EERSTE BOEK. - ORGANEN VAN DE RECHTERLIJKE MACHT.
Art. 58.Dit wetboek regelt de organisatie van de vredegerechten, de politierechtbanken, de arrondissementsrechtbanken, de rechtbanken van eerste aanleg, de arbeidsrechtbanken, de [
2 ondernemingsrechtbanken]
2, [
1 de [
2 ondernemingsrechtbanken]
2,]
1 de hoven van beroep, de arbeidshoven, de hoven van assisen [
1 , de tuchtrechtbanken in hoger beroep]
1 en van het Hof van Cassatie.
(lid opgeheven) <W 2003-04-10/59, art. 88, 107;
Inwerkingtreding : 01-01-2004>
----------
(
1)<W
2013-07-15/08, art. 2, 182; Inwerkingtreding : 01-09-2014>
(
2)<W
2018-04-15/14, art. 252, 216; Inwerkingtreding : 01-11-2018>
Art. 58bis.<Ingevoegd bij W 1998-12-22/47, art. 2,
Inwerkingtreding : 01-01-2000> (In dit wetboek, voor wat de magistraten betreft, wordt verstaan onder) : <W 2001-06-21/42, art. 2, 085;
Inwerkingtreding : 20-07-2001>
1° benoemingen : de benoeming tot vrederechter, rechter in de politierechtbank, [
2 ...]
2, [
2 ...]
2, plaatsvervangend rechter in een vredegerecht of in een politierechtbank, rechter [
2 ...]
2 in de rechtbank van eerste aanleg, arbeidsrechtbank en [
7 ondernemingsrechtbank]
7, [
5 rechter gespecialiseerd in strafzaken in fiscale aangelegenheden in de rechtbank van eerste aanleg,]
5 plaatsvervangend rechter, substituut-procureur des Konings, substituut-procureur des Konings gespecialiseerd in fiscale aangelegenheden, substituut-procureur des Konings gespecialiseerd in handelszaken, [
2 ...]
2, substituut-arbeidsauditeur [
2 ...]
2, (...) raadsheer in het hof van beroep en in het arbeidshof, plaatsvervangend raadsheer in het hof van beroep bedoeld in artikel 207bis, § 1, substituut-procureur-generaal bij het hof van beroep, substituut-generaal bij het arbeidshof, (...) raadsheer in het Hof van Cassatie en advocaat-generaal bij het Hof van Cassatie; <W 2003-04-10/59, art. 89, 107;
Inwerkingtreding : 01-01-2004>
2° korpschef : de titularis van de mandaten van voorzitter van de rechtbank van eerste aanleg, arbeidsrechtbank en [
7 ondernemingsrechtbank]
7, [
2 voorzitter van de vrederechters en rechters in de politierechtbank,]
2 procureur des Konings, arbeidsauditeur, (...) eerste voorzitter van het hof van beroep en van het arbeidshof (...), procureur-generaal bij het hof van beroep en het arbeidshof, (...) (federale procureur), eerste voorzitter van het Hof van Cassatie, procureur-generaal bij het Hof van Cassatie; <W 2001-06-21/42, art. 2, 085;
Inwerkingtreding : 20-07-2001> <W 2003-04-10/59, art. 89, 107;
Inwerkingtreding : 01-01-2004>
3° adjunct-mandaat : de mandaten van [
2 afdelingsvoorzitter of]
2 ondervoorzitter in de rechtbank van eerste aanleg, arbeidsrechtbank en [
7 ondernemingsrechtbank]
7, [
2 ondervoorzitter van de vrederechters en rechters in de politierechtbank, afdelingsprocureur, afdelingsauditeur,]
2 eerste substituut-procureur des Konings, eerste substituut-arbeidsauditeur, (...) [
1 eerste substituut-procureur des Konings die de functie van adjunct-procureur des Konings van Brussel uitoefent, eerste substituut-arbeidsauditeur die de functie van adjunct-arbeidsauditeur van Brussel uitoefent,]
1 kamervoorzitter in het hof van beroep en in het arbeidshof, eerste advocaat-generaal en advocaat-generaal bij het hof van beroep en bij het arbeidshof, (...) voorzitter en [
6 sectievoorzitter in het Hof van Cassatie]
6 en eerste advocaat- generaal bij het Hof van Cassatie; <W 2003-04-10/59, art. 89, 107;
Inwerkingtreding : 01-01-2004>
4° (bijzonder mandaat : de mandaten van onderzoeksrechter, rechter in de [
4 familie- en jeugdrechtbank]
4, rechter in de strafuitvoeringsrechtbank, beslagrechter, [
4 familie- en jeugdrechter in hoger beroep]
4, verbindingsmagistraat in jeugdzaken, bijstandsmagistraat, federaal magistraat en substituut-procureur des Konings gespecialiseerd in strafuitvoeringszaken.) <W 2006-06-13/40, art. 31, 134;
Inwerkingtreding : 16-08-2006>
[
3 5° mandaat in de tuchtrechtscolleges : de mandaten van rechter in de tuchtrechtbank en van raadsheer in de tuchtrechtbank in hoger beroep.]
3 (NOTA: artikel 58bis, 4° gewijzigd bij art. 2 van W
2006-05-17/36, treedt in werking op een datum vastgesteld door de Koning en uiterlijk op 01-12-2007 (art. 51), heft zichzelf op bij art. 4, 1° van W
2006-08-05/59, inwerking op 01-02-2007 (art. 5, lid 1))
----------
(
1)<W
2012-07-19/36, art. 2, 175; Inwerkingtreding : 31-03-2014 (zie ook art. 61, L1 en L2)>
(
2)<W
2013-12-01/01, art. 2, 179; Inwerkingtreding : 01-04-2014>
(
3)<W
2013-07-15/08, art. 3, 182; Inwerkingtreding : 01-09-2014>
(
4)<W
2013-07-30/23, art. 101, 192; Inwerkingtreding : 01-09-2014>
(
5)<W
2014-12-19/24, art. 28, 196; Inwerkingtreding : 08-01-2015>
(
6)<W
2016-05-04/03, art. 18, 203; Inwerkingtreding : 23-05-2016>
(
7)<W
2018-04-15/14, art. 252, 216; Inwerkingtreding : 01-11-2018>
Art. 58ter. [
1 In dit Wetboek wordt, wanneer het gaat over de rechtbanken van het gerechtelijk arrondissement Brussel, onder procureur des Konings verstaan : de procureur des Konings van Halle-Vilvoorde bedoeld in artikel 150, § 2, 1°, of de procureur des Konings van Brussel bedoeld in artikel 150, § 2, 2°, naargelang de naar de procureur verwijzende bepaling slaat op de uitoefening van zijn bevoegdheid in het administratief arrondissement Halle-Vilvoorde dan wel in het administratief arrondissement Brussel-Hoofdstad.
In dit gerechtelijk arrondissement worden de adviezen van de procureur ingewonnen bij :
1° de procureur des Konings van Brussel bedoeld in artikel 150, § 2, 2°, wat enerzijds de politierechtbanken en de vredegerechten betreft met zetel in het administratief arrondissement Brussel-Hoofdstad en anderzijds de Franstalige rechtbanken van Brussel;
2° de procureur des Konings van Halle-Vilvoorde bedoeld in artikel 150, § 2, 1°, wat de politierechtbanken en de vredegerechten betreft met zetel in het administratief arrondissement Halle-Vilvoorde;
3° de twee procureurs des Konings bedoeld in 1° en 2°, wat de andere Nederlandstalige rechtbanken van Brussel dan de politierechtbanken betreft.]
1 ----------
(
1)<Ingevoegd bij W
2012-07-19/36, art. 3, 175; Inwerkingtreding : 31-03-2014 (zie ook art. 61, L1 en L2)>
EERSTE TITEL. - Hoven en rechtbanken - Leden.
EERSTE HOOFDSTUK. - Vrederechter en politierechtbank.
Eerste afdeling. - Algemene bepalingen.
Art. 59.Er is een vredegerecht in ieder gerechtelijk kanton.
[
1 De vrederechter-titularis benoemd in een kanton wordt in subsidiaire orde benoemd in elk kanton van het gerechtelijk arrondissement waarin hij krachtens de wet van 15 juni 1935 op het gebruik der talen in gerechtszaken kan worden benoemd.
Naargelang van de behoeften van de dienst wijst de voorzitter van de vrederechters en rechters in de politierechtbank, met inachtneming van de wet van 15 juni 1935 op het gebruik der talen in gerechtszaken, en na de betrokken magistraat te hebben gehoord, een of meer vrederechters aan om dit ambt gelijktijdig in een of meer kantons van het gerechtelijk arrondissement uit te oefenen.
De aanwijzingsbeschikking geeft de redenen van de aanwijzing op en bepaalt de nadere regels ervan.]
1 ----------
(
1)<W
2013-12-01/01, art. 3, 179; Inwerkingtreding : 01-04-2014>
Art. 60.[
1 Er zijn politierechtbanken, bestaande uit één of meer afdelingen. Een of meer rechters oefenen er hun ambt uit in de gebiedsomschrijving bepaald in het bijvoegsel bij dit Wetboek. Een vrederechter kan bovendien tot rechter in de politierechtbank worden benoemd.
De politierechtbanken en hun afdelingen bestaan uit een of meer kamers.
In het gerechtelijk arrondissement Brussel worden de rechters in de politierechtbank die worden benoemd in de personeelsformatie van de Nederlandstalige politierechtbank of de politierechtbank [
2 te Halle en te Vilvoorde]
2, in subsidiaire orde in de andere Nederlandstalige politierechtbanken te Brussel benoemd.]
1 ----------
(
1)<W
2013-12-01/01, art. 4, 179; Inwerkingtreding : 01-04-2014>
(
2)<W
2014-05-08/02, art. 97, 185; Inwerkingtreding : 01-04-2014>
Art. 60bis. [
1 In het administratief arrondissement Brussel-Hoofdstad is er een Franstalige politierechtbank en een Nederlandstalige politierechtbank.]
1 ----------
(
1)<Ingevoegd bij W
2012-07-19/36, art. 4, 175; Inwerkingtreding : 31-03-2014 (zie ook art. 61, L1 en L2)>
Art. 61.De zetel van de vredegerechten wordt bepaald in artikel 1 van het bijvoegsel bij dit wetboek.
(De zetel van de politierchtbanken wordt gevestigd in de hoofdplaats van het gerchtelijk arrondissement wanneer niet anders is bepaald in artikel 3 van het bijvoegsel bij dit Wetboek.) <W 1994-07-11/33, art. 21, 032;
Inwerkingtreding : 1995-01-01>
Art. 62. (Opgeheven) <W 2001-06-15/31, art. 2, 084;
Inwerkingtreding : 01-09-2001>
Art. 63. (Lid 1 opgeheven) <W 1999-03-25/50, art. 2, 071;
Inwerkingtreding : 01-09-2000>
De Koning bepaalt jaarlijks de bevolking van ieder kanton op de grondslag van het aantal inwoners op de voorgaande 31e december.
(Lid 3 opgeheven) <W 2001-06-15/31, art. 2, 084;
Inwerkingtreding : 01-09-2001>
Art. 64.(Plaatsvervangende rechters kunnen worden benoemd in een of meer vredegerechten en in een of meer politierechtbanken.) <W 1998-02-10/32, art. 2, 057;
Inwerkingtreding : 02-03-1998>
Aan een [
1 vredegerecht of afdeling van de politierechtbank]
1 kunnen ten hoogste zes plaatsvervangende rechters worden verbonden.
[
2 Zij hebben geen permanente functie en worden benoemd om verhinderde rechters tijdelijk te vervangen.
Zij kunnen niet worden geroepen om zitting te nemen tijdens een terechtzitting in de loop waarvan zij rechtstreeks of via een tussenpersoon optreden als raadsman voor de partijen die betrokken zijn in een geschil.]
2 ----------
(
1)<W
2013-12-01/01, art. 5, 179; Inwerkingtreding : 01-04-2014>
(
2)<W
2019-03-23/03, art. 2, 223; Inwerkingtreding : 01-01-2020>
Art. 65.[
1 § 1. Naargelang van de behoeften van de dienst wijst de voorzitter van de vrederechters en rechters in de politierechtbank, met inachtneming van de wet van 15 juni 1935 op het gebruik der talen in gerechtszaken, tijdelijk en met zijn of hun instemming, een of meer vrederechters aan om de functie uit te oefenen van rechter in de politierechtbank, of een of meer rechters in de politierechtbank om de functie uit te oefenen van vrederechter in het gerechtelijk arrondissement.
Naargelang van de behoeften van de dienst in het gerechtelijk arrondissement Brussel wijst de voorzitter van de Nederlandstalige rechtbank van eerste aanleg, met inachtneming van de wet van 15 juni 1935 op het gebruik der talen in gerechtszaken, tijdelijk een of meer werkende of plaatsvervangende rechters in de politierechtbank aan, zonder dat zijn of hun instemming vereist is maar na hem of hen te hebben gehoord, om tegelijkertijd een ambt uit te oefenen in een andere politierechtbank van het arrondissement.
Naargelang van de behoeften van de dienst kan met instemming van de betrokkene of betrokkenen de eerste voorzitter van het hof van beroep, met inachtneming van de wet van 15 juni 1935 op het gebruik der talen in gerechtszaken en op advies van de voorzitter van de vrederechters en rechters in de politierechtbank een of meer rechters in de politierechtbank, of een of meer vrederechters opdragen tegelijkertijd een ambt uit te oefenen in een andere politierechtbank van het rechtsgebied of in een ander vredegerecht van het rechtsgebied gelegen in een ander arrondissement dan dat waarin hij benoemd is.
§ 2. De aanwijzings- of opdrachtbeschikking geeft de redenen van de aanwijzing of opdracht op en bepaalt de nadere regels ervan.
De aanwijzing of de opdracht eindigt wanneer de reden ervan vervalt; voor de zaken waarover de debatten aan de gang zijn of die in beraad zijn, blijft de aanwijzing of de opdracht echter gelden tot aan het vonnis.]
1 ----------
(
1)<W
2013-12-01/01, art. 6, 179; Inwerkingtreding : 01-04-2014>
Art. 65bis.[
1 Met uitzondering van de gerechtelijke arrondissementen Brussel en Eupen is er in elk arrondissement een voorzitter en ondervoorzitter van de vrederechters en rechters in de politierechtbank.
Het voorzitterschap wordt [
2 ...]
2 waargenomen door een vrederechter [
2 of]
2 door een rechter in de politierechtbank. De ondervoorzitter is respectievelijk vrederechter of rechter in de politierechtbank, naar gelang de voorzitter rechter in de politierechtbank dan wel vrederechter is.]
1 ----------
(
1)<W
2013-12-01/01, art. 7, 179; Inwerkingtreding : 01-04-2014>
(
2)<W
2016-05-04/03, art. 19, 203; Inwerkingtreding : 23-05-2016>
Afdeling II. _ Dienst.
Art. 66.[
3 § 1.]
3 [
1 [
3 Onverminderd de toepassing van paragraaf 2, worden de zittingen op de zetel of afdeling van het gerecht gehouden. Het aantal, de dagen en de duur van de gewone zittingen, met inbegrip van de zittingen bedoeld in paragraaf 2, worden in een bijzonder reglement vastgesteld :]
3 1° voor de politierechtbank, door de voorzitter of ondervoorzitter van de vrederechters en rechters in de politierechtbank die de hoedanigheid heeft van politierechter, na advies van de procureur des Konings en van de stafhouder(s) van de Orde of Ordes van Advocaten van het arrondissement;
2° voor het vredegerecht, door de voorzitter of ondervoorzitter van de vrederechters en rechters in de politierechtbank die de hoedanigheid heeft van vrederechter, na advies van de betrokken vrederechter en van de stafhouder(s) van de Orde of Ordes van Advocaten van het arrondissement.
[
2 In de gerechtelijke arrondissementen Brussel en Eupen is het advies van de politierechtbank eveneens vereist.]
2 Het bijzonder reglement wordt publiek bekendgemaakt.]
1 Deze vaststelling belet niet dat de rechter, op andere dagen, buitengewone zittingen houdt, zelfs op zon- en feestdagen, zowel 's voormiddags als namiddags, indien de behoeften van de dienst het rechtvaardigen. Hij kan te zijnen huize zitting houden met open deuren.
[
3 § 2. De minister van Justitie kan bepalen, na raadpleging van de voorzitter van de vrederechters en rechters in de politierechtbank, het College van de hoven en rechtbanken, de Procureur des Konings, de hoofdgriffier en de stafhouder van de Orde van Advocaten, dat een vrederechter, met overeenkomstige toepassing van de regels betreffende de territoriale bevoegdheid, zittingen houdt in een voormalige, opgeheven zittingsplaats van het kanton of in een opgeheven kanton in een lokaal dat door de betrokken gemeente, krachtens een gebruiksovereenkomst met de minister, kosteloos ter beschikking wordt gesteld en geschikt is om het goede verloop van de terechtzittingen te verzekeren, met inbegrip van de openbaarheid van de terechtzittingen die niet met gesloten deuren plaatsvinden. Het besluit bepaalt tevens de gemeenten of gedeelten van gemeenten die geacht worden het rechtsgebied van die zittingsplaats uit te maken. Het geldt voor de duur van de gebruiksovereenkomst. Het besluit en zijn geldingsduur worden bekendgemaakt in het Belgisch Staatsblad.
§ 3. Indien over het houden van de in paragraaf 2 bedoelde zittingen vóór ieder ander middel, behalve een exceptie van onbevoegdheid, door de verweerder of bij de opening van de debatten ambtshalve door de vrederechter een incident wordt uitgelokt, kan de eiser vóór de sluiting van de debatten vorderen dat de zaak wordt verwezen naar de voorzitter van de vrederechters en rechters in de politierechtbank, voor beslissing over het verzoek, bij gebrek waaraan de vrederechter zelf beslist, een en ander onverminderd de regeling van een geschil van bevoegdheid dat, in voorkomend geval, bij voorrang wordt afgewikkeld en, indien daartoe aanleiding bestaat, ook betrekking heeft op de zittingsplaats.
In voorkomend geval wordt de zaak voor de voorzitter of ondervoorzitter gebracht zonder andere formaliteiten dan de vermelding van de verwijzing op het zittingsblad en de overzending van het dossier van de rechtspleging door toedoen van de griffier. De partijen kunnen hem en de andere partijen schriftelijk opmerkingen bezorgen binnen acht dagen na de verwijzing, tenzij de vrederechter die termijn heeft ingekort. Na het verstrijken van die termijn doet de voorzitter onverwijld uitspraak.
Bij de in deze paragraaf bedoelde beslissingen kan onmiddellijk een datum worden vastgesteld voor verdere behandeling. Als zij niet staande de zitting en in aanwezigheid van de partijen of hun advocaten worden genomen, worden die partijen of advocaten daarvan bij gewone brief op de hoogte gebracht. Tegen deze beslissingen staat geen enkel rechtsmiddel open. De beslissing is geen eindvonnis in de zin van artikel 1050.]
3 ----------
(
1)<W
2013-12-01/01, art. 8, 179; Inwerkingtreding : 01-04-2014>
(
2)<W
2014-05-08/02, art. 99, 185; Inwerkingtreding : 01-04-2014>
(
3)<W
2017-07-06/24, art. 219, 211; Inwerkingtreding : 03-08-2017>
Art. 67.[
2 § 1.]
2 [
1 De voorzitter van de vrederechters en rechters in de politierechtbank is belast met de algemene leiding en de organisatie van de vredegerechten.]
1 [
2 § 2. Wanneer de behoeften van de dienst het rechtvaardigen en rekening houdend met de belangen van de rechtzoekenden, kan de voorzitter van de vrederechters en rechters in de politierechtbank zaken die bij een vrederechter aanhangig zijn gemaakt, verdelen onder andere territoriaal bevoegde vrederechters die hij aanwijst. Onder een behoefte van de dienst kan worden begrepen de verdeling van de werklast, de onbeschikbaarheid van een rechter, een vereiste deskundigheid, de goede rechtsbedeling of andere daarmee vergelijkbare objectieve redenen. Tegen de beslissing van de voorzitter van de vrederechters en rechters in de politierechtbank kan geen enkel rechtsmiddel worden aangewend.
Wanneer de verdeling, bedoeld in het eerste lid, aanleiding geeft tot een wijziging van de oorspronkelijke toewijzing, worden de partijen en in voorkomend geval hun advocaten daarvan langs elektronische weg of bij gewone brief op de hoogte gebracht.]
2 ----------
(
1)<hersteld bij W
2016-05-04/03, art. 20, 203; Inwerkingtreding : 23-05-2016>
(
2)<W
2017-12-25/08, art. 12, 213; Inwerkingtreding : 01-01-2018>
Art. 68.[
1 De voorzitter van de vrederechters en rechters in de politierechtbank is belast met de algemene leiding en de organisatie van de politierechtbank.
Hij verdeelt de zaken overeenkomstig het zaakverdelingsreglement en het bijzonder reglement van de rechtbank.
Wanneer de behoeften van de dienst het rechtvaardigen, kan hij een deel van de zaken die aan een kamer zijn toegewezen, onder de andere kamers van de afdeling verdelen.
Onder een behoefte van de dienst kan worden begrepen de verdeling van de werklast, de onbeschikbaarheid van een rechter, een vereiste deskundigheid, de goede rechtsbedeling of andere daarmee vergelijkbare objectieve redenen.
De voorzitter verdeelt de rechters over de afdelingen. Indien hij een rechter aan een andere afdeling toewijst, hoort hij de betrokken rechter en omkleedt hij zijn beslissing met redenen.]
1 ----------
(
1)<W
2013-12-01/01, art. 9, 179; Inwerkingtreding : 01-04-2014>
Art. 69.
<Opgeheven bij W
2013-12-01/01, art. 10, 179; Inwerkingtreding : 01-04-2014>
Art. 70.
<Opgeheven bij W
2013-12-01/01, art. 11, 179; Inwerkingtreding : 01-04-2014>
Art. 71.[
1 Naargelang van de behoeften van de dienst wijst de voorzitter van de vrederechters en rechters in de politierechtbank een van de plaatsvervangende rechters aan als vervanger van de vrederechter of van de rechter in de politierechtbank.
