtingen in (en kan eenieder) die hij geschikt acht om hem in te lichten, oproepen bij gerechtsbrief om door hem in raadkamer te worden gehoord. Hij roept in ieder geval de voorlopige bewindvoerder op in geval van schenking. <Erratum, zie B.St. 13.04.2004, p. 20488>
De procedure van artikel 488bis, b), § 6, is van overeenkomstige toepassing.
§ 3. Onverminderd § 2 is de beschermde persoon bekwaam om een huwelijkscontract aan te gaan en zijn huwelijksvermogensstelsel te wijzigen met bijstand van de voorlopige bewindvoerder, na machtiging door de vrederechter op basis van het door de notaris opgestelde ontwerp.
In bijzondere gevallen kan de vrederechter de voorlopige bewindvoerder machtigen alleen op te treden.
De rechtspleging van artikel 488bis, f), § 3, tweede lid, is van toepassing.) <W 2003-05-03/62, art. 8, 018; Inwerkingtreding : 31-12-2003>
I. Alle handelingen die door de beschermde persoon zijn verricht in strijd met de bepalingen van artikel 488bis, f), zijn nietig. Deze nietigheid kan uitsluitend door de beschermde persoon of de voorlopige bewindvoerder worden ingeroepen.
Het eerste lid is toepasselijk op de handelingen verricht na de indiening van het verzoekschrift tot aanstelling van een voorlopige bewindvoerder.
J. De vordering tot nietigverklaring op grond van het voorgaand artikel verjaart door verloop van vijf jaren.
Deze termijn loopt, tegen de beschermde persoon, vanaf het tijdstip waarop hij van de betwiste handeling kennis heeft gekregen, of vanaf de betekening die hem ervan is gedaan na afloop van de opdracht van de voorlopige bewindvoerder.
Hij loopt, tegen zijn erfgenamen, vanaf het tijdstip waarop zij kennis ervan hebben gekregen of vanaf de betekening die hun ervan is gedaan na het overlijden van hun rechtsvoorganger.
De verjaring die tegen deze laatste is beginnen lopen, loopt verder tegen de erfgenamen.
De beschermde persoon of zijn erfgenamen kunnen echter, ook na verloop van die termijn, vergoeding voor geleden schade vorderen van een medecontractant die te kwader trouw was.
K. Betekeningen en kennisgevingen aan personen aan wie een voorlopige bewindvoerder is toegevoegd, worden gedaan aan diens woonplaats of verblijfplaats.
(NOTA : dit artikel 488bis, A tot 488bis, K worden opgeheven door W 2013-03-17/14, art. 27, 061; inwerkingtreding : 01-09-2014 (W 2014-05-12/02, art. 22)>
----------
(1)<W 2014-05-05/11, art. 85, 070; Inwerkingtreding : 01-10-2016 (zie art. 136. Overgangsbepalingen: art. 134 en 135>
(2)<W 2018-04-15/14, art. 252, 088; Inwerkingtreding : 01-11-2018>
HOOFDSTUK II. - [1 Beschermde personen]1
----------
(1)<W 2013-03-17/14, art. 28, 061; inwerkingtreding : 01-09-2014 (W 2014-05-12/02, art. 22)>
Afdeling 1. - [1 Toepassingsgebied]1
----------
(1)<Ingevoegd bij W 2013-03-17/14, art. 29, 061; inwerkingtreding : 01-09-2014 (W 2014-05-12/02, art. 22)>
Art. 488/1.[1 De meerderjarige die wegens zijn gezondheidstoestand geheel of gedeeltelijk, zij het tijdelijk, niet in staat is zonder bijstand of andere beschermingsmaatregel zijn belangen van vermogensrechtelijke of niet-vermogensrechtelijke aard zelf behoorlijk waar te nemen, kan onder bescherming worden geplaatst, indien en voor zover de bescherming van zijn belangen dit vereist.
[2 Voor een minderjarige kan vanaf de volle leeftijd van zeventien jaar een verzoek tot plaatsing onder bescherming ingediend worden indien vaststaat dat hij bij zijn meerderjarigheid in de toestand zal verkeren als bedoeld in het eerste lid. De bescherming treedt in werking op het tijdstip waarop de beschermde persoon meerderjarig wordt.]2 ]1
----------
(1)<Ingevoegd bij W 2013-03-17/14, art. 30, 061; inwerkingtreding : 01-09-2014 (W 2014-05-12/02, art. 22)>
(2)<W 2014-04-25/23, art. 183, 062; Inwerkingtreding : 01-09-2014>
Art. 488/2. [1 Een beschermingsmaatregel over de goederen kan worden bevolen voor meerderjarige personen die zich in staat van verkwisting bevinden, indien en voor zover de bescherming van hun belangen dit vereist.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij W 2013-03-17/14, art. 31, 061; inwerkingtreding : 01-09-2014 (W 2014-05-12/02, art. 22)>
Afdeling 2. - [1 Buitengerechtelijke bescherming]1
----------
(1)<Ingevoegd bij W 2013-03-17/14, art. 32, 061; inwerkingtreding : 01-09-2014 (W 2014-05-12/02, art. 22)>
Art. 489.[1 De bepalingen van deze afdeling zijn uitsluitend van toepassing op daden van vertegenwoordiging die betrekking hebben op de goederen [2 en de personen, en op daden van beheer zoals bedoeld in artikel 494, g)]2.]1
----------
(1)<W 2013-03-17/14, art. 33, 061; inwerkingtreding : 01-09-2014 (W 2014-05-12/02, art. 22)>
(2)<W 2018-12-21/09, art. 6, 086; Inwerkingtreding : 01-03-2019>
Art. 490.[1 De bijzondere of algemene lastgeving verleend door een wilsbekwame meerderjarige of ontvoogde minderjarige persoon waarvoor geen enkele beschermingsmaatregel werd getroffen als bedoeld in artikel 492/1, en die in het bijzonder tot doel heeft om voor hem een buitenrechterlijke bescherming te regelen [2 , en de beëindiging van deze lastgeving krachtens het vijfde lid worden geregistreerd]2 in het centraal register dat wordt bijgehouden door de Koninklijke Federatie van het Belgisch Notariaat.
Het verzoek tot registratie gebeurt door de neerlegging van een voor eensluidend verklaard afschrift van de overeenkomst ter griffie van het vredegerecht van de verblijfplaats van de lastgever en subsidiair van zijn woonplaats, of door tussenkomst van de notaris die de lastgevingsovereenkomst heeft opgesteld.
In deze overeenkomst kunnen een aantal beginselen worden opgenomen die de lasthebber bij de uitoefening van zijn opdracht in acht moet nemen.
Binnen vijftien dagen na het verzoek tot registratie van de lastgevingsovereenkomst laat de griffier of de notaris deze opnemen in het centraal register dat wordt bijgehouden door de Koninklijke Federatie van het Belgisch Notariaat. De Koning bepaalt de nadere regels inzake oprichting, beheer en raadpleging van het centraal register. Hij bepaalt welke overheden gratis toegang hebben tot het centraal register en bepaalt het tarief van de kosten voor de registratie van de overeenkomsten.
[2 De lasthebber, de meerderjarige lastgever die wilsbekwaam is of de ontvoogde minderjarige voor wie geen beschermingsmaatregel werd getroffen als bedoeld in artikel 492/1, delen hun beslissing om de overeenkomst te beëindigen aan de in het tweede lid bedoelde griffier of notaris mee. De lasthebber deelt deze informatie mee aan de vrederechter.]2 De lastgever kan op dezelfde wijze ook de beginselen wijzigen die de lasthebber bij de uitoefening van zijn opdracht in acht moet nemen en die zijn opgenomen in die overeenkomst. De griffier of de notaris die in kennis is gesteld van de beslissing om de overeenkomst te beëindigen, brengt de griffier of notaris door wiens tussenkomst de overeenkomst werd geregistreerd hiervan op de hoogte. Deze laatste vermeldt de wijziging op de oorspronkelijke akte of op het afschrift. Er wordt voorts gehandeld overeenkomstig het vierde lid.]1
----------
(1)<W 2013-03-17/14, art. 34, 061; inwerkingtreding : 01-09-2014 (W 2014-05-12/02, art. 22)>
(2)<W 2018-12-21/09, art. 7, 086; Inwerkingtreding : 01-03-2019>
Art. 490/1.[1 § 1. § 1. De in artikel 490 bedoelde bijzondere of algemene lastgeving eindigt niet van rechtswege wanneer de lastgever verkeert in de toestand als bedoeld in artikel 488/1 en 488/2.
In afwijking van het eerste lid kunnen in dat geval niet als lasthebber optreden :
1° de personen op wie een in afdeling 3 bedoelde rechterlijke beschermingsmaatregel van toepassing is;
2° de personen die krachtens artikel 496/6 geen bewindvoerder mogen zijn.
§ 2. De vrederechter kan hetzij ambtshalve, hetzij op verzoek van de lastgever, de lasthebber, iedere belanghebbende evenals de procureur des Konings, een beslissing treffen omtrent de uitvoering van de lastgeving. [3 ...]3
Ingeval de vrederechter vaststelt dat de lastgever zich bevindt in de toestand als bedoeld in artikel 488/1 of 488/2, dat de lastgeving beantwoordt aan het belang van de lastgever en dat de lasthebber zijn opdracht heeft aanvaard, beveelt hij dat de lastgeving geheel of gedeeltelijk wordt uitgevoerd overeenkomstig artikel 490/2. De beslissing wordt bij gerechtsbrief ter kennis gebracht van de verzoeker, de lastgever en de lasthebber.
In het tegenovergestelde geval kan de vrederechter, bij een met bijzondere redenen omklede beschikking, met toepassing van artikel 492/1 een rechterlijke beschermingsmaatregel bevelen die de lastgeving geheel of gedeeltelijk beëindigt, of daarbovenop komt. [3 ...]3
§ 3. [2 De lasthebber beoordeelt het tijdstip waarop de lastgever komt te verkeren in een toestand als bedoeld in artikel 488/1 of 488/2, in voorkomend geval, overeenkomstig hetgeen wordt bepaald in de lastgevingsovereenkomst bedoeld in artikel 490. Deze beoordeling is tegenstelbaar aan een derde te goeder trouw.]2
[3 ...]3]1
----------
(1)<Ingevoegd bij W 2013-03-17/14, art. 35, 061; inwerkingtreding : 01-09-2014 (W 2014-05-12/02, art. 22)>
(2)<W 2014-04-25/23, art. 184, 062; Inwerkingtreding : 01-09-2014>
(3)<W 2018-12-21/09, art. 8, 086; Inwerkingtreding : 01-03-2019>
Art. 490/2.[1 § 1. Behoudens andersluidende wettelijke bepaling is de in artikel 490 bedoelde lastgeving onderworpen aan de artikelen 1984 tot 2010.
Bij de uitvoering van zijn opdracht neemt de lasthebber, voor zover mogelijk, de door de lastgever overeenkomstig artikel 490, derde lid, opgegeven beginselen in acht.
[2 De lasthebber betrekt de lastgever zoveel mogelijk en in verhouding tot diens begripsvermogen bij de uitoefening van zijn opdracht. Hij pleegt bij de uitvoering van zijn opdracht op regelmatige tijdstippen en ten minste eenmaal per jaar overleg met de lastgever en, in voorkomend geval, de door de lastgever aangewezen personen.]2
Wanneer de belangen van de lasthebber in strijd zijn met die van de lastgever, stelt de vrederechter, ambtshalve of op verzoek van de lastgever of iedere belanghebbende, een lasthebber ad hoc aan. [2 ...]2
De gelden en de goederen van de lastgever worden volledig en duidelijk afgescheiden van het persoonlijke vermogen van de lasthebber. De banktegoeden van de lastgever worden op zijn naam ingeschreven.
[2 Heeft de lastgever meerdere lasthebbers aangewezen, dan worden de geschillen tussen hen beslecht in het belang van de lastgever, na getracht te hebben het standpunt van de partijen dichter bij elkaar te brengen overeenkomstig artikel 1247 van het Gerechtelijk Wetboek.]2
§ 2. [2 De vrederechter kan te allen tijde de bijzondere of algemene lastgeving bedoeld in artikel 490 geheel of gedeeltelijk beëindigen, indien de wijze waarop de lasthebber de opdracht uitvoert van die aard is dat de belangen van de lastgever in het gedrang komen. Hij kan deze lastgeving geheel of gedeeltelijk vervangen door rechterlijke beschermingsmaatregelen die beter overeenstemmen met de belangen van de lastgever. Hij kan de tenuitvoerlegging van de lastgeving of de uitoefening van de bevoegdheden van de lasthebber onderwerpen aan dezelfde vormvereisten als degene die van toepassing zijn op de rechterlijke beschermingsmaatregelen.
