Een lijfrente dient eerder gezien als een modaliteit van de rechtsverhouding dan een echt contract.
Lijfrente behelst het bekomen van een levenslange rente dan wel een rente gekoppeld aan het leven en kan middels inleg of belegging verkregen worden bij een financiële instellingen, dan wel als een vergoeding van schade, dan wel ingevolge de wet.
De verkoop op lijfrente is een gemodelleerde koop-verkoopovereenkomst met bijzondere modaliteiten inzake de betaling van de prijs betreft. De prijs wordt immers gespreid in de tijd en afhankelijk van een onzeker voorval, met name het overlijden van de verkoper.
Een boeket is niet bij de verkoop op lijfrente niet verplicht. Het boeket is het deel van de koopprijs dat niet gespreid wordt in de tijd maar onmiddellijk betaald bij de ondertekening van de authentieke verkoopakte.
De verkoper op lijfrente wordt "lijfrentetrekker” geheten
De periodieke betalingen, te betalen door de koper worden “de renten” geheten
De koper op lijfrente wordt “de renteplichtige” geheten.
Het noodzakelijk risico is de rente op het lijf, is de kans op leven en dood en aldus de levensduur van de verkoper op lijfrente.
In een proeve van omschrijving als rechtsverhouding zou de lijfrente kunnen aanzien als een rechtsverhouding, krachtens dewelke de ene partij (de lijfrenteplichtige) aan de andere partij (de lijfrentegenieter) verplicht is tot een periodieke uitkering van een geldbedrag, gedurende het leven van één of meerdere personen.” (B. TILLEMAN, “Lijfrente”, in A. VERBEKE en B. TILLEMAN (ed.), Knelpunten kanscontracten, Antwerpen-Oxford, Intersentia, 2004, 39.).
De lijfrente was tijdens de invoering van het burgerlijk wetboek reeds lang de eerste vorm van pensioenvoorziening voor ouderlingen en kan vandaag aanzien worden als vijfde pijler van het pensioen. eigendom op lijfrente verkocht.
De verkoop op lijfrente kan zelfs gebeuren met (voor)behoud van het recht op bewoning. Dit recht behelst het recht van de lijfrentetrekker om zelf in de woning te blijven wonen maar niet om het te verhuren (bijvoorbeeld indien hij of zij gaat verhuizen naar een serviceflat of home.
Hoe groter de rechten die aan de koper op lijfrente worden overgedragen hoe hoger de prijs die de lijfrentetrekker bekomt, weze het dat een minstens even belangrijke factor de leeftijd en veronderstelde levensduur van de rentetrekker is.
Een lijfrente is een bedrag dat periodiek door de renteplichtige aan een begunstigde wordt uitbetaald. Dat bedrag wordt doorgaans betaald in het kader van een lijfrenteovereenkomst die de begunstigde heeft aangegaan door de storting van een kapitaal. De inkomsten uit lijfrenten zijn onder bepaalde voorwaarden als roerende inkomsten onderworpen aan de personenbelasting.
Art. 17, § 1, 4o WIB 1992, zoals van toepassing in het aanslagjaar 2014, bepaalt:
«Inkomsten uit roerende goederen en kapitalen zijn alle opbrengsten van roerend vermogen aangewend uit welken hoofde ook, namelijk:
[...]
«4o inkomsten die begrepen zijn in lijfrenten of tijdelijke renten die geen pensioenen zijn en na 1 januari 1962 onder bezwarende titel zijn aangelegd ten laste van enige rechtspersoon of onderneming. De lijfrenten die zijn aangelegd tegen storting met afstand van een kapitaal dat is gevormd, ofwel, met bijdragen of premies als bedoeld in artikel 34, § 1, 2o, ofwel, in het kader van een aanvullend pensioen voor zelfstandigen als bedoeld in artikel 34, § 1, 2o bis, zijn geen pensioenen.»
Bij een lijfrente met afstand van kapitaal bestaat de lijfrente-uitkering uit twee componenten: een gedeeltelijke terugbetaling van het kapitaal (de kapitaalcomponent) en het inkomen dat door het kapitaal is opgebracht (de rentecomponent). Enkel de rentecomponent is belastbaar.