[
2 Naargelang van de behoeften van de dienst geeft de voorzitter van de vrederechters en rechters in de politierechtbank aan een plaatsvervangend rechter in een vredegerecht die daarmee instemt, opdracht om zijn ambt bijkomend uit te oefenen in een ander kanton van het arrondissement.
Onverminderd artikel 65, § 1, tweede lid, en met inachtneming van de wet van 15 juni 1935 op het gebruik der talen in gerechtszaken, geeft de eerste voorzitter van het hof van beroep, naargelang van de behoeften van de dienst, opdracht aan een plaatsvervangende rechter in de politierechtbank die daarmee instemt, in een andere politierechtbank van het rechtsgebied of aan een plaatsvervangend rechter in een vredegerecht die daarmee instemt, in een kanton in een ander arrondissement om er zijn ambt bijkomend uit te oefenen.]
2 In de aanwijzingsbeschikking wordt vermeld waarom een beroep moet worden gedaan op een plaatsvervanger en worden de nadere regels van de aanwijzing omschreven.]
1 ----------
(
1)<W
2013-12-01/01, art. 12, 179; Inwerkingtreding : 01-04-2014>
(
2)<W
2017-07-06/24, art. 220, 211; Inwerkingtreding : 03-08-2017>
Art. 72.[
2 Eerste en tweede lid opgeheven.]
2 [
2 [
4 Met inachtneming van de wet van 15 juni 1935 op het gebruik der talen in gerechtszaken kan de Koning, indien de behoeften van de dienst of gevallen van overmacht het rechtvaardigen,]
4, op advies van de voorzitter van de vrederechters en rechters in de politierechtbank en van de procureur des Konings, de zetel van het vredegerecht tijdelijk verplaatsen naar een andere gemeente van het arrondissement.]
2 [
4 De zetel van de politierechtbank of van een afdeling van de politierechtbank kan onder dezelfde voorwaarden tijdelijk verplaatst worden naar een andere gemeente van het arrondissement.]
4 [
2 Vijfde lid opgeheven.]
2 ---------
(
1)<W
2012-07-19/36, art. 5, 175; Inwerkingtreding : 31-03-2014 (zie ook art. 61, L1 en L2)>
(
2)<W
2013-12-01/01, art. 13, 179; Inwerkingtreding : 01-04-2014>
(
3)<W
2014-05-08/02, art. 100, 185; Inwerkingtreding : 01-04-2014>
(
4)<W
2015-10-19/01, art. 55, 199; Inwerkingtreding : 01-11-2015>
Art. 72bis.[
1 Voor de politierechtbanken waarvan de zetel gevestigd is in het administratief arrondissement Halle-Vilvoorde en voor de Nederlandstalige politierechtbank van Brussel, worden de opdrachten van de [
2 voorzitter bedoeld in dit hoofdstuk]
2, uitgeoefend door de voorzitter van de Nederlandstalige rechtbank van eerste aanleg; voor de Franstalige politierechtbank van Brussel worden deze opdrachten uitgeoefend door de voorzitter van de Franstalige rechtbank van eerste aanleg.
Voor de vredegerechten waarvan de zetel gevestigd is in het administratief arrondissement Halle-Vilvoorde, worden de opdrachten van de [
2 voorzitter bedoeld in dit hoofdstuk]
2, uitgeoefend door de voorzitter van de Nederlandstalige rechtbank van eerste aanleg; de voorzitter van de Franstalige rechtbank van eerste aanleg wordt evenwel telkenmale bij eenvoudig verzoek aan de voorzitter van de Nederlandstalige rechtbank van eerste aanleg betrokken bij de door hem aangeduide beslissingen in het uitoefenen van deze opdrachten met het oog op een consensus.
Voor de vredegerechten waarvan de zetel gevestigd is in het administratief arrondissement Brussel-Hoofdstad, worden deze opdrachten overlegd in consensus door de twee voorzitters van de Nederlandstalige en Franstalige rechtbanken van eerste aanleg.
Bij gebrek aan consensus in geval van de toepassing van het tweede en het derde lid, neemt de eerste voorzitter van het hof van beroep van Brussel de beslissing.]
1 ----------
(
1)<Ingevoegd bij W
2012-07-19/36, art. 6, 175; Inwerkingtreding : 31-03-2014 (zie ook art. 61, L1 en L2)>
(
2)<W
2013-12-01/01, art. 14, 179; Inwerkingtreding : 01-04-2014>
Art. 72ter. [
1 Voor de politierechtbanken en de vredegerechten waarvan de zetel gevestigd is in het gerechtelijke arrondissement Eupen, worden de opdrachten van de voorzitter van de vrederechters en rechters in de politierechtbank bedoeld in dit hoofdstuk, uitgeoefend door de voorzitter van de rechtbank van eerste aanleg van het arrondissement.]
1 ----------
(
1)<Ingevoegd bij W
2013-12-01/01, art. 15, 179; Inwerkingtreding : 01-04-2014>
HOOFDSTUK II. _ Arrondissementsrechtbank,rechtbank van eerste aanleg,arbeidsrechtbank en [
1 ondernemingsrechtbank]
1.
----------
(
1)<W
2018-04-15/14, art. 252, 216; Inwerkingtreding : 01-11-2018>
Eerste afdeling. _ Algemene bepaling.
Art. 73.[
2 Er is een rechtbank van eerste aanleg, een arbeidsrechtbank en een [
3 ondernemingsrechtbank]
3, waarvan de gebiedsomschrijving is vastgesteld in het bijvoegsel van dit Wetboek.]
2 [
1 In afwijking van het eerste lid, zijn er in het gerechtelijk arrondissement Brussel een Nederlandstalige arrondissementsrechtbank, rechtbank van eerste aanleg, arbeidsrechtbank en [
3 ondernemingsrechtbank]
3, en een Franstalige arrondissementsrechtbank, rechtbank van eerste aanleg, arbeidsrechtbank en [
3 ondernemingsrechtbank]
3.]
1 ----------
(
1)<W
2012-07-19/36, art. 7, 175; Inwerkingtreding : 31-03-2014 (zie ook art. 61, L1 en L2)>
(
2)<W
2013-12-01/01, art. 16, 179; Inwerkingtreding : 01-04-2014>
(
3)<W
2018-04-15/14, art. 252, 216; Inwerkingtreding : 01-11-2018>
Afdeling II. _ Arrondissementsrechtbank.
Art. 74.[
2 In ieder arrondissement is er een arrondissementsrechtbank die bestaat uit de voorzitter van de rechtbank van eerste aanleg, de voorzitter van de arbeidsrechtbank, de voorzitter van de [
3 ondernemingsrechtbank]
3 en de voorzitter van de vrederechters en rechters in de politierechtbank of een door hen aangewezen rechter.
Bij staking van stemmen, beslist de voorzitter van de arrondissementsrechtbank]
2 [
1 In het gerechtelijk arrondissement Brussel, bestaan de Nederlandstalige en de Franstalige arrondissementsrechtbank, naargelang het geval, uit de voorzitters van de respectievelijk Nederlandstalige en Franstalige rechtbank van eerste aanleg, arbeidsrechtbank en [
3 ondernemingsrechtbank]
3 [
2 uit een door hen aangewezen rechter]
2.]
1 ----------
(
1)<W
2012-07-19/36, art. 8, 175; Inwerkingtreding : 31-03-2014 (zie ook art. 61, L1 en L2)>
(
2)<W
2013-12-01/01, art. 17, 179; Inwerkingtreding : 01-04-2014>
(
3)<W
2018-04-15/14, art. 252, 216; Inwerkingtreding : 01-11-2018>
Art. 75. <W 15-07-1970, art. 6> De arrondissementsrechtbank wordt, telkens voor een gerechtelijk jaar achtereenvolgens voorgezeten door ieder van de in artikel 74 genoemde magistraten.
Art. 75bis. [
1 Wanneer de wet het voorschrijft, zetelen de Franstalig arrondissementsrechtbank van Brussel en de Nederlandstalig arrondissementsrechtbank van Brussel in verenigde vergadering.
Het voorzitterschap wordt afwisselend per zaak waargenomen door een Franstalige en een Nederlandstalige magistraat in functie van de inschrijving op de rol.
Bij staking van stemmen, is de stem van de voorzitter doorslaggevend.]
1 ----------
(
1)<Ingevoegd bij W
2012-07-19/36, art. 9, 175; Inwerkingtreding : 31-03-2014 (zie ook art. 61, L1 en L2)>
Afdeling III. _ Rechtbank van eerste aanleg.
Art. 76.[
1 § 1. [
2 De rechtbank van eerste aanleg en, in voorkomend geval, de afdelingen ervan, bestaan uit een of meer kamers voor burgerlijke zaken, uit een of meer kamers voor correctionele zaken, uit een of meer kamers voor familiezaken, uit een of meer jeugdkamers en, voor de afdeling van de rechtbank van eerste aanleg waar de zetel van het hof van beroep is gevestigd, uit een of meer [
3 strafuitvoeringskamers en kamers voor de bescherming van de maatschappij]
3.]
2 Die kamers vormen vier [
2 secties]
2, respectievelijk genaamd : burgerlijke rechtbank, correctionele rechtbank, familie- en jeugdrechtbank en strafuitvoeringsrechtbank.
[
2 De familie- en jeugdrechtbank bestaat uit de familiekamer(s) en de kamer(s) voor minnelijke schikking die de familierechtbank vormen en uit de jeugdkamer(s) die de jeugdrechtbank vormen.]
2 § 2. In de [
2 sectie]
2 van de correctionele rechtbank worden een of meer kamers onder meer bevoegd voor de procedures van onmiddellijke verschijning en van oproeping bij proces-verbaal.
Ten minste één correctionele kamer neemt in het bijzonder kennis van de overtredingen van de wetten en verordeningen over een van de aangelegenheden die behoren tot de bevoegdheid van de arbeidsgerechten, en, in geval van samenloop of samenhang, van genoemde overtredingen samen met een of meer overtredingen die niet behoren tot de bevoegdheid van de arbeidsgerechten.
§ 3. In de [
2 sectie]
2 van de jeugdrechtbank worden één of meer specifieke kamers, kamers van uithandengeving genaamd, bevoegd voor de berechting van personen ten aanzien van wie een beslissing tot uithandengeving is genomen overeenkomstig de wet van 8 april 1965 betreffende de jeugdbescherming, het ten laste nemen van minderjarigen die een als misdrijf omschreven feit hebben gepleegd en het herstel van de door dit feit veroorzaakte schade, in het kader van een wanbedrijf of correctionaliseerbare misdaad.
§ 4. [
2 Behoudens voor de uitspraak van de vonnissen waarvoor zij zitting houden in elke rechtbank van eerste aanleg gevestigd in het rechtsgebied van het hof van beroep, houden de strafuitvoeringskamers zitting in de gevangenis ten aanzien van de veroordeelden die in de gevangenis verblijven. Zij mogen zitting houden in de gevangenis of in elke rechtbank van eerste aanleg gevestigd in het rechtsgebied van het hof van beroep ten aanzien van de veroordeelden die niet in de gevangenis verblijven. Wanneer artikel 36 van de wet van 17 mei 2006 betreffende de externe rechtspositie van de veroordeelden tot een vrijheidsstraf en de aan het slachtoffer toegekende rechten in het raam van de strafuitvoeringsmodaliteiten wordt toegepast, houden zij zitting in elke rechtbank van eerste aanleg gevestigd in het rechtsgebied van het hof van beroep.]
2.
[
3 Behoudens voor de uitspraak van de vonnissen, waarvoor zij zitting houden in elke rechtbank van eerste aanleg gevestigd in het rechtsgebied van het hof van beroep, mogen de kamers voor de bescherming van de maatschappij zitting houden in elke rechtbank van eerste aanleg gevestigd in het rechtsgebied van het hof van beroep, in de penitentiaire inrichtingen, in de inrichtingen tot bescherming van de maatschappij en in alle inrichtingen waar geïnterneerde personen verblijven.]
3 [
2 § 5. De raadkamer kan zitting hebben in de gevangenis voor de behandeling van zaken in toepassing van de artikelen 21, 22 en 22bis van de wet van 20 juli 1990 betreffende de voorlopige hechtenis [
4 , artikel 16 van de wet van 19 december 2003 betreffende het Europees aanhoudingsbevel en de artikelen 3 en 5 van de uitleveringswet van 15 maart 1874]
4.]
2]
1 [
4 § 6. In geval van veiligheidsrisico's, kan de voorzitter van de rechtbank van eerste aanleg, op schriftelijke of mondelinge vordering van de procureur des Konings, gelasten dat de correctionele rechtbank in een bepaalde zaak een of meerdere zittingen houdt in de zetel van een rechtbank van eerste aanleg van het rechtsgebied van het hof van beroep en zo daartoe grond bestaat, dat die zaak aldaar berecht wordt.]
4 ----------
(
1)<W
2013-07-30/23, art. 102, 192; Inwerkingtreding : 01-09-2014>
(
2)<W
2014-05-08/02, art. 49, 002; Inwerkingtreding : 01-09-2014>
(
3)<W
2016-05-04/03, art. 21, 203; Inwerkingtreding : 01-10-2016 (zie ook art. 261, zevende en achtste lid )>
(
4)<W
2017-07-06/24, art. 221, 211; Inwerkingtreding : 03-08-2017>
Art. 77.De rechtbank van eerste aanleg bestaat uit een voorzitter van de rechtbank (, uit rechters en uit assessoren [
2 in de strafuitvoeringsrechtbank]
2). <W 2006-05-17/36, art. 4, 132;
Inwerkingtreding : 01-02-2007>
[
1 In de gevallen bepaald in de wet tot vaststelling van de personeelsformatie van hoven en rechtbanken bestaat ze daarenboven uit een of meer afdelingsvoorzitters en ondervoorzitters.]
1 ----------
(
1)<W
2013-12-01/01, art. 19, 179; Inwerkingtreding : 01-04-2014>
(
2)<W
2014-05-05/11, art. 92, 195; Inwerkingtreding : 01-10-2016 (zie ook art. 136). Overgangsbepalingen: art. 134 en 135; vervangen door W
2016-05-04/03, art. 22, 203; Inwerkingtreding : 01-10-2016 (zie ook art. 261, zevende en achtste lid )>
Art. 78.De kamers van de rechtbank van eerste aanleg bestaan uit één of uit drie rechters.
[
6 De strafuitvoeringskamers bedoeld in artikel 76, § 1, eerste lid, bestaan uit een rechter, die het voorzitterschap ervan bekleedt, een assessor in strafuitvoeringszaken gespecialiseerd in penitentiaire zaken en een assessor in strafuitvoeringszaken en interneringszaken gespecialiseerd in sociale re-integratie.]
6 [
6 De kamers voor de bescherming van de maatschappij bedoeld in artikel 76, § 1, eerste lid, bestaan uit een rechter, die het voorzitterschap ervan bekleedt, een assessor in strafuitvoeringszaken en interneringszaken gespecialiseerd in sociale re-integratie en een assessor in interneringszaken gespecialiseerd in klinische psychologie.]
6 [
5 ...]
5.
[
4 De kamers voor de bescherming van de maatschappij van de strafuitvoeringsrechtbank bedoeld in artikel 76, laatste lid, bestaan uit een rechter, die het voorzitterschap ervan bekleedt, en twee assessoren [
6 in de strafuitvoeringsrechtbank]
6 of interneringszaken, de ene gespecialiseerd in sociale integratie en de andere gespecialiseerd in klinische psychologie.]
4 [
7 Wanneer de in artikel 76, § 2, tweede lid, bedoelde gespecialiseerde correctionele kamer bestaat uit drie rechters zoals voorzien in artikel 92, § 1, eerste lid en § 1/1, is zij samengesteld uit twee rechters van de rechtbank van eerste aanleg en een rechter in de arbeidsrechtbank.]
7 [
5 De alleenrechtsprekende rechter van de in artikel 76, § 2, tweede lid, bedoelde gespecialiseerde correctionele kamer ontvangt een gespecialiseerde vorming georganiseerd door het Instituut voor gerechtelijke opleiding.]
5 [
5 ...]
5.
[
1 De in artikel 92bis bedoelde kamers van de strafuitvoeringsrechtbank bestaan uit een rechter in de strafuitvoeringsrechtbank, die het voorzitterschap ervan bekleedt, twee rechters in de correctionele rechtbank en twee assessoren [
6 strafuitvoeringsrechtbank]
6, de ene gespecialiseerd in penitentiaire zaken en de andere in de sociale re-ïntegratie.]
1 [
3 Elke kamer voor minnelijke schikking bestaat uit een alleenrechtsprekende rechter die de door het Instituut voor gerechtelijke opleiding verstrekte gespecialiseerde opleiding heeft gevolgd.]
3 [
7 In afwijking van de artikelen 80 en 259sexies en opdat de jeugdkamers die bevoegd zijn voor de in artikel 92, § 1, derde lid, bedoelde aangelegenheden, rechtsgeldig zouden zijn samengesteld, moeten twee leden ervan de opleiding hebben genoten die georganiseerd wordt in het kader van de in artikel 259sexies, § 1, 1°, derde lid, bedoelde voortgezette vorming van de magistraten, die vereist is voor de uitoefening van het ambt van rechter in de familie- en jeugdrechtbank. Het derde lid is een rechter van de correctionele rechtbank.]
7 [
8 De rechters die zetelen in de raadkamer, de kamers van de correctionele rechtbank, van de strafuitvoeringsrechtbank en van de familie- en jeugdrechtbank en de onderzoeksrechters volgen binnen het jaar na hun eerste aanwijzing een grondige opleiding inzake seksueel-en intrafamiliaal geweld georganiseerd door het Instituut voor gerechtelijke opleiding.]
8 ----------
(
1)<W
2013-03-17/01, art. 2, 173; Inwerkingtreding : 19-03-2013>
(
3)<W
2013-07-30/23, art. 103, 192; Inwerkingtreding : 01-09-2014>
(
4)<W
2014-05-05/11, art. 93, 195; Inwerkingtreding : 01-10-2016. Overgangsbepalingen: art. 134 en 135>
(
5)<W
2015-10-19/01, art. 56, 199; Inwerkingtreding : 01-01-2016 (zie ook art. 136). Overgangbepalingen : art. 84>
(
6)<W
2016-05-04/03, art. 23, 203; Inwerkingtreding : 01-10-2016 (zie ook art. 261, zevende en achtste lid)>
(
7)<W
2019-05-05/10, art. 88, 226; Inwerkingtreding : 03-06-2019>
(
8)<W
2020-07-31/03, art. 48, 228; Inwerkingtreding : 17-08-2020>
Art. 79.<W 1991-07-18/35, art. 1, 023;
Inwerkingtreding : 28-03-1992> De Koning wijst uit de rechters in de rechtbank van eerste aanleg, volgens de behoeften van de dienst, een of meer onderzoeksrechters, een of meer beslagrechters en (, een of meer rechters in de [
2 familie- en jeugdrechtbank]
2 en één of meer rechters in de strafuitvoeringsrechtbank) aan. <W 2006-05-17/36, art. 6, 1°, 132;
Inwerkingtreding : 01-02-2007>
(In het rechtsgebied van elk hof van beroep wijst de eerste voorzitter, op advies van de federale procureur, onder de onderzoeksrechters één of meerdere onderzoeksrechters aan wier contingent zal worden vastgesteld door de Koning. Deze onderzoeksrechters dienen over een nuttige ervaring te beschikken voor het onderzoek van de bij de artikelen 137 tot 141 van het Strafwetboek bepaalde misdrijven. Deze aanwijzing heeft geen enkel gevolg voor hun statuut noch voor hun affectatie. Krachtens deze aanwijzing, behandelen zij bij voorrang de dossiers die bij hen aanhangig zijn gemaakt overeenkomstig artikel 47duodecies, § 3, van het Wetboek van strafvordering.
De onderzoeksrechter met de meeste dienstjaren die aangewezen is door de Eerste Voorzitter van het hof van beroep te Brussel zorgt, als deken, voor de verdeling van de dossiers die door de federale procureur bij hem aanhangig zijn gemaakt krachtens artikel 47duodecies, § 3, van het Wetboek van strafvordering.
In geval van wettelijke verhindering van de deken, wijst deze in het rechtsgebied van het hof van beroep van Brussel een andere onderzoeksrechter aan gespecialiseerd om kennis te nemen van de in de artikelen 137 tot 141 van het Strafwetboek bedoelde misdrijven, die hem vervangt.) <W 2005-12-27/34, art. 26, 131 ;
Inwerkingtreding : 29-05-2006>
(...) <W 1998-12-22/47, art. 3, 066;
Inwerkingtreding : 02-08-2000>
[
1 Een of meer door de voorzitter van de rechtbank van eerste aanleg aangewezen onderzoeksrechters behandelen bij voorrang de zaken wegens een overtreding van de wetten en de verordeningen in fiscale aangelegenheden.]
1 De onderzoeksrechters (, de beslagrechters en de rechters in de strafuitvoeringsrechtbank) kunnen volgens hun rang zitting blijven nemen voor de berechting van de zaken die aan de rechtbank van eerste aanleg worden voorgelegd. <W 2006-05-17/36, art. 6, 2°, 132;
Inwerkingtreding : 01-02-2007>
[
2 De rechters in de familie- en jeugdrechtbank kunnen zitting nemen in de burgerlijke kamers van de rechtbank van eerste aanleg. De rechter die echter in de kamer voor minnelijke schikking zitting heeft, kan voor de dossiers waarvan hij kennis heeft genomen, nooit zitting hebben in de andere kamers van de familie- en jeugdrechtbank. De beslissing van een rechter die eerder van het geschil kennis heeft genomen terwijl hij zitting had in een kamer voor minnelijke schikking, is nietig behalve als het om de homologatie van een akkoord of een proces-verbaal van verzoening gaat.]
2 De voorzitter van de rechtbank van eerste aanleg kan de rechter in de [
2 familie- en jeugdrechtbank]
2, bij wijze van uitzondering en op advies van de procureur des Konings verzoeken zitting te nemen in de kamers voor correctionele zaken van de rechtbank van eerste aanleg. Wanneer ze worden verzocht zitting te nemen in de correctionele kamers van de rechtbank van eerste aanleg, worden de rechters in de [
2 familie- en jeugdrechtbank]
2 bij voorrang belast met de strafzaken betreffende misdrijven tegen de orde der familie en tegen de openbare zedelijkheid.) <W 1997-01-21/38, art. 2, 042;
Inwerkingtreding : 1997-03-25>
[
3 ...]