De vrederechter kan ofwel ambtshalve, ofwel op verzoek van enige belanghebbende of van de procureur des Konings, uitspraak doen over de uitvoeringsmodaliteiten van de lastgeving of over de bevoegdheden van de lasthebber. In geval van niet-naleving van de uitvoeringsmodaliteiten van de lastgeving of van de bevoegdheden van de lasthebber, gelden dezelfde sancties als degene waarin is voorzien voor een rechterlijke beschermingsmaatregel.]2
§ 3. De buitengerechtelijke beschermingsmaatregel neemt een einde :
1° [2 ingeval niet meer wordt voldaan aan de voorwaarden bedoeld in de artikelen 488/1 en 488/2;]2
2° door [2 de registratie]2 van de opzegging van de lastgeving door de lasthebber overeenkomstig artikel 490, vijfde lid;
3° door [2 de registratie]2 van de herroeping van de lastgeving door de lastgever overeenkomstig artikel 490, vijfde lid;
4° door het overlijden van de lastgever of van de lasthebber of door diens plaatsing onder een rechterlijke beschermingsmaatregel, overeenkomstig artikel 492/1;
5° door een beslissing van de vrederechter genomen overeenkomstig § 2 of artikel 490/1, § 2, derde lid.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij W 2013-03-17/14, art. 36, 061; inwerkingtreding : 01-09-2014 (W 2014-05-12/02, art. 22)>
(2)<W 2018-12-21/09, art. 9, 086; Inwerkingtreding : 01-03-2019>
Afdeling 3. - [1 Rechterlijke bescherming]1
----------
(1)<Ingevoegd bij W 2013-03-17/14, art. 37, 061; inwerkingtreding : 01-09-2014 (W 2014-05-12/02, art. 22)>
Onderafdeling 1. [1 Definities]1
----------
(1)<Ingevoegd bij W 2013-03-17/14, art. 38, 061; inwerkingtreding : 01-09-2014 (W 2014-05-12/02, art. 22)>
Art. 491.[1 Voor de toepassing van deze afdeling wordt verstaan onder :
a) beschermde persoon : een meerderjarige persoon die door een rechterlijke beslissing overeenkomstig artikel 492/1 onbekwaam werd verklaard om één of meer handelingen te stellen;
b) [2 ...]2
c) [2 ...]2
d) [2 ...]2
e) bekwaamheid : de bevoegdheid om rechten en plichten zelf en zelfstandig uit te oefenen;
f) bijstand : wijze waarop de in hoofdstuk II/1, afdeling 4, onderafdeling 2, bedoelde onbekwaamheid wordt opgevangen waarbij de beschermde persoon zelf, maar niet zelfstandig een bepaalde handeling mag stellen;
g) vertegenwoordiging : wijze waarop de in hoofdstuk II/1, afdeling 4, onderafdeling 3, bedoelde onbekwaamheid wordt opgevangen waarbij de beschermde persoon niet zelfstandig, noch zelf een bepaalde handeling mag stellen.]1
----------
(1)<W 2013-03-17/14, art. 39, 061; inwerkingtreding : 01-09-2014 (W 2014-05-12/02, art. 22)>
(2)<W 2014-04-25/23, art. 185, 062; Inwerkingtreding : 01-09-2014>
Onderafdeling 2. - [1 De onbekwaamheid]1
----------
(1)<Ingevoegd bij W 2013-03-17/14, art. 40, 061; inwerkingtreding : 01-09-2014 (W 2014-05-12/02, art. 22)>
Art. 492.[1 De vrederechter kan ten aanzien van de persoon bedoeld in de artikelen 488/1 en 488/2 een rechterlijke beschermingsmaatregel bevelen wanneer en in de mate hij vaststelt dat dit noodzakelijk is en dat de bestaande wettelijke of buitengerechtelijke bescherming niet volstaat.
[2 ...]2
De buitengerechtelijke beschermingsmaatregel blijft van toepassing in de mate dat hij verenigbaar is met de rechterlijke beschermingsmaatregel. In voorkomend geval bepaalt de vrederechter de voorwaarden waaronder de lastgeving verder kan worden uitgevoerd.]1
----------
(1)<W 2014-04-25/23, art. 186, 062; Inwerkingtreding : 01-09-2014>
(2)<W 2018-12-21/09, art. 10, 086; Inwerkingtreding : 01-03-2019>
Art. 492/1.[1 § 1. De vrederechter die een rechterlijke beschermingsmaatregel met betrekking tot de persoon beveelt, bepaalt de handelingen in verband met de persoon waarvoor de beschermde persoon onbekwaam is, met inachtneming van de persoonlijke omstandigheden en zijn gezondheidstoestand. Hij somt deze handelingen uitdrukkelijk op in zijn beschikking.
Bij gebreke van aanwijzingen in de in het eerste lid bedoelde beschikking blijft de beschermde persoon bekwaam voor alle handelingen in verband met zijn persoon.
De vrederechter oordeelt in zijn beschikking in ieder geval uitdrukkelijk over de bekwaamheid van de beschermde persoon met betrekking tot :
1° de keuze van zijn verblijfplaats;
2° het geven van de toestemming tot huwen bedoeld in artikel 75 en 146;
3° het instellen van en zich verweren tegen een vordering tot nietigverklaring van het huwelijk, bedoeld in de artikelen 180, 184 en 192;
4° het instellen van en zich verweren tegen een vordering tot echtscheiding op grond van onherstelbare ontwrichting van het huwelijk, bedoeld in artikel 229;
5° het indienen van een verzoek tot echtscheiding door onderlinge toestemming bedoeld in artikel 230;
6° het instellen van en zich verweren tegen een vordering tot scheiding van tafel en bed bedoeld in artikel 311bis;
7° het erkennen van een kind overeenkomstig [2 artikel 328]2 ;
8° het voeren van gedingen als eiser of als verweerder betreffende zijn afstamming bedoeld in boek I, titel VII;
9° de uitoefening van het ouderlijk gezag over de persoon van de minderjarige, bedoeld in boek I, titel IX [2 en van de ouderlijke prerogatieven]2 ;
10° de aflegging van een verklaring van wettelijke samenwoning bedoeld in artikel 1476, § 1, alsook de beëindiging van de wettelijke samenwoning, bedoeld in artikel 1476, § 2;
11° in voorkomend geval, het afleggen van een verklaring tot verkrijging van de Belgische nationaliteit, bedoeld in hoofdstuk III van het Wetboek van de Belgische nationaliteit van 28 juni 1984;
12° de uitoefening van de rechten bedoeld in de wet van 8 december 1992 tot bescherming van de persoonlijke levenssfeer ten opzichte van de verwerking van de persoonsgegevens;
13° de uitoefening van het recht bedoeld in de wet van 23 juni 1961 betreffende het recht tot antwoord;
14° het richten van een verzoek tot naams- of voornaamswijziging, bedoeld in artikel 2 van de wet van 15 mei 1987 betreffende de namen en voornamen;
15° [5 ...]5
16° het verlenen van de toestemming om een experiment op de menselijke persoon uit te voeren overeenkomstig artikel 6 van de wet van 7 mei 2004 inzake experimenten op de menselijke persoon;
17° het verlenen van de toestemming tot het wegnemen van organen zoals bedoeld in artikel 5 of artikel 10 van de wet van 13 juni 1986 betreffende het wegnemen en transplanteren van organen [5 of het verzet daartegen overeenkomstig artikel 10 van dezelfde wet]5;
18° de uitoefening van het recht op weigering om een autopsie uit te voeren op zijn kind van minder dan achttien maanden, bedoeld in artikel 3 van de wet van 26 maart 2003 houdende regeling van de autopsie na het onverwachte en medisch onverklaarde overlijden van een kind van minder dan achttien maanden;
[2 19° [5 het verlenen van de toestemming tot de wegneming van lichaamsmateriaal bij levenden bedoeld in de artikelen 10, 12 en 20, § 1, van de wet van 19 december 2008 inzake het verkrijgen en het gebruik van menselijk lichaamsmateriaal met het oog op de geneeskundige toepassing op de mens of het wetenschappelijk onderzoek, of het verzet daartegen overeenkomstig de artikelen 12 en 20, § 2, van dezelfde wet;]5]2
[3 20° de uitoefening van activiteiten van wapenhandelaar, tussenpersoon, wapenverzamelaar of van andere personen bedoeld in hoofdstuk IV van de wet van 8 juni 2006 houdende regeling van economische en individuele activiteiten met wapens;]3
[6 21° de ondertekening of authenticatie met behulp van de elektronische identiteitskaart overeenkomstig artikel 6, § 7, van de wet van 19 juli 1991 betreffende de bevolkingsregisters, de identiteitskaarten, de vreemdelingenkaarten en de verblijfsdocumenten en tot wijziging van de wet van 8 augustus 1983 tot regeling van een Rijksregister van de natuurlijke personen;
22° de aflegging van de in artikel 135/1 bedoelde aangifte van de overtuiging dat het geslacht vermeld in de akte van geboorte niet overeenstemt met de innerlijk beleefde genderidentiteit.]6
[5 De rechter spreekt zich in alle gevallen ook uit over de bevoegdheid van de bewindvoerder om de rechten van de patiënt uit te oefenen op basis van artikel 14, § 2, van de wet van 22 augustus 2002 betreffende de rechten van de patiënt voor het geval hij zelf deze rechten niet kan uitoefenen volgens voornoemde wet.]5
[2 De onbekwaamheid om het ouderlijk gezag bedoeld in het derde lid, 9° uit te oefenen, heeft de onbekwaamheid voor de uitoefening van het wettelijk bewind bedoeld in § 2, derde lid, 17° tot gevolg.]2
§ 2. De vrederechter die een rechterlijke beschermingsmaatregel met betrekking tot de goederen beveelt, bepaalt, met inachtneming van de persoonlijke omstandigheden, van de aard en de samenstelling van de te beheren goederen en van de gezondheidstoestand van de beschermde persoon, de handelingen of categorieën van handelingen in verband met de goederen waarvoor deze onbekwaam is.
Bij gebreke van aanwijzingen in de in het eerste lid bedoelde beschikking is de beschermde persoon bekwaam voor alle handelingen met betrekking tot de goederen.
De vrederechter oordeelt in zijn beschikking in ieder geval uitdrukkelijk over de bekwaamheid van de beschermde persoon met betrekking tot :
1° het vervreemden van zijn goederen;
2° het aangaan van een lening;
3° het in pand geven of hypothekeren van zijn goederen alsook het geven van de toestemming tot doorhaling van een hypothecaire inschrijving, met of zonder kwijting, en van de overschrijving van een bevel tot uitvoerend beslag zonder betaling;
4° het afsluiten van een pachtcontract, een handelshuurovereenkomst of een gewone huurovereenkomst [5 ...]5;
5° het aanvaarden of verwerpen van een nalatenschap, een algemeen legaat of een legaat onder algemene titel;
6° het aanvaarden van een schenking of een legaat onder bijzondere titel;
7° het optreden in rechte als eiser en verweerder;
8° het afsluiten van een overeenkomst van onverdeeldheid;
9° het aankopen van een onroerend goed;
10° het aangaan van een dading of het afsluiten van een arbitrageovereenkomst;
11° het voortzetten van een handelszaak;
12° het berusten in een vordering betreffende onroerende rechten;
13° het schenken onder levenden;
14° het aangaan of wijzigen van een huwelijkscontract;
[2 14/1° een overeenkomst als bedoeld in artikel 1478, vierde lid, af te sluiten en te wijzigen;]2
15° het maken of herroepen van een uiterste wilsbeschikking;
16° het stellen van handelingen met betrekking tot het dagelijkse beheer;
17° de uitoefening van het wettelijk bewind over de goederen van de minderjarige bedoeld in boek I, titel IX;
[4 18° het aangaan van een door de wet toegelaten erfovereenkomst;]4
[5 19° de uitoefening van zijn rechten en plichten in fiscale en sociale zaken;
20° het aangaan van periodieke schulden.]5
In voorkomend geval verduidelijkt de vrederechter in zijn beschikking welke de in het derde lid, 16°, bedoelde handelingen zijn die betrekking hebben op het dagelijkse beheer [5 en of en onder welke voorwaarden de beschermde persoon een bankkaart kan gebruiken om die handelingen te stellen]5.
§ 3. Ingeval de vrederechter zowel een rechterlijke beschermingsmaatregel met betrekking tot de persoon als een rechterlijke beschermingsmaatregel met betrekking tot de goederen beveelt, bepaalt hij in twee onderscheiden delen van zijn beschikking de handelingen met betrekking tot de persoon en de handelingen met betrekking tot de goederen waarvoor de beschermde persoon onbekwaam is.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij W 2013-03-17/14, art. 42, 061; inwerkingtreding : 01-09-2014 (W 2014-05-12/02, art. 22)>
(2)<W 2014-04-25/23, art. 187, 062; Inwerkingtreding : 01-09-2014>
(3)<W 2018-01-07/01, art. 29, 078; Inwerkingtreding : 01-03-2018>
(4)<W 2017-07-31/25, art. 5, 083; Inwerkingtreding : 01-09-2018>
(5)<W 2018-12-21/09, art. 11, 086; Inwerkingtreding : 01-03-2019>
(6)<W 2018-12-21/09, art. 11,d, 086; Inwerkingtreding : 31-03-2019>
Art. 492/2. [1 De vrederechter kan de vertegenwoordiging bij het verrichten van een rechtshandeling of proceshandeling slechts bevelen ingeval de bijstand bij het verrichten van die handeling niet volstaat.
Indien de beschikking geen andersluidende aanwijzing bevat, wordt de beschermde persoon alleen bijgestaan bij het verrichten van de handelingen waarvoor hij onbekwaam is verklaard.
Ten aanzien van een in artikel 488/2 bedoelde persoon kan de vrederechter enkel de bijstand bevelen bij bepaalde of alle handelingen die betrekking hebben op de goederen van de beschermde persoon.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij W 2013-03-17/14, art. 43, 061; inwerkingtreding : 01-09-2014 (W 2014-05-12/02, art. 22)>
Art. 492/3.[1 De rechterlijke beschermingsmaatregel heeft gevolgen vanaf de bekendmaking van de beschikking in het Belgisch Staatsblad wat betreft de handelingen bedoeld in [2 de artikelen 499/7, §§ 1 en 2 [4 , 784/1]4, 905, 1397/1 en 1478, vierde lid]2 [3 evenals de door de wet toegelaten erfovereenkomsten]3. Voor de andere handelingen heeft de rechterlijke beschermingsmaatregel gevolgen vanaf de indiening van het verzoekschrift tot aanstelling van een bewindvoerder.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij W 2013-03-17/14, art. 44, 061; inwerkingtreding : 01-09-2014 (W 2014-05-12/02, art. 22)>
(2)<W 2014-05-12/02, art. 13, 003; Inwerkingtreding : 01-09-2014>
(3)<W 2017-07-31/25, art. 6, 083; Inwerkingtreding : 01-09-2018>
(4)<W 2020-07-31/03, art. 78, 089; Inwerkingtreding : 01-09-2020>
Art. 492/4.[1 De vrederechter kan te allen tijde hetzij ambtshalve, hetzij op verzoek van de beschermde persoon of diens vertrouwenspersoon of bewindvoerder of van elke belanghebbende evenals van de procureur des Konings, bij een met redenen omklede beschikking, een einde maken aan de rechterlijke beschermingsmaatregel of de inhoud ervan wijzigen. [3 ...]3 In voorkomend geval eindigt de rechterlijke beschermingsmaatregel op de dag van de beschikking.
