Het Grondwettelijk Hof is exclusief bevoegd om te oordelen of de wetskrachtige normen in overeenstemming zijn met de Grondwet (artikelen 8 - 32, 170, 172 en 191) en de regels houdende de verdeling van de bevoegdheden van de federale Staat, de gemeenschappen en de gewesten.
Het Hof is opgevat als een gespecialiseerd rechtscollege, los van de wetgevende, uitvoerende en rechterlijke macht.
Het Hof bestaat uit twaalf rechters, bijgestaan door referendarissen en twee griffiers. Er zijn een vijftigtal leden van het administratief personeel.
Het Grondwettelijk Hof, dat uitspraak doet in een prejudicieel geschil, moet zich uitspreken over een algemene norm en niet over het bijzondere geval dat bij de verwijzende rechter aanhangig is. Het is niet bevoegd om het geschil ten gronde te beslechten, noch om zich uit te spreken over de toepassing van de algemene norm op de feiten van de zaak. (GwH 12/10/2017, juridat, AR 119/2017, en RW 2017-2018, 1134)
Bevoegdheid van het Grondwettelijk Hof
1. Algemeen
a) Normen die door het Grondwettelijk Hof worden getoetst
Het Grondwettelijk Hof is exclusief bevoegd om wetskrachtige normen te toetsen. Met wetskrachtige normen zijn bedoeld zowel de materiële als formele bepalingen aangenomen door het federale parlement (wetten) en door de parlementen van de gemeenschappen en de gewesten (decreten en ordonnanties). Alle andere normen, zoals koninklijke besluiten, besluiten van de regeringen van gemeenschappen en gewesten, ministeriële besluiten, verordeningen en besluiten van provincies en gemeenten, evenals rechterlijke uitspraken vallen buiten de bevoegdheid van het Hof.
b) Normen waaraan het Grondwettelijk Hof toetst
Aan het Grondwettelijk Hof is bij artikel 142 van de Grondwet de exclusieve bevoegdheid verleend om de wetskrachtige normen te toetsen aan de regels die de onderscheiden bevoegdheden van de Staat, de gemeenschappen en de gewesten bepalen. Die bevoegdheidsregels zijn opgenomen zowel in de Grondwet als in de (meestal met een bijzondere meerderheid aangenomen) wetten met betrekking tot de hervorming van de instellingen in het federale België.
Daarnaast is het Grondwettelijk Hof bevoegd om uitspraak te doen omtrent de schending door een wetskrachtige norm, van fundamentele rechten en vrijheden gewaarborgd in titel II van de Grondwet (artikelen 8 tot en met 32) en van de artikelen 170 (legaliteitsbeginsel in belastingszaken), 172 (gelijkheid in fiscale zaken) en 191 (bescherming voor vreemdelingen).
2. Wijze waarop een zaak wordt ingeleid
Een zaak kan bij het Grondwettelijk Hof worden ingeleid op twee manieren. Allereerst kan een zaak bij het Hof aanhangig worden gemaakt door een beroep tot vernietiging dat kan worden ingesteld door iedere bij wet aangewezen overheid of door eenieder die doet blijken van een belang. Daarnaast kan een zaak ook prejudicieel aanhangig worden gemaakt door ieder rechtscollege.
a) Beroepen tot vernietiging
Volgende overheden en personen kunnen bij het Grondwettelijk Hof een beroep tot vernietiging indienen :
de Ministerraad en de regeringen van de gemeenschappen en gewesten;
de voorzitters van alle wetgevende vergaderingen, op verzoek van twee derden van hun leden;
natuurlijke of rechtspersonen, zowel privaatrechtelijke als publiekrechtelijke en zowel van Belgische als van vreemde nationaliteit.
Deze laatste categorie van personen moet doen « blijken van een belang ». Dat wil zeggen dat die personen in hun verzoekschrift aan het Hof moeten aantonen dat zij persoonlijk, rechtstreeks en ongunstig geraakt kunnen worden door de aangevochten norm.
In het verzoekschrift moeten de « middelen » worden uiteengezet. Er dient met andere woorden te worden gepreciseerd welke van de regels waarvan het Hof de naleving waarborgt zouden zijn geschonden, alsook welke de bepalingen zijn die deze regels zouden schenden. Tevens moet worden uiteengezet in welk opzicht die regels door de bedoelde bepalingen zouden zijn geschonden.