3.
----------
(
1)<W
2014-04-25/23, art. 16, 184; Inwerkingtreding : 24-05-2014>
(
2)<W
2013-07-30/23, art. 104, 192; Inwerkingtreding : 01-09-2014>
(
3)<W
2014-05-08/02, art. 50, 002; Inwerkingtreding : 01-09-2014>
Art. 80.<W 1998-12-22/47, art. 4, 066;
Inwerkingtreding : 02-08-2000> [
2 Bij verhindering van een onderzoeksrechter, een beslagrechter of een rechter van de familie- en jeugdrechtbank wijst de voorzitter een werkend rechter aan om hem te vervangen. De verhinderde rechter van de familie- en jeugdrechtbank wordt bij voorrang vervangen door een andere rechter van de familie- en jeugdrechtbank.]
2 Bovendien kan de voorzitter van de rechtbank, indien de behoeften van de dienst het rechtvaardigen, bij wijze van uitzondering en na het advies van de procureur des Konings te hebben ingewonnen, een werkend rechter aanwijzen om de voornoemde ambten (gedurende een termijn van ten hoogste twee jaar) waar te nemen, die tweemaal kan worden hernieuwd. Om te kunnen worden aangewezen als onderzoeksrechter (of rechter bij de [
2 familie- en jeugdrechtbank]
2) , moet de werkende rechter de opleiding hebben gevolgd, bedoeld in artikel 259sexies, § 1, 1°, derde lid. <W 2003-12-22/53, art. 2, 116;
Inwerkingtreding : 10-01-2004> <W 2006-06-13/40, art. 34, 134;
Inwerkingtreding : onbepaald en uiterlijk op 01-01-2009>
[
1 Derde lid opgeheven.]
1 [
3 In afwijking van artikel 79, tweede lid, wijst de eerste voorzitter van het hof van beroep, in uitzonderlijke omstandigheden en na het advies van de federale procureur te hebben ingewonnen, uit de onderzoeksrechters van zijn rechtsgebied die over nuttige ervaring beschikken, een of meer aanvullende onderzoeksrechters aan, voor een termijn van ten hoogste twee jaar, die tweemaal kan worden hernieuwd.]
3 De opdracht eindigt wanneer de reden ervan vervalt; voor zaken waarover de debatten aan de gang zijn of die in beraad zijn bij de rechter in de [
2 familie- en jeugdrechtbank]
2 of de beslagrechter, blijft de opdracht gelden tot aan het eindvonnis.
----------
(
1)<W
2013-12-01/01, art. 20, 179; Inwerkingtreding : 01-04-2014>
(
2)<W
2013-07-30/23, art. 105, 192; Inwerkingtreding : 01-09-2014>
(
3)<W
2016-12-25/14, art. 58, 208; Inwerkingtreding : 09-01-2017>
Art. 80bis.<ingevoegd bij W 2006-05-17/36, art. 7;
Inwerkingtreding : 01-02-2007> (Bij verhindering van een rechter bij de strafuitvoeringsrechtbank, wijst de eerste voorzitter van het hof van beroep een [
2 werkend rechter of raadsheer of plaatsvervangend magistraat bedoeld in artikel 156bis]
2 van het rechtsgebied van het hof van beroep aan, die ermee instemt, aan om hem te vervangen.) <W 2006-12-27/33, art. 79, 144;
Inwerkingtreding : 01-02-2007>
In uitzonderlijke gevallen, na het advies van de procureur-generaal te hebben ingewonnen, wijst de eerste voorzitter van het hof van beroep, met zijn instemming, een werkend rechter [
2 benoemd in het rechtsgebied van het hof van beroep of een raadsheer]
2 aan, [
1 en die een opleiding gevolgd heeft waarin voorzien wordt in artikel 259sexies, § 1, 4°, vierde lid,]
1 om het ambt van rechter in de strafuitvoeringsrechtbank uit te oefenen voor een termijn van maximum twee jaar.
De opdracht eindigt wanneer de reden ervan vervalt; voor zaken waarover de debatten aan de gang zijn of die in beraad zijn, blijft de opdracht niettemin gelden tot het eindvonnis.
----------
(
1)<W
2014-04-10/73, art. 3, 187; Inwerkingtreding : 02-02-2008>
(
2)<W
2016-05-04/03, art. 24, 203; Inwerkingtreding : 13-05-2016>
Afdeling IV. - Arbeidsrechtbank.
Art. 81.De arbeidsrechtbank bestaat uit ten minste (drie kamers). <W 2005-12-13/36, art. 2, 128;
Inwerkingtreding : 01-09-2007>
(Ten minste één daarvan, die bevoegd is voor de geschillen betreffende de in artikel 578, 14°, bedoelde aangelegenheden, bestaat uit een rechter in de arbeidsrechtbank.) <W 2005-12-13/36, art. 2, 128;
Inwerkingtreding : 01-09-2007>
(De andere kamers worden voorgezeten door een rechter in de arbeidsrechtbank en bestaan) daarenboven uit twee rechters in sociale zaken. <W 2005-12-13/36, art. 3, 128;
Inwerkingtreding : 01-09-2007>
In de geschillen betreffende de aangelegenheden bedoeld in artikel 578, 1° , 2° , 3° en 7° , moet een van de rechters in sociale zaken benoemd zijn als werkgever, de andere als arbeider of als bediende, naar gelang van de hoedanigheid van de betrokken werknemer.
Indien, vóór ieder ander middel, de hoedanigheid van arbeider of van bediende van een der partijen wordt betwist, doet de kamer uitspraak over de grond van het geschil nadat ze zo is aangevuld dat ze buiten de voorzitter bestaat uit twee rechters in sociale zaken benoemd als werkgever en twee rechters in sociale zaken benoemd respectievelijk als arbeider en als bediende.
(In de geschillen betreffende de aangelegenheden bedoeld in artikel 578, 12°, b) , moet één van de rechters in sociale zaken benoemd zijn als werkgever, de andere als zelfstandige.) <W 2002-12-20/52, art. 2, 104;
Inwerkingtreding : 01-02-2003>
(In de geschillen betreffende de aangelegenheden bedoeld in de artikelen 578, 4°, 5°, 6°, 8°,10°, 11° en 12°, a) , 579, 580, 582, 3° en 4°, en voor de toepassing op de werkgevers van de administratieve sancties bedoeld in artikel 583, moet één van de rechters in sociale zaken benoemd zijn als werkgever, de andere als werknemer.) <W 2002-12-20/52, art. 2, 104;
Inwerkingtreding : 01-02-2003>
In de geschillen betreffende de aangelegenheden bedoeld in artikel 582, (1° en 2°) , moet één van de rechters in sociale zaken benoemd zijn als zelfstandige, de andere als werknemer <W 30-06-1971, art. 14, § 2>.
(In de geschillen betreffende de aangelegenheden bedoeld [
1 in de artikelen 578bis en 581]
1 en voor de toepassing van de in artikel 583 bedoelde administratieve sancties op zelfstandigen, bestaat de Kamer uit één rechter in de arbeidsrechtbank en twee rechters in sociale zaken die benoemd zijn als zelfstandigen.) <W 1990-07-26/31, art. 1, 016;
Inwerkingtreding : 1990-08-17>
Heeft het geschil betrekking op een mijnwerker, zeeman, zeevisser, schipper, havenarbeider of een aangeslotene bij de overzeese sociale zekerheid, dan moet de rechter in sociale zaken, in de mate van het mogelijke, behoren of behoord hebben tot dezelfde kategorie als de betrokken werknemer.
----------
(
1)<W
2014-05-08/17, art. 4, 191; Inwerkingtreding : 01-09-2014>
Art. 82.De arbeidsrechtbank bestaat uit een voorzitter, rechter in de arbeidsrechtbank, en rechters in sociale zaken.
[
1 In de gevallen bepaald in de wet tot vaststelling van de personeelsformatie van hoven en rechtbanken, bestaat zij bovendien uit een of meer afdelingsvoorzitters, ondervoorzitters en een of meer rechters in de arbeidsrechtbank.]
1 ----------
(
1)<W
2013-12-01/01, art. 21, 179; Inwerkingtreding : 01-04-2014>
Art. 83. De Koning stelt, op voordracht van de minister die de Arbeid in zijn bevoegdheid heeft, de regels volgens welke de rechters in sociale zaken geroepen worden om zitting te nemen bij toepassing van artikel 81.
Afdeling V. - [
1 Ondernemingsrechtbank]
1.
----------
(
1)<W
2018-04-15/14, art. 252, 216; Inwerkingtreding : 01-11-2018>
Art. 84.De [
2 ondernemingsrechtbank]
2 bestaat uit een of meer kamers.
Iedere kamer wordt voorgezeten door een rechter in de [
2 ondernemingsrechtbank]
2 en telt bovendien twee rechters in handelszaken.
(Iedere [
2 ondernemingsrechtbank]
2 stelt een of meer kamers voor [
1 ondernemingen in moeilijkheden]
1 in.) <W 1997-07-17/65, art. 48, 055;
Inwerkingtreding : 01-01-1998>
----------
(
1)<W
2017-08-11/14, art. 13, 215; Inwerkingtreding : 01-05-2018>
(
2)<W
2018-04-15/14, art. 252, 216; Inwerkingtreding : 01-11-2018>
Art. 85.De [
4 ondernemingsrechtbank]
4 bestaat uit een voorzitter, rechter in de [
4 ondernemingsrechtbank]
4, en uit rechters in handelszaken.
[
1 In de gevallen bepaald in de wet tot vaststelling van de personeelsformatie van hoven en rechtbanken, bestaat zij bovendien uit een of meer afdelingsvoorzitters, ondervoorzitters en een of meer rechters in de [
4 ondernemingsrechtbank]
4.]
1 [
5 De rechters in ondernemingszaken kiezen in hun midden een voorzitter in ondernemingszaken]
5 die de voorzitter bij de leiding van de rechtbank kan bijstaan.) [
5 De minister bevoegd voor Justitie maakt de naam van de voorzitter in ondernemingszaken bekend in het Belgisch Staatsblad.]
5 <W 15-07-1970, art. 7>.
----------
(
1)<W
2013-12-01/01, art. 22, 179; Inwerkingtreding : 01-04-2014>
(
2)<W
2014-05-08/02, art. 101, 185; Inwerkingtreding : 01-04-2014>
(
3)<W
2018-04-15/14, art. 5, 216; Inwerkingtreding : 01-11-2018>
(
4)<W
2018-04-15/14, art. 252, 216; Inwerkingtreding : 01-11-2018>
(
5)<W
2019-05-05/19, art. 85, 225; Inwerkingtreding : 29-06-2019>
Afdeling VI. _ Bureau voor rechtsbijstand.
Art. 86.Er is in iedere rechtbank van eerste aanleg, arbeidsrechtbank en [
2 ondernemingsrechtbank]
2 een bureau voor rechtsbijstand dat uit een of meer afdelingen bestaat. Iedere [
1 kamer]
1 bestaat uit een werkend rechter.
De zaken worden verdeeld over de verscheidene [
1 kamers]
1 volgens een reglement dat de voorzitter van de rechtbank vaststelt.
----------
(
1)<W
2016-05-04/03, art. 25, 203; Inwerkingtreding : 23-05-2016>
(
2)<W
2018-04-15/14, art. 252, 216; Inwerkingtreding : 01-11-2018>
Afdeling VIbis. [
1 - Tijdelijke verplaatsing van de zetel van een rechtbank of een afdeling van een rechtbank.]
1 ----------
(
1)<W
2017-07-06/24, art. 222, 211; Inwerkingtreding : 03-08-2017>
Art. 86bis.[
1 Indien de behoeften van de dienst of gevallen van overmacht het rechtvaardigen, kan de Koning, op voorstel of na advies van de korpschef en, naargelang van het geval, van de procureur des Konings of de arbeidsauditeur, alsmede van de hoofdgriffier en van de stafhouder(s) van de orde of ordes van advocaten, bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad, de zetel van een afdeling tijdelijk verplaatsen naar een andere gemeente van het arrondissement of het rechtsgebied. In de rechtbanken die slechts een zetel tellen, kan die zetel onder dezelfde voorwaarden worden verplaatst naar een andere gemeente van het arrondissement of het rechtsgebied.]
1 ----------
(
1)<W
2017-07-06/24, art. 223, 211; Inwerkingtreding : 03-08-2017>
Afdeling VII. - Plaatsvervangende rechters.
Art. 87.[
1 § 1. Er zijn plaatsvervangende rechters in de rechtbank van eerste aanleg, in de arbeidsrechtbank en in de ondernemingsrechtbank. Zij hebben geen permanente functie en worden benoemd om verhinderde rechters tijdelijk te vervangen.
De plaatsvervangende rechters kunnen ook geroepen worden om zitting te nemen wanneer de bezetting niet volstaat om de rechtbank overeenkomstig de bepalingen van de wet samen te stellen.
Zij kunnen niet worden geroepen om zitting te nemen tijdens een terechtzitting in de loop waarvan zij rechtstreeks of via een tussenpersoon optreden als raadsman voor de partijen die betrokken zijn in een geschil.
§ 2. De plaatsvervangende rechters van de rechtbanken van eerste aanleg, de arbeidsrechtbanken en de ondernemingsrechtbanken worden benoemd in de rechtbank.
De voorzitter van de rechtbank verdeelt de plaatsvervangende rechters over de afdelingen van de rechtbank. De verdeling van de plaatsvervangende rechters over de afdelingen wordt ter griffie in elke afdeling aangeplakt.
De voorzitter van de rechtbank kan een plaatsvervangend rechter in een andere afdeling van die rechtbank aanwijzen na de betrokkene te hebben gehoord. Het beroep bedoeld in artikel 330quinquies staat open voor de plaatsvervangende rechters.
In de aanwijzingsbeschikking van de voorzitter wordt vermeld waarom een beroep moet worden gedaan op een plaatsvervanger en in voorkomend geval op een plaatsvervanger met dienstaanwijzing in een andere afdeling, en worden de nadere regels van de aanwijzing omschreven.
§ 3. Er kunnen plaatsvervangende rechters in sociale zaken [1 ...]1 worden benoemd om verhinderde rechters in sociale zaken [1 ...]1 tijdelijk te vervangen.
Er kunnen plaatsvervangende assessoren in de strafuitvoeringsrechtbank worden benoemd om verhinderde assessoren in de strafuitvoeringsrechtbank tijdelijk te vervangen.]
1 ----------
(
1)<W
2019-03-23/03, art. 3, 223; Inwerkingtreding : 01-01-2020>
Afdeling VIII. - Dienst.
Art. 88.§ 1. [
2 § 1. Het bijzonder reglement voor elke rechtbank wordt bij beschikking van de voorzitter van de rechtbank vastgesteld na advies van, naar gelang van het geval, de eerste voorzitter van het hof van beroep of de eerste voorzitter van het arbeidshof, van de procureur-generaal en, naar gelang van het geval, van de procureur des Konings of van de arbeidsauditeur, van de hoofdgriffier van de rechtbank en van de stafhouders van de Orde of Ordes van advocaten van het arrondissement. [
7 Het advies van de voorzitter van de arbeidsrechtbank is eveneens vereist voor de in artikel 76, § 2, tweede lid, bedoelde gespecialiseerde correctionele kamers.]
7 [
5 ...]
5.]
2 Dit reglement bepaalt het aantal kamers en hun bevoegdheid, de dagen en de uren van hun zittingen en van de inleiding van de zaken. Het bevat de aanduiding van de kamers die in de rechtbank van eerste aanleg onderscheidenlijk met drie (, met een rechter of met een rechter en twee assessoren [
6 in de strafuitvoeringsrechtbank]
6) zitting houden. Het bepaalt, zo nodig, ook de verdeling van de zaken onder de onderzoeksrechters. <W 2006-05-17/36, art. 9, 132;
Inwerkingtreding : 01-02-2007>
[
1 Derde lid opgeheven.]
1 [
1 Om de drie jaar brengt de voorzitter van elke rechtbank met zetel in het gerechtelijk arrondissement Brussel verslag uit bij de minister van Justitie omtrent de behoeften van de dienst, op grond van het aantal zaken die gedurende de laatste drie jaren zijn behandeld.]
1 Het reglement wordt ter griffie van de rechtbank aangeplakt.
§ 2. [
5 Incidenten in verband met de verdeling van de zaken onder de afdelingen, secties, kamers of rechters van een zelfde rechtbank zoals vastgelegd in het bijzonder reglement of zaakverdelingsreglement worden op de volgende manier geregeld :
Indien een zodanig incident vóór ieder ander middel door een van de partijen of bij de opening van de debatten ambtshalve wordt uitgelokt, legt de afdeling, sectie, kamer of rechter het dossier voor aan de voorzitter van de rechtbank, die oordeelt of de zaak anders moet worden toegewezen en het openbaar ministerie wordt tezelfdertijd hiervan op de hoogte gebracht. De partijen die hierom verzoeken, beschikken over een termijn van acht dagen te rekenen vanaf de zitting om conclusies in te dienen. Het openbaar ministerie kan binnen dezelfde termijn een advies uitbrengen.
De voorzitter doet binnen acht dagen volgend op de zitting uitspraak bij beschikking. Hij kan de zaak onmiddellijk toekennen aan een afdeling, sectie, kamer of rechter en een datum vaststellen voor verdere behandeling. Tegen deze beschikking staat, buiten de voorziening van de procureur-generaal bij het hof van beroep, voor het Hof van Cassatie binnen de termijnen en volgens de regels zoals bepaald in artikel 642, tweede en derde lid, geen rechtsmiddel open. De griffier van het Hof zendt een afschrift van het arrest van het Hof van Cassatie aan de voorzitter van de rechtbank en aan de partijen.
De beslissing bindt de rechter naar wie de vordering wordt verwezen, met dien verstande dat zijn recht om over de rechtsgrond van de zaak te oordelen onverkort blijft.]
5 ----------
(
1)<W
2012-07-19/36, art. 10, 175; Inwerkingtreding : 31-03-2014 (zie ook art. 61, L1 en L2)>
(
2)<W
2013-12-01/01, art. 25, 179; Inwerkingtreding : 01-04-2014>
(
3)<W
2014-05-08/02, art. 102, 185; Inwerkingtreding : 01-04-2014>
(
4)<W
2013-07-30/23, art. 106, 192; Inwerkingtreding : 01-09-2014>
(
5)<W
2016-05-04/03, art. 27, 203; Inwerkingtreding : 23-05-2016>
(
6)<W
2016-05-04/03, art. 27,2°, 203; Inwerkingtreding : 01-10-2016 (zie ook art. 261, zevende en achtste lid)>
(
7)<W
2019-05-05/10, art. 89, 226; Inwerkingtreding : 03-06-2019>
Art. 89.(LT}W 1997-02-17/50, art. 3, 044;
Inwerkingtreding : 01-07-1997> Wanneer de behoeften van de dienst het rechtvaardigen, stelt de voorzitter van de rechtbank van eerste aanleg, van de arbeidsrechtbank of van de [
2 ondernemingsrechtbank]
2, hetzij ambtshalve, hetzij op verzoek van de eerste voorzitter van het hof van beroep of, wanneer het gaat om de arbeidsrechtbank, van de eerste voorzitter van het arbeidshof, na het advies van de procureur des Konings of van de arbeidsauditeur, naar gelang van het geval, en van de hoofdgriffier te hebben ingewonnen, een of meer tijdelijke kamers samen, bestaande uit de rechters en, in voorkomend geval, de rechters in sociale zaken of de rechters in handelszaken (of de assessoren [
1 in de strafuitvoeringsrechtbank]
1) die hij aanwijst. <W 2006-05-17/36, art. 10, 132;
Inwerkingtreding : 01-02-2007>
----------
(
1)<W
2014-05-05/11, art. 95, 195; Inwerkingtreding : 01-10-2016 (zie ook art. 136) Overgangsbepalingen: art. 134 en 135, vervangen door W
2016-05-04/03, art. 28, 203; Inwerkingtreding : 01-10-2016 (zie ook art. 261, zevende en achtste lid)>
(
2)<W
2018-04-15/14, art. 252, 216; Inwerkingtreding : 01-11-2018>
Art. 90.[
1 De voorzitter is belast met de algemene leiding en de organisatie van de rechtbank.
In de gevallen bepaald in de wet tot vaststelling van de personeelsformatie van hoven en rechtbanken staat een afdelingsvoorzitter de voorzitter bij in de leiding van de rechtbank en haar afdelingen.
De voorzitter verdeelt de zaken overeenkomstig het zaakverdelingsreglement en het bijzonder reglement van de rechtbank. Wanneer de behoeften van de dienst het rechtvaardigen, kan hij een deel van de zaken die aan een kamer zijn toegewezen, onder de andere kamers van de afdeling verdelen.
Onder een behoefte van de dienst kan worden begrepen de verdeling van de werklast, de onbeschikbaarheid van een rechter, een vereiste deskundigheid, de goede rechtsbedeling of [
2 andere daarmee]
2 vergelijkbare objectieve reden.
De voorzitter verdeelt de rechters over de afdelingen. Indien hij een rechter aan een andere afdeling toewijst, hoort hij de betrokken rechter en omkleedt hij zijn beslissing met redenen.]
1 [
3 De voorzitter zorgt er bij de verdeling van de zaken over de familiekamers en de jeugdkamers van de familie- en jeugdrechtbank in de mate van het mogelijke voor dat :
1° [
4 de zaken worden verdeeld volgens de criteria beschreven in artikel 629bis, § 1;]
4 2° een rechter die kennisgenomen heeft van een burgerlijke zaak als bedoeld in artikel 725bis ten aanzien van een minderjarig kind, geen kennis kan nemen van een zaak als bedoeld bij de wet van 8 april 1965 betreffende de jeugdbescherming, het ten laste nemen van minderjarigen die een als misdrijf omschreven feit hebben gepleegd en het herstel van de door dit feit veroorzaakte schade.]
3 ----------
(
1)<W
2013-12-01/01, art. 26, 179; Inwerkingtreding : 01-04-2014>
(
2)<W
2014-05-08/02, art. 103, 185; Inwerkingtreding : 01-04-2014>
(
3)<W
2013-07-30/23, art. 107, 192; Inwerkingtreding : 01-09-2014>
(
4)<W
2014-05-08/02, art. 51, 002; Inwerkingtreding : 01-09-2014>
Art. 91. <W 1992-08-03/31, art. 1, 025;
Inwerkingtreding : 01-01-1993> In burgerlijke en strafzaken worden de vorderingen toegewezen aan kamers met één rechter, behalve in de gevallen van artikel 92.