[3 De vrederechter evalueert de rechterlijke beschermingsmaatregel ambtshalve indien hij het nodig acht of indien er zich een fundamentele wijziging in de omstandigheden heeft voorgedaan en handelt, in voorkomend geval, overeenkomstig het eerste lid. De bewindvoerder brengt de vrederechter op de hoogte telkens er zich een fundamentele wijziging in de omstandigheden heeft voorgedaan.]3
De rechterlijke beschermingsmaatregel eindigt van rechtswege in geval van overlijden van de beschermde persoon, door het verstrijken van de duur waarvoor hij is genomen of in geval van toekenning van de definitieve invrijheidstelling aan de geïnterneerde. Het openbaar ministerie geeft de vrederechter kennis van de definitieve invrijheidstelling van de geïnterneerde.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij W 2013-03-17/14, art. 45, 061; inwerkingtreding : 01-09-2014 (W 2014-05-12/02, art. 22)>
(2)<W 2014-04-25/23, art. 188, 062; Inwerkingtreding : 01-09-2014>
(3)<W 2018-12-21/09, art. 12, 086; Inwerkingtreding : 01-03-2019>
Art. 492/5.
<Opgeheven bij W 2018-12-21/09, art. 13, 086; Inwerkingtreding : 01-03-2019>
Onderafdeling 3. - [1 Sanctionering]1
----------
(1)<Ingevoegd bij W 2013-03-17/14, art. 47, 061; inwerkingtreding : 01-09-2014 (W 2014-05-12/02, art. 22)>
Art. 493.[1 § 1. De handelingen die door de beschermde persoon zijn verricht in strijd met zijn overeenkomstig artikel 492/1, § 1, vastgestelde onbekwaamheid met betrekking tot zijn persoon, zijn rechtens nietig.
Indien de in het eerste lid bedoelde handelingen voorwaardelijk werden toegestaan door de vrederechter maar door de beschermde persoon werden verricht zonder dat die voorwaarden in acht werden genomen, kan de nietigheid van die handelingen worden ingeroepen.
§ 2. De in [2 de artikelen 499/7, § 2 [5 , 784/1]5, 905, 1397/1 en 1478, vierde lid bedoelde voorwaarden,]2, bedoelde handelingen [3 , evenals de door de wet toegelaten erfovereenkomsten,]3 die door de beschermde persoon zijn verricht in strijd met zijn overeenkomstig artikel 492/1, § 2, vastgestelde onbekwaamheid met betrekking tot zijn goederen, zijn rechtens nietig.
Onder voorbehoud van het eerste lid, zijn de handelingen die door de beschermde persoon zijn verricht in strijd met zijn onbekwaamheid met betrekking tot zijn goederen, vastgesteld overeenkomstig artikel 492/1, § 2, nietig in geval van benadeling. De nietigheid wordt door de rechter beoordeeld rekening houdend met de rechten van derden te goeder trouw. De rechter kan echter de verbintenissen die de beschermde persoon door aankopen of op een andere wijze mocht hebben aangegaan ook verminderen, ingeval zij buitensporig zijn; de rechter houdt daarbij rekening met het vermogen van de beschermde persoon, de goede trouw van de personen die met hem hebben gehandeld en het nut of de nutteloosheid van de uitgaven.
Indien handelingen bedoeld in de artikelen 905 [2 , 1397/1 en 1478, vierde lid]2 [3 , evenals de door de wet toegelaten erfovereenkomsten,]3 voorwaardelijk werden toegestaan door de vrederechter, maar door de beschermde persoon werden verricht zonder dat die voorwaarden in acht werden genomen, zijn deze handelingen rechtens nietig. [2 Hetzelfde geldt indien de gestelde handeling een testament is dat niet voldoet aan de in artikel 905, derde lid, of, in voorkomend geval, artikel 905, vierde lid.]2
§ 3. De nietigheid kan uitsluitend door de beschermde persoon en zijn bewindvoerder worden ingeroepen. [2 De nietige handeling kan tijdens de duur van de beschermingsmaatregel bevestigd worden door zijn bewindvoerder of, ingeval het een handeling betreft bedoeld in de artikelen 905, 1397/1 en 1478, vierde lid, [3 of een door de wet toegelaten erfovereenkomst,]3 door de beschermde persoon. Als het om een in de artikelen 499/7 [5 , 784/1]5, 905, 1397/1 en 1478, vierde lid, bedoelde handeling [3 of een door de wet toegelaten erfovereenkomst,]3 gaat, verleent de vrederechter een bijzondere machtiging aan de bewindvoerder of, in voorkomend geval, aan de beschermde persoon.]2 [4 ...]4
Wanneer de beschermde persoon als zodanig wordt toegelaten tot herstel in zijn recht tegen zijn verbintenissen, kan hetgeen ten gevolge van die verbintenissen is betaald tijdens de bescherming van hem niet worden teruggevorderd, tenzij bewezen is dat het betaalde hem tot voordeel heeft gestrekt.
§ 4. Dit artikel is van toepassing op de handelingen die de beschermde persoon die zich laat bijstaan, heeft gesteld in strijd met artikel 498/1.]1
----------
(1)<W 2013-03-17/14, art. 48, 061; inwerkingtreding : 01-09-2014 (W 2014-05-12/02, art. 22)>
(2)<W 2014-05-12/02, art. 14, 003; Inwerkingtreding : 01-09-2014>
(3)<W 2017-07-31/25, art. 7, 083; Inwerkingtreding : 01-09-2018>
(4)<W 2018-12-21/09, art. 14, 086; Inwerkingtreding : 01-03-2019>
(5)<W 2020-07-31/03, art. 79, 089; Inwerkingtreding : 01-09-2020>
Art. 493/1. [1 De vordering tot nietigverklaring verjaart door verloop van vijf jaren.
Deze termijn loopt tegen de beschermde persoon vanaf het tijdstip waarop hij van de betwiste handeling kennis heeft gekregen, of vanaf de betekening die hem ervan is gedaan na afloop van de opdracht van de bewindvoerder.
De termijn loopt tegen zijn erfgenamen vanaf het tijdstip waarop zij kennis ervan hebben gekregen of vanaf de betekening die hun ervan is gedaan na het overlijden van hun rechtsvoorganger.
De verjaring die tegen de beschermde persoon is beginnen lopen, loopt verder tegen de erfgenamen.
De beschermde persoon of zijn erfgenamen kunnen echter, ook na verloop van die termijn, vergoeding voor geleden schade vorderen van de medecontractant die te kwader trouw was.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij W 2013-03-17/14, art. 49, 061; inwerkingtreding : 01-09-2014 (W 2014-05-12/02, art. 22)>
Art. 493/2.[1 Elke handeling die is verricht voordat de rechterlijke beschermingsmaatregel gevolgen had, kan worden vernietigd, indien [2 de oorzaak van de beschermingsmaatregel getroffen op grond van artikel 488/1]2 kennelijk bestond ten tijde van het verrichten van die handelingen.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij W 2013-03-17/14, art. 50, 061; inwerkingtreding : 01-09-2014 (W 2014-05-12/02, art. 22)>
(2)<W 2014-04-25/23, art. 189, 062; Inwerkingtreding : 01-09-2014>
Art. 493/3. [1 Na het overlijden van de beschermde persoon kunnen de door hem ten bezwarende titel verrichte handelingen niet worden betwist op grond van zijn gezondheidstoestand, dan voor zover de rechterlijke bescherming was uitgesproken of gevorderd voor zijn overlijden, tenzij het bewijs van wilsonbekwaamheid uit de betwiste handeling zelf voortvloeit.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij W 2013-03-17/14, art. 51, 061; inwerkingtreding : 01-09-2014 (W 2014-05-12/02, art. 22)>
HOOFDSTUK II/1. [1 Het bewind]1
----------
(1)<Ingevoegd bij W 2013-03-17/14, art. 52, 061; inwerkingtreding : 01-09-2014 (W 2014-05-12/02, art. 22)>
Afdeling 1. [1 Definities]1
----------
(1)<Ingevoegd bij W 2013-03-17/14, art. 53, 061; inwerkingtreding : 01-09-2014 (W 2014-05-12/02, art. 22)>
Art. 494.[1 Voor de toepassing van dit hoofdstuk wordt verstaan onder :
a) beschermde persoon : een meerderjarige persoon die door een beslissing genomen overeenkomstig artikel 492/1 onbekwaam werd verklaard om één of meerdere handelingen te stellen;
b) bewindvoerder over de persoon : persoon die de beschermde persoon bijstaat of vertegenwoordigt bij het stellen van handelingen met betrekking tot zijn persoon waarvoor hij onbekwaam werd verklaard overeenkomstig artikel 492/1;
c) bewindvoerder over de goederen : persoon die de beschermde persoon bijstaat of vertegenwoordigt bij het stellen van handelingen met betrekking tot zijn goederen waarvoor hij onbekwaam werd verklaard overeenkomstig artikel 492/1;
d) vertrouwenspersoon : persoon die als bemiddelaar optreedt tussen de bewindvoerder over de persoon, de bewindvoerder over de goederen en de beschermde persoon, de mening vertolkt van de beschermde persoon in de bij de wet bepaalde gevallen indien hij daar zelf niet toe in staat is of hem ondersteunt bij het uiten van zijn mening ingeval hij dit niet zelfstandig kan en toezicht uitoefent op de goede werking van het bewind;
e) bijstand : het optreden van de bewindvoerder ter vervolmaking van de rechtsgeldigheid van een handeling gesteld door de beschermde persoon zelf;
f) vertegenwoordiging : het optreden van de bewindvoerder in naam en voor rekening van de beschermde persoon;
g) beheer : het optreden van de bewindvoerder door het stellen van handelingen met betrekking tot de goederen die niet vatbaar zijn voor vertegenwoordiging.]1
----------
(1)<W 2013-03-17/14, art. 54, 061; inwerkingtreding : 01-09-2014 (W 2014-05-12/02, art. 22)>
Afdeling 2. [1 Ontstaan van het bewind]1
----------
(1)<Ingevoegd bij W 2013-03-17/14, art. 55, 061; inwerkingtreding : 01-09-2014 (W 2014-05-12/02, art. 22)>
Art. 495.[1 Het bewind over beschermde personen ontstaat wanneer de vrederechter :
- een rechterlijke beschermingsmaatregel beveelt overeenkomstig artikel 492/1 en een persoon die de beschermde persoon bijstand verleent bij het stellen van handelingen moet worden aangewezen;
- een rechterlijke beschermingsmaatregel beveelt overeenkomstig artikel 492/1 en een persoon die de beschermde persoon vertegenwoordigt bij het stellen van handelingen moet worden aangewezen.]1
----------
(1)<W 2013-03-17/14, art. 56, 061; inwerkingtreding : 01-09-2014 (W 2014-05-12/02, art. 22)>
Afdeling 3. [1 Organisatie van het bewind]1
----------
(1)<Ingevoegd bij W 2013-03-17/14, art. 57, 061; inwerkingtreding : 01-09-2014 (W 2014-05-12/02, art. 22)>
Art. 496.[1 Iedere persoon voor wie geen rechterlijke beschermingsmaatregel bedoeld in artikel 492/1 werd genomen kan, ten overstaan van de vrederechter van zijn verblijfplaats of, bij gebrek daaraan, van zijn woonplaats of ten overstaan van een notaris een verklaring afleggen waarin hij zijn voorkeur te kennen geeft omtrent de aan te wijzen bewindvoerder of vertrouwenspersoon indien de vrederechter een rechterlijke beschermingsmaatregel zou bevelen.
In dezelfde verklaring kunnen een aantal beginselen worden opgenomen die de bewindvoerder met een opdracht van vertegenwoordiging in acht moet nemen bij de uitoefening van zijn opdracht.
Van deze verklaring wordt een authentieke akte opgesteld. De vrederechter met bijstand van de griffier kan zich op verzoek en op kosten van de verzoeker, zelfs buiten zijn kanton, naar diens verblijfplaats of woonplaats begeven om een verklaring op te nemen.
Binnen vijftien dagen na het afleggen van voormelde verklaring laat de griffier of de notaris deze verklaring opnemen in een centraal register dat wordt bijgehouden door de Koninklijke Federatie van het Belgisch notariaat.
De Koning bepaalt de nadere regels inzake oprichting, beheer en raadpleging van het centraal register. De Koning bepaalt welke overheden gratis toegang tot het centraal register hebben. De Koning bepaalt het tarief van de kosten voor de opneming van de verklaringen.
[2 ...]2
De in het eerste lid bedoelde persoon kan op ieder moment op dezelfde wijze als bepaald in het eerste en tweede lid de verklaring herroepen en desgevallend een nieuwe voorkeur uitdrukken. Er wordt voorts gehandeld zoals bepaald in de vorige leden. De vrederechter of notaris voor wie de herroeping plaatsheeft, stelt de vrederechter of notaris voor wie de oorspronkelijke verklaring werd afgelegd, hiervan in kennis. Deze laatste vermeldt de herroeping op de gewijzigde akte.]1
----------
(1)<W 2013-03-17/14, art. 58, 061; inwerkingtreding : 01-09-2014 (W 2014-05-12/02, art. 22)>
(2)<W 2018-12-21/09, art. 15, 086; Inwerkingtreding : 01-03-2019>
Art. 496/1. [1 § 1. De ouders, de echtgenoot, de wettelijk samenwonende, de persoon met wie de beschermde persoon een feitelijk gezin vormt of een lid van de naaste familie die als bewindvoerder werd aangesteld, kunnen ten overstaan van de vrederechter die het administratief dossier beheert een verklaring afleggen waarin de voorkeur te kennen wordt gegeven over de aan te wijzen bewindvoerder indien de bewindvoerder het mandaat zelf niet langer kan uitoefenen.
Van deze verklaring wordt een akte opgesteld, waarvan een eensluidend verklaard afschrift wordt gevoegd bij het administratief dossier bedoeld in artikel 1253 van het Gerechtelijk Wetboek.
Telkens als de vrederechter een bewindvoerder aanstelt ter vervanging of opvolging van de in het eerste lid bedoelde bewindvoerder, gaat hij vooraf na of in het administratief dossier een verklaring werd opgenomen.
§ 2. De persoon die tot vertrouwenspersoon werd aangesteld door de beschermde persoon kan ten overstaan van de vrederechter die het administratief dossier beheert een verklaring afleggen waarin de voorkeur te kennen wordt gegeven over de aan te wijzen vertrouwenspersoon indien hij deze functie zelf niet langer kan uitoefenen. Van deze verklaring wordt een akte opgesteld, waarvan een eensluidend verklaard afschrift wordt gevoegd bij het administratief dossier bedoeld in artikel 1253 van het Gerechtelijk Wetboek.
