Samenvatting
Leveringstermijnen zijn imperatief of indicatief.
Indien de termijn van de levering als een essentieel deel van de overeenkomst wordt opgelegd, dient dit uitdrukkelijk in de overeenkomst bedongen.
In de overige gevallen (zoals ook vaak bevestigd in de algemene voorwaarden) zijn leveringstermijnen indicatief en is de strikte naleving ervan geen reden tot ontbinding van de overeenkomst. Vaak wordt in algemene voorwaarden nog verder gegaan waarbij gesteld wordt dat laattijdige levering geen reden tot ontbinding of schadevergoeding kan uitmaken.
De wet heeft geen regeling uitgewerkt voor loutere indicatieve of onbepaalde leveringstermijnen.
Dit belet niet dat koper in dergelijke gevallen geen rechten zou hebben. De koper kan bij uitblijvende levering levering binnen een redelijke termijn, de verkoper in gebreke stellen tot levering tegen een bepaalde termijn. Indien de verkoper de levering tegen die termijn niet nakomt kan de koper een vordering instellen tot gedwongen levering, dan wel tot ontbinding van de overeenkomst.
Een verkoper kan immers nooit rechtsmisbruik aanwenden om zijn leveringsplicht te omzeilen of onredelijk lang uit te stellen. Hij mag de verkoopovereenkomst niet uithollen waardoor ze bij gebrek aan levering zonder voorwerp zou zijn en dient de overeenkomst te goeder trouw uit te voeren.
Aldus mag een indicatieve termijn niet dermate vrijblijvend geformuleerd zijn waardoor deze de leveringsplicht tenietdoet, in die zin dat geen enkele overschrijding van een termijn enig (rechts)gevolg zou ressorteren.
Exoneratiebedingen inzake de leveringstermijn in de zin dat geen enkele overschrijding van een termijn enig rechtsgevolg zal ressorteren is nietig wegens uitholling van de overeenkomst van koop of aanneming die de voornaamste verbintenis, met name de wezenlijke verbintenis tot levering teniet doet.
In een koopovereenkomst is de leveringsplicht van de verkoper een wezenlijke verbintenis. Zo ook bij de aannemingsovereenkomst.
Een exoneratiebeding waarin iedere aansprakelijkheid voor vertraging door de aannemer wordt uitgesloten, holt evenzeer een wezenlijke verbintenis van de aannemingsovereenkomst uit (Brussel 29 juni 2004, JLMB 2007, 362; B. VAN DEN BERGH, “Art. 1610-1611 BW” in Comm.Bijz.Ov.,2014, 60-61, nr. 35; J. VAN RYN en J. HEENEN, Principes de droit commercial, III, Brussel, Bruylant, 1981,514, nr. 667.70 W. GOOSSENS, Aanneming van werk, Brugge, die Keure, 2003, 739, nr. 832; B. KOHL, Contrat d’entreprise,Brussel, Bruylant, 2016, 296, nr. 121).
Zelfs indien in de algemene voorwaarden gesteld werd dat de leveringstermijn “indicatief” is en “zonder vaste verbintenis” belet zulks niet dat overeenkomstig artikel 1134 van het Burgerlijk Wetboek de overeenkomst te goeder trouw dient te worden uitgevoerd.
Het eenzijdig dan wel de facto verdubbelen van de leveringstermijn kan niet worden beschouwd als een “geringe vertraging” in de leveringstermijn en strookt niet met het “indicatief” karakter ervan en maakt aldus een contractuele wanprestatie in hoofde van de verkoper uit.
Art. VI.83, 5° en XIV.50, 5° WER verbiedt bedingen waarbij de onderneming zich het recht voorbehoudt “de leveringstermijn van een product eenzijdig te bepalen of te wijzigen”
Een louter indicatieve termijnbepaling kan ook een onrechtmatig beding uitmaken, wanneer dit beding “alleen of in samenhang met een of meer andere bedingen of voorwaarden, een kennelijk onevenwicht schept tussen de rechten en plichten van de partijen ten nadele van de consument”. (art. I.8, 22° en I.8, 20° WER).
De redelijke of onredelijk aard van de leveringstermijn hangt af van :
– de aard van de koopovereenkomst
– de (pre)contractuele documenten
– de graad van precisie van de aangewende termijn
– de hoedanigheid van partijen
– de aard van de koopwaar
– de gebruiken
– de noodwendigheden en bedoelingen van de koper voor zover die, bij het aangaan van de overeenkomst, ook aan de verkoper bekend waren of bekend moesten zijn
– concrete omstandigheden (zoals bv. weersomstandigheden)
– eventuele tijdelijke overmacht zoals vulkaanuitbarsting, terrorisme, oorlog, pandemie (definitieve overmacht maakt een einde aan de overeenkomst).
De partijen bij een koopovereenkomst kunnen ook uitdrukkelijk of impliciet imperatieve tijdsbepaling bedingen. Bewoordingen als “uiterlijk op”, “laatste termijn” of “zonder bijkomende leveringstermijn” wijzen op een imperatieve tijdsbepaling (Kh. Brussel 25 juni 1971, BRH 1972, I, 46, bevestigd door Brussel 3 oktober 1972, BRH 1973, I, 268; Kh.Brussel 11 oktober 1929, JCB 1929, 334 (principe); Kh. Luik 8 april 1924, 1924, 190 (voorbeeld: “dernier délai ou tout au plus tard”); M. DE MAN, “Verschillende verschijningsvormen van de verbintenisrechtelijke tijdsbepaling” in Themis Verbintenissenrecht, Brugge, die Keure, 2012, (43) 80, nr. 88; B. VAN DENBERGH, “Art. 1610-1611 BW” in Comm.Bijz.Ov., 2014, 13, nr. 5.
Het imperatief karakter van een leveringstermijn in een koopovereenkomst kan afgeleid uit de aard van de koopwaar en al zeker wanneer het het gaat om bederfelijke koopwaar of om goederen die onderhevig zijn aan marktfluctuaties en snelle prijsschommelingen (Brussel 17 september 1963, RW 1963-64, 1703; H. DE PAGE, Traité élémentaire de droit civil belge, IV,Brussel, Bruylant, 1972, 143, nr. 102; B. TILLEMAN, Bijzondere overeenkomsten. A. Verkoop. Deel 2. Gevolgen van de koop in Beginselen van Belgisch Privaatrecht, Mechelen, Kluwer, 2012, 92-93, nr. 108; J. VANRYN en J. HEENEN, Principes de droit commercial, III, Brussel, Bruylant, 1981, 512, nr. 665.). Verder kan het imperatief karakter van de leveringstermijn blijken uit handelsgebruiken of uit het specifiek doel van het product of dienst.
Indien de verkoper laattijdig overgaat tot levering is de koper niet gehouden de laattijdig geleverde koopwaar aan te nemen
Cass. 30 september 1983, Arr.Cass. 1983-84, 96, Bull. 1984, 95, Pas. 1984, I, 95, RW 1983-84, 1072; Vred. Sint-Niklaas 22 oktober 1990, RW 1991-92, 1092).