[
5 Tweede tot achtste lid opgeheven.]
5 (In strafuitvoeringszaken worden de zaken betreffende één of meer vrijheidsstraffen waarvan het uitvoerbare gedeelte drie jaar of minder bedraagt, toegewezen aan de rechter in de strafuitvoeringsrechtbank die zitting houdt als alleenrechtsprekend rechter.) <W 2006-05-17/36, art. 11, 132;
Inwerkingtreding : 01-01-2016. (Zie W
2015-08-10/02, art. 2)>
[
3 Het hoger beroep tegen beslissingen van de politierechtbank over burgerlijke rechtsvorderingen die tezelfdertijd en voor dezelfde rechters worden vervolgd als de strafvordering, voor zover dit hoger beroep niet gelijktijdig met het hoger beroep op strafgebied wordt behandeld, wordt toegewezen aan een kamer met één rechter. [
5 ...]
5.]
3 [
2 In strafuitvoeringszaken worden de zaken betreffende de invordering van verbeurdverklaarde geldsommen, geldboeten en gerechtskosten enkel toegewezen aan de rechter in de strafuitvoeringsrechtbank die zitting houdt als alleenrechtsprekend rechter.]
2 [
2 De strafuitvoeringsrechter die kennis neemt van de zaak heeft, bij voorkeur, de gespecialiseerde opleiding gevolgd over de tenuitvoerlegging van veroordelingen houdende verbeurdverklaring van geldsommen, van geldboeten en van gerechtskosten, georganiseerd door het Instituut voor gerechtelijke opleiding.]
2 [
4 ...]
4 [
6 In interneringszaken worden de zaken bedoeld in de artikelen 4 en 53 van de wet van 5 mei 2014 betreffende de internering toegewezen aan de voorzitter van de kamer voor de bescherming van de maatschappij, die zitting houdt als alleenrechtsprekend rechter.]
6 ----------
(
1)<W
2007-04-21/01, art. 127, 152; Inwerkingtreding : 01-01-2015, maar opgeheven op 31-12-2014, vóór de inwerkingtreding>
(
2)<W
2014-02-11/13, art. 8, 183; Inwerkingtreding : 18-04-2014>
(
3)<W
2014-04-25/23, art. 10, 184; Inwerkingtreding : 24-05-2014>
(
4)<W
2014-05-05/11, art. 96, 195; Inwerkingtreding : 01-10-2016, zelf opgeheven bij art. 238 van W
2016-05-04/03. Overgangsbepalingen: art. 134 en 135>
(
5)<W
2015-10-19/01, art. 57, 199; Inwerkingtreding : 01-01-2016. Overgangbepalingen : art. 84>
(
6)<W
2016-05-04/03, art. 29, 203; Inwerkingtreding : 01-10-2016 (zie ook art. 261, zevende en achtste lid)>
Art. 92.§ 1.[
7 De strafzaken betreffende misdaden waarop een straf staat van meer dan twintig jaar opsluiting en het hoger beroep tegen vonnissen gewezen in strafzaken door de politierechtbank, worden toegewezen aan een kamer met drie rechters.]
7 [
8 In strafuitvoerings- en interneringszaken worden de zaken die niet aan een alleenrechtsprekend rechter worden toegewezen, toegewezen aan de overeenkomstig artikel 78, tweede en derde lid, samengestelde kamers.]
8 [
6 ...]
6 [
9 De berechting van de personen ten aanzien van wie een beslissing tot uithandengeving is genomen overeenkomstig de wet van 8 april 1965 betreffende de jeugdbescherming, het ten laste nemen van minderjarigen die een als misdrijf omschreven feit hebben gepleegd en het herstel van de door dit feit veroorzaakte schade, wegens een wanbedrijf of correctionaliseerbare misdaad wordt toegewezen aan de overeenkomstig artikel 78, achtste lid, samengestelde kamers.]
9 [
7 § 1/1. In afwijking van artikel 91 kan de voorzitter van de rechtbank van eerste aanleg, wanneer de complexiteit of het belang van de zaak of bijzondere, objectieve omstandigheden daartoe aanleiding geven, zaken geval per geval ambtshalve aan een kamer met drie rechters toewijzen.]
7 § 2. Wanneer er van verscheidene samenhangende zaken ten minste één bij een kamer met drie rechters moet worden aanhangig gemaakt, dan verwijst de voorzitter van de rechtbank al die zaken naar zulke kamer. Te dien einde kan hij ook hun vroegere verdeling wijzigen.
----------
(
1)<W
2009-12-21/14, art. 206, 159; Inwerkingtreding : 21-01-2010>
(
2)<W
2010-06-02/11, art. 5, 166; Inwerkingtreding : 24-06-2010>
(
3)<W
2010-04-22/28, art. 2, 167; Inwerkingtreding : 28-06-2010>
(
4)<W
2007-04-21/01, art. 128, 152; Inwerkingtreding : 01-01-2015, maar opgeheven op 31-12-2014, vóór de inwerkingtreding>
(
5)<W
2014-04-25/23, art. 11, 184; Inwerkingtreding : 24-05-2014>
(
6)<W
2014-05-05/11, art. 97, 195; Inwerkingtreding : 01-10-2016 (zie ook art. 136). Overgangsbepalingen: art. 134 en 135>
(
7)<W
2015-10-19/01, art. 58, 199; Inwerkingtreding : 01-01-2016. Overgangbepalingen : art. 84>
(
8)<W
2016-05-04/03, art. 30, 203; Inwerkingtreding : 01-10-2016 (zie ook art. 261, zevende en achtste lid)>
(
9)<W
2019-05-05/10, art. 90, 226; Inwerkingtreding : 03-06-2019>
Art. 92bis.[
1 In strafuitvoeringszaken worden de zaken betreffende een veroordeling tot een [
3 correctionele gevangenisstraf van dertig jaar tot veertig jaar, een opsluiting van dertig jaar of meer]
3 of tot een levenslange vrijheidsstraf, met een terbeschikkingstelling van de strafuitvoeringsrechtbank, overeenkomstig de artikelen 34ter of 34quater van het Strafwetboek, toegewezen aan de overeenkomstig [
2 artikel 78, vijfde lid]
2, samengestelde kamers.]
1 ----------
(
1)<Ingevoegd bij W
2013-03-17/01, art. 3, 173; Inwerkingtreding : 19-03-2013>
(
2)<W
2016-05-04/03, art. 31, 203; Inwerkingtreding : 01-10-2016 (zie ook art. 261, zevende en achtste lid)>
(
3)<W
2018-07-11/02, art. 10, 221; Inwerkingtreding : 28-07-2018>
Art. 93.Wanneer de rechtbank van eerste aanleg geroepen wordt om burgerlijke zaken die na cassatie verwezen zijn, met verenigde kamers te berechten, bestaat zij uit een kamer met vijf werkende of plaatsvervangende rechters.
Indien de zaak in de bevoegdheid valt van de arbeidsrechtbank of van de [
1 ondernemingsrechtbank]
1, bestaat de rechtbank uit drie werkende of plaatsvervangende rechters en uit vier rechters in sociale zaken of in handelszaken, naar gelang van het geval.
De kamer, de rechters en de rechters in sociale zaken of in handelszaken worden aangewezen door de voorzitter van de rechtbank.
----------
(
1)<W
2018-04-15/14, art. 252, 216; Inwerkingtreding : 01-11-2018>
Art. 94. De raadkamer van de rechtbank van eerste aanleg die zitting houdt in correctionele zaken (bestaat) uit één rechter. <W 1998-03-12/39, art. 38, 058;
Inwerkingtreding : 1998-10-02>
Art. 95.De voorzitter van iedere rechtbank houdt de zitting in kort geding.
[
1 Onverminderd artikel 584, tweede lid, houdt de familierechtbank de zitting in kort geding voor de aangelegenheden die tot de bevoegdheid van die rechtbank behoren.]
1 ----------
(
1)<W
2013-07-30/23, art. 108, 192; Inwerkingtreding : 01-09-2014>
Art. 96. De vorderingen tot tussenkomst worden verdeeld zoals de hoofdvordering.
Art. 97. De eed die, vó6r de aanvaarding van bij de wet bepaalde ambten, moet worden afgelegd voor de rechtbank van eerste aanleg, wordt afgenomen door de eerste kamer of in voorkomend geval door de vakantiekamer.
Afdeling IX. - [
1 Opdracht en aanwijzing van rechters]
1 ----------
(
1)<W
2013-12-01/01, art. 27, 179; Inwerkingtreding : 01-04-2014>
Art. 98.[
1 Wanneer de behoeften van de dienst binnen de rechtbank van eerste aanleg het rechtvaardigen, kan de eerste voorzitter van het hof van beroep, met inachtneming van de wet van 15 juni 1935 op het gebruik der talen in gerechtszaken, via een beschikking, een rechter in de [
3 ondernemingsrechtbank]
3 van het rechtsgebied van het hof van beroep, die deze opdracht aanvaardt, opdragen er tijdelijk het ambt van rechter uit te oefenen.
Wanneer de behoeften van de dienst binnen de [
3 ondernemingsrechtbank]
3 het rechtvaardigen, kan de eerste voorzitter van het hof van beroep, met inachtneming van de wet van 15 juni 1935 op het gebruik der talen in gerechtszaken, via een beschikking, een rechter in de rechtbank van eerste aanleg van het rechtsgebied van het hof van beroep, die deze opdracht aanvaardt, opdragen er tijdelijk het ambt van rechter uit te oefenen.
In dezelfde omstandigheden kan de eerste voorzitter ook een rechter van het rechtsgebied van het hof van beroep die deze opdracht aanvaardt via een beschikking opdragen zijn ambt bijkomend en voor een bepaalde termijn uit te oefenen in een rechtbank van eerste aanleg of een [
3 ondernemingsrechtbank]
3 die in dat rechtsgebied ligt.
Wanneer de behoeften van de dienst het rechtvaardigen kunnen, in het rechtsgebied van het hof van beroep te Luik, naargelang het geval, respectievelijk de eerste voorzitter van het hof van beroep of de eerste voorzitter van het arbeidshof, de rechters in de rechtbank van eerste aanleg, de rechters in de [
3 ondernemingsrechtbank]
3 en de rechters in de arbeidsrechtbanken, met hun instemming en met inachtneming van de wet van 15 juni 1935 op gebruik der taal in gerechtszaken, opdracht geven, zowel in de rechtbank van eerste aanleg als in de [
3 ondernemingsrechtbank]
3 of de arbeidsrechtbank van het gerechtelijk arrondissement Eupen. Naargelang van het geval kunnen de eerste voorzitter van het hof van beroep of de eerste voorzitter van het arbeidshof respectievelijk rechters in de [
3 ondernemingsrechtbank]
3 en in de arbeidsrechtbank van Eupen met hun instemming opdracht geven, hetzij in een [
3 ondernemingsrechtbank]
3 of in een rechtbank van eerste aanleg van het rechtsgebied, hetzij in een arbeidsrechtbank van het rechtsgebied.
In de beschikking wordt vermeld waarom een beroep moet worden gedaan op een rechter van een andere rechtbank van het rechtsgebied en worden de nadere regels van de opdracht omschreven.]
1 De opdracht eindigt wanneer de reden ervan vervalt (of de termijn [
2 vermeld in de opdrachtbeschikking]
2 is verstreken); voor zaken waarover de debatten aan gang zijn of die in beraad zijn, blijft de opdracht evenwel geldig tot aan het vonnis. <W 1998-02-10/32, art. 5, 2°, 057;
Inwerkingtreding : 02-03-1998>
----------
(
1)<W
2013-12-01/01, art. 28, 179; Inwerkingtreding : 01-04-2014>
(
2)<W
2014-05-08/02, art. 2, 185; Inwerkingtreding : 01-04-2014>
(
3)<W
2018-04-15/14, art. 252, 216; Inwerkingtreding : 01-11-2018>
Art. 99.Voor de duur van zijn opdracht blijft de aldus aangestelde rechter [
1 ...]
1 geldig kennis nemen van de zaken waarover de debatten aan gang zijn of die in beraad zijn, en waarin hij zitting had voordat de hem gegeven opdracht gevolg heeft.
----------
(
1)<W
2013-12-01/01, art. 29, 179; Inwerkingtreding : 01-04-2014>
Art. 99bis.[
1 In het gerechtelijk arrondissement Eupen kunnen de rechters benoemd in de rechtbank van eerste aanleg, in de [
2 ondernemingsrechtbank]
2 en in de arbeidsrechtbank, met hun instemming, door de voorzitter van de rechtbank van eerste aanleg opgedragen worden het ambt van vrederechter of van rechter in de politierechtbank uit te oefenen in een vredegerecht of in de politierechtbank van het arrondissement.
In de beschikking wordt vermeld waarom een beroep moet worden gedaan op een rechter van een van deze drie rechtbanken van het arrondissement en worden de nadere regels van de opdracht omschreven.]
1 ----------
(
1)<W
2017-07-06/24, art. 224, 211; Inwerkingtreding : 03-08-2017>
(
2)<W
2018-04-15/14, art. 252, 216; Inwerkingtreding : 01-11-2018>
Art. 99ter.[
1 Naargelang van de behoeften van de dienst kan de eerste voorzitter van het hof van beroep een rechter in de rechtbank van eerste aanleg of een rechter in de [
2 ondernemingsrechtbank]
2, benoemd in het rechtsgebied, met zijn instemming opdragen zijn ambt uit te oefenen in het hof van beroep.
Naargelang van de behoeften van de dienst kan de eerste voorzitter van het arbeidshof een rechter in de arbeidsrechtbank, benoemd in het rechtsgebied, met zijn instemming opdragen zijn ambt uit te oefenen in het arbeidshof.
In de beschikking wordt vermeld waarom een beroep moet worden gedaan op een rechter en worden de nadere regels van de opdracht omschreven.]
1 ----------
(
1)<Ingevoegd bij W
2013-12-01/01, art. 30, 179; Inwerkingtreding : 01-04-2014>
(
2)<W
2018-04-15/14, art. 252, 216; Inwerkingtreding : 01-11-2018>
Art. 99quater. [
1 Behoudens in het gerechtelijk arrondissement Eupen, geeft de eerste voorzitter van het arbeidshof, via een beschikking, opdracht aan één of meerdere rechters in de arbeidsrechtbank, die de opdracht aanvaarden, om aanvullend zitting te nemen in de in artikel 76, § 2, tweede lid, bedoelde gespecialiseerde correctionele kamer van één of meerdere rechtbanken van eerste aanleg van het rechtsgebied.
Met inachtneming van de wet van 15 juni 1935 op het gebruik der talen in gerechtszaken, geeft de eerste voorzitter van het arbeidshof te Brussel, via een beschikking, in elke arbeidsrechtbank opdracht aan een rechter, die de opdracht aanvaardt, om aanvullend zitting te nemen in de in artikel 76, § 2, tweede lid, bedoelde gespecialiseerde correctionele kamer.
In het gerechtelijk arrondissement Eupen, neemt de rechter in de arbeidsrechtbank aanvullend zitting in de in artikel 76, § 2, tweede lid, bedoelde gespecialiseerde correctionele kamer. De instemming van de rechter in de arbeidsrechtbank is vereist wanneer hij niet benoemd is overeenkomstig artikel 100/1. Bij gebreke hieraan, wijst de voorzitter van de rechtbank van eerste aanleg een andere rechter aan die overeenkomstig artikel 100/1 in subsidiaire orde benoemd is in de arbeidsrechtbank.
De opdracht is een jaar geldig en kan worden verlengd.
De rechter in de arbeidsrechtbank wiens opdracht bij de gespecialiseerde correctionele kamer eindigt, blijft tot het eindvonnis in deze kamer zitting hebben in de zaken waarover de debatten aan de gang zijn of die in beraad zijn.]
1 ----------
(
1)<Ingevoegd bij W
2019-05-05/10, art. 91, 226; Inwerkingtreding : 03-06-2019>
Afdeling X. - Gelijktijdige benoemingen in verscheidene gerechten.
Art. 100.[
1 § 1. De rechters benoemd in een rechtbank van eerste aanleg worden, met inachtneming van de wet van 15 juni 1935 op het gebruik der talen in gerechtszaken, in subsidiaire orde benoemd in de andere rechtbanken van eerste aanleg van het rechtsgebied van het hof van beroep.
De substituten benoemd in een parket van de procureur des Konings worden, met inachtneming van de wet van 15 juni 1935 op het gebruik der talen in gerechtszaken, in subsidiaire orde benoemd in de andere parketten van de procureur des Konings van het rechtsgebied.
§ 2. De aanwijzing van een magistraat buiten het rechtscollege of het parket in de personeelsformatie waarvan hij in hoofdorde wordt benoemd, wordt in onderling overleg tussen de betrokken korpschefs geregeld nadat de betrokkene werd gehoord. De gemeenschappelijke beslissing bepaalt de nadere regels van de aanwijzing.
De aanwijzingsbeschikking omschrijft de redenen waarom het noodzakelijk is een beroep te doen op een magistraat benoemd in hoofdorde in de personeelsformatie van een andere rechtbank of parket en omschrijft de nadere regels van de aanwijzing. De aanwijzing geldt voor een hernieuwbare periode van ten hoogste een jaar.
De instemming van de aangewezen magistraat is niet vereist.
Ingeval de korpschefs weigeren of bij gebreke van een akkoord over de nadere regels van de aanwijzing, beslist, naar gelang van het geval, de eerste voorzitter van het hof van beroep of de procureur-generaal bij het hof van beroep op grond van een met redenen omkleed advies van de korpschefs die betrokken zijn bij deze aanwijzing.
§ 3. Een magistraat benoemd overeenkomstig § 1 wordt niet benoemd in de personeelsformatie van de rechtscolleges of van de parketten waarin hij in subsidiaire orde wordt benoemd.
§ 4. De rechters benoemd in de Franstalige rechtbank van eerste aanleg te Brussel worden in subsidiaire orde benoemd in de rechtbank van eerste aanleg te Waals-Brabant en de rechters benoemd in de rechtbank van eerste aanleg te Waals-Brabant worden in subsidiaire orde benoemd in de Franstalige rechtbank van eerste aanleg te Brussel. De rechters benoemd in de Nederlandstalige rechtbank van eerste aanleg te Brussel worden in subsidiaire orde benoemd in de rechtbank van eerste aanleg te Leuven en de rechters benoemd in de rechtbank van eerste aanleg te Leuven worden in subsidiaire orde benoemd in de Nederlandstalige rechtbank van eerste aanleg te Brussel.
De substituten benoemd bij het parket van de procureur des Konings te Brussel, daaronder begrepen de substituten bedoeld in artikel 150, § 3, worden, met inachtneming van de wet van 15 juni 1935 op het gebruik der talen in gerechtszaken, in subsidiaire orde benoemd bij het parket van de procureur des Konings te Waals-Brabant of bij de parketten van de procureur des Konings te Leuven en te Halle-Vilvoorde. De substituten van de procureur des Konings benoemd te Waals-Brabant worden in subsidiaire orde benoemd bij het parket van de procureur des Konings te Brussel [
2 , de substituten benoemd bij het parket van de procureur des Konings te Leuven worden in subsidiaire orde benoemd bij het parket van de procureur des Konings te Brussel en te Halle-Vilvoorde en de substituten benoemd bij het parket van de procureur des Konings te Halle-Vilvoorde worden in subsidiaire orde benoemd bij het parket van de procureur des Konings te Brussel en te Leuven]
2.
De rechters benoemd in de Franstalige [
4 ondernemingsrechtbank]
4 te Brussel worden in subsidiaire orde benoemd in de [
4 ondernemingsrechtbank]
4 [
3 Waals-Brabant]
3 en de rechters benoemd in de [
4 ondernemingsrechtbank]
4 [
3 Waals-Brabant]
3] worden in subsidiaire orde benoemd in de Franstalige [
4 ondernemingsrechtbank]
4 te Brussel. De rechters benoemd in de Nederlandstalige [
4 ondernemingsrechtbank]
4 te Brussel worden in subsidiaire orde benoemd in de [
4 ondernemingsrechtbank]
4 te Leuven en de rechters benoemd in de [
4 ondernemingsrechtbank]
4 te Leuven worden in subsidiaire orde benoemd in de Nederlandstalige [
4 ondernemingsrechtbank]
4 te Brussel.
De rechters benoemd in de Franstalige arbeidsrechtbank te Brussel worden in subsidiaire orde benoemd in de arbeidsrechtbank [
3 Waals-Brabant]
3] en de rechters benoemd in de arbeidsrechtbank [
3 Waals-Brabant]
3 worden in subsidiaire orde benoemd in de Franstalige arbeidsrechtbank te Brussel. De rechters benoemd in de Nederlandstalige arbeidsrechtbank te Brussel worden in subsidiaire orde benoemd in de arbeidsrechtbank te Leuven en de rechters benoemd in de arbeidsrechtbank te Leuven worden in subsidiaire orde benoemd in de Nederlandstalige arbeidsrechtbank te Brussel.
De substituten van de arbeidsauditeur benoemd te Brussel worden met inachtneming van de wet van 15 juni 1935 op het gebruik der talen in gerechtszaken respectievelijk in subsidiaire orde benoemd in het arbeidsauditoraat [
3 Waals-Brabant]
3 of in de arbeidsauditoraten te Leuven en te Halle-Vilvoorde. [
2 De substituten van de arbeidsauditeur benoemd te Leuven worden in subsidiaire orde benoemd bij het arbeidsauditoraat te Brussel en te Halle-Vilvoorde en de substituten van de arbeidsauditeur benoemd bij het arbeidsauditoraat te Halle-Vilvoorde worden in subsidiaire orde benoemd bij het arbeidsauditoraat te Brussel en te Leuven.]
2 § 5. De aanwijzing van een in § 4 bedoelde magistraat buiten het rechtscollege of het parket in de personeelsformatie waarvan hij in hoofdorde wordt benoemd, wordt geregeld overeenkomstig § 2.
§ 6. Een overeenkomstig § 4 benoemde magistraat wordt niet benoemd in de personeelsformatie van het rechtscollege of van het parket waarin hij in subsidiaire orde wordt benoemd.]