Telkens als de vrederechter die het administratief dossier beheert een vertrouwenspersoon aanstelt ter vervanging of opvolging van de in het eerste lid bedoelde vertrouwenspersoon, gaat hij vooraf na of in het administratief dossier een verklaring werd opgenomen.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij W 2013-03-17/14, art. 59, 061; inwerkingtreding : 01-09-2014 (W 2014-05-12/02, art. 22)>
Art. 496/2. [1 Indien de persoon die overeenkomstig de artikelen 496 en 496/1 is aangewezen, de bewindvoering aanvaardt, homologeert de vrederechter de aanwijzing, tenzij ernstige redenen met betrekking tot het belang van de beschermde persoon, die nauwkeurig zijn omschreven in de gronden van de beschikking, uitsluiten dat de keuze wordt gevolgd.
De vrederechter mag de homologatie ook weigeren op grond van het uittreksel uit het strafregister van de aangewezen persoon.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij W 2013-03-17/14, art. 60, 061; inwerkingtreding : 01-09-2014 (W 2014-05-12/02, art. 22)>
Art. 496/3.[1 Indien van de mogelijkheden bedoeld in de artikelen 496 en 496/1 geen gebruik is gemaakt of indien het niet mogelijk was de gemaakte keuze te volgen, kiest de vrederechter een bewindvoerder die geschikt is om de te beschermen persoon bij te staan of te vertegenwoordigen.
De vrederechter kiest als bewindvoerder over de persoon bij voorkeur de ouders of één van beide ouders, de echtgenoot, de wettelijk samenwonende, de persoon met wie de te beschermen persoon een feitelijk gezin vormt, een lid van de naaste familie, een persoon die instaat voor de dagelijkse zorg van de te beschermen persoon of de te beschermen persoon en zijn omgeving begeleidt in deze zorg of een private stichting die zich uitsluitend inzet voor de te beschermen persoon [2 of een stichting van openbaar nut die voor de te beschermen personen over een statutair ingesteld comité belast met het opnemen van bewindvoeringen beschikt]2 , rekening houdend met de mening van deze persoon, alsook met zijn persoonlijke omstandigheden, zijn leefomstandigheden en zijn gezinstoestand.
De vrederechter wijst bij voorkeur de bewindvoerder over de persoon aan tot bewindvoerder over de goederen, tenzij dit strijdig is met het belang van de te beschermen persoon of er geen vertrouwenspersoon werd aangewezen. Bij afwezigheid van bewindvoerder over de persoon of ingeval de vrederechter oordeelt dat een andere persoon tot bewindvoerder over de goederen moet aangewezen worden, kiest hij als bewindvoerder over de goederen bij voorkeur de ouders of één van beide ouders, de echtgenoot, de wettelijk samenwonende, de persoon met wie de te beschermen persoon een feitelijk gezin vormt, een lid van de naaste familie, een persoon die instaat voor de dagelijkse zorg van de te beschermen persoon of de te beschermen persoon en zijn omgeving begeleidt in deze zorg, of een private stichting die zich uitsluitend inzet voor de te beschermen persoon [2 of een stichting van openbaar nut die voor de te beschermen personen over een statutair ingesteld comité belast met het opnemen van bewindvoeringen beschikt]2 , of de lasthebber bedoeld in artikel 490, rekening houdend met de mening van de te beschermen persoon alsook met zijn persoonlijke omstandigheden, de aard en samenstelling van het te beheren vermogen en de gezinstoestand van de te beschermen persoon.]1
[2 Indien de vrederechter een private stichting of een stichting van openbaar nut wenst aan te wijzen tot bewindvoerder, onderzoekt hij vooraf of de statuten van deze stichting en de reglementen die ter uitvoering van de statuten zijn uitgevaardigd, aansluiten bij de doelstellingen en bepalingen van dit hoofdstuk.]2
----------
(1)<Ingevoegd bij W 2013-03-17/14, art. 61, 061; inwerkingtreding : 01-09-2014 (W 2014-05-12/02, art. 22)>
(2)<W 2014-04-25/23, art. 190, 062; Inwerkingtreding : 01-09-2014>
Art. 496/4.[1 § 1. De vrederechter kan, met uitzondering van de ouders van de te beschermen persoon, slechts één persoon tot bewindvoerder over de persoon aanwijzen.
§ 2. De vrederechter kan in het belang van de te beschermen persoon verscheidene bewindvoerders over de goederen aanstellen. In voorkomend geval verduidelijkt hij de bevoegdheden van de onderscheiden bewindvoerders en de wijze waarop zij deze bevoegdheden uitoefenen.
Ten opzichte van derden die te goeder trouw zijn, wordt elke bewindvoerder geacht te handelen met instemming van de andere bewindvoerder of bewindvoerders, wanneer hij alleen een handeling stelt [2 ...]2 , behoudens de bij de wet bepaalde uitzonderingen.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij W 2013-03-17/14, art. 62, 061; inwerkingtreding : 01-09-2014 (W 2014-05-12/02, art. 22)>
(2)<W 2014-04-25/23, art. 191, 062; Inwerkingtreding : 01-09-2014>
Art. 496/5. [1 Niemand is verplicht de bewindvoering op zich te nemen.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij W 2013-03-17/14, art. 63, 061; inwerkingtreding : 01-09-2014 (W 2014-05-12/02, art. 22)>
Art. 496/6.[1 Mogen geen bewindvoerders zijn :
1° personen ten aanzien van wie een rechterlijke of een buitengerechtelijke beschermingsmaatregel werd genomen;
2° rechtspersonen, met uitzondering van de private stichting die zich uitsluitend inzet voor de beschermde persoon [2 of een stichting van openbaar nut die voor de te beschermen personen over een statutair ingesteld comité belast met het opnemen van bewindvoeringen beschikt]2;
3° bestuurs- of personeelsleden van de instelling waar de beschermde persoon verblijft;
4° wat uitsluitend het bewind over de goederen betreft, personen die niet vrij over hun goederen kunnen beschikken;
5° personen die, krachtens artikel 32 van de wet van 8 april 1965 betreffende de jeugdbescherming, het ten laste nemen van minderjarigen die een als misdrijf omschreven feit hebben gepleegd en het herstel van de door dit feit veroorzaakte schade, volledig ontzet zijn uit het ouderlijk gezag.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij W 2013-03-17/14, art. 64, 061; inwerkingtreding : 01-09-2014 (W 2014-05-12/02, art. 22)>
(2)<W 2014-04-25/23, art. 192, 062; Inwerkingtreding : 01-09-2014>
Art. 496/7.[1 Onverminderd artikel 492/4 kan de vrederechter te allen tijde, hetzij ambtshalve hetzij op verzoek van de beschermde persoon, van diens vertrouwenspersoon of bewindvoerder of van elke belanghebbende evenals van de procureur des Konings, bij een met redenen omklede beschikking, de bewindvoerder vervangen of diens bevoegdheden wijzigen. Ingeval er verscheidene bewindvoerders over de goederen werden aangesteld, kan hij daarenboven een einde maken aan de opdracht van een bewindvoerder of de wijze waarop zij hun bevoegdheden uitoefenen wijzigen. [2 ...]2
Indien hij zulks nodig acht, kan de vrederechter van de bewindvoerder over de goederen waarborgen eisen, hetzij bij zijn aanwijzing, hetzij gedurende de uitoefening van zijn opdracht.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij W 2013-03-17/14, art. 65, 061; inwerkingtreding : 01-09-2014 (W 2014-05-12/02, art. 22)>
(2)<W 2018-12-21/09, art. 16, 086; Inwerkingtreding : 01-03-2019>
Afdeling 4. [1 De werking van het bewind]1
----------
(1)<Ingevoegd bij W 2013-03-17/14, art. 66, 061; inwerkingtreding : 01-09-2014 (W 2014-05-12/02, art. 22)>
Onderafdeling 1. [1 Algemene bepalingen]1
----------
(1)<Ingevoegd bij W 2013-03-17/14, art. 67, 061; inwerkingtreding : 01-09-2014 (W 2014-05-12/02, art. 22)>
Art. 497.[1 De bewindvoering is een persoonlijke opdracht die niet overgaat op de erfgenamen van de bewindvoerder.
De bewindvoering heeft tot doel de belangen van de beschermde persoon te behartigen. Zij bevordert, in de mate van het mogelijke, de autonomie van de beschermde persoon.]1
----------
(1)<W 2013-03-17/14, art. 68, 061; inwerkingtreding : 01-09-2014 (W 2014-05-12/02, art. 22)>
Art. 497/1. [1 De Koning kan de uitoefening van de functie van bewindvoerder afhankelijk maken van bepaalde voorwaarden, onder meer door het aantal personen te beperken van wie men bewindvoerder kan zijn.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij W 2013-03-17/14, art. 69, 061; inwerkingtreding : 01-09-2014 (W 2014-05-12/02, art. 22)>
Art. 497/2.[1 De volgende handelingen zijn [5 , in zoverre de beschermde persoon daarvoor handelingsonbekwaam werd verklaard]5 niet vatbaar voor bijstand of vertegenwoordiging door de bewindvoerder :
1° het geven van de toestemming tot huwen, bedoeld in de artikelen 75 en 146;
2° het instellen van een vordering tot nietigverklaring van een huwelijk, bedoeld in de artikelen 180, 184 en 192;
3° het vaststellen van de echtelijke verblijfplaats, bedoeld in artikel 214, tweede lid;
4° de toestemming om over de gezinswoning te beschikken, bedoeld in artikel 220, § 1;
5° het instellen van een vordering tot echtscheiding op grond van onherstelbare ontwrichting van het huwelijk, bedoeld in artikel 229;
6° het instellen van een vordering tot scheiding van tafel en bed, bedoeld in artikel 311bis;
7° het indienen van een verzoek tot echtscheiding door onderlinge toestemming, bedoeld in artikel 230;
8° de erkenning van een kind, bedoeld in artikel 328;
9° de toestemming tot de erkenning, bedoeld in artikel 329bis, § 2;
10° het verzet tegen een rechtsvordering tot onderzoek naar het moederschap of het vaderschap, bedoeld in artikel 332quinquies, § 2;
11° [2 ...]2
12° het verlenen van de toestemming tot zijn adoptie, bedoeld in artikel 348-1;
13° de uitoefening van het ouderlijk gezag over het minderjarige kind van de beschermde persoon, [2 met uitzondering van de uitoefening van het wettelijk bewind over de goederen van de minderjarige bedoeld in boek I, titel IX,]2 alsook van de ouderlijke prerogatieven met betrekking tot de staat van de persoon van dit minderjarige kind;
14° het afleggen van een verklaring tot wettelijke samenwoning, bedoeld in artikel 1476, § 1, alsook de beëindiging van de wettelijke samenwoning, bedoeld in artikel 1476, § 2;
15° het verlenen van de toestemming tot sterilisatie;
16° het verlenen van de toestemming tot een handeling van medisch begeleide voortplanting zoals bedoeld in de wet van 6 juli 2007 betreffende de medisch begeleide voortplanting en de bestemming van de overtallige embryo's en de gameten;
17° [6 de in artikel 135/1 bedoelde aangifte van de overtuiging dat het geslacht vermeld in de akte van geboorte niet overeenstemt met de innerlijk beleefde genderidentiteit;]6
18° het verzoek tot euthanasie bedoeld in artikel 3 en 4 van de wet van 28 mei 2002 betreffende de euthanasie;
19° het verzoek tot uitvoering van een zwangerschapsafbreking bedoeld [4 in artikel 2 van de wet van 15 oktober 2018 betreffende de vrijwillige zwangerschapsafbreking, tot opheffing van de artikelen 350 en 351 van het Strafwetboek, tot wijziging van de artikelen 352 en 383 van hetzelfde Wetboek en tot wijziging van diverse wetsbepalingen]4;
20° het verlenen van de toestemming tot het stellen van handelingen die de fysieke integriteit of de intieme levenssfeer van de beschermde persoon raken, onverminderd de afwijkende bepalingen opgenomen in bijzondere wetten;
21° het verlenen van de toestemming voor het gebruik van gameten of embryo's in vitro voor onderzoeksdoeleinden bedoeld in artikel 8 van de wet van 11 mei 2003 betreffende het onderzoek op embryo's in vitro;
22° de uitoefening van het recht op weigering om een autopsie uit te voeren op zijn kind van minder dan achttien maanden bedoeld in artikel 3 van de wet van 26 maart 2003 houdende regeling van de autopsie na het onverwachte en medisch onverklaarde overlijden van een kind van minder dan achttien maanden;
23° het verlenen van de toestemming tot afneming van bloed en bloedderivaten zoals bedoeld in artikel 5 van de wet van 5 juli 1994 betreffende bloed en bloedderivaten van menselijke oorsprong;
24° het schenken onder levenden, met uitzondering van de gebruikelijke geschenken in verhouding tot het vermogen van de beschermde persoon [2 en van het bepaalde in artikel 499/7, § 4]2;
25° het maken of herroepen van een uiterste wilsbeschikking;
26° de uitoefening van politieke rechten bedoeld in artikel 8, tweede lid, van de Grondwet;]1
[3 27° het aangaan van een door de wet toegelaten erfovereenkomst, in de hoedanigheid van beschikker, of in de hoedanigheid van vermoedelijk erfgenaam wanneer de erfovereenkomst, in hoofde van de beschermde persoon, de verzaking aan rechten in een niet opengevallen nalatenschap tot gevolg heeft;]3
[5 28° het verlenen van de toestemming tot het wegnemen van organen bedoeld in artikel 5 of 10 van de wet van 13 juni 1986 betreffende het wegnemen en transplanteren van organen.]5
----------
(1)<Ingevoegd bij W 2013-03-17/14, art. 70, 061; inwerkingtreding : 01-09-2014 (W 2014-05-12/02, art. 22)>
(2)<W 2014-04-25/23, art. 193, 062; Inwerkingtreding : 01-09-2014>
(3)<W 2017-07-31/25, art. 8, 083; Inwerkingtreding : 01-09-2018>
(4)<W 2018-10-15/03, art. 4, 085; Inwerkingtreding : 08-11-2018>
(5)<W 2018-12-21/09, art. 17, 086; Inwerkingtreding : 01-03-2019>
(6)<W 2018-12-21/09, art. 17,b, 086; Inwerkingtreding : 31-03-2019>
Art. 497/3.[1 § 1. [2 Geschillen tussen de bewindvoerder over de persoon en de bewindvoerder over de goederen of tussen de bewindvoerders over de goederen worden beslecht in het belang van de beschermde persoon, na getracht te hebben het standpunt van de partijen dichter bij elkaar te brengen overeenkomstig artikel 1247 van het Gerechtelijk Wetboek.]2
[2 De in het eerste lid bedoelde procedure is ook van toepassing op de geschillen tussen enerzijds de bewindvoerder over de persoon of de bewindvoerder over de goederen en anderzijds de beschermde persoon.]2
§ 2. Rechtshandelingen en beslissingen die zowel betrekking hebben op de persoon als op de goederen van de beschermde persoon mogen alleen met instemming van de bewindvoerder over de persoon en de bewindvoerder over de goederen worden genomen.
