Uittreksel uit het (nieuw) BW
Hoofdstuk 3. Ingebrekestelling
“Art. 5.231. Beginsel
De ingebrekestelling is de eenzijdige rechtshandeling waarbij de schuldeiser duidelijk en ondubbelzinnig kennis geeft aan de schuldenaar van zijn wil om de nakoming van diens verbintenis te eisen.
Aan iedere sanctie wegens niet-nakoming moet een ingebrekestelling voorafgaan in de gevallen voorzien in de artikelen 5.83 en 5.224.
De wet, het contract of de goede trouw kunnen vereisen dat de schuldeiser de schuldenaar een termijn toekent opdat hij de uitstaande verbintenis uitvoert.”
Commentaar (bron: Memorie van toelichting bij het wetsvoorstel houdende Boek 5 “Verbintenissen” van het Burgerlijk Wetboek
De behandeling van de ingebrekestelling is verspreid in het oud Burgerlijk Wetboek, zonder een overzicht ervan te geven (zie onder andere artt. 1138, 1139, 1146 en 1302). Bovendien gaan alle desbetreffende teksten over de niet-nakoming van contractuele verbintenissen, terwijl de vereiste van de ingebrekestelling eveneens van toepassing is op de buitencontractuele verbintenissen.
In het (nieuw) BW werden de teksten met betrekking tot de ingebrekestelling verzameld en opgenomen in het algemeen regime van de verbintenis.
Het artikel 5.231 (nieuw) BW eerste lid stelt duidelijk dat de ingebrekestelling niets anders moet bevatten dan de wil van de schuldeiser om de nakoming van de verbintenis vanwege de schuldenaar te eisen. De geldigheid ervan wordt niet onderworpen aan vormvoorwaarden (exploot van de gerechtsdeurwaarder, aangetekende brief, gedinginleidende akte, e-mail, enz.); de wet of overeenkomst kunnen natuurlijk anders beschikken.
Het artikel 5.231 (nieuw) BW tweede lid bevestigt dat, de ingebrekestelling een verplichte voorafgaandelijke vereiste uitmaakt voor de toepassing van de sancties voor de niet-nakoming.
Het artikel 5.231 (nieuw) BW derde lid beslecht volgende controverse. Twee opvattingen van de ingebrekestelling zijn denkbaar.
Volgens een eerste opvatting geldt de ingebrekestelling als “ontkenning van de vermoede wil van de schuldeiser” om niet onmiddellijk betaling te eisen (Dies non interpellat pro homine): zij dient ertoe elke twijfel bij de schuldenaar weg te nemen en hem te tonen dat de schuldeiser de betaling wil verkrijgen (functies van informatie en toerekenbaarheid van de ingebrekestelling).
Volgens een andere opvatting vervult de ingebrekestelling een functie van waarschuwing: zij impliceert dat de schuldenaar over een termijn beschikt vooraleer hij aan de sancties wordt onderworpen (een laatste kans).
Het positief recht biedt geen duidelijkheid over die aangelegenheid.
Het artikel 5.231 (nieuw) BW derde lid vormt een compromis tussen de twee opvattingen door te verduidelijken dat aan de schuldenaar een termijn wordt toegekend wanneer de wet, de overeenkomst of de goede trouw dat opleggen.
Uittreksel uit het (nieuw) BW
“Art. 5.232. Vervroegde ingebrekestelling
De schuldeiser kan de schuldenaar in gebreke stellen vóór het verstrijken van de tijdsbepaling, voor zover deze ingebrekestelling zich voldoende nabij het verstrijken ervan situeert. Zij heeft evenwel pas uitwerking zodra de tijdsbepaling is verstreken.”
Commentaar (bron: Memorie van toelichting bij het wetsvoorstel houdende Boek 5 “Verbintenissen” van het Burgerlijk Wetboek
Deze bepaling bevestigt de reeds door de rechtsleer en rechtspraak erkende mogelijkheid tot ingebrekestelling ad futurum
Uittreksel uit het (nieuw) BW
“Art. 5.233 De ingebrekestelling is niet vereist wanneer zij geen nut meer heeft. Dat is met name het geval:
1° wanneer de verbintenis om iets niet te doen werd geschonden;
2° wanneer de uitvoering van de verbintenis onmogelijk is geworden;
3° wanneer de uitvoering van de verbintenis geen belang meer heeft voor de schuldeiser;
4° wanneer de schuldenaar laat weten dat hij zijn verbintenis niet zal uitvoeren;
5° wanneer de wet of het contract vermeldt dat de schuldenaar in gebreke zal zijn louter door het verstrijken van de tijdsbepaling; of
6° inzake buitencontractuele aansprakelijkheid.”
Commentaar (bron: Memorie van toelichting bij het wetsvoorstel houdende Boek 5 “Verbintenissen” van het Burgerlijk Wetboek
Art. 5.233 Burgerlijk Wetboek geeft de uitzonderingen weer op de vereiste van ingebrekestelling -
Dit is een codificatie van het geldend recht.
De vereiste van de ingebrekestelling is geen absoluut beginsel.
Het artikel vermeldt de situaties waarin de schuldeiser ervan is vrijgesteld de schuldenaar in gebreke te stellen
Dat artikel doet evenwel geen afbreuk aan de wetteksten die van openbare orde of van dwingende aard zijn en die een dergelijke voorafgaande rechtshandeling opleggen.