1 ----------
(
1)<W
2013-12-01/01, art. 32, 179; Inwerkingtreding : 01-04-2014>
(
2)<W
2014-05-08/02, art. 104, 185; Inwerkingtreding : 01-04-2014>
(
3)<W
2015-10-19/01, art. 61, 199; Inwerkingtreding : 01-11-2015>
(
4)<W
2018-04-15/14, art. 252, 216; Inwerkingtreding : 01-11-2018>
Art. 100/1. [
1 In het gerechtelijk arrondissement Eupen worden de rechters die benoemd zijn in een rechtbank, in subsidiaire orde benoemd in de andere rechtbanken, bedoeld in dit hoofdstuk, van het arrondissement.]
1 ----------
(
1)<Ingevoegd bij W
2013-12-01/01, art. 33, 179; Inwerkingtreding : 01-04-2014>
Art. 100/2.[
1 In het arrondissement Eupen wordt een enkele voorzitter aangewezen voor de rechtbank van eerste aanleg, de arbeidsrechtbank en de [
2 ondernemingsrechtbank]
2. Hij oefent binnen deze rechtbanken de bevoegdheden uit die de wet toekent aan de voorzitter van de rechtbank.]
1 ----------
(
1)<Ingevoegd bij W
2013-12-01/01, art. 34, 179; Inwerkingtreding : 01-04-2014>
(
2)<W
2018-04-15/14, art. 252, 216; Inwerkingtreding : 01-11-2018>
HOOFDSTUK III. _ Hof van beroep en arbeidshof.
Eerste afdeling. - Hof van beroep.
Art. 101.[
1 § 1 Er zijn in het hof van beroep kamers voor burgerlijke zaken, kamers voor correctionele zaken, [
2 jeugdkamers en familiekamers, tot die laatste kamers behoren kamers voor minnelijke schikking-]
2.
Ten minste één correctionele kamer neemt kennis van het hoger beroep ingesteld tegen de vonnissen gewezen betreffende de in artikel 76, § 2, tweede lid, bedoelde aangelegenheden.
Ten minste één van de jeugdkamers wordt bevoegd voor de vervolgingen ingesteld tegen personen ten aanzien van wie een beslissing tot uithandengeving is genomen overeenkomstig de wet van 8 april 1965 betreffende de jeugdbescherming, het ten laste nemen van minderjarigen die een als misdrijf omschreven feit hebben gepleegd en het herstel van de door dat feit veroorzaakte schade, in het kader van een wanbedrijf en/of correctionaliseerbare misdaad.
[
3 In het hof van beroep te Brussel zijn er tevens kamers voor marktzaken, wier bevoegdheid wordt bepaald bij de wet. Die kamers vormen een sectie, Marktenhof genoemd.]
3 [
4 De Koning kan, na advies van de eerste voorzitter, de procureur-generaal, de hoofdgriffier en de stafhouders van de balies van het rechtsgebied van het hof van beroep, bepalen dat een of meer jeugdkamers of familiekamers zitting houden ter zetel van de rechtbank van eerste aanleg of een afdeling van de rechtbank van eerste aanleg in een andere provincie van het rechtsgebied van het hof voor de behandeling van de hogere beroepen tegen de vonnissen van de familie- en jeugdrechtbanken van de betrokken provincie.]
4 § 2. Het hof van beroep bestaat uit een eerste voorzitter, kamervoorzitters en raadsheren in het hof van beroep.
De kamers van het hof van beroep houden zitting, ofwel met drie raadsheren in het hof van beroep, de voorzitter daaronder begrepen, ofwel met één lid, kamervoorzitter of raadsheer in het hof.
De in § 1, tweede lid, bedoelde gespecialiseerde correctionele kamer is samengesteld uit twee raadsheren in het hof van beroep, de voorzitter daaronder begrepen, en uit één raadsheer in het arbeidshof.
Opdat de in § 1, derde lid, bedoelde jeugdkamers rechtsgeldig zouden zijn samengesteld, moeten ten minste twee leden ervan de opleiding hebben genoten die georganiseerd wordt in het kader van de voortgezette vorming van de magistraten, zoals bedoeld in artikel 259sexies, § 1, 1°, derde lid, die vereist is voor de uitoefening van het ambt van rechter in de familie- en jeugdrechtbank.
Opdat de gespecialiseerde kamer voor minnelijke schikking rechtsgeldig zou zijn samengesteld, moet het voor die kamer aangewezen lid van het hof een [
2 gespecialiseerde opleiding hebben genoten verstrekt door het Instituut voor gerechtelijke opleiding]
2. Als de dienstbehoeften zulks verantwoorden, kan de eerste voorzitter van het hof van beroep, uitzonderlijk en nadat het advies van de [
2 procureur-generaal]
2 is ingewonnen, een werkend magistraat aanwijzen om de bovengenoemde functies voor een termijn van ten hoogste een jaar te vervullen, zelfs als die magistraat de [
2 gespecialiseerde opleiding]
2 niet heeft genoten.
[
3 Het Marktenhof, bedoeld in paragraaf 1, vierde lid, omvat ten minste zes raadsheren, onder wie ten hoogste zes raadsheren [
4 kunnen worden benoemd]
4 met toepassing van artikel 207, § 3, 4°. Bij de benoeming wordt er rekening gehouden met het taalevenwicht.]
3 [
5 De raadsheren die zetelen in de correctionele kamers, de familiekamers en de jeugdkamers, en de kamer van inbeschuldigingstelling volgen binnen het jaar na hun eerste aanwijzing een grondige opleiding inzake seksueel- en intrafamiliaal geweld georganiseerd door het Instituut voor gerechtelijke opleiding.]
5 [
2 § 3. De kamer van inbeschuldigingstelling kan zitting hebben in de gevangenis voor de behandeling van zaken met toepassing van artikel 30 van de wet van 20 juli 1990 betreffende de voorlopige hechtenis [
4 , de artikelen 14 en 17 van de wet van 19 december 2003 betreffende het Europees aanhoudingsbevel en de artikelen 3 en 5 van de uitleveringswet van 15 maart 1874]
4.]
2]
1 [
4 § 4. In geval van veiligheidsrisico's, kan de eerste voorzitter van het hof van beroep, op schriftelijke of mondelinge vordering van de procureur-generaal, gelasten dat een correctionele kamer in het hof van beroep in een bepaalde zaak een of meerdere zittingen houdt in de zetel van een rechtbank van eerste aanleg van het rechtsgebied van het hof van beroep en zo daartoe grond bestaat, dat die zaak aldaar berecht wordt.]
4 ----------
(
1)<W
2013-07-30/23, art. 110, 192; Inwerkingtreding : 01-09-2014>
(
2)<W
2014-05-08/02, art. 52, 002; Inwerkingtreding : 01-09-2014>
(
3)<W
2016-12-25/14, art. 59, 208; Inwerkingtreding : 09-01-2017>
(
4)<W
2017-07-06/24, art. 225, 211; Inwerkingtreding : 03-08-2017>
(
5)<W
2020-07-31/03, art. 49, 228; Inwerkingtreding : 17-08-2020>
Afdeling 1bis. Plaatsvervangende raadsheren in de hoven van beroep. <ingevoeg bij W 1997-07-09/36, art. 3,
Inwerkingtreding : 13-08-1997>
Art. 102.<W 1997-07-09/36, art. 3, 054;
Inwerkingtreding : 13-08-1997> § 1. Er zijn plaatsvervangende raadsheren in het hof van beroep; zij worden benoemd ter vervanging van de verhinderde raadsheren.
De plaatsvervangende raadsheren kunnen geroepen worden zitting te nemen wanneer de bezetting niet volstaat om de zetel overeenkomstig de bepalingen van de wet samen te stellen.
[
2 In de aanwijzingsbeschikking wordt vermeld waarom een beroep moet worden gedaan op een plaatsvervanger en worden de nadere regels van de aanwijzing omschreven.]
2 (Zij kunnen echter geen zitting nemen in de kamer van inbeschuldigingstelling wanneer deze uitspraak doet met toepassing van de artikelen 235ter en 235quater van het Wetboek van strafvordering.) <W 2005-12-27/34, art. 27, 131 ;
Inwerkingtreding : 30-12-2005>
§ 2. [
3 De plaatsvervangende raadsheren kunnen niet worden geroepen om zitting te nemen tijdens een terechtzitting in de loop waarvan zij rechtstreeks of via een tussenpersoon optreden als raadsman voor de partijen die betrokken zijn in een geschil.]
3 ----------
(
1)<W
2010-12-29/02, art. 20, 169; Inwerkingtreding : 01-07-2011>
(
2)<W
2013-12-01/01, art. 35, 179; Inwerkingtreding : 01-04-2014>
(
3)<W
2019-03-23/03, art. 4, 223; Inwerkingtreding : 01-01-2020>
Afdeling 2. - Arbeidshof.
Art. 103. Er is een arbeidshof in ieder rechtsgebied van een hof van beroep.
Het arbeidshof bestaat uit een eerste voorzitter, kamervoorzitters, raadsheren in het arbeidshof en raadsheren in sociale zaken.
Er zijn plaatsvervangende raadsheren in sociale zaken, benoemd om tijdelijk de verhinderde raadsheren in sociale zaken te vervangen.
Art. 104.Het arbeidshof bestaat uit kamers die zitting houden met een raadsheer in het arbeidshof en, naar gelang het geval, met twee of vier raadsheren in sociale zaken.
De kamers die kennis nemen van hoger beroep tegen een vonnis betreffende de aangelegenheden bedoeld in artikel 578, 1° , 2°, 3° en 7° , bestaan, buiten de voorzitter, uit een raadsheer in sociale zaken benoemd als werkgever en een raadsheer in sociale zaken benoemd als werknemer-arbeider of als werknemer-bediende, naar gelang van de hoedanigheid van de betrokken werknemer.
Die kamers bestaan evenwel uit twee raadsheren in sociale zaken benoemd als werkgever, en twee raadsheren in sociale zaken respectievelijk benoemd als arbeider en als bediende, wanneer het beroep gericht is tegen een vonnis uitgesproken door een kamer met vier rechters in sociale zaken.
(De kamers die kennis nemen van hoger beroep tegen een vonnis, gewezen in een geschil betreffende de aangelegenheden bedoeld in de artikelen 578, 4°, 5°, 6°, 8°, 10°, 11° en 12°, a) , 579, 580, 582, 3° en 4°, of betreffende de toepassing op werkgevers van administratieve sancties bedoeld in artikel 583, bestaan, behalve de voorzitters, uit twee raadsheren in sociale zaken, respectievelijk benoemd als werkgever en werknemer.) <W 2002-12-20/52, art. 3, 104;
Inwerkingtreding : 01-02-2003>
(De kamers die kennis nemen van hoger beroep tegen een vonnis, gewezen in een geschil betreffende een aangelegenheid als bedoeld in artikel 578, 12°, b) , bestaan behalve de voorzitters, uit twee raadsheren in sociale zaken, respectievelijk benoemd als werkgever en zelfstandige.) <W 2002-12-20/52, art. 3, 104;
Inwerkingtreding : 01-02-2003>
De kamers die kennis nemen van hoger beroep tegen een vonnis gewezen in een geschil betreffende een aangelegenheid bedoeld in artikel 582, (1° en 2°), bestaan, buiten de voorzitter uit twee raadsheren in sociale zaken, van wie de ene benoemd is als zelfstandige en de andere als werknemer. <W 30-06-1971, art. 15, § 2>
(De Kamers die kennis nemen van hoger beroep tegen een vonnis gewezen in een geschil betreffende een aangelegenheid bedoeld [
2 in de artikelen 578bis en 581]
2 of betreffende de toepassing op zelfstandigen van administratieve sancties bedoeld in artikel 583, [
1 bestaan buiten de voorzitter, uit twee raadsheren in sociale zaken die benoemd zijn als zelfstandigen]
1.) <W 30-06-1971, art. 15, § 3>
Heeft het geschil betrekking op een werknemer die mijnwerker, zeeman, zeevisser, schipper, havenarbeider of aangeslotene bij de overzeese sociale zekerheid is, dan moet, in de mate van het mogelijke, de raadsheer in sociale zaken die als werknemer benoemd is, bovendien tot dezelfde kategorie behoren of behoord hebben als de betrokken werknemer.
De Koning stelt, op voordracht van de minister die de Arbeid in zijn bevoegdheid heeft, de regels vast volgens welke de raadsheren in sociale zaken geroepen worden om zitting te nemen bij toepassing van deze bepaling.
(In afwijking van het eerste lid bestaan de kamers die kennis nemen van het hoger beroep tegen een vonnis betreffende de in artikel 578, 14°, bedoelde aangelegenheden uit een raadsheer bij het Arbeidshof.) <W 2005-12-13/36, art. 3, 128;
Inwerkingtreding : 01-09-2007>
----------
(
1)<W
2015-10-19/01, art. 62, 199; Inwerkingtreding : 01-01-2016. Overgangbepalingen : art. 84>
(
2)<W
2018-02-18/07, art. 21, 214; Inwerkingtreding : 30-03-2018>
Afdeling 3. _ Bureau voor rechtsbijstand.
Art. 105.Er is in ieder hof van beroep en in ieder arbeidshof een bureau voor rechtsbijstand dat een of meer [
1 kamers]
1 omvat.
Iedere [
1 kamer]
1 bestaat uit een kamervoorzitter of een raadsheer in het hof.
De zaken worden onder de diverse afdelingen verdeeld volgens een reglement dat de eerste voorzitter van het hof vaststelt.
----------
(
1)<W
2016-05-04/03, art. 32, 203; Inwerkingtreding : 23-05-2016>
Afdeling 4. _ Dienst.
Art. 106.[
1 Het bijzonder reglement van het hof van beroep en dat van het arbeidshof worden door de eerste voorzitter vastgesteld, op advies van de procureur-generaal, van de hoofdgriffier en van de vergadering van de stafhouders van de balies van het rechtsgebied van het hof van beroep, voorgezeten door de eerste voorzitter van het hof van beroep. De stafhouders kunnen evenwel hun advies schriftelijk aan de eerste voorzitter van het hof van beroep toezenden. Het advies van de eerste voorzitter van het arbeidshof is eveneens vereist voor de in [
2 artikel 101, § 1, tweede lid]
2, bedoelde gespecialiseerde correctionele kamer.]
1 Dit reglement bepaalt het aantal kamers van het hof, hun bevoegdheid en het aantal raadsheren en in voorkomend geval het aantal werkende of plaatsvervangende raadsheren in sociale zaken daaraan verbonden. (Het bevat de aanduiding van de kamers die in het hof van beroep onderscheidenlijk met drie raadsheren in het hof of met één enkele zitting houden.) <W 1985-07-19/30, art. 3, 007>
Het reglement van het hof van beroep en van het arbeidshof gevestigd te Brussel, bepaalt de kamers die kennis nemen van de zaken in het Nederlands, in het Frans of in een van beide.
(De reglementen van het hof van beroep en van het arbeidshof gevestigd te Luik bepalen welke kamers kennis nemen van zaken in het Duits alsook hun samenstelling.) <W 1998-12-22/47, art. 8, 066;
Inwerkingtreding : 01-03-1999>
Het reglement wordt ter griffie van het hof aangeplakt.
----------
(
1)<W
2013-12-01/01, art. 36, 179; Inwerkingtreding : 01-04-2014>
(
2)<W
2013-07-30/23, art. 111, 192; Inwerkingtreding : 01-09-2014>
Art. 106bis.<ingevoegd bij W 1997-07-09/36, art. 4,
Inwerkingtreding : 13-02-1998>
§ 1. [
1 Teneinde de gerechtelijke achterstand weg te werken zijn er aanvullende kamers tot 30 juni 2011.]
1 Er wordt voor deze kamers, die uitsluitend in burgerlijke en fiscale zaken en in handelszaken zitting houden, een bijzonder reglement opgesteld overeenkomstig de procedure bepaald in artikel 106, eerste lid.
Het reglement bepaalt het aantal aanvullende kamers van het hof van beroep.
§ 2. De aanvullende kamers zijn samengesteld uit ten minste twee plaatsvervangende raadsheren.
Zij mogen niet worden voorgezeten door een advocaat ingeschreven op het tableau van de Orde van advocaten.
Art. 106bis. (vanaf 01-07-2011)
<Opgeheven bij W 2010-12-29/02, art. 21, 169; Inwerkingtreding : 01-07-2011>
----------
(
1)<W
2010-12-29/02, art. 19, 169; Inwerkingtreding : 13-02-2011>
Art. 107. <W 1997-02-17/50, art. 4, 044;
Inwerkingtreding : 01-07-1997> Wanneer de behoeften van de dienst het rechtvaardigen, stelt de eerste voorzitter van het hof van beroep of van het arbeidshof, naar gelang van het geval, hetzij ambtshalve, na het advies van de procureur-generaal en van de hoofdgriffier te hebben ingewonnen, hetzij op verzoek van de procureur-generaal en na het advies van de hoofdgriffier te hebben ingewonnen, een of meer tijdelijke kamers samen, bestaande uit de raadsheren en, in voorkomend geval, de raadsheren in sociale zaken die hij aanwijst.
Art. 108. Wanneer het hof van beroep geroepen wordt om zaken die na cassatie verwezen zijn, strafzaken uitgezonderd, met verenigde kamers te berechten, bestaat het uit twee kamers, aangewezen en voorgezeten door de eerste voorzitter, de kamervoorzitter of door de raadsheer die hem vervangt. (Deze kamers zijn uit drie raadsheren samengesteld.) <W 1985-07-19/30, art. 4, 007>
Indien de zaak in de bevoegdheid valt van het arbeidshof, wordt het hof voorgezeten door de eerste voorzitter, door de kamervoorzitter of door de raadsheer die hem vervangt en bestaat het daarenboven uit twee raadsheren in het arbeidshof en vier raadsheren in sociale zaken.
De eerste voorzitter wijst de kamer, de raadsheren en de raadsheren-assessoren aan.
Art. 109.<W
2007-04-25/64, art. 3, 153;
Inwerkingtreding : 01-12-2008> De eerste voorzitter is belast met de algemene leiding en de organisatie van het hof.
Hij kan een of meer kamervoorzitters aanwijzen om hem bij te staan.
Hij verdeelt de zaken overeenkomstig het bijzonder reglement van het hof. Wanneer de behoeften van de dienst het rechtvaardigen [
1 , zoals de respectieve werklast van de kamers, de onbeschikbaarheid van een of meer raadsheren die daarin gewoonlijk zitting hebben, de bijzondere deskundigheid van sommigen van hen om een of meer zeer technische zaken te behandelen, de mate waarin het onderzoek van een zaak of van zaken die de eerste voorzitter, in afwijking van het voornoemde reglement, aan iemand anders wil toewijzen, gevorderd is en deze zaak of zaken klaar is of zijn voor behandeling, of andere daarmee vergelijkbare objectieve gronden,]
1 kan hij een deel van de zaken die aan een kamer zijn toegewezen, onder de andere kamers van het hof verdelen. Ingeval van moeilijkheden in verband met de verdeling van de zaken onder de kamers van eenzelfde hof van beroep is artikel 88, § 2, van toepassing.
----------
(
1)<W
2018-05-25/02, art. 15, 217; Inwerkingtreding : 09-06-2018>
Art. 109bis.<W 1985-07-19/30, art. 6, 007> § 1. [
5 Tenzij het uitsluitend op burgerlijke vorderingen betrekking heeft of enkel nog op dergelijke vorderingen betrekking heeft, wordt het hoger beroep tegen beslissingen in strafzaken toegewezen aan een kamer met drie raadsheren, in voorkomend geval aan de kamer bedoeld in artikel 101, § 1, derde lid.]
5 § 2. [
6 Het Marktenhof neemt steeds zitting met drie raadsheren.]
6 § 3. [
5 De andere zaken worden toegewezen aan kamers met één raadsheer in het hof. Wanneer de complexiteit of het belang van de zaak of bijzondere, objectieve omstandigheden daartoe aanleiding geven, kan de eerste voorzitter zaken geval per geval ambtshalve aan een kamer met drie raadsheren toewijzen.]
5 § 4. Wanneer er van verscheidene samenhangende zaken ten minste één bij een kamer met drie raadsheren in het hof moet worden aanhangig gemaakt, verwijst de eerste voorzitter al die zaken naar zulk een kamer. Te dien einde kan hij ook hun vroegere verdeling wijzigen.
----------
(
1)<W
2010-04-22/28, art. 3, 167; Inwerkingtreding : 28-06-2010>
(
2)<W
2014-04-25/23, art. 12, 184; Inwerkingtreding : 24-05-2014>
(
3)<W
2013-07-30/23, art. 112, 192; Inwerkingtreding : 01-09-2014>
(
4)<W
2014-05-08/02, art. 53, 002; Inwerkingtreding : 01-09-2014>
(
5)<W
2015-10-19/01, art. 63, 199; Inwerkingtreding : 01-01-2016. Overgangbepalingen : art. 84>
(
6)<W
2016-12-25/14, art. 60, 208; Inwerkingtreding : 09-01-2017>
Art. 109ter.
<Opgeheven bij W
2010-12-29/02, art. 22, 169; Inwerkingtreding : 01-07-2011>
Art. 109quater.
<Opgeheven bij W
2010-12-29/02, art. 23, 169; Inwerkingtreding : 01-07-2011>
Art. 110.
<Opgeheven bij W
2018-05-25/02, art. 16, 217; Inwerkingtreding : 09-06-2018>
Art. 111.
<Opgeheven bij W
2018-05-25/02, art. 17, 217; Inwerkingtreding : 09-06-2018>
Art. 112. <W 1998-12-22/47, art. 11, 066;
Inwerkingtreding : 02-08-2000> (Eerste lid opgeheven) <W 2003-05-03/45, art. 4, 111;
Inwerkingtreding : 31-03-2004, uiterlijk op 02-06-2004>
Behoudens andersluidende bepalingen zit de eerste voorzitter de verenigde kamers en de plechtige zittingen voor. Hij houdt volgens de behoeften van de dienst zitting in de gewone kamers in welk geval hij deze voorzit.
Art. 113. De correctionele zaken bedoeld in artikel 479 van het Wetboek van strafvordering worden toegewezen aan de kamer voor burgerlijke zaken, voorgezeten door de eerste voorzitter of door de voorzitter of de raadsheer in het hof die hem vervangt.