Ten opzichte van derden die te goeder trouw zijn, wordt elke bewindvoerder geacht te handelen met instemming van de andere bewindvoerder wanneer hij alleen een handeling stelt die met de rechterlijke beschermingsregeling verband houdt, behoudens de bij de wet bepaalde uitzonderingen]1
----------
(1)<Ingevoegd bij W 2013-03-17/14, art. 71, 061; inwerkingtreding : 01-09-2014 (W 2014-05-12/02, art. 22)>
(2)<W 2018-12-21/09, art. 18, 086; Inwerkingtreding : 01-03-2019>
Art. 497/4.[1 In geval van belangentegenstelling tussen de beschermde persoon en zijn bewindvoerder wijst de vrederechter of de rechter bij wie de zaak aanhangig is, hetzij ambtshalve hetzij op verzoek van de vertrouwenspersoon, van iedere belanghebbende of van de procureur des Konings, een bewindvoerder ad hoc aan.
[2 ...]2]1
----------
(1)<Ingevoegd bij W 2013-03-17/14, art. 72, 061; inwerkingtreding : 01-09-2014 (W 2014-05-12/02, art. 22)>
(2)<W 2018-12-21/09, art. 19, 086; Inwerkingtreding : 01-03-2019>
Art. 497/5.[1 Na [2 onderzoek van het verslag bedoeld in de artikelen 498/3, 498/4, 499/14 of 499/17, overeenkomstig artikel 497/8, en de goedkeuring ervan]2, kan de vrederechter de bewindvoerder, bij een met bijzondere redenen omklede beslissing, een bezoldiging toekennen waarvan het bedrag niet hoger mag zijn dan drie procent van de inkomsten van de beschermde persoon. De vrederechter houdt bij de begroting van de bezoldiging rekening met de aard, de samenstelling en omvang van het beheerde vermogen, alsook met de aard, complexiteit en omvang van de door de bewindvoerder geleverde prestaties. Indien de bewindvoerder over de persoon niet werd aangesteld tot bewindvoerder over de goederen bepaalt de vrederechter welk aandeel in de bezoldiging elk van beiden ontvangt. De Koning kan de inkomsten bepalen die als basis dienen voor de begroting van de bezoldiging.
Ingeval de vrederechter vaststelt dat de bewindvoerder tekortschiet in de uitoefening van zijn opdracht, kan hij bij een met bijzondere redenen omklede beslissing weigeren een bezoldiging toe te kennen of een lagere bezoldiging toekennen.
Naast de bezoldiging worden de gemaakte kosten vergoed, na door de vrederechter behoorlijk te zijn nagezien. De Koning kan bepaalde kosten op forfaitaire wijze begroten [2 en de wijze bepalen waarop de vergoeding van deze kosten wordt begroot]2.
De vrederechter kan de bewindvoerder, na [2 mededeling]2 van met redenen omklede staten, een vergoeding toekennen die in overeenstemming is met de vervulde buitengewone ambtsverrichtingen. Onder buitengewone ambtsverrichtingen worden de materiële en intellectuele prestaties verstaan die niet kaderen in het dagelijks beheer van het vermogen van de beschermde persoon. De Koning kan de wijze bepalen waarop de vergoeding voor buitengewone ambtsverrichtingen wordt begroot [2 en kan bepalen welke ambtsverrichtingen als buitengewoon kunnen worden beschouwd]2.
Behoudens in uitzonderlijke omstandigheden kan de vrederechter geen bezoldiging toekennen aan de ouder of de ouders van de beschermde persoon die aangewezen zijn als bewindvoerder.
Het is de bewindvoerder verboden, buiten de in het eerste, derde en vierde lid vermelde bezoldigingen of vergoedingen, enige bezoldiging of voordeel, van welke aard ook of van wie ook, te ontvangen met betrekking tot de uitoefening van het gerechtelijk mandaat van bewindvoerder.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij W 2013-03-17/14, art. 73, 061; inwerkingtreding : 01-09-2014 (W 2014-05-12/02, art. 22)>
(2)<W 2018-12-21/09, art. 20, 086; Inwerkingtreding : 01-03-2019>
Art. 497/6.[1 De vrederechter kan de maatregelen bedoeld in artikel 1246 van het Gerechtelijk Wetboek nemen om inlichtingen in te winnen over de familiale, morele en materiële toestand van de te beschermen persoon alsook over diens levensomstandigheden.]1
----------
(1)<W 2018-12-21/09, art. 21, 086; Inwerkingtreding : 01-03-2019>
Art. 497/7. [1 De bewindvoerder over de persoon en de bewindvoerder over de goederen brengen elkaar en de vertrouwenspersoon op de hoogte van de handelingen die zij in uitvoering van hun opdracht verrichten.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij W 2013-03-17/14, art. 75, 061; inwerkingtreding : 01-09-2014 (W 2014-05-12/02, art. 22)>
Art. 497/8.[1 De vrederechter onderzoekt en keurt de verslagen bedoeld in de artikelen 498/3, 498/4, 499/6, 499/14 of 499/17 goed nadat minstens werd nagegaan of:
1° het verslag en, indien nodig, de bij het verslag gevoegde documenten, zijn neergelegd;
2° het verslag ten minste de wettelijk vereiste elementen bevat;
3° het verslag in overeenstemming is met het door de Koning opgestelde model;
4° indien er meerdere bewindvoerders zijn, de wijze van opmaak van het verslag bedoeld in artikel 498/3, § 2, derde lid, werd nageleefd; en
5° er geen ernstige aanwijzingen zijn van tekortkomingen of fraude in het beheer van de bewindvoerder.]1
----------
(1)<W 2018-12-21/09, art. 22, 086; Inwerkingtreding : 01-03-2019>
Onderafdeling 2. - [1 Bijstand]1
----------
(1)<Ingevoegd bij W 2013-03-17/14, art. 77, 061; inwerkingtreding : 01-09-2014 (W 2014-05-12/02, art. 22)>
Art. 498.[1 Deze onderafdeling is van toepassing ingeval de vrederechter een rechterlijke beschermingsmaatregel van bijstand heeft bevolen overeenkomstig artikel 492/1.
In afwijking van het eerste lid is deze onderafdeling in ieder geval van toepassing indien de vrederechter een rechterlijke beschermingsmaatregel heeft bevolen ten aanzien van een persoon die verkeert in de toestand bedoeld in artikel 488/2.]1
----------
(1)<W 2013-03-17/14, art. 78, 061; inwerkingtreding : 01-09-2014 (W 2014-05-12/02, art. 22)>
Art. 498/1.[1 De vrederechter die overeenkomstig artikel 492/2 de bijstand beveelt, bepaalt de nadere regels ervan. De vrederechter kan bepalen dat de bijstand bestaat in het door de bewindvoerder verlenen van een voorafgaande toestemming tot het verrichten van één welbepaalde handeling, [2 van een categorie van welbepaalde handelingen of van handelingen die gericht zijn op een welbepaald doel. De vrederechter verduidelijkt in het laatste geval uitdrukkelijk de handelingen die verband houden met dit doel in zijn beschikking bedoeld in artikel 492/1]2. De toestemming tot het verrichten van handelingen die gericht zijn op een welbepaald doel moet in ieder geval schriftelijk worden verleend.
Bij gebreke van aanwijzingen in de in het eerste lid bedoelde beschikking bestaat de bijstand uit de voorafgaandelijke schriftelijke toestemming tot het verrichten van de handeling of, ingeval het een in artikel 499/7 bedoelde handeling betreft en er een geschrift wordt opgemaakt, in de medeondertekening van dit geschrift door de bewindvoerder.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij W 2013-03-17/14, art. 79, 061; inwerkingtreding : 01-09-2014 (W 2014-05-12/02, art. 22)>
(2)<W 2014-04-25/23, art. 194, 062; Inwerkingtreding : 01-09-2014>
Art. 498/2. [1 De bewindvoerder over de persoon verleent bijstand aan de beschermde persoon bij het verrichten van een handeling met betrekking tot de persoon die op grond van artikel 492/1 onder de rechterlijke beschermingsmaatregel valt, tenzij de voorgenomen handeling de belangen van de beschermde persoon kennelijk schaadt.
De bewindvoerder over de goederen verleent bijstand aan de beschermde persoon bij het verrichten van een handeling met betrekking tot de goederen die op grond van artikel 492/1 onder de rechterlijke beschermingsmaatregel valt, tenzij de voorgenomen handeling de belangen van de beschermde persoon schaadt.
De bewindvoerder betrekt de beschermde persoon zoveel mogelijk en in verhouding tot diens begripsvermogen bij de uitoefening van zijn opdracht.
Ingeval de bewindvoerder bij de uitvoering van zijn opdracht de beschermde persoon schade berokkent, is hij enkel aansprakelijk voor zijn bedrog en zijn zware schuld. Niettemin wordt de aansprakelijkheid wegens schuld minder streng toegepast ten aanzien van degene die de opdracht van bijstand om niet op zich neemt, dan ten aanzien van hem die daarvoor de bezoldiging bedoeld in artikel 497/5, eerste lid, ontvangt.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij W 2013-03-17/14, art. 80, 061; inwerkingtreding : 01-09-2014 (W 2014-05-12/02, art. 22)>
Art. 498/3.[1 § 1. De vrederechter bepaalt het tijdstip waarop of de omstandigheden waarin en de wijze waarop de bewindvoerder over de persoon verslag uitbrengt over de handelingen waarvoor hij de beschermde persoon bijstand heeft verleend.
Bij gebreke van aanwijzingen in de in artikel 492/1, § 1, bedoelde beschikking [2 deelt de bewindvoerder jaarlijks een schriftelijk verslag mee]2 aan de vrederechter, aan de beschermde persoon en aan diens vertrouwenspersoon en bewindvoerder over de goederen. De vrederechter kan de bewindvoerder ervan ontslaan dit verslag aan de beschermde persoon te overhandigen, voor zover deze niet in staat is ervan kennis te nemen.
In dit schriftelijk verslag worden minstens de volgende gegevens vermeld :
1° de naam, de voornaam en de woon- of verblijfplaats van de bewindvoerder, of zijn benaming en maatschappelijke zetel;
2° de naam, de voornaam en de woon- of verblijfplaats van de beschermde persoon en diens vertrouwenspersoon;
3° een overzicht van de handelingen waarvoor de bewindvoerder bijstand heeft verleend aan de beschermde persoon.
§ 2. De bewindvoerder over de goederen [2 deelt jaarlijks een schriftelijk verslag mee]2 aan de vrederechter, aan de beschermde persoon en aan diens vertrouwenspersoon en diens bewindvoerder over de persoon. De vrederechter kan de bewindvoerder ervan ontslaan dit verslag aan de beschermde persoon te overhandigen, voor zover deze niet in staat is ervan kennis te nemen.
In dit schriftelijk verslag worden minstens de volgende gegevens vermeld :
1° de naam, de voornaam en de woon- of verblijfplaats van de bewindvoerder of zijn benaming en maatschappelijke zetel;
2° de naam, de voornaam en de woon- of verblijfplaats van de beschermde persoon en diens vertrouwenspersoon;
3° een overzicht van de handelingen waarvoor de bewindvoerder bijstand heeft verleend aan de beschermde persoon.
Ingeval de vrederechter verscheidene bewindvoerders over de goederen heeft aangesteld, bepaalt hij de wijze waarop ze dit schriftelijk verslag dienen uit te brengen.
[2 § 2/1. Wanneer slechts één bewindvoerder wordt aangewezen als bewindvoerder over de persoon en over de goederen, brengt die bewindvoerder jaarlijks één enkel verslag uit.]2
§ 3. [2 De vrederechter gaat na of het verslag voldoet aan de voorwaarden bedoeld in artikel 497/8 en indien dat het geval is, keurt hij het verslag goed]2. Eventuele opmerkingen of aanmerkingen waarmee de bewindvoerder in de toekomst rekening dient te houden [...] worden [2 hem ter kennis gebracht]2.
Het verslag wordt bij het in artikel 1253 van het Gerechtelijk Wetboek bedoelde administratief dossier gevoegd.
§ 4. De Koning bepaalt een model van verslag.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij W 2013-03-17/14, art. 81, 061; inwerkingtreding : 01-09-2014 (W 2014-05-12/02, art. 22)>
(2)<W 2018-12-21/09, art. 23, 086; Inwerkingtreding : 01-03-2019>
Art. 498/4.[1 [2 De bewindvoerder deelt binnen een maand na de beëindiging van zijn opdracht een eindverslag, opgesteld overeenkomstig artikel 498/3, § 1, derde lid, en/of 498/3, § 2, tweede lid, mee aan de vrederechter, aan de persoon ten aanzien van wie de rechterlijke beschermingsmaatregel is beëindigd of aan de nieuwe bewindvoerder. Het verslag wordt in laatstgenoemd geval eveneens meegedeeld aan de beschermde persoon en diens vertrouwenspersoon.]2 De vrederechter kan de bewindvoerder er evenwel van ontslaan om dit verslag over te zenden aan de beschermde persoon, voor zover deze niet in staat is ervan kennis te nemen.
