“Although the press must not overstep certain bounds, in particular in respect of the reputation and rights of others and the need to prevent the disclosure of confidential information, its duty is nevertheless to impart – in a manner consistent with its obligations and responsibilities
– information and ideas on all matters of public interest.”
(Hof Mensenrechten, arrest Jersild t. Denemarken van 23 september 1994; arrest De Haes en Gijsels t. België van 24 februari 1997; arrest Fressoz en Roire t. Frankrijk van 21 januari 1999; arrest Thoma t. Luxemburg van 29 maart 2001; arrest Leroy t. Frankrijk van 2 oktober 2008 en arresten Ringier Axel Springer Slovakia a.s. t. Slowakije (nr. 2 en nr. 3 van 7 januari 2014).
De persvrijheid is ingeschreven in artikel 25 lid twee van de grondwet, dat stelt dat wanneer de schrijver bekend is en zijn woonplaats heeft in België, de uitgever, de drukker of de verspreider niet kunnen vervolgd worden. Dit heet de zogeheten getrapte aansprakelijkheid.
De grondslag van deze bepaling bestaat in het garanderen van een zo ruim mogelijke persvrijheid.
De bedoeling van deze regeling bestaat er immers in dat men heeft willen voorkomen dat de censuur van de staat, waarmee men definitief wilde breken, zou worden vervangen door de censuur van de uitgever of de drukker. Indien immers ook drukkers en uitgevers zouden worden blootgesteld aan vorderingen in belangrijke schadevergoedingen, is het niet ondenkbeeldig dat de drukkers en de uitgevers, om zich te beschermen, elke tekst die tegen iemand of tegen de overheid enige kritiek zou inhouden systematisch zouden weigeren te trekken of te verspreiden waardoor de persvrijheid door een soort interne censuur aan banden zou worden gelegd.
De grondwet die de vrijheid van drukpers waarborgt, voerde geen beperking in op het in artikel 1382 burgerlijk wetboek vastgelegde grondbeginsel. Er is misbruik van persvrijheid wanneer onbedachtzame beschuldigingen worden geuit zonder voldoende bewijslevering en wanneer onnodig kwetsende termen of overdrijvingen zijn gebruikt. Bij de beoordeling ervan onrechtmatig karakter wordt rekening gehouden met de context waarin de artikels zich situeren, de kenmerken van de kranten of tijdschriften waarin de artikels zijn gepubliceerd en de functie van de personen die bekritiseerd werden. De juistheid of onjuistheid van feiten kan niet bewezen worden door middel van andere wetsartikels waarvan de betrouwbaarheid en niet kan worden vastgesteld.
Bij de verspreiding van informatie, ook al heeft deze betrekking op het openbare leven van iemand, mag de pers zich niet alles veroorloven.
Ze moet het publiek namelijk juiste inlichtingen verstrekken, die betrekkelijk volledig en objectief zijn, waardoor zij zich genoodzaakt ziet uiterst voorzichtig en behoedzaam te werk te gaan, zowel bij het zoeken naar informatie als bij de verspreiding ervan.
Zo men van de journalisten geen totale objectiviteit kan eisen, gezien de betrekkelijke onzekerheid van zijn onderzoeksmiddelen, belet dit echter niet dat de journalist verplicht is te handelen op basis van gegevens die op een redelijke wijze werden gecontroleerd. De journalist mag met name niet gelijk welk gerucht door gelijk wie verspreid, verder verspreiden of zonder controle een beschuldiging overnemen van andere media.
Het principe van de persvrijheid mag de journalist dan wel toegelaten om vrije kritiek te uiten, het geeft hem daarom nog niet de toestemming om iemand in diskrediet te brengen. De journalist dient zich te onthouden van valse en lasterlijke bewoordingen.
Journalisten moeten zich te goeder trouw gedragen zodanig dat de juiste kredietwaardige informatie wordt verstrekt met inachtneming van de journalistieke deontologie. Ze moeten blijk geven van voorzichtigheid in de verwerking van informatie, deze in de mate van het mogelijke controleren en doen overeenstemmen met andere bronnen.
De journalisten die iets heeft gepubliceerd moet het bewijs kunnen leveren dat het met de waarheid overeenstemt omdat hij minstens het nodige opzoekingswerk heeft gedaan om aan het publiek zo waarheidsgetrouw mogelijk informatie te geven. Het feit dat de journalisten niet kan verplicht worden om zijn bronnen bekend te maken, betekent niet dat men daarmee moet volstaan om hem op zijn woord te geloven.
De journalisten begaat een fout door de integriteit van personen aan te tasten zonder de verkregen informatie aan de hand van voldoende objectief controleerbare bewijzen te verifiëren of de informatie bevestigd te zien door een objectief controleerbare bron.
Kortom de vrije meningsuiting en de persvrijheid zijn absolute grondrechten die gewaarborgd zijn door de grondwet, meerbepaald door artikel 25 eerste lid en artikel 19 en door het artikel 10 van het Europees verdrag van de rechten van de mens. Deze grondrechten mogen evenwel niet dienen om iemand in opspraak te brengen alwaar er daartoe geen aanwijzingen zijn.
Dit principe werd vastgelegd in een arrest van het hof van beroep te Brussel van 4 mei 2010 zoals gepubliceerd in een nieuw juridisch weekblad nummer 229 pagina 670.
In deze zaak werden de journalisten veroordeeld omdat zij ten onrechte en zonder voldoende onderzoek een bepaalde persoon beschuldigd hadden van negationisme. De uitgeverij, meerbepaald De Morgen werd in graad van beroep niet mee veroordeeld.