Afdeling V.- (Opdrachten van raadsheren van het ene hof tot het andere). <Ingevoegd bij W 1998-02-10/32, art. 6;
Inwerkingtreding : 02-03-1998>
Art. 113bis.<Ingevoegd bij W 1998-02-10/32, art. 6;
Inwerkingtreding : 02-03-1998> Wanneer de behoeften van de dienst het rechtvaardigen, kan de Koning, hetzij op verzoek van een eerste voorzitter van een hof van beroep, hetzij op vordering van de procureur-generaal, met eerbiediging van de taalwet in gerechtszaken, een raadsheer bij het hof van beroep met diens toestemming aanwijzen om zijn ambt voor een bepaalde termijn waar te nemen in een hof van beroep van een ander rechtsgebied, na vooraf het advies te hebben ingewonnen van, naar gelang van het geval, de betrokken eerste voorzitters en de procureurs-generaal.
Dezelfde bevoegdheid wordt op overeenkomstige wijze uitgeoefend door de Koning met betrekking tot de arbeidshoven.
Behoudens verlenging eindigt de opdracht wanneer die termijn is verstreken; voor zaken waarover de debatten aan de gang zijn of die in beraad zijn, blijft de opdracht evenwel geldig tot aan het arrest.
[
1 Naargelang van de behoeften van de dienst kunnen de eerste voorzitters van de hoven van beroep en van de arbeidshoven, met inachtneming van de wet van 15 juni 1935 op het gebruik der talen in gerechtszaken, in onderling overleg beslissen respectievelijk een magistraat van een hof van beroep of van een arbeidshof, die daarmee instemt, opdracht te geven in een ander hof van beroep of een ander arbeidshof.
Naargelang van de behoeften van de dienst kan de eerste voorzitter van het hof van beroep, met inachtneming van de wet van 15 juni 1935 op het gebruik der talen in gerechtszaken, een raadsheer bij het hof van beroep met zijn instemming opdragen het ambt van rechter uit te oefenen in een rechtbank van eerste aanleg of in een [
2 ondernemingsrechtbank]
2 en kan de eerste voorzitter bij het arbeidshof een raadsheer bij dit hof opdragen het ambt van rechter uit te oefenen in een arbeidsrechtbank.
In de beschikking wordt vermeld waarom een beroep moet worden gedaan op een raadsheer en worden de nadere regels van de opdracht omschreven.]
1 ----------
(
1)<W
2013-12-01/01, art. 37, 179; Inwerkingtreding : 01-04-2014>
(
2)<W
2018-04-15/14, art. 252, 216; Inwerkingtreding : 01-11-2018>
Art 113ter.<Ingevoegd bij W 2006-12-03/41, art. 8;
Inwerkingtreding : 28-12-2006> De eerste voorzitter van het arbeidshof geeft bij beschikking opdracht aan een raadsheer bij het arbeidshof, die deze opdracht aanvaardt, om aanvullend zitting te nemen in een in [
1 artikel 101, § 1, tweede lid]
1, bedoelde gespecialiseerde correctionele kamer, na vooraf het advies van de eerste voorzitter van het hof van beroep te hebben ingewonnen.
De opdracht is een jaar geldig en kan worden verlengd.
De verlenging gebeurt op gelijkluidend advies van de eerste voorzitter van het hof van beroep.
De raadsheer bij het arbeidshof wiens opdracht bij de gespecialiseerde correctionele kamer eindigt, blijft tot het eindarrest in deze kamer zitting hebben in de zaken waarover de debatten aan de gang zijn of die in beraad zijn.
----------
(
1)<W
2013-07-30/23, art. 113, 192; Inwerkingtreding : 01-09-2014>
Afdeling VI. [
1 - Tijdelijke verplaatsing van de zetel van een hof of een afdeling van een hof.]
1 ----------
(
1)<Ingevoegd bij W
2017-07-06/24, art. 226, 211; Inwerkingtreding : 03-08-2017>
Art 113quater... [
1 Indien de behoeften van de dienst of gevallen van overmacht het rechtvaardigen, kan de Koning, op voorstel of na advies van de eerste voorzitter van het hof van beroep of het arbeidshof en van de procureur-generaal bij het hof van beroep en het arbeidshof, alsmede van de hoofdgriffier en van de stafhouders van de balies van het rechtsgebied van het hof, bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad, de zetel van een afdeling tijdelijk verplaatsen naar een andere gemeente van het rechtsgebied. In de hoven die slechts één zetel tellen, kan die zetel onder dezelfde voorwaarden worden verplaatst naar een andere gemeente van het rechtsgebied.]
1 ----------
(
1)<Ingevoegd bij W
2017-07-06/24, art. 227, 211; Inwerkingtreding : 03-08-2017>
HOOFDSTUK IV. _ Hof van assisen.
Eerste afdeling. _ Algemene bepalingen.
Art. 114. In (elke provincie en in het administratief arrondissement Brussel-Hoofdstad) worden assisen gehouden voor de berechting van de beschuldigden die het hof van beroep daarnaar verwijst. (...) <W 1993-07-16/31, art. 357, 028;
Inwerkingtreding : 01-01-1995>
Art. 115.(Het Hof van Assisen houdt zitting in Aarlen, Antwerpen, Bergen, Brugge, Brussel, Gent, Leuven, Luik, Namen, Nijvel of Tongeren, naar gelang van het geval.) <W 1993-07-16/31, art. 358, 028;
Inwerkingtreding : 01-01-1995>
Indien het aantal of de belangrijkheid van de zaken zulks rechtvaardigt, kan de eerste voorzitter van het hof van beroep, beschikkend op vordering van de procureur-generaal, de vorming van verscheidene hoven van assisen in eenzelfde provincie [
1 of in het administratief arrondissement Brussel-Hoofdstad]
1 gelasten. [
2 In het gerechtelijk arrondissement Brussel houdt het hof van assisen zitting in de zetel van de Franstalige rechtbank wanneer de rechtspleging in het Frans wordt gevoerd en in de zetel van de Nederlandstalige rechtbank wanneer de rechtspleging in het Nederlands wordt gevoerd.]
2 Indien buitengewone omstandigheden zulks rechtvaardigen, kan [
3 de eerste voorzitter van het hof van beroep]
3, op vordering van de procureur-generaal of deze magistraat gehoord, gelasten dat de zitting van een of meer hoven van assisen gehouden wordt in de zetel van een andere rechtbank van eerste aanleg van het rechtsgebied van het hof van beroep en, zo daartoe grond bestaat, dat een bepaalde zaak aldaar zal berecht worden.
[
4 Indien buitengewone omstandigheden zulks rechtvaardigen kan de eerste voorzitter van het hof van beroep in samenspraak met de minister bevoegd voor Justitie, op vordering van de procureur-generaal of deze magistraat gehoord, en desgevallend in overleg met de eerste voorzitter van het hof van beroep van het betrokken rechtsgebied, gelasten dat de terechtzittingen van het hof van assisen worden gehouden in een zittingsplaats die hij daartoe aanwijst en, zo daartoe grond bestaat, dat een bepaalde zaak aldaar zal berecht worden.]
4 ----------
(
1)<W
2009-12-21/14, art. 207, 159; Inwerkingtreding : 21-01-2010>
(
2)<W
2012-07-19/36, art. 11, 175; Inwerkingtreding : 31-03-2014 (zie ook art. 61, L1 en L2)>
(
3)<W
2016-02-05/11, art. 193, 201; Inwerkingtreding : 29-02-2016>
(
4)<W
2020-07-31/03, art. 104, 228; Inwerkingtreding : 17-08-2020>
Art. 116.De hoven kunnen tegelijkertijd zitting houden, hetzij in de hoofdplaats van de provincie [
1 of van het administratief arrondissement Brussel- Hoofdstad]
1, [
2 hetzij in een afdeling van een gerechtelijk arrondissement [
3 , hetzij in de zittingsplaats overeenkomstig artikel 115, derde of vierde lid, daartoe aangewezen]
3]
2.
----------
(
1)<W
2009-12-21/14, art. 208, 159; Inwerkingtreding : 21-01-2010>
(
2)<W
2013-12-01/01, art. 38, 179; Inwerkingtreding : 01-04-2014>
(
3)<W
2020-07-31/03, art. 105, 228; Inwerkingtreding : 17-08-2020>
Art. 117. (Op advies van de procureur-generaal en na raadpleging van de partijen stelt de eerste voorzitter van het hof van beroep de datum van opening van de zittingen van de hoven van assisen vast, verdeelt hij onder de verschillende hoven van assisen de zaken die ernaar verwezen zijn, en stelt hij voor ieder daarvan de datum van de opening van de debatten vast.) <W 2000-03-28/33, art. 2, 081;
Inwerkingtreding : 27-03-2001>
Hij kan, met instemming van de beschuldigde, er de zaken laten berechten die bij de opening van de zitting niet in staat van wijzen zijn.
Hij verklaart die zitting voor gesloten waarop alle vastgestelde zaken zijn berecht of het voorwerp zijn geweest van een beslissing tot verwijzing naar een latere zitting.
Art. 118. De datum en de plaats van opening van de zittingen van het hof van assisen, alsmede de datum en de aanwijzing van de vastgestelde zaken worden ten minste twintig dagen vooraf bekendgemaakt bij middel van een bericht dat wordt aangeplakt in de voor het publiek toegankelijke lokalen van de correctionele griffie.
Afdeling II. _ Samenstelling van het hof.
Art. 119.[
1 § 1. Het hof van assisen bestaat uit een voorzitter en twee assessoren. Het hof houdt zitting bijgestaan door een jury. Voor de behandeling en de berechting van burgerlijke rechtsvorderingen houdt het zitting zonder jury.
§ 2. [
2 Voor de berechting van]
2 ten minste één persoon ten aanzien van wie, met toepassing van de wet van 8 april 1965 betreffende de jeugdbescherming, het ten laste nemen van minderjarigen die een als misdrijf omschreven feit hebben gepleegd en het herstel van de door dit feit veroorzaakte schade, een beslissing tot uithandengeving is genomen [
2 wegens]
2 een niet-correctionaliseerbare misdaad, moet het hof van assisen, om rechtsgeldig samengesteld te zijn, bestaan uit minstens twee magistraten die de voortgezette opleiding hebben gevolgd als bedoeld in artikel 259sexies, § 1, 1°, derde lid, of artikel 259sexies, § 1, 2°, tweede lid.]
1 ----------
(
1)<W
2009-12-21/14, art. 209, 159; Inwerkingtreding : 21-01-2010>
(
2)<W
2019-05-05/10, art. 92, 226; Inwerkingtreding : 03-06-2019>
Art. 120.De voorzitter is [
2 een lid van het hof van beroep, een lid van dat hof dat wegens zijn leeftijd tot de inruststelling is toegelaten en nog niet de leeftijd van 73 jaar heeft bereikt of een lid van dat hof dat op eigen verzoek voor de wettelijke leeftijd is toegelaten tot de inruststelling en dat bovendien werd gemachtigd tot het voeren van de eretitel van zijn ambt]
2 aan wie de eerste voorzitter van dat hof opdracht geeft voor de gehele zitting of voor bepaalde zaken. [
1 Om het ambt van voorzitter in het hof van assisen te kunnen uitoefenen, moet men een gespecialiseerde opleiding hebben gevolgd, georganiseerd door het Instituut voor gerechtelijke opleiding.]
1 <W 1997-07-09/36, art. 8, 054;
Inwerkingtreding : 13-08-1997>
[
1 De Koning bepaalt de voorwaarden waaraan de voorzitter moet voldoen om vrijgesteld te worden van de gespecialiseerde opleiding.]
1 Wanneer wegens verhindering van de voorzitter het hof van assisen niet kan worden samengesteld, geeft de eerste voorzitter van het hof van beroep opdracht aan een plaatsvervanger [
2 onder de leden van dat hof, de leden van dat hof die wegens hun leeftijd tot de inruststelling zijn toegelaten en nog niet de leeftijd van 73 jaar hebben bereikt of de leden van dat hof die op eigen verzoek voor de wettelijke leeftijd zijn toegelaten tot de inruststelling en die bovendien werden gemachtigd tot het voeren van de eretitel van hun ambt]
2). <W 1997-07-09/36, art. 9, 054;
Inwerkingtreding : 13-08-1997>
(In het belang van een goed verloop van de debatten of wanneer de aard van de zaken dit vereist,) geeft de eerste voorzitter van het hof van beroep op vordering van de procureur-generaal opdracht aan een of meer leden van dat hof, die als plaatsvervangend voorzitter de debatten bijwonen. <W 1987-11-13/30, art. 1, 012;
Inwerkingtreding : 10-01-1988>
----------
(
1)<W
2009-12-21/14, art. 210, 168; Inwerkingtreding : 01-01-2011>
(
2)<W
2016-02-05/11, art. 194, 201; Inwerkingtreding : 29-02-2016>
Art. 121.[
1 De assessoren worden voor iedere zaak aangewezen door de eerste voorzitter van het hof van beroep, in overleg met de betrokken voorzitters van de rechtbank van eerste aanleg, onder de oudste ondervoorzitters en rechters in rang van het rechtsgebied van het hof van beroep.
[
3 Zij kunnen eveneens aangewezen worden door de eerste voorzitter van het hof van beroep in overleg met de betrokken voorzitters van de rechtbank van eerste aanleg onder de ondervoorzitters en rechters toegelaten tot de inruststelling wegens hun leeftijd en die nog niet de leeftijd van 73 jaar hebben bereikt of die op eigen verzoek voor de wettelijke leeftijd zijn toegelaten tot de inruststelling en die bovendien werden gemachtigd tot het voeren van de eretitel van hun ambt.]
3 [
2 In het administratief arrondissement Brussel-Hoofdstad heeft het overleg plaats, volgens het geval, met de voorzitter van de Nederlandstalige rechtbank van eerste aanleg of de voorzitter van de Franstalige rechtbank van eerste aanleg.]
2 Wanneer het hof van assisen niet kan worden samengesteld wegens verhindering van een assessor of van beide assessoren, voorziet de eerste voorzitter van het hof van beroep onverwijld in hun vervanging.
Wanneer de rechtspleging voor het hof van assisen van de provincie Luik in het Duits wordt gevoerd, zijn de aangewezen assessoren lid van de rechtbank van eerste aanleg te Eupen.]
1 ----------
(
1)<W
2009-12-21/14, art. 211, 159; Inwerkingtreding : 21-01-2010>
(
2)<W
2012-07-19/36, art. 12, 175; Inwerkingtreding : 31-03-2014 (zie ook art. 61, L1 en L2)>
(
3)<W
2016-02-05/11, art. 195, 201; Inwerkingtreding : 29-02-2016>
Art. 122.[
1 De eerste voorzitter van het hof van beroep kan, in uitzonderlijke omstandigheden die verband houden met de organisatie van de hoven en rechtbanken, op vordering van de procureur-generaal, beslissen dat een of meer leden van het hof die hij aanwijst als assessor of plaatsvervangend assessor zullen optreden in plaats van de leden van de rechtbank van eerste aanleg.]
1 [
1 De assessoren en de plaatsvervangende assessoren kunnen eveneens aangewezen worden door de eerste voorzitter van het hof van beroep onder de leden van dat hof die zijn toegelaten tot de inruststelling wegens hun leeftijd en die nog niet de leeftijd van 73 jaar hebben bereikt of die op eigen verzoek voor de wettelijke leeftijd zijn toegelaten tot de inruststelling en die bovendien werden gemachtigd tot het voeren van de eretitel van hun ambt.]
1 ----------
(
1)<W
2016-02-05/11, art. 196, 201; Inwerkingtreding : 29-02-2016>
Afdeling III. _ Jury.
Art. 123. De jury houdt zitting met twaalf gezworenen.
Art. 124.<W 1987-11-13/30, art. 2, 012;
Inwerkingtreding : 10-01-1988> In het belang van een goed verloop van de debatten of wanneer de aard van de zaken dit vereist, kan het Hof van assisen, ambtshalve of op vordering van de procureur-generaal voor de uitloting bevelen dat buiten de twaalf werkende gezworenen nog één tot [
1 vierentwintig plaatsvervangende gezworenen]
1 worden uitgeloot die de debatten zullen bijwonen. Het is ertoe gehouden zulks te bevelen wanneer de eerste voorzitter aan een of meer plaatsvervangende voorzitters van het Hof van assisen opdracht heeft gegeven.
----------
(
1)<W
2020-07-31/03, art. 106, 228; Inwerkingtreding : 17-08-2020>
Afdeling IV. _ Verhindering en nietigheid.
Art. 125. De voorzitter en de assessoren van het hof van assisen die gedurende de debatten verhinderd zijn hun ambt te vervullen, worden vervangen door hun plaatsvervangers in de volgorde van de aanwijzing. De gezworene die verhinderd is de debatten bij te wonen, wordt vervangen door een plaatsvervangende gezworene volgens de orde van de uitloting, indien de reden van verhindering door het hof is aangenomen.
De plaatsvervangende voorzitters en assessoren trekken zich eerst terug wanneer het arrest is uitgesproken.
Art. 126. Het ambt in het hof van assisen heeft voor de magistraten die opdracht hebben ontvangen of die zijn aangewezen, voorrang boven hun andere ambten.
Art. 127. Op straffe van nietigheid mogen de magistraten die als onderzoeksrechter of openbaar ministerie zijn opgetreden of uitspraak hebben gedaan over de regeling van het onderzoek, de assisen niet voorzitten noch als assessor optreden, en de personen die in de zaak opdrachten van gerechtelijke politie hebben vervuld of deel hebben genomen aan een daad van ambtelijk onderzoek of van strafonderzoek, en diegenen die getuige, deskundige, tolk, aangever, klager of betrokken partij zijn geweest, mogen geen gezworene zijn.
HOOFDSTUK V. _ Hof van Cassatie.
Eerste afdeling. _ Algemene bepalingen.
Art. 128.Het Hof van Cassatie omvat drie kamers.
Iedere kamer van het Hof van Cassatie bestaat uit twee [
1 secties]
1.
Iedere [
1 sectie]
1 bestaat uit vijf raadsheren, de voorzitter daaronder begrepen.
(De arresten worden gewezen door vijf raadsheren, daaronder begrepen de voorzitter. Zij worden echter gewezen door drie raadsheren in de door de wet bepaalde gevallen.) <W 1997-05-06/38, art. 2, 052;
Inwerkingtreding : 05-07-1997>
----------
(
1)<W
2016-05-04/03, art. 33, 203; Inwerkingtreding : 23-05-2016>
Art. 129.Het Hof van Cassatie bestaat uit een eerste voorzitter, een voorzitter en raadsheren in het Hof van Cassatie.
(Onder de raadsheren worden (zes) [
1 sectievoorzitters]
1 aangewezen.) <W 1998-12-22/47, art. 13, 066;
Inwerkingtreding : 02-08-2000> <W 2004-12-27/31, art. 2, 121;
Inwerkingtreding : 10-01-2005>
----------
(
1)<W
2016-05-04/03, art. 34, 203; Inwerkingtreding : 23-05-2016>
Art. 130. In het hof wordt een bureau voor rechtsbijstand gevormd. Het bestaat uit één raadsheer.
Art. 131.Wanneer de eerste voorzitter, na het advies van de raadsheerverslaggever en van de procureur-generaal te hebben ingewonnen, oordeelt dat een zaak in voltallige zitting moet worden behandeld, vergadert de kamer met negen raadsheren, de voorzitter daaronder begrepen.
[
1 De procureur-generaal kan aan de eerste voorzitter voorstellen dat een zaak in voltallige zitting wordt behandeld.]
1 In alle gevallen waarin het hof met verenigde kamers moet vergaderen, houdt het zitting in oneven getal en met (ten minste elf leden). <W 1994-12-01/38, art. 1, 036;
Inwerkingtreding : 1995-01-10>
(Cassatieberoep tegen beslissingen van het hof van beroep, genomen met toepassing van artikel 103 van de Grondwet, wordt behandeld door de verenigde kamers.) <W 1998-06-25/30, art. 28, 060;
Inwerkingtreding : 01-07-1998>
(Cassatieberoep tegen beslissingen van het hof van beroep, genomen met toepassing van artikel 125 van de Grondwet, wordt behandeld door de verenigde kamers.) <W 1998-06-25/31, art. 28, 061;
Inwerkingtreding : 01-07-1998>
----------
(
1)<W
2014-04-10/57, art. 2, 186; Inwerkingtreding : 25-05-2014>
Afdeling II. - Dienst.
Art. 132.Het reglement houdende de dienstregeling van het hof wordt [
1 door de eerste voorzitter vastgesteld, op advies]
1, van de procureur-generaal, van de hoofdgriffier en van de stafhouder van de Orde der Advocaten bij het Hof van Cassatie.
Dit reglement bepaalt het aantal raadsheren aan elke kamer verbonden alsook het aantal en de duur van de zittingen.
Het reglement wordt ter griffie aangeplakt.
----------
(
1)<L
2013-12-01/01, art. 38/1, 179; En vigueur : 01-04-2014, ingevoegd bij W
2014-05-08/02, art. 105, 185; Inwerkingtreding : 01-04-2014>
Art. 133. De eerste kamer neemt kennis van de voorzieningen in burgerlijke zaken en handelszaken, de tweede van de voorzieningen in criminele, correctionele en politiezaken, de derde van de voorzieningen tegen beslissingen in laatste aanleg gewezen door de arbeidshoven en -rechtbanken. De overige zaken die ingevolge de wet ter kennisneming van het Hof van Cassatie staan,worden door de eerste voorzitter verdeeld over de kamers.
Wanneer de behoeften van de dienst het rechtvaardigen, behandelt iedere kamer, na verwijzing bevolen door de eerste voorzitter, de voorzieningen waarvan de andere kamers dienen kennis te nemen.
Art. 134. Het Hof van Cassatie doet in verenigde kamers uitspraak over conflicten van attributie.
Art. 135. De eerste voorzitter zit de kamer voor waarvan hij deel wil uitmaken; hij zit een van de andere kamers voor indien hij het dienstig acht; hij bekleedt het voorzitterschap van de voltallige zittingen, de verenigde kamers en de plechtige zittingen.