[2 De vrederechter gaat na of het verslag voldoet aan de voorwaarden bedoeld in artikel 497/8. Naargelang van het resultaat keurt hij het verslag goed of weigert hij het. In voorkomend geval wordt melding gemaakt van de reden voor de weigering om het verslag goed te keuren.]2
[2 ...]2
Het verslag [2 wordt]2 bij het in artikel 1253 van het Gerechtelijk Wetboek bedoelde administratief dossier gevoegd.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij W 2013-03-17/14, art. 82, 061; inwerkingtreding : 01-09-2014 (W 2014-05-12/02, art. 22)>
(2)<W 2018-12-21/09, art. 24, 086; Inwerkingtreding : 01-03-2019>
Onderafdeling 3. - [1 Vertegenwoordiging en beheer]1
----------
(1)<Ingevoegd bij W 2013-03-17/14, art. 83, 061; inwerkingtreding : 01-09-2014 (W 2014-05-12/02, art. 22)>
Art. 499.[1 Deze onderafdeling is van toepassing ingeval de vrederechter een rechterlijke beschermingsmaatregel van vertegenwoordiging heeft bevolen overeenkomstig artikel 492/1.]1
----------
(1)<W 2013-03-17/14, art. 84, 061; inwerkingtreding : 01-09-2014 (W 2014-05-12/02, art. 22)>
Art. 499/1.[1 § 1. De bewindvoerder over de persoon vertegenwoordigt de beschermde persoon bij het verrichten van een rechtshandeling of proceshandeling met betrekking tot de persoon, voor zover deze handeling valt onder de rechterlijke beschermingsmaatregel bedoeld in artikel 492/1, § 1.
§ 2. De bewindvoerder over de goederen beheert de goederen van de beschermde persoon zoals een goede huisvader en vertegenwoordigt de beschermde persoon bij het verrichten van een rechtshandeling of proceshandeling met betrekking tot deze goederen, voor zover deze handeling valt onder de rechterlijke beschermingsmaatregel bedoeld in artikel 492/1, § 2.
§ 3. De bewindvoerder neemt bij de uitoefening van zijn opdracht zoveel mogelijk de beginselen in acht waarvoor de beschermde persoon overeenkomstig artikel 496, tweede lid, heeft gekozen. De vrederechter kan de bewindvoerder evenwel ontslaan van de verplichting welbepaalde beginselen in acht te nemen ingeval de omstandigheden sedertdien dermate gewijzigd zijn dat er ernstige twijfels rijzen bij de bedoeling van de beschermde persoon om deze beginselen in acht te laten nemen.
De bewindvoerder betrekt de beschermde persoon zoveel mogelijk en in verhouding tot diens begripsvermogen bij de uitoefening van zijn opdracht. Hij pleegt bij de uitvoering van zijn opdracht op regelmatige tijdstippen [2 en ten minste één maal per jaar]2 overleg met de beschermde persoon of diens vertrouwenspersoon.
De bewindvoerder brengt de beschermde persoon op de hoogte van de handelingen die hij verricht. In bijzondere omstandigheden kan de vrederechter hem vrijstelling verlenen van deze verplichting. Bij ontstentenis van een bewindvoerder over de persoon of over de goederen of van een vertrouwenspersoon kan de vrederechter een andere persoon of instelling aanwijzen die door de bewindvoerder op de hoogte moet worden gebracht.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij W 2013-03-17/14, art. 85, 061; inwerkingtreding : 01-09-2014 (W 2014-05-12/02, art. 22)>
(2)<W 2018-12-21/09, art. 25, 086; Inwerkingtreding : 01-03-2019>
Art. 499/2. [1 De bewindvoerder over de goederen besteedt de inkomsten van de beschermde persoon aan diens onderhoud, verzorging en welzijn, en vordert de toepassing van de sociale wetgeving in het belang van de beschermde persoon.
Hij stelt de beschermde persoon, na daarover met hem en diens vertrouwenspersoon en bewindvoerder over de persoon te hebben overlegd, de nodige sommen ter beschikking.
Een en ander geldt onverminderd hetgeen bij wet en verordening bepaald is omtrent de vergoeding van de kosten van onderhoud van de zieken, gehandicapten en bejaarden.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij W 2013-03-17/14, art. 86, 061; inwerkingtreding : 01-09-2014 (W 2014-05-12/02, art. 22)>
Art. 499/3. [1 De gelden en de goederen van de beschermde persoon worden volledig en duidelijk afgescheiden van het persoonlijk vermogen van de bewindvoerder.
De banktegoeden van de beschermde persoon worden op zijn naam ingeschreven.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij W 2013-03-17/14, art. 87, 061; inwerkingtreding : 01-09-2014 (W 2014-05-12/02, art. 22)>
Art. 499/4. [1 De vrederechter bepaalt, in zijn beschikking bedoeld in artikel 492/1, § 2, het bedrag van de gelden geplaatst op een rekening van de beschermde persoon dat de bewindvoerder mag afhalen of overschrijven zonder voorafgaande machtiging binnen de periode die hij bepaalt.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij W 2013-03-17/14, art. 88, 061; inwerkingtreding : 01-09-2014 (W 2014-05-12/02, art. 22)>
Art. 499/5. [1 De bewindvoerder kan zich in zijn beheer laten bijstaan door een of meer personen die onder zijn verantwoordelijkheid optreden.
De vrederechter kan een door de Nationale Bank van België, overeenkomstig de wet van 22 maart 1993 op het statuut van en het toezicht op de kredietinstellingen vergunde instelling de opdracht toevertrouwen om bij haar gedeponeerde en aan de beschermde persoon toebehorende kapitalen, effecten en waardepapieren te beheren. De vrederechter bepaalt de voor dit beheer geldende voorwaarden.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij W 2013-03-17/14, art. 89, 061; inwerkingtreding : 01-09-2014 (W 2014-05-12/02, art. 22)>
Art. 499/6.[1 De bewindvoerder over de persoon [2 deelt uiterlijk zes weken na de kennisgeving van de beslissing waarbij een maatregel ter bescherming van de persoon bevolen is een verslag over de leefsituatie van de beschermde persoon mee]2 aan de vrederechter, aan de beschermde persoon en aan diens vertrouwenspersoon. De vrederechter kan hem ervan ontslaan dit verslag aan de beschermde persoon over te zenden, voor zover deze niet in staat is ervan kennis te nemen.
Uiterlijk [2 zes weken na de kennisgeving van de beslissing waarbij een maatregel ter bescherming van de persoon bevolen werd]2 stelt de bewindvoerder over de goederen een verslag op met betrekking tot de vermogenstoestand en de inkomstenbronnen van de beschermde persoon en [2 deelt hij dit verslag mee]2 aan de vrederechter, aan de beschermde persoon en aan diens vertrouwenspersoon. De vrederechter kan hem ervan ontslaan dit verslag aan de beschermde persoon over te zenden, voor zover deze niet in staat is ervan kennis te nemen.
De vrederechter kan de bewindvoerder, gelet op de omvang van zijn opdracht, evenwel van de in het eerste en tweede lid bedoelde verplichting ontslaan.
Het verslag wordt gevoegd bij het administratief dossier bedoeld in artikel 1253 van het Gerechtelijk Wetboek.
De Koning bepaalt een model van schriftelijk verslag.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij W 2013-03-17/14, art. 90, 061; inwerkingtreding : 01-09-2014 (W 2014-05-12/02, art. 22)>
(2)<W 2018-12-21/09, art. 26, 086; Inwerkingtreding : 01-03-2019>
Art. 499/7.[1 § 1. Onverminderd de bepalingen opgenomen in bijzondere wetten moet de vrederechter de bewindvoerder over de persoon bijzondere machtiging verlenen om :
1° de verblijfplaats van de beschermde persoon te wijzigen;
2° [4 ...]4
3° de beschermde persoon in rechte te vertegenwoordigen als eiser bij rechtsplegingen en handelingen.
[4 ...]4
§ 2. De vrederechter moet de bewindvoerder over de goederen bijzondere machtiging verlenen om :
1° de goederen van de beschermde persoon, met uitzondering van de vruchten en de onbruikbare voorwerpen, te vervreemden, tenzij het beheer is opgedragen aan een in artikel 499/5, tweede lid, bedoelde instelling;
2° een lening aan te gaan;
3° de goederen van de beschermde persoon te hypothekeren of in pand te geven of toestemming te geven tot doorhaling van een hypothecaire inschrijving, met of zonder kwijting, en van de overschrijving van een bevel tot uitvoerend beslag zonder betaling en van het ontslag van ambtshalve inschrijving;
4° een pachtcontract, een handelshuurovereenkomst of een gewone huurovereenkomst van meer dan negen jaar te sluiten, alsook een handelshuurovereenkomst te hernieuwen;
5° een nalatenschap, een algemeen legaat of een legaat onder algemene titel te verwerpen [5 , onverminderd artikel 784/1]5 of te aanvaarden, wat slechts onder voorrecht van boedelbeschrijving kan geschieden. De vrederechter kan bij een met redenen omklede beschikking machtiging verlenen om een nalatenschap, een algemeen legaat of een legaat [2 onder algemene titel]2 zuiver te aanvaarden, rekening houdende met de aard en de omvang van het geërfde vermogen en voor zover de baten kennelijk de lasten van het geërfde vermogen overschrijden;
6° een schenking of een legaat onder bijzondere titel te aanvaarden;
7° de beschermde persoon in rechte te vertegenwoordigen als eiser bij rechtsplegingen en handelingen, behoudens voor :
- rechtsplegingen en handelingen bedoeld in de artikelen 1150, 1180, 1°, 1187, tweede lid, en 1206 van het Gerechtelijk Wetboek;
- burgerlijke partijstelling;
- geschillen met betrekking tot huurcontracten of met betrekking tot bewoning zonder akte of bewijs en
- vorderingen tot toepassing van de sociale wetgeving ten gunste van de beschermde persoon;
8° een overeenkomst van onverdeeldheid te sluiten;
9° een onroerend goed aan te kopen;
10° een dading aan te gaan of een overeenkomst tot arbitrage te sluiten;
11° een handelszaak voort te zetten. Het bestuur van de handelszaak mag worden opgedragen aan een bijzondere bewindvoerder onder het toezicht van de bewindvoerder voor de goederen. De bijzondere bewindvoerder wordt aangewezen door de vrederechter. De vrederechter kan zijn toestemming tot voortzetting van de handelszaak te allen tijde intrekken;
12° souvenirs en andere persoonlijke voorwerpen, zelfs als het om voorwerpen van geringe waarde gaat, te vervreemden onverminderd artikel 499/9;
13° te berusten in een vordering betreffende onroerende rechten;
14° de betalingsdienstaanbieders te machtigen op de betaalinstrumenten van de beschermde persoon enig onderscheidingsteken aan te brengen;
[3 15° een door de wet toegelaten erfovereenkomst aan te gaan, in de hoedanigheid van vermoedelijk erfgenaam, waarbij de vermelde erfovereenkomst echter niet, in hoofde van de beschermde persoon, de verzaking aan rechten in een niet opengevallen nalatenschap tot gevolg kan hebben.]3
De afhaling en overschrijving van gelden geplaatst op een rekening van de beschermde persoon worden voor de toepassing van het eerste lid, 1°, niet beschouwd als vervreemdingen, voor zover zij voldoen aan de eisen bepaald bij artikel 499/4.
§ 3. Ingeval een rechtshandeling of proceshandeling zowel de persoon als het vermogen van de beschermde persoon betreft, kan de vrederechter [4 een bewindvoerder tevens machtigen]4 om alleen op te treden. [4 ...]4 De bewindvoerder die de machtiging verkrijgt, brengt de andere bewindvoerder onverwijld op de hoogte van zijn optreden.
§ 4. De vrederechter kan de bewindvoerder over de goederen een bijzondere machtiging verlenen om te schenken ingeval de beschermde persoon daar zelf wilsonbekwaam toe is en uit de verklaring bedoeld in artikel 496, tweede lid, of uit vroegere schriftelijke of mondelinge verklaringen van de beschermde persoon, geuit op een tijdstip waarop hij wilsbekwaam was, de wil tot schenken uitdrukkelijk blijkt. De schenking moet in verhouding staan tot het vermogen van de beschermde persoon en mag bovendien de beschermde persoon of zijn onderhoudsgerechtigden niet behoeftig dreigen te maken. [4 ...]4.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij W 2013-03-17/14, art. 91, 061; inwerkingtreding : 01-09-2014 (W 2014-05-12/02, art. 22)>
(2)<W 2014-04-25/23, art. 195, 062; Inwerkingtreding : 01-09-2014>
(3)<W 2017-07-31/25, art. 9, 083; Inwerkingtreding : 01-09-2018>
(4)<W 2018-12-21/09, art. 27, 086; Inwerkingtreding : 01-03-2019>
(5)<W 2020-07-31/03, art. 80, 089; Inwerkingtreding : 01-09-2020>
Art. 499/8. [1 De verkoop van de roerende en onroerende goederen van de beschermde persoon vindt plaats overeenkomstig de bepalingen van het vierde deel, boek IV, hoofdstukken IV en V, van het Gerechtelijk Wetboek.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij W 2013-03-17/14, art. 92, 061; inwerkingtreding : 01-09-2014 (W 2014-05-12/02, art. 22)>
Art. 499/9. [1 Souvenirs en andere persoonlijke voorwerpen kunnen niet worden vervreemd, tenzij zulks volstrekt noodzakelijk is, en worden ter beschikking van de beschermde persoon gehouden tot de beëindiging van de rechterlijke beschermingsmaatregel.
De woning van de beschermde persoon en het huisraad waarmee deze woning gestoffeerd is, moeten zo lang mogelijk te zijner beschikking blijven. Als het, in het bijzonder bij langdurige opneming of verblijf elders, noodzakelijk wordt of in het belang is van de beschermde persoon dat over de rechten in verband daarmee wordt beschikt, moet door de vrederechter daartoe machtiging worden verleend.
