Wat is de relatie tussen de doorwerking in de echtscheidingsprocedure van een beschikking tot verblijf in de gezinswoning genomen (vroeger door de vrederechter thans door de familierechter) op grond van art. 223 B.W. en anderzijds de weerslag hiervan op de vereffening-verdeling, meer bepaald het verschuldigd zijn van een woningvergoeding?
Art. 1278, eerste lid, Ger. W. bepaalt dat het vonnis of het arrest waarbij de echtscheiding werd uitgesproken ten aanzien van de persoon van de echtgenoten gevolg heeft vanaf de dag waarop de beslissing in kracht van gewijsde is getreden. De hulpverplichting tussen echtgenoten, als persoonlijk gevolg van het huwelijk, neemt bijgevolg pas een einde bij het in kracht van gewijsde gaan van het vonnis of arrest waarbij de echtscheiding werd uitgesproken.
Met betrekking tot de goederen van de echtgenoten bepaalt het tweede lid van dit artikel dat dit vonnis of arrest terugwerkt tot op de dag waarop de eerste vordering tot echtscheiding is ingesteld.
Wanneer de rechter op grond van art. 223 B.W. dringende en voorlopige maatregelen heeft bevolen en het verblijf in de echtelijke woning werd toegekend aan één van de partijen vervalt deze beslissing enkel wanneer ze op verzoek van één van de partijen gewijzigd of ingetrokken wordt of wanneer, eens dat de echtscheiding is ingezet, de voorzitter van de rechtbank van eerste aanleg, rechtsprekend in kort geding, een andere beslissing neemt.
In een arrest van het hof van cassatie van 22 oktober 1981 (Arr. Cass. 1981-82, nr. 134) werd reeds geoordeeld dat de dringende voorlopige maatregelen die de vrederechter bevolen heeft in het raam van de hem bij art. 223 B.W. toegekende bevoegdheid, niettegenstaande de indiening van een verzoekschrift tot echtscheiding of tot scheiding van tafel en bed, uitvoerbaar blijven totdat de rechtbank of de voorzitter van de rechtbank in kort geding een beslissing heeft gewezen, tenzij die maatregelen een einde hadden genomen door het verstrijken van de door de vrederechter vastgestelde termijn.
Zolang het huwelijk niet ontbonden is, blijft de hulpverplichting waarvan sprake in art. 213 B.W. gelden. Omdat ze een gevolg is van het huwelijk, wat de persoon van de echtgenoten betreft, en ze dus geenszins hun vermogensrechtelijke verhouding aanbelangt, wordt de hulpverplichting niet retroactief tenietgedaan tot op de dag waarop de eerste vordering in echtscheiding is ingesteld.
Dit staat er evenwel niet aan in de weg dat de echtgenoot die gedurende de echtscheidingsprocedure en tot aan de vereffening-verdeling het genot heeft gehad van de gezinswoning, zijnde een van de postcommunautaire onverdeeldheid afhangend goed, een bedrag gelijk aan de genotswaarde van het goed, in de massa moet inbrengen. Deze verplichting drukt immers op iedere mede-eigenaar die het exclusieve genot van een onverdeeld goed heeft. Het principe dat met alle vruchten van de onverdeeldheid rekening moet worden gehouden, deze genotswaarde inbegrepen, wordt toegepast, zodat de onderhoudsgerechtigde die geen onderhoudsgeld verkrijgt, maar wel het genot van de onverdeelde gezinswoning, de genotswaarde hiervan moet in rekening brengen.
Indien de genotswaarde gelijk is aan of hoger dan de hem toekomende nettohelft van alle onverdeelde vruchten, moet de onderhoudsgerechtigde niets terugbetalen. De onderhoudsplichtige draagt het verschil definitief als persoonlijke schuld. Art. 213 B.W. belet dat de onderhoudsplichtige dit verschil kan terugeisen. Indien de genotswaarde lager ligt dan de hem toekomende nettohelft, kan de onderhoudsgerechtigde enkel aanspraak maken op het resterend saldo.
De onderhoudsgerechtigde zal dus geconfronteerd worden met een aanrekening van wat hij reeds genoten heeft (zie: S. Mosselmans, «De hulpverplichting van (gewezen) echtgenoten en de vereffening-verdeling van de huwelijksgemeenschap na echtscheiding op grond van bepaalde feiten», in P. Senaeve (red.), Onderhoudsgelden, Leuven, Acco, 2001, p. 262 e.v., nrs. 423 e.v.).
De familierechter kan echter in geen geval beschikkingen nemen die rechtstreeks inwerken op de vereffening-verdeling.