Art. 20 WIB bepaalt: «Wanneer in artikel 17, § 1, 4o, vermelde lijfrenten of tijdelijke renten zijn aangelegd tegen storting met afstand van het kapitaal, wordt het belastbare bedrage ervan beperkt tot 3 pct. van dat kapitaal; betreft het renten die voortvloeien uit de overdracht van de eigendom, de blote eigendom of het vruchtgebruik van onroerende goederen, dan wordt de waarde van het kapitaal bepaald zoals op het stuk van registratierechten.»
De laatstgenoemde bepaling «beperkt» het belastbare bedrag dus tot 3 % van het gestorte kapitaal. Uit de parlementaire voorbereiding leidt de verwijzende rechter af dat de wetgever daarmee de rentecomponent van de lijfrente-uitkering op forfaitaire wijze wilde vaststellen en dus niet louter de belastbare grondslag wilde begrenzen. De memorie van toelichting bij de invoering van voormelde artikel 20 vermeldt immers: «De intrest wordt bepaald op 3 % van het afgestane kapitaal» (Parl.St. Kamer 1961-62, nr. 264/1, p. 57).
Lijfrenteverzekeringen met afstand van kapitaal komen voor in verschillende vormen, met de meest diverse modaliteiten voor de berekening van de lijfrente-uitkeringen. Bovendien kan het bedrag van de lijfrente-uitkeringen sterk fluctueren, met name wanneer het is gekoppeld aan het rendement van beleggingsfondsen, zoals in het geschil voor de verwijzende rechter het geval is. De rentecomponent van de lijfrente-uitkering kan in sommige jaren minder, in andere jaren meer dan 3 % van het afgestane kapitaal bedragen.
Precies daarom heeft de wetgever in een forfaitaire belastbare grondslag voorzien.
Een verkoop op lijfrente is een kanscontract waarbij de koper een jaarlijkse of maandelijkse rente betaalt (het kan ook per kwartaal of in andere termijnen) in plaats van een éénmalige koopsom en waarbij deze rente loopt gedurende een bepaalde periode, zijnde in de regel tot zolang de verkoper leeft.
De verkoop geschiedt ofwel in volle eigendom dan wel in in vruchtgebruik.
Indien de verkoop geschiedt in volle eigendom heeft de koper het onmiddellijke genot van het goed. De verkoper verliest dan bij de verkoop het genot van het onroerend goed en ontvangt dan een rente.
Indien de verkoop in naakte eigendom gebeurt, blijft de verkoper het levenslang genot houden van het onroerend goed. Hij kan dan dit onroerend goed blijven bewonen of het zelfs verhuren. Vanzelfsprekend zal de bekomen lijfrente lager zijn bij de verkoop op lijfrente van de naakte eigendom, in plaats van de verkoop op lijfrente in volle eigendom alwaar de vergoeding het hoogst zal zijn.
De lijfrente kan beperkt worden zolang de verkoper leeft met een maximale duur van 20 of 25 jaar. Indien geen maximumtermijn bepaald is zal de de rente maandelijks worden gestort tot de verkoper overlijdt. Indien de verkoop op lijfrente gebeurt voor de naakte eigendom met behoud van het vruchtgebruik voor de verkoper, zal de verkoper na deze maximumtermijn geen rente meer ontvangen, maar kan deze wel nog het onroerend goed mogen blijven betrekken of er zelfs huurgelden voor ontvangen (bv. wanneer de verkoper naar een serviceflat of zorgverblijf zou verhuizen).
Een verkoop op lijfrente kan met of zonder eenmalig voorschot (‘bouquet’ of 'boeket')) verkocht worden. Dit bouquet is een bedrag dat bij de ondertekening van de verkoopakte aan de verkoper wordt betaald. Het bouquet wordt vrij bepaald en bedraagt meestal tussen de 5 en de 25% van de waarde van het onroerend goed. Hoe hoger het bouquet, hoe lager de rente.
De verkoop op lijfrente kan voorzien dat de lijfrente geïndexeerd wordt volgens de stijging van de levensduurte, waarbij de wijze van indexering door partijen vrij wordt bepaald (gezondheidsindex, consumptieindex, ABEX index...).