In elk geval worden de beschermde persoon die over het vereiste begripsvermogen beschikt en diens vertrouwenspersoon en bewindvoerder over de persoon uitgenodigd om, indien zij dit wensen, gehoord te worden vooraleer machtiging kan worden verleend.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij W 2013-03-17/14, art. 93, 061; inwerkingtreding : 01-09-2014 (W 2014-05-12/02, art. 22)>
Art. 499/10.[1 Met uitzondering van de echtgenoot of echtgenote, kan de bewindvoerder geen goederen van de beschermde persoon verkrijgen, noch rechtstreeks, noch door een tussenpersoon, behalve na bijzondere machtiging verleend door de vrederechter overeenkomstig de procedure bepaald [2 in deel 4, boek IV, hoofdstuk X, afdeling 1, van het Gerechtelijk Wetboek]2 of krachtens de wet van 16 mei 1900 tot wijziging van het erfstelsel voor de kleine nalatenschappen, de wet van 29 augustus 1988 op de erfregeling inzake landbouwbedrijven met het oog op het bevorderen van de continuïteit, of in het kader van een gerechtelijke of minnelijke verdeling goedgekeurd overeenkomstig artikel 1206 van het Gerechtelijk Wetboek. Hij kan de goederen van de beschermde persoon slechts in huur nemen als de vrederechter daartoe op schriftelijk verzoek machtiging verleent. In dat geval bepaalt de vrederechter in zijn beschikking de huurvoorwaarden, alsook de bijzondere waarborgen verbonden aan de aldus toegestane huur.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij W 2013-03-17/14, art. 94, 061; inwerkingtreding : 01-09-2014 (W 2014-05-12/02, art. 22)>
(2)<W 2018-12-21/09, art. 28, 086; Inwerkingtreding : 01-03-2019>
Art. 499/11.[1 Ingeval geen bewindvoerder over de persoon die tot opdracht heeft te oordelen over de verblijfplaats van de beschermde persoon werd aangesteld, kan deze enkel gewijzigd worden met goedkeuring van de bewindvoerder over de goederen. Bij weigering kan de beschermde persoon of elke belanghebbende zich wenden tot de vrederechter [2 ...]2. De vrederechter oordeelt over het belang van de beschermde persoon. ]1
----------
(1)<Ingevoegd bij W 2013-03-17/14, art. 95, 061; inwerkingtreding : 01-09-2014 (W 2014-05-12/02, art. 22)>
(2)<W 2018-12-21/09, art. 29, 086; Inwerkingtreding : 01-03-2019>
Art. 499/12. [1 Betekeningen en kennisgevingen aan personen aan wie een bewindvoerder is toegevoegd, worden gedaan aan deze personen zelf en aan de woonplaats of verblijfplaats van de bewindvoerder, voor zover de betekening of de kennisgeving verband houdt met de opdracht van de bewindvoerder. ]1
----------
(1)<Ingevoegd bij W 2013-03-17/14, art. 96, 061; inwerkingtreding : 01-09-2014 (W 2014-05-12/02, art. 22)>
Art. 499/13.[1 Alle handelingen die door de bewindvoerder zijn verricht in strijd met [2 de artikelen 499/7 [3 , 784/1]3, 1397/1, derde lid, en 1478, zevende lid]2, zijn rechtens nietig.
Deze nietigheid kan uitsluitend door de beschermde persoon of een bewindvoerder ad hoc worden ingeroepen.
Indien de in het eerste lid bedoelde handelingen voorwaardelijk werden toegestaan door de vrederechter, maar door de bewindvoerder werden verricht zonder dat die voorwaarden in acht werden genomen, kan de nietigheid van deze handelingen worden ingeroepen.
De nietige handeling kan door de bewindvoerder worden bevestigd, mits de vormen die gelden voor het verrichten van de te bevestigen handeling worden nageleefd.
Op de vordering tot nietigverklaring is artikel 493/1 van toepassing.
Wanneer de beschermde persoon wordt toegelaten tot herstel in zijn recht tegen zijn verbintenissen, kan hetgeen ten gevolge van die verbintenissen is betaald tijdens de bescherming, van hem niet worden teruggevorderd, tenzij bewezen is dat het betaalde hem tot voordeel heeft gestrekt.
De nietigheid doet geen afbreuk aan eventuele aansprakelijkheidsvorderingen die de beschermde persoon tegen zijn bewindvoerder kan instellen.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij W 2013-03-17/14, art. 97, 061; inwerkingtreding : 01-09-2014 (W 2014-05-12/02, art. 22)>
(2)<W 2014-05-12/02, art. 15, 003; Inwerkingtreding : 01-09-2014>
(3)<W 2020-07-31/03, art. 81, 089; Inwerkingtreding : 01-09-2020>
Art. 499/14.[1 § 1. De vrederechter bepaalt het tijdstip of de omstandigheden en de wijze waarop de bewindvoerder over de persoon verslag uitbrengt.
Bij gebreke van aanwijzingen in de beschikking bedoeld in artikel 492/1, § 1, [2 deelt de bewindvoerder jaarlijks een schriftelijk verslag mee]2 aan de vrederechter, aan de beschermde persoon en aan diens vertrouwenspersoon en bewindvoerder over de goederen. De vrederechter kan de bewindvoerder ervan ontslaan dit verslag aan de beschermde persoon te overhandigen, voor zover deze niet in staat is ervan kennis te nemen.
In dit schriftelijk verslag worden minstens de volgende gegevens vermeld :
1° de naam, de voornaam en de woon- of verblijfplaats van de bewindvoerder of zijn benaming en maatschappelijke zetel;
2° de naam, de voornaam en de woon- of verblijfplaats van de beschermde persoon en diens vertrouwenspersoon;
3° de leefsituatie van de beschermde persoon;
4° de maatregelen die de bewindvoerder heeft genomen ter bevordering van het welzijn van de beschermde persoon;
5° de wijze waarop de bewindvoerder de beschermde persoon en, in voorkomend geval, diens vertrouwenspersoon en bewindvoerder over de goederen betrokken heeft bij de uitoefening van zijn opdracht en rekening heeft gehouden met hun mening;
6° in voorkomend geval, de wijze waarop de bewindvoerder rekening heeft gehouden met de opmerkingen die de vrederechter heeft geformuleerd bij een eerder verslag.
[2 De vrederechter gaat na of het verslag voldoet aan de voorwaarden bedoeld in artikel 497/8 en indien dat het geval is, keurt hij het verslag goed.]2 Eventuele op- of aanmerkingen waarmee de bewindvoerder over de persoon in de toekomst rekening dient te houden worden [2 hem ter kennis gebracht]2
§ 2. De bewindvoerder over de goederen [2 deelt jaarlijks een schriftelijk verslag mee]2 aan de vrederechter, aan de beschermde persoon en aan diens vertrouwenspersoon en diens bewindvoerder over de persoon. De vrederechter kan de bewindvoerder ervan ontslaan om dit verslag aan de beschermde persoon te overhandigen, voor zover deze niet in staat is ervan kennis te nemen.
In dit schriftelijk verslag worden minstens de volgende gegevens vermeld :
1° de naam, de voornaam en de woon- of verblijfplaats van de bewindvoerder of zijn benaming en maatschappelijke zetel;
2° de naam, de voornaam en de woon- of verblijfplaats van de beschermde persoon, en, in voorkomend geval, van zijn vertrouwenspersoon;
3° de rekeningen omvattende minstens een overzicht van de stand van het beheerde vermogen bij de aanvang en op het einde van deze periode;
4° de wijze waarop de bewindvoerder de beschermde persoon en, in voorkomend geval, diens bewindvoerder over de persoon en diens vertrouwenspersoon betrokken heeft bij de uitoefening van zijn opdracht en rekening heeft gehouden met hun mening;
5° de materiële levensvoorwaarden van de beschermde persoon;
6° in voorkomend geval, de wijze waarop de bewindvoerder rekening heeft gehouden met de opmerkingen die de vrederechter heeft geformuleerd bij een eerder verslag.
[2 Met het verslag wordt voor elke bankrekening een kopie meegedeeld van de door de bank uitgebrachte lijst van de verrichtingen tijdens de periode waarop het verslag betrekking heeft, met vermelding van het saldo ter staving van de in het verslag vermelde saldi alsook, in voorkomend geval, een attest van de financiële instelling betreffende de belegde kapitalen.]2
De bewindvoerder voert een vereenvoudigde boekhouding, die tenminste betrekking heeft op de mutaties in contant geld of op de rekeningen. De vrederechter kan de bewindvoerder echter, gelet op de aard en de omvang van het te beheren vermogen, vrijstelling verlenen van deze verplichting.
[2 De vrederechter gaat na of het verslag voldoet aan de voorwaarden bedoeld in artikel 497/8 en indien dat het geval is, keurt hij het verslag goed.]2 Hij kan daarbij voorbehouden en opmerkingen formuleren waarmee de bewindvoerder rekening moet houden.
Wanneer er ernstige aanwijzingen zijn dat de rekening tekortkomingen vertoont of wanneer de rekening vrij complex is, kan de vrederechter een technisch adviseur aanwijzen die hem technisch advies moet geven over de rekening. De vrederechter kan de kosten voor de technisch adviseur ten laste leggen van de bewindvoerder ingeval deze kennelijk tekortschoot in zijn verslaggevingsplicht of in de uitoefening van zijn opdracht.
Ingeval de vrederechter verscheidene bewindvoerders heeft aangesteld, bepaalt hij de wijze waarop deze het verslag bedoeld in het tweede lid dienen uit te brengen.
§ 3. Het verslag [2 wordt]2 bij het in artikel 1253 van het Gerechtelijk Wetboek bedoelde administratief dossier gevoegd.
§ 4. De Koning bepaalt een model van schriftelijk verslag en van vereenvoudigde boekhouding.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij W 2013-03-17/14, art. 98, 061; inwerkingtreding : 01-09-2014 (W 2014-05-12/02, art. 22)>
(2)<W 2018-12-21/09, art. 30, 086; Inwerkingtreding : 01-03-2019>
Art. 499/15.[1 De bewindvoerder over de goederen kan tijdens het bewind de vrederechter verzoeken om een bewindvoerder ad hoc aan te stellen die tot opdracht heeft de reeds neergelegde bewindsrekeningen te controleren en, in voorkomend geval, er namens de beschermde persoon kwijting voor te verlenen. [2 ...]2 De eventuele kosten komen ten laste van de bewindvoerder. ]1
----------
(1)<Ingevoegd bij W 2013-03-17/14, art. 99, 061; inwerkingtreding : 01-09-2014 (W 2014-05-12/02, art. 22)>
(2)<W 2018-12-21/09, art. 31, 086; Inwerkingtreding : 01-03-2019>
Art. 499/16. [1 Indien de bewindvoerder moet worden vervangen, worden de rekeningen afgesloten op de dag waarop de nieuwe bewindvoerder zijn opdracht aanvaardt.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij W 2013-03-17/14, art. 100, 061; inwerkingtreding : 01-09-2014 (W 2014-05-12/02, art. 22)>
Art. 499/17.[1 De bewindvoerder deelt binnen een maand na de beëindiging van zijn opdracht, een eindverslag opgesteld overeenkomstig artikel 499/14, § 1, derde lid en/of artikel 499/14, § 2, tweede lid, mee aan de vrederechter, aan de persoon ten aanzien van wie de rechterlijke beschermingsmaatregel is beëindigd of aan de nieuwe bewindvoerder. Het verslag wordt in laatstgenoemd geval eveneens meegedeeld aan de beschermde persoon en diens vertrouwenspersoon.
De vrederechter gaat na of het verslag voldoet aan de voorwaarden bedoeld in artikel 497/8 en naargelang van het resultaat keurt hij het verslag goed of weigert hij het. In voorkomend geval wordt melding gemaakt van de reden voor de weigering om het verslag goed te keuren.
Het verslag wordt toegevoegd aan het administratief dossier bedoeld in artikel 1253 van het Gerechtelijk Wetboek.
Bij betwisting wordt overeenkomstig de artikelen 1358 en volgende van het Gerechtelijk Wetboek rekening en verantwoording voor de rechtbank afgelegd.]1
----------
(1)<W 2018-12-21/09, art. 32, 086; Inwerkingtreding : 01-03-2019>
Art. 499/18.[1 Zolang het verslag bedoeld in artikel 499/17, eerste lid, niet goedgekeurd en meegedeeld is overeenkomstig die bepaling, kunnen tussen de persoon ten aanzien van wie de rechterlijke beschermingsmaatregel is beëindigd en zijn vroegere bewindvoerder over de goederen geen geldige overeenkomsten worden gesloten en blijft artikel 908 van toepassing.
De nieuwe bewindvoerder over de goederen of de vroeger beschermde persoon kan slechts opheffing van de zekerheidstelling die de bewindvoerder inzake zijn beheer heeft gegeven verlenen ten vroegste nadat het verslag bedoeld in artikel 499/17, eerste lid, goedgekeurd en meegedeeld is overeenkomstig die bepaling.]1
----------
(1)<W 2018-12-21/09, art. 33, 086; Inwerkingtreding : 01-03-2019>
Art. 499/19.[1 § 1. De opdracht van de bewindvoerder eindigt op het tijdstip van het overlijden van de beschermde persoon.
§ 2. [2 Indien de beschermde persoon tijdens de duur van het bewind overlijdt, kan de vrederechter, ambtshalve of op verzoek van de bewindvoerder, van de vertrouwenspersoon of van elke belanghebbende evenals van de procureur des Konings, in afwijking van paragraaf 1, de bewindvoerder over de goederen, bij afwezigheid van erfgenamen die zich bij deze bewindvoerder hebben aangemeld, machtigen om diens opdracht uit te oefenen tot uiterlijk zes maanden na dit overlijden.
In dat geval zijn de bevoegdheden van de bewindvoerder beperkt:
1° tot de eventuele teruggave van een goed dat de beschermde persoon als hoofdverblijfplaats had gehuurd, met inbegrip van het recht om te beschikken over de huurwaarborg;
2° voor zover dat ze het overlijden van de beschermde persoon voorafgaan, tot de betaling bij voorafneming op de tegoeden van de nalatenschap:
a) de bezoldigingen en vergoedingen bedoeld in artikel 497/5;
b) de begrafeniskosten;
c) de andere bevoorrechte schuldvorderingen vermeld in de artikelen 19 en 20 van de hypotheekwet van 16 december 1851;
d) de rusthuiskosten;
3° tot het vragen van de aanwijzing van een curator bij een onbeheerde nalatenschap, van een sekwester of van een voorlopige bewindvoerder voor de nalatenschap.
De opdracht van de bewindvoerder eindigt in ieder geval op het tijdstip waarop de curator over de onbeheerde nalatenschap zijn opdracht aanvat of op het tijdstip waarop een erfgenaam zich aanmeldt. De bewindvoerder deelt deze informatie mee aan de vrederechter.]2
In afwijking van [2 artikel 499/17, eerste lid]2 [2 deelt de bewindvoerder, binnen de termijn bedoeld in het eerste lid, zijn definitief verslag en rekening mee aan de griffie]2, waar de erfgenamen van de beschermde persoon en de notaris die belast is met de aangifte en de verdeling van de nalatenschap ervan kennis kunnen nemen. Dit geldt onverminderd de toepassing van de artikelen 1358 en volgende van het Gerechtelijk Wetboek.]1
----------
(1)<W 2014-04-25/23, art. 197, 062; Inwerkingtreding : 01-09-2014>
(2)<W 2018-12-21/09, art. 34, 086; Inwerkingtreding : 01-03-2019>
Art. 499/20. [1 De goedkeuring van de rekening doet geenszins afbreuk aan de aansprakelijkheidsvorderingen die de beschermde persoon tegen de bewindvoerder kan instellen.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij W 2013-03-17/14, art. 104, 061; inwerkingtreding : 01-09-2014 (W 2014-05-12/02, art. 22)>
Art. 499/21. [1 Vorderingen van de beschermde persoon tegen zijn bewindvoerder betreffende feiten en rekeningen van het bewind verjaren na vijf jaar te rekenen van de beëindiging van de opdracht van de bewindvoerder.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij W 2013-03-17/14, art. 105, 061; inwerkingtreding : 01-09-2014 (W 2014-05-12/02, art. 22)>
Art. 499/22. [1 De bewindvoerder mag alle stukken die verband houden met het bewind vernietigen vijf jaar na de beëindiging ervan.