Afdeling IIbis. - (De referendarissen). <Ingevoegd bij W 1997-05-06/38, art. 3;
Inwerkingtreding : 05-07-1997>
Art. 135bis. <Ingevoegd bij W 1997-05-06/38, art. 3;
Inwerkingtreding : 05-07-1997> Het Hof van Cassatie wordt bijgestaan door ten minste vijf en ten hoogste dertig referendarissen. Hun aantal wordt door de minister van Justitie bepaald.
De eerste voorzitter en de procureur-generaal stellen in onderlinge overeenstemming het aantal referendarissen vast dat onder hun respectief gezag komt te staan.
De referendarissen bereiden het werk van de raadsheren en de leden van het parket voor; zij dragen bij aan de werkzaamheden in verband met de documentatie en werken mee aan de vertaling en de publicatie van de arresten alsook aan het in overeenstemming brengen van de Franse en Nederlandse tekst.
Afdeling III. _ Documentatie en overeenstemming der teksten.
Art. 136. Er is bij het Hof van Cassatie een dienst voor documentatie en overeenstemming der Franse en Nederlandse teksten van de arresten.
Deze dienst staat onder het gezag en de leiding van de eerste voorzitter van het Hof van Cassatie, bijgestaan door de procureur-generaal bij dit Hof.
Hij bestaat uit magistraten die daartoe opdracht krijgen zoals bepaald is in artikel 326, en uit attachés. De minister van Justitie bepaalt het getal van die magistraten en van de attachés.
Afdeling IV. - (Beheer). <Ingevoegd bij W 1997-05-06/38, art. 4;
Inwerkingtreding : 05-07-1997>
Art. 136bis. (opgeheven) <W 1998-12-22/47, art. 14, 066;
Inwerkingtreding : 02-08-2000>
Art. 136ter. (opgeheven) <W 1998-12-22/47, art. 14, 066;
Inwerkingtreding : 02-08-2000>
TITEL II. - Openbaar ministerie.
Art. 137.Het openbaar ministerie vervult zijn ambtsplichten in het rechtsgebied van het hof of van de rechtbank waarbij het aangesteld is, behoudens de gevallen waarin de wet anders bepaalt [
1 en onverminderd artikel 150, §§ 2 en 3]
1.
----------
(
1)<W
2012-07-19/36, art. 13, 175; Inwerkingtreding : 31-03-2014 (zie ook art. 61, L1 en L2)>
Art. 138.<W 2006-12-03/41, art. 9, 143;
Inwerkingtreding : 28-12-2006> Onverminderd de bepalingen van artikel 141 vordert het openbaar ministerie de toepassing van de strafwet, overeenkomstig de regels die de wet stelt.
In het rechtsgebied van elk hof van beroep waken de procureur-generaal, de procureurs des Konings en de arbeidsauditeurs in onderling overleg over de coherente en geïntegreerde uitoefening van de strafvordering. Daartoe roept de procureur-generaal ten minste één keer per trimester de procureurs des Konings van zijn rechtsgebied samen. Als er reden toe is, roept hij eveneens de arbeidsauditeurs samen.
Buiten de gevallen die worden bedoeld in de wet van 25 juni 1998 tot regeling van de strafrechtelijke verantwoordelijkheid van ministers en in de bijzondere wet van 25 juni 1998 tot regeling van de strafrechtelijke verantwoordelijkheid van leden van een gemeenschaps- of gewestregering, evenals in de artikelen 479 tot 503bis van het Wetboek van strafvordering, kan het ambt van openbaar ministerie bij de correctionele kamers van het hof van beroep, de kamer van inbeschuldigingstelling en het hof van assisen uitgeoefend worden door, naargelang van het geval, een magistraat van het parket van de procureur des Konings of van het arbeidsauditoraat, mits de procureur-generaal bij het hof van beroep en, naargelang van het geval, de procureur des Konings of de arbeidsauditeur hiermee instemmen. De magistraat oefent dit ambt uit onder leiding en toezicht van de procureur-generaal.
Het ambt van openbaar ministerie bij de correctionele rechtbank kan worden uitgeoefend, naargelang van het geval, door een magistraat van het parket-generaal bij het hof van beroep of het arbeidsauditoraat generaal, mits de procureur des Konings of de arbeidsauditeur, naargelang van het geval, en de procureur-generaal bij het hof van beroep hiermee instemmen. De magistraat oefent dit ambt uit onder leiding en toezicht van de procureur des Konings of van de arbeidsauditeur.
De bepalingen van het derde en het vierde lid zijn van toepassing op de rechtspleging voor de jeugdrechtbank en voor de jeugdkamer van het hof van beroep ten aanzien van personen die vervolgd worden wegens een als misdrijf omschreven feit dat werd gepleegd voor de volle leeftijd van achttien jaar. [
1 De aangewezen magistraat moet de in artikel 143, § 2/1, dan wel in artikel 151, tweede lid, naar gelang van het geval, bedoelde opleiding hebben gevolgd.]
1 ----------
(
1)<W
2013-07-30/23, art. 114, 192; Inwerkingtreding : 01-09-2014>
Art. 138bis.<Ingevoegd bij W
2006-12-03/41, art. 10;
Inwerkingtreding : 28-12-2006> § 1. [
4 In burgerlijke zaken komt het openbaar ministerie tussen bij wege van rechtsvordering, vordering of, wanneer het zulks dienstig acht, bij wege van advies.]
4 Het treedt ambtshalve op in de gevallen die de wet bepaalt en bovendien telkens als de openbare orde zijn tussenkomst vergt.
§ 1/1.[
4 De familierechtbank doet uitspraak na mededeling van de zaak aan het openbaar ministerie met het oog op zijn eventueel advies of vorderingen omtrent:
1° alle vorderingen met betrekking tot minderjarigen;
2° alle aangelegenheden waarvoor het krachtens de wet moet optreden.]
4 § 2. Voor overtredingen op de wetten en verordeningen die behoren tot de bevoegdheid van de arbeidsgerechten en die het geheel of een deel van de werknemers van een onderneming betreffen, kan de arbeidsauditeur, ambtshalve, overeenkomstig de vormvoorschriften van dit Wetboek, een rechtsvordering instellen bij de arbeidsrechtbank teneinde de inbreuken op voormelde wetten en verordeningen te laten vaststellen.
Ingeval van samenloop of samenhang van de genoemde overtredingen met één of meer overtredingen van andere wetsbepalingen die niet behoren tot de bevoegdheid van de arbeidsgerechten zendt de arbeidsauditeur een afschrift van het dossier aan de procureur des Konings met het oog op de uitoefening van de strafvordering voor de laatst vermelde overtredingen.
De in het eerste lid bedoelde rechtsvordering kan niet meer worden aangewend zo de strafvordering werd ingesteld of zo overeenkomstig artikel [
1 85 van het Sociaal Strafwetboek]
1, de kennisgeving van het bedrag van de administratieve geldboete heeft plaatsgehad.
[
2 § 3. Onverminderd artikel 150, § 3, in geval van verwijzing naar de Franstalige rechtbank, vervult voor de toepassing van dit artikel, het openbaar ministerie bedoeld in artikel 150, § 2, 1°, en in artikel 152, § 2, 1°, zijn ambtsplichten voor de Nederlandstalige rechtbank, indien de zaak voor de rechtbank aanhangig werd gemaakt op grond van een territoriale bevoegdheid bepaald door een plaats welke zich binnen het administratief arrondissement Halle-Vilvoorde bevindt. Indien de zaak voor de Nederlandstalige rechtbank of de Franstalige rechtbank aanhangig werd gemaakt, op grond van een territoriale bevoegdheid bepaald door een plaats welke zich binnen het administratief arrondissement Brussel-Hoofdstad bevindt, vervult het openbaar ministerie bedoeld in artikel 150, § 2, 2°, of in artikel 152, § 2, 2°, zijn ambtsplichten.]
2 ----------
(
1)<W
2010-06-06/06, art. 11, 168; Inwerkingtreding : 01-07-2011>
(
2)<W
2012-07-19/36, art. 14, 175; Inwerkingtreding : 31-03-2014 (zie ook art. 61, L1 en L2)>
(
3)<W
2013-07-30/23, art. 115, 192; Inwerkingtreding : 01-09-2014>
(
4)<W
2015-10-19/01, art. 64, 199; Inwerkingtreding : 01-01-2016>
Art. 138ter. <Ingevoegd bij W 2006-12-03/41, art. 11;
Inwerkingtreding : 28-12-2006> In alle betwistingen die behoren tot de bevoegdheid van de arbeidsgerechten, kan het openbaar ministerie bij de arbeidsgerechten van de minister of van de bevoegde openbare instellingen of diensten de nodige bestuurlijke inlichtingen vorderen. Daartoe kan het om medewerking verzoeken van de ambtenaren die door de bestuurlijke overheid belast zijn met het toezicht op de toepassing van de in de artikelen 578 tot 583 bedoelde wettelijke en verordeningsbepalingen.
Art. 139. Het openbaar ministerie vervolgt ambtshalve de tenuitvoerlegging van de rechterlijke beslissingen in verband met alle bepalingen die de openbare orde raken ten aanzien van particulieren kan het, op een daartoe gedaan verzoek, hetzij de gerechtsdeurwaarder gelasten op de treden, hetzij de sterke arm vorderen indien dit nodig is.
Het kan ook de werken vorderen die voor de tenuitvoerlegging van de vonnissen nodig zijn, met last om de gewone prijs ervan aan de aannemer van het werk te doen betalen.
Art. 140. Het openbaar ministerie waakt voor de regelmatigheid van de dienst van de hoven en rechtbanken.
Art. 141. De procureur-generaal bij het Hof van Cassatie oefent de strafvordering niet uit, tenzij hij een rechtsvordering instelt waarvan de berechting aan het Hof van Cassatie is opgedragen.
Art. 142. Het ambt van openbaar ministerie bij het Hof van Cassatie wordt onder het gezag van de minister van Justitie uitgeoefend door de procureur-generaal.
(De procureur-generaal wordt bijgestaan door een eerste advocaat-generaal en door advocaten-generaal, die onder zijn toezicht en leiding hun ambt uitoefenen.) <W 1998-12-22/47, art. 15, 066;
Inwerkingtreding : 02-08-2000>
Art. 143.<NOTA : Dit artikel werd gewijzigd bij W 1998-12-22/48, art. 4, 069 en teruggebracht bij art. 67 van de wet van 2001-06-21/42> (§ 1.) Er is een procureur-generaal bij ieder hof van beroep (en een federale procureur die bevoegd is voor het gehele grondgebied van het Rijk.). <W 2001-06-21/42, art. 4, 085;
Inwerkingtreding : 21-05-2002>
(§ 2.) (Onverminderd de bepalingen van artikel 138, derde en vierde lid, voert de procureur-generaal bij het hof van beroep onder het gezag van de Minister van Justitie en door toedoen van de Minister die de Arbeid in zijn bevoegdheid heeft, voor de aangelegenheden die behoren tot de bevoegdheid van de arbeidsgerechten, alle opdrachten van het openbaar ministerie uit bij het hof van beroep, het arbeidshof en de hoven van assisen van zijn rechtsgebied.) <W 2004-04-12/38, art. 3, 118;
Inwerkingtreding : 17-05-2004>
De procureur-generaal voert het woord in de verenigde kamers en op de plechtige zittingen van het hof van beroep en van het arbeidshof; ook op de zittingen van de kamers, wanneer hij het geraden acht.
[
1 § 2/1. De opdrachten van openbaar ministerie bij de familiekamers en de jeugdkamers worden uitgevoerd door een of meer magistraten van het parket-generaal die de in artikel 259sexies, § 1, 2°, tweede lid, bedoelde gespecialiseerde opleiding [
2 , dewelke een grondige opleiding met betrekking tot seksueel-en intrafamiliaal geweld bevat,]
2 georganiseerd door het Instituut voor gerechtelijke opleiding hebben gevolgd en die zijn aangewezen door de procureur-generaal.
[
2 De leden van het openbaar ministerie die hun ambt uitoefenen bij de correctionele kamers en de kamer van inbeschuldigingstelling volgen binnen het jaar na hun eerste aanwijzing een grondige opleiding inzake seksueel- en intrafamiliaal geweld georganiseerd door het Instituut voor gerechtelijke opleiding.]
2 [
2 Met betrekking tot de kamers bedoeld in het eerste en het tweede lid, kan de procureur-generaal in uitzonderlijke omstandigheden en voor een goede rechtsbedeling]
2, bij een met redenen omklede beslissing, voor een welbepaalde periode een niet-opgeleide magistraat aanwijzen.]
1 (§ 3. De federale procureur voert, in de gevallen en op de wijze bepaald door de wet, onder het gezag van de Minister van Justitie, alle opdrachten van het openbaar ministerie in strafzaken uit bij de hoven van beroep, de hoven van assisen, de rechtbanken van eerste aanleg en de politierechtbanken.) <W 2001-06-21/42, art. 4, 085;
Inwerkingtreding : 21-05-2002>
----------
(
1)<W
2013-07-30/23, art. 116, 192; Inwerkingtreding : 01-09-2014>
(
2)<W
2020-07-31/03, art. 50, 228; Inwerkingtreding : 17-08-2020>
Art. 143bis.<Ingevoegd bij W 1997-03-04/41, art. 2;
Inwerkingtreding : 15-05-1997> § 1. <NOTA : §1. werd gewijzigd bij W 1998-12-22/48, art. 5, 069 en teruggebracht bij art. 67 van de wet van 2001-06-21/42> De procureurs-generaal bij de hoven van beroep vormen samen een college, college van de procureurs-generaal genaamd, dat onder het gezag van de minister van Justitie staat. De bevoegdheid van het college strekt zich uit over het gehele grondgebied van het Rijk en zijn beslissingen hebben bindende kracht (voor de procureurs-generaal bij de hoven van beroep, de federale procureur en alle leden van het openbaar ministerie (die onder hun gezag of hun toezicht en leiding staan)). <W 2001-06-21/42, art. 5, 085;
Inwerkingtreding : 21-05-2002> <W 2004-04-12/38, art. 4, 118;
Inwerkingtreding : 17-05-2004>
§ 2. Het college van procureurs-generaal beslist bij consensus over alle maatregelen die nodig zijn voor :
1° de coherente uitwerking en de coördinatie van het strafrechtelijk beleid vastgelegd door de in [
1 artikel 143quater]
1 beoogde richtlijnen, en met inachtneming van de finaliteit ervan;
2° de goede algemene en gecoördineerde werking van het openbaar ministerie.
Indien het college geen consensus bereikt en indien de uitvoering van de ministeriële richtlijnen van het strafrechtelijk beleid daardoor in het gedrang komt, neemt de minister van Justitie de noodzakelijke maatregelen om de toepassing ervan te waarborgen.
§ 3. Het college van procureurs-generaal heeft daarenboven tot taak de minister van Justitie in te lichten en te adviseren, ambtshalve of op diens verzoek, over elke zaak die verband houdt met de opdrachten van het openbaar ministerie.
Bij gebreke van consensus worden de verschillende standpunten in het advies vermeld.
(Het college van procureurs-generaal evalueert, op basis van onder meer de rapporten van de federale procureur en na deze laatste te hebben gehoord, de wijze waarop de richtlijnen van het strafrechtelijk beleid door de federale procureur worden uitgevoerd, de wijze waarop de federale procureur zijn bevoegdheden uitoefent en de werking van het federaal parket. Deze evaluatie wordt opgenomen in het verslag bedoeld in § 7.) <W 1998-12-22/48, art. 5, 069;
Inwerkingtreding : onbepaald>
(Het college van procureurs-generaal kan in de aangelegenheden die het bepaalt expertisenetwerken instellen, waarvan magistraten van het federaal parket, de parketten-generaal, de parketten van de procureur des Konings, de arbeidsauditoraten generaal en de arbeidsauditoraten en, desgevallend, andere deskundigen deel uitmaken.
Het college van procureurs-generaal legt de nadere regels voor de organisatie en de werking van de expertisenetwerken vast in overleg met de raad van procureurs des Konings of de raad van arbeidsauditeurs.
De aanwijzing van een magistraat van het openbaar ministerie voor een expertisenetwerk is onderworpen aan de toestemming van de korpschef van het korps waartoe de betrokken magistraat behoort.
Deze netwerken zorgen ervoor, onder het gezag van het college van procureurs-generaal en onder de leiding en het toezicht van de voor de betreffende aangelegenheden speciaal aangewezen procureur-generaal, dat de informatie en documentatiedoorstroming tussen de leden van het openbaar ministerie wordt bevorderd. Bovendien kunnen zij door het college worden belast met elke ondersteuningsopdracht met het oog op de uitoefening van zijn bevoegdheden.) <W 2004-04-12/38, art. 4, 118;
Inwerkingtreding : 17-05-2004>
§ 4. (Voor het uitvoeren van zijn opdrachten wordt het college op permanente wijze bijgestaan door bijstandsmagistraten, wier aantal wordt bepaald door de wet.
Voor de uitvoering van zijn opdrachten kan het college, na advies van de betrokken korpschef, tijdelijk een beroep doen op leden van het openbaar ministerie, met uitzondering van degenen die de opdrachten van het openbaar ministerie bij het Hof van Cassatie uitoefenen.) <W 1998-12-22/48, art. 5, 069;
Inwerkingtreding : onbepaald>
§ 5. Het college van procureurs-generaal vergadert minstens eenmaal per maand, op eigen initiatief of op verzoek van de minister van Justitie.
De minister van Justitie of, in geval van verhindering zijn gemachtigde, neemt deel aan de vergaderingen van het college indien bevoegdheden, bedoeld in [
1 artikel 143quater]
1, worden besproken en wanneer het college op zijn verzoek samenkomt in het kader van de uitoefening van de bevoegdheden bedoeld in § 2.
De minister zit de vergaderingen van het college voor waarop hij aanwezig is.
Met het oog op de uitoefening van de bevoegdheden van het college kan de Koning, na overleg met dat college, specifieke taken opdragen aan elk lid van het college.
(De federale procureur kan deelnemen aan de vergaderingen van het college, behalve wanneer het college vergadert in het kader van § 3, derde lid.) <W 1998-12-22/48, art. 5, 069;
Inwerkingtreding : onbepaald>
§ 6. De Koning regelt de wijze van samenwerking tussen het college en de diensten die onder het gezag van de minister van Justitie staan.
§ 7. Het college brengt jaarlijks verslag uit aan de minister van Justitie. Dit verslag bevat een toelichting over zijn activiteiten, een analyse en een beoordeling van het opsporings- en vervolgingsbeleid in het voorbije jaar, alsook de prioritaire doelstellingen voor het komende jaar.
Het verslag wordt door de minister van Justitie aan de Kamers medegedeeld en openbaar gemaakt.
§ 8. <NOTA : §8. werd gewijzigd bij W 1998-12-22/48, art. 5, 069 en teruggebracht bij art. 67 van de wet van 2001-06-21/42> Het voorzitterschap wordt voor de duur van een gerechtelijk jaar bij toerbeurt achtereenvolgens waargenomen door de procureurs-generaal bij respectievelijk het hof van beroep te Antwerpen, te Bergen, te Brussel, te Gent en te Luik. Er kan met instemming van alle leden van het college worden afgeweken van deze beurtwisseling tussen procureurs-generaal van een zelfde taalstelsel.
De procureur-generaal die het voorzitterschap bekleedt, bepaalt de agenda en de organisatie van de vergaderingen. (...). <W
2007-04-25/64, art. 4, 153;
Inwerkingtreding : 01-12-2008>
§ 9. (Ingeval een lid van het college van procureurs-generaal afwezig of verhinderd is, wordt het lid vervangen door de overeenkomstig artikel 319 aangewezen vervanger.) <W 2001-06-21/42, art. 5, 085;
Inwerkingtreding : 21-05-2002>
Onverminderd het bepaalde in het vorige lid wordt het voorzitterschap, bij verhindering of afwezigheid van de voorzitter, bekleed door de oudste procureur-generaal in rang van hetzelfde taalstelsel.
----------
(
1)<W
2014-04-10/73, art. 4, 187; Inwerkingtreding : 10-06-2014>
Art. 143ter.
<Opgeheven bij W
2014-02-18/05, art. 2, 180; Inwerkingtreding : 01-04-2014>
Art. 143quater. <ingevoegd bij W
2007-04-25/64, art. 6;
Inwerkingtreding : 01-12-2008> De minister van Justitie legt de richtlijnen van het strafrechtelijk beleid vast, inclusief die van het opsporings- en vervolgingsbeleid, nadat hij het advies van het college van procureurs-generaal heeft ingewonnen.
Deze richtlijnen zijn bindend voor alle leden van het openbaar ministerie.
De procureurs-generaal bij de hoven van beroep staan in voor de tenuitvoerlegging van deze richtlijnen binnen hun rechtsgebied.
Art. 144. <W 1998-12-22/47, art. 16, 066;
Inwerkingtreding : 02-08-2000> De procureur-generaal bij het hof van beroep wordt bijgestaan door een eerste advocaat-generaal, advocaten-generaal en substituut-procureurs-generaal, die onder zijn toezicht en leiding hun ambt uitoefenen.
Art. 144bis.<NOTA : Dit artikel werd gewijzigd bij W 1998-12-22/48, art. 6, 069 en teruggebracht bij art. 67 van de wet van 2001-06-21/42> (§ 1. De federale procureur is belast met de leiding van het federaal parket, dat is samengesteld uit federale magistraten, die onder zijn rechtstreekse leiding en toezicht staan. Hun opdrachten strekken zich uit over het gehele grondgebied van het Rijk.
[
1 De federale procureur kan, met het oog op de goede en efficiënte werking ervan, het federaal parket van een interne organisatiestructuur voorzien, welke hij aan de minister bevoegd voor Justitie en het College van procureurs-generaal ter kennis brengt. Hij kan daartoe, onder meer, adjuncten aanwijzen onder de federale magistraten die deel uitmaken van zijn directiecomité en dit voor de periode gelijk aan deze van zijn mandaat. Bij deze aanwijzingen wordt de taalpariteit verzekerd.]
1 § 2. De federale procureur wordt met de volgende opdrachten belast :
1° de strafvordering uitoefenen overeenkomstig artikel 144ter;
2° zorgen voor de coördinatie van de uitoefening van de strafvordering en het vergemakkelijken van de internationale samenwerking overeenkomstig artikel 144quater;
3° het toezicht uitoefenen op de algemene en bijzondere werking van de federale politie, zoals bepaald in de wet van 7 december 1998 tot organisatie van een geïntegreerde politiedienst, gestructureerd op twee niveaus.