Contouren waarbinnen de journalist op niet foutieve wijze gerechtelijke verslaggeving kan plegen
zie Rb. Brussel 20/01/2006, NJW 2006,273;
zie Rb. Mechelen 21/06/2005, NJW 2005,1104;
zie Hof Mensenrechten (recht op afbeelding) 24/06/2005, NJW 2004, 1131;
zie Hof van Beroep Brussel 15 september 2006, NJW 155, 80
Rb. Antwerpen (5e k. B) nr. 04-5514-A, 23 juni 2005, AM 2005, afl. 5, 455; , NjW 2005, afl. 122, 987, noot BREWAEYS, E.
Bij de invulling van zijn opdracht die een sterk maatschappelijk karakter heeft, moet de journalist of desgevallend de uitgever en de drukker, de elementaire regels van correct journalistiek optreden respecteren. Het opvolgen van een gerechtelijk onderzoek is op zich niet foutief maar de journalist begaat wel een fout als hij er zich in zijn berichtgeving niet enkel toe beperkt een lopend gerechtelijk onderzoek te vermelden, maar eveneens en op duidelijk tendentieuze wijze opgave doet van allerlei details, waarmee niet omzichtig wordt omgesprongen en die niet werden gecontroleerd. Een journalist handelt foutief wanneer hij zonder enige controle citeert uit een anonieme brief, of daarvan afkomstige informatie verspreidt.
Wie na het verschijnen van een beweerd grievend artikel geen recht van antwoord uitoefent, verbeurt daarmee zijn recht op schadevergoeding niet. Wel moet hiermee rekening worden gehouden bij de beoordeling van de vordering.
Hof van Beroep Antwerpen 21 oktober 2009, NJW 228, 13 oktober 2010, 630. Het Hof oordeelde dat een cartoon waarin een politicus van joodse afkomst werd afgebeeld werd met een gele opgenaaide Davidster en waarbij hij verwezen werd naar een container met afval als niet verkozene, geen racisme uitmaakt, niettegenstaande de klager deze gele opgenaaide Davisdster, in plaats van de blauwe Davidster en de verwijzing naar de afvalberg een belediging uitmaakte met link naar de jodenvervolging door de nazi. Dit arrest lijkt impliciet te stellen dat voorzover een cartoon geen mening verkondigt, de cartoon niet geldt als geschrift en dus geen persmisdrijf kan uitmaken.
Natuurlijk dient in een rechtstaat plaats te zijn voor humor, karikatuur, cartoon, spotprent en zelfs sarcasme. Doch deze uiting blijft volgens de rechtspraak van de rechtbank van eerste aanleg te Brussel (20°kamer) 2006/4779/A van 25 april, AM 2008, 226 met noot, wel onderworpen aan het respect voor het recht op privéleven en de persoonlijke levenssfeer.
Algemene beperkingen op art. 10 EVRM
Artikel 10 EVRM verdient een ruime interpretatie maar de gewaarborgde vrijheid van meningsuiting en persvrijheid kent ook grenzen
Zo stelde het Europees Hof voor de Rechten van de Mens dat haatdragende uitlatingen, in bepaalde omstandigheden en onder bepaalde voorwaarden,
geen bescherming genieten onder artikel 10 EVRM, waarbij toepassing werd gemaakt van art. 17 EVRM),
Art. 17 EVRM stelt :
Artikel 17 Verbod van misbruik van recht
"Geen der bepalingen van dit Verdrag mag worden uitgelegd als zou zij voor een Staat, een groep of een persoon een recht inhouden enige activiteit aan de dag te leggen of enige daad te verrichten met als doel de rechten of vrijheden die in dit Verdrag zijn vermeld teniet te doen of deze verdergaand te beperken dan bij dit Verdrag is voorzien."
Artikel 17 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens regelt het verbod van misbruik van recht wat betreft de bepalingen van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens. De bepaling wil voorkomen dat de rechten en vrijheden die in het verdrag zijn geregeld door het verdrag zelf teniet zouden worden gedaan.
Niet alleen kan een in beperking van de vrijheid van meningsuiting volgens het EVRM verantwoord zijn omdat de beperking als noodzakelijk kan
worden beschouwd in een democratische samenleving.
Zie o.m. Hof Mensenrechten, arrest Ibrahim Aksoy t. Turkije van 10 oktober 2000; beslissing Roger Garaudy t. Frankrijk van24 juni 2003; arrest Gündüz t. Turkije van 4 december 2003; beslissing Norwood t. Verenigd Koninkrijk van 16 november 2004; arrest Féret t. België van 16 juli 2009; beslissing JeanMarie
Le Pen t. Frankrijk van 20 april 2010; beslissing Hizb ut-Tahrir e.a. t. Duitsland van 19 juni 2012. Zie ook Grondwettelijk Hof nr. 17/2009, 12 februari 2009, overw. B.61.3
Haatdragende uitlatingen worden niet beschermd door art. 10 EVRM
Het doelbewust verspreiden, met het oog op de aantasting van de waardigheid van personen, van denkbeelden die zijn gegrond op rassuperioriteit of rassenhaat wordt niet beschermd door artikel 10 EVRM114. Aldus kan de overheid ondanks art. 10 EVRM tegen het aanzetten tot haat of geweld tegen homo’s en wegens discriminatie en seksisme tegenover vrouwen (in een televisieprogramma) optreden en sanctioneren.
Zie o.m. Hof Mensenrechten, arrest Vejdeland e.a. t. Zweden van 9 februari 2012; Hof Mensenrechten, arrest Sigma Radio Television Ltd. t. Cyprus van 21 juli 2011(§§ 207-209)