De beroepen moeten - in principe en enkele bijzondere gevallen buiten beschouwing gelaten - worden ingesteld binnen zes maanden na de bekendmaking van de bestreden norm in het Belgisch Staatsblad.
Het beroep werkt niet schorsend. Om te vermijden dat de bestreden norm tussen het ogenblik van het instellen ervan en de uitspraak van het Hof onherroepelijk nadeel zou berokkenen en een latere retroactieve vernietiging geen nut meer zou hebben, kan het Hof in uitzonderlijke omstandigheden op verzoek van de indiener van het beroep de schorsing van de bestreden norm bevelen in afwachting van een uitspraak over de grond van de zaak binnen drie maanden na een schorsingsarrest. Een dergelijke vordering tot schorsing moet worden ingesteld binnen drie maanden na de bekendmaking van de bestreden norm in het Belgisch Staatsblad..
b) Prejudiciële vragen
Indien voor een rechtscollege een vraagstuk rijst van overeenstemming van wetten, decreten en ordonnanties met de regels tot verdeling van de bevoegdheden tussen de Staat, de Gemeenschappen en de Gewesten of met de artikelen 8 tot 32, 170, 172 of 191 van de Grondwet, dan moet dat rechtscollege hierover in principe een prejudiciële vraag aan het Grondwettelijk Hof stellen. « Prejudicieel » wil zeggen: alvorens zelf verder uitspraak te doen. Wanneer een rechtscollege een vraag stelt, wordt de procedure voor dat rechtscollege opgeschort in afwachting van het antwoord van het Hof. Als het Grondwettelijk Hof bij arrest verklaart dat de voorgelegde norm in strijd is met de hoger vermelde regels, mag de verwijzende rechter bij de verdere beslechting van de zaak geen rekening meer houden met die norm. Die norm blijft evenwel in de rechtsorde bestaan.
Hierbij mag er worden aan herinnerd dat de rechtscolleges de schending van bevoegdheidsverdelende regels en fundamentele grondrechten door administratieve overheidsakten, zelf kunnen sanctioneren.
3. Gevolgen van de arresten
De gevolgen van de arresten zijn verschillend naargelang zij uitgesproken zijn in het kader van een beroep tot vernietiging dan wel in het kader van een prejudiciële vraag.
Indien het beroep gegrond is, wordt de aangevochten norm geheel of gedeeltelijk vernietigd. Arresten houdende vernietiging van de bestreden norm hebben een absoluut gezag van gewijsde vanaf hun bekendmaking in het Belgisch Staatsblad. Een vernietiging werkt retroactief, dat wil zeggen dat de vernietigde norm moet worden geacht nooit te hebben bestaan. Indien nodig kan het Grondwettelijk Hof de terugwerkende kracht van de vernietiging verzachten door de gevolgen van de vernietigde norm te handhaven.
De akten en reglementen en de rechterlijke beslissingen die op de vernietigde bepaling gesteund zijn, blijven bestaan. Maar naast het gebruik van de gewone rechtsmiddelen waar dat nog mogelijk is, laat de wet toe dat rechterlijke beslissingen of administratieve maatregelen die gesteund zijn op een naderhand vernietigde wet ingetrokken worden, voor zover dit gevraagd wordt binnen zes maanden na de bekendmaking van het arrest van het Hof in het Belgisch Staatsblad. Het openbaar ministerie en de belanghebbende partijen beschikken daartoe over buitengewone rechtsmiddelen.
De door het Grondwettelijk Hof gewezen arresten waarbij beroepen tot vernietiging verworpen worden, zijn bindend voor de rechtscolleges wat de door die arresten beslechte rechtspunten betreft.
De gevolgen van een arrest op prejudiciële vraag zijn enigszins anders. Het rechtscollege dat de prejudiciële vraag heeft gesteld, evenals elk ander rechtscollege dat in dezelfde zaak (bijvoorbeeld in hoger beroep) uitspraak doet, moeten voor de oplossing van het geschil naar aanleiding waarvan de prejudiciële vraag is gesteld, zich voegen naar het antwoord dat het Hof op de vraag heeft gegeven. Wanneer het Hof een schending heeft vastgesteld, blijft de norm in de rechtsorde bestaan. Wel begint een nieuwe termijn van zes maanden te lopen voor het instellen van een beroep tot vernietiging van de betrokken norm.
De arresten van het Grondwettelijk Hof zijn van rechtswege uitvoerbaar en niet vatbaar voor beroep.