In afwijking van het eerste lid mag de bewindvoerder alle stukken die geen rechtstreeks verband houden met de door dit Wetboek voorgeschreven verplichtingen, zoals facturen en briefwisseling ouder dan vijf jaar, vernietigen.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij W 2013-03-17/14, art. 106, 061; inwerkingtreding : 01-09-2014 (W 2014-05-12/02, art. 22)>
Onderafdeling 4. - [1 Het bewind uitgeoefend door de ouders]1
----------
(1)<Ingevoegd bij W 2013-03-17/14, art. 107, 061; inwerkingtreding : 01-09-2014 (W 2014-05-12/02, art. 22)>
Art. 500.[1 Deze onderafdeling is van toepassing ingeval de vrederechter een rechterlijke beschermingsmaatregel van vertegenwoordiging heeft bevolen overeenkomstig artikel 492/1 en de ouders van de beschermde persoon of één van beiden heeft aangesteld tot bewindvoerder.]1
----------
(1)<W 2013-03-17/14, art. 108, 061; inwerkingtreding : 01-09-2014 (W 2014-05-12/02, art. 22)>
Art. 500/1. [1 De bepalingen van onderafdeling 3 zijn van overeenkomstige toepassing, met uitzondering van de afwijkingen waarin deze onderafdeling voorziet.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij W 2013-03-17/14, art. 109, 061; inwerkingtreding : 01-09-2014 (W 2014-05-12/02, art. 22)>
Art. 500/2.[1 In afwijking van artikel 499/14 bepaalt de vrederechter [2 in de beschikking die de ouders als bewindvoerders van de beschermde persoon aanstelt]2, het tijdstip waarop of de omstandigheden waarin en de wijze waarop de ouders verslag uitbrengen.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij W 2013-03-17/14, art. 110, 061; inwerkingtreding : 01-09-2014 (W 2014-05-12/02, art. 22)>
(2)<W 2018-12-21/09, art. 35, 086; Inwerkingtreding : 01-03-2019>
Art. 500/3.[1 § 1. Ingeval beide ouders aangesteld zijn tot bewindvoerder oefenen zij gezamenlijk het bewind uit.
Ten opzichte van derden die te goeder trouw zijn, wordt elke ouder geacht te handelen met instemming van de andere ouder wanneer hij, alleen, een daad van beheer van de goederen van de beschermde persoon verricht, behoudens de bij wet bepaalde uitzonderingen.
Geschillen tussen de ouders worden beslecht in het belang van de beschermde persoon [2 na getracht te hebben het standpunt van de partijen dichter bij elkaar te brengen, overeenkomstig artikel 1247 van het Gerechtelijk Wetboek]2.
§ 2. Indien een derde optreedt als bewindvoerder, worden conflicten tussen deze derde en de ouders die eveneens als bewindvoerder werden aangesteld beslecht in het belang van de beschermde persoon [2 ...]2.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij W 2013-03-17/14, art. 111, 061; inwerkingtreding : 01-09-2014 (W 2014-05-12/02, art. 22)>
(2)<W 2018-12-21/09, art. 36, 086; Inwerkingtreding : 01-03-2019>
Art. 500/4. [1 De ouder wiens opdracht als bewindvoerder eindigt, legt uitsluitend op uitdrukkelijk verzoek van de persoon ten aanzien van wie de rechterlijke beschermingsmaatregel is beëindigd of van de nieuwe bewindvoerder, binnen één maand na de beëindiging van zijn opdracht, rekenschap en verantwoording af overeenkomstig artikel 499/17. De artikelen 499/18 en 499/20 tot 499/22 zijn in dat geval van toepassing.
Artikel 499/19 is van toepassing ingeval het bewind eindigt door het overlijden van de beschermde persoon. In afwijking van artikel 499/19 moeten de ouders slechts rekenschap en verantwoording afleggen, binnen een maand na het overlijden van de beschermde persoon, op uitdrukkelijk verzoek van diens erfgenamen.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij W 2013-03-17/14, art. 112, 061; inwerkingtreding : 01-09-2014 (W 2014-05-12/02, art. 22)>
Onderafdeling 5. [1 Vertrouwenspersoon]1
----------
(1)<Ingevoegd bij W 2013-03-17/14, art. 113, 061; inwerkingtreding : 01-09-2014 (W 2014-05-12/02, art. 22)>
Art. 501.[1 De te beschermen of beschermde persoon heeft het recht zich, tijdens de hele duur van het bewind, te laten bijstaan door een door hemzelf aangewezen vertrouwenspersoon.
De homologatie van de aanwijzing van de vertrouwenspersoon gebeurt door een schriftelijk of mondeling verzoek dat daartoe bij de aanvang of tijdens de duur van het bewind aan de vrederechter wordt gericht door de beschermde of de te beschermen persoon, door een derde in diens belang, dan wel door de procureur des Konings. De vrederechter vergewist zich vooraf van zijn aanvaarding en oordeelt bij een met bijzondere redenen omklede beschikking.
Indien de persoon die overeenkomstig de artikelen 496 en 496/1 is aangewezen, de functie van vertrouwenspersoon aanvaardt, homologeert de vrederechter de aanwijzing, tenzij ernstige redenen met betrekking tot het belang van de beschermde persoon, die nauwkeurig zijn omschreven in de gronden van de beschikking, uitsluiten dat deze keuze wordt gevolgd.
Indien de beschermde persoon zelf geen vertrouwenspersoon heeft aangewezen, kan de vrederechter de mogelijkheid onderzoeken om alsnog de aanwijzing van een vertrouwenspersoon te homologeren overeenkomstig het tweede en het derde lid, dan wel ambtshalve een vertrouwenspersoon aan te wijzen.
[2 ...]2
Als vertrouwenspersoon kunnen niet worden aangewezen :
1° de bewindvoerder van de beschermde persoon;
2° personen ten aanzien van wie een rechterlijke of een buitengerechtelijke beschermingsmaatregel werd genomen;
3° rechtspersonen;
4° personen die, overeenkomstig artikel 32 van de wet van 8 april 1965 betreffende de jeugdbescherming, het ten laste nemen van minderjarigen die een als misdrijf omschreven feit hebben gepleegd en het herstel van de door dit feit veroorzaakte schade, volledig ontzet zijn uit het ouderlijk gezag;
5° ingeval het bewind wordt uitgeoefend door beide ouders of één van beide, een bloedverwant van de beschermde persoon tot en met de tweede graad.
In uitzonderlijke omstandigheden kan de vrederechter evenwel bij een met bijzondere redenen omklede beschikking afwijken van het zesde lid, 5°, ingeval hij vaststelt dat dit het belang van de beschermde persoon dient.
De vrederechter kan de aanwijzing van de vertrouwenspersoon weigeren op grond van diens uittreksel uit het strafregister.
In het belang van de beschermde persoon kan hij verscheidene vertrouwenspersonen aanwijzen.
In voorkomend geval preciseert hij de bevoegdheden van de verscheidene vertrouwenspersonen, alsook de wijze waarop zij hun bevoegdheid uitoefenen.]1
----------
(1)<W 2013-03-17/14, art. 114, 061; inwerkingtreding : 01-09-2014 (W 2014-05-12/02, art. 22)>
(2)<W 2018-12-21/09, art. 37, 086; Inwerkingtreding : 01-03-2019>
Art. 501/1.[1 De beschermde persoon kan te allen tijde afzien van de ondersteuning van de vertrouwenspersoon of een andere vertrouwenspersoon aanwijzen. De procedure wordt ingeleid bij schriftelijk of mondeling verzoek.
[2 ...]2
De vrederechter kan, te allen tijde, in het belang van de te beschermen persoon, hetzij ambtshalve, hetzij op verzoek van een bewindvoerder of van de procureur des Konings, bij een met redenen omklede beschikking beslissen dat de vertrouwenspersoon zijn functie niet meer mag uitoefenen.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij W 2013-03-17/14, art. 115, 061; inwerkingtreding : 01-09-2014 (W 2014-05-12/02, art. 22)>
(2)<W 2018-12-21/09, art. 38, 086; Inwerkingtreding : 01-03-2019>
Art. 501/2. [1 De vertrouwenspersoon ondersteunt de beschermde persoon. Hij onderhoudt, voor zover mogelijk, nauwe contacten met de beschermde persoon en pleegt op geregelde tijdstippen overleg met diens bewindvoerder.
De vertrouwenspersoon ontvangt alle verslagen inzake het bewind. Hij wordt door de bewindvoerder op de hoogte gehouden van alle handelingen die betrekking hebben op het bewind en kan bij hem alle nuttige informatie hieromtrent inwinnen.
In de bij de wet bepaalde gevallen drukt de vertrouwenspersoon de wensen van de beschermde persoon uit indien deze niet in staat is om deze zelf te uiten. De vertrouwenspersoon ondersteunt de beschermde persoon bij het uiten van zijn mening ingeval hij niet in staat is om deze zelfstandig te uiten.
Indien de vertrouwenspersoon vaststelt dat de bewindvoerder kennelijk tekortschiet in de uitoefening van zijn opdracht, verzoekt hij de vrederechter de in artikel 492/1 bedoelde beschikking te herzien overeenkomstig artikel 496/7.
Ingeval de vertrouwenspersoon bij de uitvoering van zijn opdracht de beschermde persoon schade berokkent, is hij enkel aansprakelijk voor zijn bedrog en zijn zware schuld.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij W 2013-03-17/14, art. 116, 061; inwerkingtreding : 01-09-2014 (W 2014-05-12/02, art. 22)>
Art. 501/3. [1 De geschillen tussen de vertrouwenspersoon en de beschermde persoon of één van de bewindvoerders en tussen de vertrouwenspersonen worden geregeld in het belang van de beschermde persoon, na getracht te hebben het standpunt van de partijen dichter bij elkaar te brengen, overeenkomstig artikel 1247 van het Gerechtelijk Wetboek.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij W 2018-12-21/09, art. 39, 086; Inwerkingtreding : 01-03-2019>
Afdeling 5. [1 De beëindiging van het bewind]1
----------
(1)<Ingevoegd bij W 2013-03-17/14, art. 117, 061; inwerkingtreding : 01-09-2014 (W 2014-05-12/02, art. 22)>
Art. 502.[1 § 1. Het bewind eindigt in de gevallen bedoeld in artikel 492/4.
§ 2. Onverminderd artikel 499/19, neemt de opdracht van de bewindvoerder een einde :
1° door de beëindiging van het bewind;
2° door het overlijden van de bewindvoerder of de ontbinding van de private stichting;
3° door de plaatsing van de bewindvoerder onder een rechterlijke beschermingsmaatregel overeenkomstig artikel 492/1;
4° door het nemen van een buitengerechtelijke maatregel ten aanzien van de bewindvoerder;
5° ingeval de vrederechter overeenkomstig artikel 496/7 beslist om de bewindvoerder te vervangen;
6° ingeval de vrederechter ten aanzien van de beschermde persoon een buitengerechtelijke beschermingsmaatregel beveelt als bedoeld in de artikelen 490 of 490/1 en hierbij de opheffing van de rechterlijke beschermingsmaatregel ten aanzien van de beschermde persoon beveelt.]1
----------
(1)<W 2013-03-17/14, art. 118, 061; inwerkingtreding : 01-09-2014 (W 2014-05-12/02, art. 22)>
Art. 503.
<Opgeheven bij W 2013-03-17/14, art. 119, 061; inwerkingtreding : 01-09-2014 (W 2014-05-12/02, art. 22)>
Art. 504.
<Opgeheven bij W 2013-03-17/14, art. 119, 061; inwerkingtreding : 01-09-2014 (W 2014-05-12/02, art. 22)>
Art. 505. (Opgeheven) <W 24-06-1970, art. 37>
Art. 506. (Opgeheven) <W 2001-04-29/39, art. 24, 013; Inwerkingtreding : 01-08-2001>
Art. 507. (Opgeheven) <W 10-08-1909, art. 1>
Art. 508.
<Opgeheven bij W 2013-03-17/14, art. 119, 061; inwerkingtreding : 01-09-2014 (W 2014-05-12/02, art. 22)>
Art. 509.
<Opgeheven bij W 2013-03-17/14, art. 119, 061; inwerkingtreding : 01-09-2014 (W 2014-05-12/02, art. 22)>
Art. 510.
<Opgeheven bij W 2013-03-17/14, art. 119, 061; inwerkingtreding : 01-09-2014 (W 2014-05-12/02, art. 22)>
Art. 511.
<Opgeheven bij W 2013-03-17/14, art. 119, 061; inwerkingtreding : 01-09-2014 (W 2014-05-12/02, art. 22)>
Art. 512.
<Opgeheven bij W 2013-03-17/14, art. 119, 061; inwerkingtreding : 01-09-2014 (W 2014-05-12/02, art. 22)>
HOOFDSTUK III.
<Opgeheven bij W 2013-03-17/14, art. 120, 061; inwerkingtreding : 01-09-2014 (W 2014-05-12/02, art. 22)>
Art. 513.
<Opgeheven bij W 2013-03-17/14, art. 120, 061; inwerkingtreding : 01-09-2014 (W 2014-05-12/02, art. 22)>
Art. 514.
<Opgeheven bij W 2013-03-17/14, art. 120, 061; inwerkingtreding : 01-09-2014 (W 2014-05-12/02, art. 22)>
Art. 515.
<Opgeheven bij W 2013-03-17/14, art. 120, 061; inwerkingtreding : 01-09-2014 (W 2014-05-12/02, art. 22)>