Om een testament of een schenking onder de levenden te kunnen doen of een testament te kunnen maken, moet men gezond van geest zijn (artikel 901 Burgerlijk Wetboek).
Gezondheid van geest werd niet omschreven in de wet maar onder dit begrip kan begrepen worden dat men de vrijheid van wil en de helderheid van geest moet hebben en dat de schenker de betekenis en de draagwijdte van zijn daad moet begrijpen en er vrijwillig moet in toestemmen (zie eveneens Brussel 19 mei 2009, AR 2007 AR 3068, www.juridat.be en Gent 13 december 2012, NJW nummer 284, 510}.
Het bewijs van de ongezondheid van geest moet op het ogenblik van de schenking of opstelling van het testament worden geleverd door diegene die de nietigheid van de schenking of het testament inroept en dit moet op een ondubbelzinnige, omstandige en precieze wijze worden aangetoond. De gezondheid van geest wordt vermoed en het bewijs van de ongezondheid van geest is een bewijs van feiten die door alle middelen van recht kan worden geleverd (zie eveneens Antwerpen 19 mei 2014, 2013/AR/781, www.juridat.be).
Het bewijs van de ongezondheid van geest moet worden geleverd, zodanig dat er geen enkele twijfel bestaat over die ongezondheid van geest. De ongezondheid van geest moet omstandig met precisie en met uitsluiting van redelijke twijfel worden aangetoond. (zie eveneens Bael, "De gezondheid van geest bij het testament en de schenking, het gebruik van medische attesten en het beroepsgeheim van de arts, met bijzondere aandacht voor de rechtspraak van de laatste 10 jaar'', Tijdschrift voor Notarissen, 2017 /4, pg. 294-342).
Het (tegen)bewijs van de ongezondheid van geest is aan een streng vereiste onderworpen. Dit dient op precieze wijze te worden geleverd en mag geen twijfel laten bestaan. In de eerste plaats moet de ongezondheid van geest omstandig, met precisie en met uitsluiting van redelijke twijfel worden aangetoond. Bovendien volstaat geen enkele geestesstoornis op zich om een legaat te vernietigen, maar moet telkens worden bewezen dat de vrije en bewuste wilsuiting van de beschikker daardoor in concreto wordt belemmerd. Tot slot moet de aantasting van de wil bestaan op het ogenblik van het legaat zelf. Alle middelen van recht zijn dienstig voor het bedoelde bewijs, zo ook getuigen en vermoedens.
Aangezien de testator steeds wordt vermoed gezond van geest te zijn op het ogenblik van het opmaken van zijn testament, zullen zij die op grond van zijn ongezondheid van geest de nietigheid van een rechtshandeling inroepen, het bewijs daarvan moeten aanbrengen, eventueel door middel van een deskundigenonderzoek en een bijhorend deskundigenverslag, dat de rechter echter niet noodzakelijk moet volgen.
De notaris heeft de deontologische verplichting zijn ambt te weigeren wanneer hij vaststelt dat de beschikker of de testator wilsongeschikt is alhoewel hij niet bevoegd en geschoold is om de gezondheid van geest te beoordelen. De notaris beoordeelt enkel de schijn maar niet de effectieve wilsgeschiktheid van de schenker of de testator. De notaris kan tevens niet verplicht worden om bijkomende inlichtingen in te winnen aangezien dit een bijkomende vereiste zou inhouden voor het verlijden van een notarieel testament of een schenking (zie eveneens W. DELVA, "De verplichte ambtsuitoefening bij het opmaken van notariële testamenten en de notariële tucht", T. Not. 1961, (209) 213).
Wanneer het testament neerligt in een notariële akte, mag worden aangenomen dat, hoewel de instrumenterende notaris (per hypothese) geen medische scholing heeft genoten, er omkadering was door een beroepspersoon van wie toch mag worden verondersteld dat hij zich afzijdig houdt van rechtshandelingen met duidelijk wildongeschikte partijen.
Het feit dat de notaris als onpartijdige en onafhankelijke openbare ambtenaar, zijn tussenkomst verleent, bij de totstandkoming van de overeenkomsten is een belangrijke aanwijzing voor de gezondheid van geest in hoofde van een comparant op het ogenblik van de ondertekening van de akten.
Attesten die geruime tijd na de ondertekening van een akte worden opgesteld kunnen het bewijs niet vormen dat de wil van een comparant bij een schenking onvrij was noch dat de geest van een comparant jaren eerder dan de opstelling van het attest bij het verlijden van een akte niet helder niet helder zou geweest zijn.
Gezondheid van geest in de zin van art. 901 BW impliceert ook helderheid van geest. De testator moet zowel in staat zijn de zin en de draagwijdte van de getroffen beschikkingen te begrijpen als er vrijwillig in toe te stemmen. Een (gedeeltelijke) verzwakking van de wil (voortvloeiend uit hetzij een psychische hetzij een fysieke aandoening) is voldoende om tot ongezondheid van geest in de zin van art. 901 BW te besluiten.
Art. 901 BW is geen loutere herhaling van het gemeenrechtelijke toestemmingsvereiste van de artt. 1109 e.v. BW. Voor legaten wordt om reden van de «verarming» die zij teweegbrengen, een bijzondere graad van toestemming vereist, die strenger is dan bij handelingen om baat. Ze moeten niet alleen worden nietig verklaard op grond van een totale afwezigheid van toestemming of op grond van de gewone wilsgebreken, zoals dwaling, geweld of bedrog, maar ook bij elke aantasting, zelfs verzwakking van de wil.