Wie verkoopt op lijfrente, verwerft aldus een aanvullend inkomen onder de vorm van een rente (pensioen), eventueel zelfs zonder verlies van het genot van zijn of haar woning. Een dergelijke verkoop gebeurt vaak indien de verkoper geen kinderen heeft of indien de verkoper eerder een hogere levensstandaard verkiest boven het laten vererven van zijn eigendommen.
De verkoper die zich gegarandeerd wil zien van een extra-inkomen door de verkoop op lijfrente neemt in het contract met de koper best een 'ontbindend beding' op. Door deze clausule die de notaris kan opnemen in de verkoopakte is de verkoper "verzekerd" tegen een slecht betalende koper. Dit beding mag immers voorzien dat bij niet-betaling de verkoper opnieuw eigenaar van de woning wordt.
Bovendien mag deze clausule voorzien dat de reeds betaalde rente mag behouden blijven als schadevergoeding.
De rente die een verkoper op lijfrente ontvangt is vrij van belastingen, voor zover de koper geen vennootschap is en/of de woning niet gebruikt wordt voor professionele doeleinden..
De verkoper op lijfrente behoudt alle sociale voordelen en statuten op basis van zijn inkomen zonder rekening te houden met de inkomsten uit de lijfrente. Door een verkoop op lijfrente, kan de verkoper dus geen sociaal statuut zoals het omnio-statuut verliezen.
De koper van een onroerend goed op lijfrente gaat een kanscontract aan. De koper kan de woning aan een goedkope(re) prijs bekomen indien de verkoper niet lang meer leeft. Anderzijds heeft de koper geen bank nodig om aldus een woning aan te kopen. De koper zal dus nooit de koopsom in één maal dienen te betalen.
De overeenkomst die de overdracht van een roerend of onroerend goed bepaalt en die de koper als verschuldigde tegenprestatie verplicht een lijfrente te betalen, is een koopovereenkomst geregeld door de artikelen 1582 en 1583 Burgerlijk Wetboek waaraan een kanscontract van lijfrente onder bezwarende titel is toegevoegd, geregeld door artikel 1868 [lees 1968] van dat wetboek;
Het bestaan van een kans op winst of een risico op verlies is essentieel voor de geldigheid van een kanscontract zoals een koopovereenkomst met vestiging van een lijfrente;
Als er geen onzekerheden zijn, is een dergelijke overeenkomst nietig omdat ze doelloos is
Het min of meer grote leeftijdsverschil tussen de renteheffer en de renteplichtige impliceert op zich geen afwezigheid van onzekerheden. Van onzekerheid is evenwel geen sprake wanneer de koper op de hoogte is van het risico op het nakend overlijden van de renteheffer.
Er is evenmin onzekerheid als het verkochte goed de koper inkomsten verschaft die gelijk of hoger zijn dan het bedrag van de rente. Als hij met de huurgelden van het pand aldus het volledige bedrag van de verschuldigde rente kan aflossen;
Dat geldt ook in geval van verkoop van een blote eigendom wanneer de rente, dermate laag is dat ze beduidend lager is dan de jaarlijkse inkomsten die de waarde van de blote eigendom op het tijdstip van de verkoop had kunnen opleveren;
De jaarlijkse rente kan bij de beoordeling van het al dan niet bestaan van het risico (alea) door de rechter worden vergeleken met de opbrengst van het bedrag dat overeenstemt met de waarde van het goed om op basis hiervan een rentevoet te berekenen en deze te vergelijken met de marktrente van het moment van de vestiging van de lijfrente.
Verder dient dan nagezien hoelang de renteheffer nog moet overleven om hopelijk het volledige bedrag van de waarde van de blote eigendom uitbetaald te kunnen krijgen. Wanneer deze levensduur niet realistisch is, kan er geoordeeld worden dat er geen reëel risico bestond.
Het vaststellen van het bedrag van de rente is in principe vrij maar de rentevoet moet op redelijke wijze worden vastgesteld om het reële en ernstige karakter van de prijs te eerbiedigen, wat hier niet het geval is;
Wanneer de renteheffer geen kans op winst had en de renteplichtigen tegelijkertijd geen enkel risico liepen is de verkoop op lijfrente nietig.