§ 3. In uitzonderlijke gevallen en enkel wanneer de behoeften van de dienst het rechtvaardigen, kan de federale procureur, bij een met redenen omklede beslissing, voor welbepaalde dossiers en na overleg met de bevoegde procureur-generaal, procureur des Konings of arbeidsauditeur, zijn bevoegdheden tijdelijk geheel of gedeeltelijk opdragen aan een lid van een parket-generaal, van een auditoraat-generaal bij het arbeidshof, van een parket van de procureur des Konings of van een arbeidsauditoraat bij de arbeidsrechtbank, die deze uitoefent vanuit zijn standplaats.
In uitzonderlijke gevallen en enkel wanneer de behoeften van de dienst het rechtvaardigen, kan de Minister van Justitie, op voorstel van de federale procureur en na overleg met de bevoegde procureur-generaal, procureur des Konings of arbeidsauditeur, een lid van een parket-generaal, van een auditoraat-generaal bij het arbeidshof, van een parket van de procureur des Konings of van een arbeidsauditoraat bij de arbeidsrechtbank opdracht geven om in het federaal parket de opdrachten van het openbaar ministerie tijdelijk uit te oefenen in het kader van welbepaalde dossiers. Tijdens de uitoefening van zijn opdracht heeft deze magistraat dezelfde bevoegdheden als de federale magistraten.
De voormelde magistraten oefenen in die gevallen deze taak uit onder de onmiddellijke leiding en toezicht van de federale procureur. Hun overige taken oefenen zij verder onder de onmiddellijke leiding en toezicht van hun korpschef uit.
Ingeval omtrent de voormelde opdrachten geen overeenstemming bestaat tussen de federale procureur en de bevoegde procureur-generaal, procureur des Konings of arbeidsauditeur, beslist de federale procureur.) <W 2001-06-21/42, art. 6, 085;
Inwerkingtreding : 21-05-2002>
----------
(
1)<W
2019-05-05/10, art. 93, 226; Inwerkingtreding : 03-06-2019>
Art. 144ter.<Ingevoegd bij W 2001-06-21/42, art. 7, 085;
Inwerkingtreding : 21-05-2002> § 1. Indien een goede rechtsbedeling het vereist, wordt, behoudens in de gevallen bepaald in de bijzondere wet van 25 juni 1998 tot regeling van de strafrechtelijke verantwoordelijkheid van leden van een gemeenschaps- of gewestregering en de wet van 25 juni 1998 tot regeling van de strafrechtelijke verantwoordelijkheid van ministers, de strafvordering uitgeoefend door de federale procureur voor :
1° de misdrijven welke bedoeld zijn in :
- de artikelen 101 tot 136 van het Strafwetboek;
- de artikelen 331bis, 477 tot 477sexies en 488bis [
1 tot 488quinquies]
1 van het Strafwetboek;
- (de artikelen 433sexies, 433septies en 433octies van het Strafwetboek en de artikelen 77ter, 77quater en 77quinquies) van de wet van 15 december 1980 betreffende de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en de verwijdering van vreemdelingen; <W 2005-08-10/61, art. 27, 127;
Inwerkingtreding : 12-09-2005>
- (...) <W 2003-08-05/32, art. 24, 115;
Inwerkingtreding : 07-08-2003>
2° de misdrijven gepleegd met gebruik van geweld tegen personen of materiële belangen om ideologische of politieke redenen met het doel zijn doelstellingen door middel van terreur, intimidatie of bedreigingen te bereiken [
2 , en in het bijzonder de in boek II, titel Iter van het Strafwetboek bedoelde misdrijven]
2;
3° de misdrijven die in belangrijke mate verschillende rechtsgebieden betreffen of een internationale dimensie hebben, in het bijzonder die van de georganiseerde criminaliteit;
4° de misdrijven gepleegd in het kader van de in-, uit- en doorvoer van wapens, munitie en speciaal voor militair gebruik dienstig materiaal en daaraan verbonden technologie in de gevallen waarin de strafvordering wordt uitgeoefend door het openbaar ministerie;
5° de misdrijven bedoeld in hoofdstuk I van titel VI van boek II van het Strafwetboek;
6° de misdrijven die samenhangend zijn met die bedoeld in 1°, 2°, 3°, 4° en 5°.
§ 2. De procureur des Konings, of in de gevallen bepaald in de artikelen 479 en volgende van het Wetboek van strafvordering, de procureur-generaal, licht ambtshalve de federale procureur in wanneer hij kennis neemt van een misdrijf bedoeld in § 1. Hij licht bovendien de federale procureur in, telkens als dit voor de uitoefening van de strafvordering door de federale procureur van belang is.
§ 3. In de gevallen bedoeld in § 1 beslist de federale procureur of, hetzij de procureur des Konings of in de gevallen bedoeld in de artikelen 479 en volgende van het Wetboek van strafvordering de procureur-generaal, hetzij hijzelf de strafvordering uitoefent. De beslissing wordt, behoudens dringende en noodzakelijke omstandigheden, genomen na overleg met de procureur des Konings, respectievelijk de procureur-generaal. Tegen de beslissing staat geen rechtsmiddel open.
§ 4. De federale procureur licht de procureur des Konings, respectievelijk de procureur-generaal in, telkens dit voor de uitoefening van de strafvordering door de procureur des Konings, respectievelijk de procureur-generaal, van belang is.
§ 5. Inzake de bevoegdheidsverdeling tussen de procureur des Konings, respectievelijk de procureur-generaal, en de federale procureur betreffende de uitoefening van de strafvordering kunnen geen nietigheden worden opgeworpen.
----------
(
1)<W
2013-07-15/03, art. 2, 174; Inwerkingtreding : 16-06-2013>
(
2)<W
2016-08-03/15, art. 5, 206; Inwerkingtreding : 21-08-2016>
Art. 144quater.<Ingevoegd bij W 2003-08-05/32, art. 25;
Inwerkingtreding : 07-08-2003> Voor de misdrijven bedoeld in boek II, titel Ibis, van het Strafwetboek [
1 en in [
2 de artikel en 4.5.1.1. en 4.5.2.2. van het Belgisch Scheepvaartwetboek]
2]
1 wordt de strafvordering uitsluitend uitgeoefend door de federale procureur.
----------
(
1)<W
2009-12-30/11, art. 4, 161; Inwerkingtreding : 14-01-2010>
(
2)<W
2019-05-08/14, art. 46, 230; Inwerkingtreding : 01-09-2020>
Art. 144quinquies. <Ingevoegd bij W 2003-04-10/59, art. 90;
Inwerkingtreding : 01-01-2004> In vredestijd wordt de federale procureur ingelicht over de misdrijven die, overeenkomstig artikel 10bis van de Voorafgaande titel van het Wetboek van strafvordering in België kunnen worden vervolgd. Onverminderd de bepalingen van artikel 29 van het Wetboek van strafvordering, wordt hij rechtstreeks ingelicht hetzij door de commandanten van de militaire eenheden die in het buitenland gestationeerd zijn, hetzij door de leden van de federale politie die, overeenkomstig artikel 112 van de wet van 7 december 1998 tot organisatie van een geïntegreerde politiedienst, gestructureerd op twee niveaus, belast zijn met de politie van de militairen.
Wanneer overeenkomstig artikel 309bis een magistraat van het openbaar ministerie aanwezig is op de plaats van de operaties, wordt de in het vorige lid bedoelde inlichting rechtstreeks aan hem gegeven.
Onverminderd artikel 144ter beslist de federale procureur of, hetzij de procureur des Konings, hetzij hijzelf de strafvordering uitoefent in de gevallen bedoeld in dit artikel. De beslissing wordt, behoudens dringende en noodzakelijke omstandigheden, genomen na overleg met de procureur des Konings.
Tegen de beslissing staat geen rechtsmiddel open. Inzake de bevoegdheidsverdeling tussen de procureur des Konings en de federale procureur betreffende de uitoefening van de strafvordering, kunnen geen nietigheden worden opgeworpen.
Art. 144sexies. (oud artikel 144quater) <Ingevoegd bij W 2001-06-21/42, art. 8, 085;
Inwerkingtreding : 21-05-2002> De coördinatie van de uitoefening van de strafvordering en het vergemakkelijken van de internationale samenwerking gebeuren in overleg met een of meer procureurs des Konings of arbeidsauditeurs. Indien dit noodzakelijk is, kan de federale procureur daartoe, na de territoriaal bevoegde procureur-generaal te hebben ingelicht en behoudens diens andersluidende beslissing, dwingende onderrichtingen geven aan een of meer procureurs des Konings of arbeidsauditeurs. <W 2003-08-05/32, art. 25, 115;
Inwerkingtreding : 07-08-2003>
Art. 144septies. <Ingevoegd bij W 2006-06-13/40, art. 37;
Inwerkingtreding : 16-08-2006> Er zijn twee verbindingsmagistraten in jeugdzaken. De eerste oefent zijn functie uit ten aanzien van de instanties die afhangen van de Vlaamse Gemeenschap en van de instanties die afhangen van de Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest. De tweede oefent zijn bevoegdheden uit ten aanzien van de instanties die afhangen van de Franse Gemeenschap, van de instanties die afhangen van de Duitstalige Gemeenschap en van de instanties die afhangen van de Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest. Zo nodig, wordt een derde verbindingsmagistraat in jeugdzaken aangewezen voor de instanties die afhangen van de Duitstalige Gemeenschap.
De verbindingsmagistraat in jeugdzaken is belast met de volgende opdrachten :
1° in geval van gebrek aan beschikbare plaatsen in de openbare gemeenschapsinstellingen voor jeugdbescherming, de inwerkingstelling van de plaatsingsbeslissing optimaliseren voor de personen ten aanzien van wie een rechterlijke beslissing genomen is met toepassing van artikel 36, 4°, en 37 van de wet van 8 april 1965 betreffende de jeugdbescherming, het ten laste nemen van minderjarigen die een als misdrijf omschreven feit hebben gepleegd en het herstel van de door dit feit veroorzaakte schade;
2° de eventuele verwijzingen coördineren van veroordeelde personen die zich in een federaal gesloten centrum bevinden, naar een strafinrichting voor volwassenen.
(3° met inachtneming van de respectieve bevoegdheden, voorzien in permanent contact met de leidende ambtenaren van de diensten van de gemeenschappen belast met de uitvoering van de beslissingen houdende plaatsing.) <W 2006-12-27/33, art. , 1°, 144;
Inwerkingtreding : 01-01-2007>
De verbindingsmagistraat in jeugdzaken vervult zijn opdrachten onder het gezag van het college van procureurs-generaal en onder de leiding van de procureur-generaal die belast is met jeugdzaken.
Hij oefent zijn ambt uit ten zetel van het college van procureurs-generaal.
Art. 145. <W 1998-12-22/47, art. 18, 066;
Inwerkingtreding : 02-08-2000> Er is een arbeidsauditoraat-generaal bij ieder arbeidshof. Dit bestaat uit een eerste advocaat-generaal, een of meer advocaten-generaal en een of meer substituten-generaal die er, onder het toezicht en de leiding van de procureur-generaal, het ambt van openbaar ministerie uitoefenen.
Art. 146. De advocaten-generaal bij het hof van beroep en de advocaten-generaal bij het arbeidshof zijn in het bijzonder ermee belast namens de procureur-generaal het woord te voeren op de zittingen van het hof van beroep en van het arbeidshof.
(NOTA : Dit artikel wordt door <W 1998-12-22/48, art. 7, 069;
Inwerkingtreding : onbepaald> gewijzigd en deze wijziging wordt door <W 2004-04-12/38, art. 13, 118;
Inwerkingtreding : 17-05-2004>)
Art. 146bis.<Ingevoegd bij W 2004-04-12/38, art. 5;
Inwerkingtreding : 17-05-2004> De procureurs-generaal bij de hoven van beroep zorgen in hun rechtsgebied voor de coherente uitvoering en de coördinatie, onder hun leiding, van het strafrechtelijk beleid.
Zij geven met het oog hierop algemene onderrichtingen die dwingend zijn voor alle leden van het openbaar ministerie van hun rechtsgebied. Zij kunnen eveneens met dezelfde doeleinden onderrichtingen geven met het oog op de uitoefening van de strafvordering in bepaalde zaken. Deze onderrichtingen dienen in overeenstemming te zijn met de richtlijnen die door het college van procureurs-generaal zijn uitgevaardigd met toepassing van artikel 143bis, § 2, eerste lid, en met de in [
1 artikel 143quater]
1 bedoelde richtlijnen van de Minister van Justitie.
----------
(
1)<W
2014-04-10/73, art. 5, 187; Inwerkingtreding : 10-06-2014>
Art. 146ter. <Ingevoegd bij W 2004-04-12/38, art. 6;
Inwerkingtreding : 17-05-2004> De procureurs-generaal, de procureurs des Konings en de arbeidsauditeurs van hun rechtsgebied zorgen, in onderling overleg, voor de kwaliteit van de organisatie en de werking van de parketten van eerste aanleg en de arbeidsauditoraten.
Art. 146quater. <Ingevoegd bij W 2004-04-12/38, art. 7;
Inwerkingtreding : 17-05-2004> Onverminderd de toepassing van artikel 143bis, verschaffen de procureurs-generaal bij de hoven van beroep aan de parketten van eerste aanleg en aan de arbeidsauditoraten van hun rechtsgebied de nodige ondersteuning voor de uitoefening van de strafvordering.
Met het oog hierop kan elke procureur-generaal binnen het parket-generaal of het auditoraat-generaal magistraten aanwijzen die in het bijzonder gelast worden met een permanente informatie-, documentatie- en raadgevende opdracht in één of meer bepaalde domeinen.
Art. 147. De subsituut-procureurs-generaal zijn, onder de leiding van de procureur-generaal, in het bijzonder belast met het onderzoek van en de verslagen over de in beschuldigingstellingen; zij stellen de akten van beschuldiging op en staan de procureur-generaal bij in elk deel van de inwendige dienst van het parket.
Wanneer de behoeften van de dienst het rechtvaardigen, kan de procureur-generaal hen gelasten tijdelijk het ambt van advocaat-generaal waar te nemen.
(NOTA : Dit artikel wordt door <W 1998-12-22/48, art. 8, 069;
Inwerkingtreding : onbepaald> gewijzigd en deze wijziging wordt door <W 2004-04-12/38, art. 13, 118;
Inwerkingtreding : 17-05-2004>)
Art. 148. <NOTA : Dit artikel werd gewijzigd bij W 1998-12-22/48, art. 9, 069 en teruggebracht bij art. 67 van de wet van 2001-06-21/42> (De federale procureur oefent, onder het gezag van de Minister van Justitie, toezicht uit op alle officieren van gerechtelijke politie wanneer zij opdrachten uitvoeren overeenkomstig artikel 144bis.
De procureurs-generaal bij de hoven van beroep oefenen in de overige gevallen, onder het gezag van de Minister van Justitie, toezicht uit op alle officieren van gerechtelijke politie en openbare en ministeriële ambtenaren van hun rechtsgebied.) <W 2001-06-21/42, art. 9, 085;
Inwerkingtreding : 21-05-2002>
Art. 149. Het ambt van openbaar ministerie bij het hof van assisen wordt uitgeoefend door de procureur-generaal; hij kan deze bevoegdheid opdragen aan een lid van het parket-generaal of van het parket van de procureur des Konings in wiens zetel de assisen worden gehouden.
(NOTA : Dit artikel wordt door <W 1998-12-22/48, art. 10, 069;
Inwerkingtreding : onbepaald> gewijzigd en deze wijziging wordt door <W 2004-04-12/38, art. 13, 118;
Inwerkingtreding : 17-05-2004>)
Art. 150.[
1 § 1.]
1 Er is een procureur des Konings in de zetel van ieder arrondissement.
(Onverminderd de toepassing van de bepalingen van artikel 138, derde tot vijfde lid, oefent hij, onder het gezag van de procureur-generaal, het ambt van openbaar ministerie uit bij de arrondissementsrechtbank, de rechtbank van eerste aanleg, de [
3 ondernemingsrechtbank]
3 en de politierechtbanken van het arrondissement. Wat de strafvordering betreft, oefent de procureur-generaal zijn gezag uit in de gevallen en op de wijze bepaald in de artikelen 146bis en 146ter.) <W 2004-04-12/38, art. 8, 118;
Inwerkingtreding : 17-05-2004>
[
1 § 2. In afwijking van § 1, zijn er in het gerechtelijk arrondissement Brussel twee procureurs des Konings, onverminderd § 3, artikel 137 en artikel 138bis, § 3 :
1° de procureur des Konings van Halle-Vilvoorde oefent in het administratief arrondissement Halle-Vilvoorde onder het gezag van de procureur-generaal van Brussel het ambt van openbaar ministerie uit bij de Nederlandstalige arrondissementsrechtbank, de Nederlandstalige rechtbank van eerste aanleg, de Nederlandstalige [
3 ondernemingsrechtbank]
3 en bij de politierechtbanken. De aan deze procureur verbonden ambtenaren van het openbaar ministerie worden benoemd bij de Nederlandstalige rechtbank met standplaats het administratief arrondissement Halle-Vilvoorde;
2° de procureur des Konings van Brussel oefent, in het administratief arrondissement Brussel-Hoofdstad, onder het gezag van de procureur-generaal van Brussel, het ambt van openbaar ministerie uit bij de arrondissementsrechtbanken, de rechtbanken van eerste aanleg, de [
3 ondernemingsrechtbanken]
3 en de politierechtbanken. Deze procureur des Konings wordt bijgestaan door een eerste substituut met als titel adjunct-procureur des Konings van Brussel, met het oog op het overleg bedoeld in artikel 150ter. Onverminderd de bevoegdheden van het coördinatiecomité bedoeld in artikel 150ter, treedt de adjunct-procureur des Konings van Brussel op onder het gezag en de leiding van de procureur des Konings van Brussel. In die omstandigheden staat hij hem bij, in het bijzonder voor de relaties met het parket van Halle-Vilvoorde, de goede werking van de Nederlandstalige rechtbank van eerste aanleg, de Nederlandstalige [
3 ondernemingsrechtbank]
3 en de Nederlandstalige politierechtbank van het administratief arrondissement Brussel, en de relaties met de Nederlandstalige magistratuur en het Nederlandstalig personeel van het parket te Brussel. De aan de procureur des Konings van Brussel verbonden ambtenaren van het openbaar ministerie worden benoemd bij de Brusselse rechtbanken met standplaats het administratief arrondissement Brussel-Hoofdstad.
§ 3. In afwijking van § 2, oefenen substituten bedoeld in artikel 43, § 5bis, eerste lid, van de wet van 15 juni 1935 op het gebruik der talen in gerechtszaken, hun ambt uit bij voorrang ten opzichte van verdachten die een taalwijziging of doorverwijzing hebben gevraagd overeenkomstig artikel 15, § 2, en artikel 16, §§ 2 en 3, van dezelfde wet. Zij vorderen bij de Franstalige rechtbank van Brussel na toepassing van het voornoemde artikel 16, §§ 2 en 3, in voorkomend geval, ingevolge doorverwijzing op basis van deze bepaling, en bij de politierechtbank bedoeld in artikel 15 van dezelfde wet, en na verwijzing van die laatste overeenkomstig het voornoemd artikel 15, § 2, bij de Franstalige politierechtbank van Brussel. Zij blijven onder de hiërarchische leiding van de procureur des Konings van Brussel, maar worden geplaatst onder het gezag van de procureur des Konings van Halle-Vilvoorde wat betreft de toepassing van de richtlijnen en de instructies inzake het strafrechtelijk beleid.]
1 [
2 § 4. Onverminderd artikel 137 zijn er in het gerechtelijk arrondissement Henegouwen twee procureurs des Konings :
1° de procureur des Konings van Charleroi oefent in de kantons van [
4 Chimay]
4, Binche, Charleroi, Châtelet, [
5 ...]
5, Seneffe en Thuin en onder het gezag van de procureur-generaal, het ambt van openbaar ministerie uit bij de afdelingen van de rechtbank van eerste aanleg, de [
3 ondernemingsrechtbank]
3 en de politierechtbank die gelegen zijn in dat grondgebied;
2° de procureur des Konings van Bergen oefent in de overige kantons van de provincie Henegouwen en onder het gezag van de procureur-generaal, het ambt van openbaar ministerie uit bij de afdelingen van de rechtbank van eerste aanleg, de [
3 ondernemingsrechtbank]
3 en de politierechtbank die gelegen zijn in dat grondgebied.
De procureur des Konings van Bergen oefent het ambt van openbaar ministerie uit bij de arrondissementsrechtbank.
Binnen het grondgebied dat hem in het eerste lid is toegewezen, oefent elkeen de taken uit die de wetten en besluiten toekennen aan de procureur des Konings van een arrondissement. In de gevallen waarin de wet bepaalt dat de procureur des Konings een advies geeft aan de rechtbanken, geeft elk van beide procureurs een advies.]
2 ----------
(
1)<W
2012-07-19/36, art. 15, 175; Inwerkingtreding : 31-03-2014 (zie ook art. 61, L1 en L2)>
(
2)<W
2013-12-01/01, art. 39, 179; Inwerkingtreding : 01-04-2014>
(
3)<W
2018-04-15/14, art. 252, 216; Inwerkingtreding : 01-11-2018>
(
4)<W
2017-12-25/08, art. 13,1°, 213; Inwerkingtreding : 01-09-2019>
(
5)<W
2017-12-25/08, art. 13,2°, 213; Inwerkingtreding : 01-02-2019>
Art. 150bis.<Ingevoegd bij <W 1998-12-22/48, art. 12,
Inwerkingtreding : 21-05-2002> De procureurs des Konings vormen samen een raad, raad van procureurs des Konings genoemd. [
1 De adjunct-procureur des Konings van Brussel maakt deel uit van deze raad.]
1 De federale procureur kan de vergaderingen van de raad bijwonen.
De raad van procureurs des Konings heeft tot taak het college van procureurs-generaal ambtshalve of op diens verzoek te adviseren over de harmonisatie en de uniforme toepassing van de regels en over elke zaak die verband houdt met de opdrachten van het openbaar ministerie.
De raad wijst, telkenmale voor de duur van een gerechtelijk jaar, onder zijn leden een voorzitter en een vice-voorzitter aan die tot een ander taalstelsel behoort, die de voorzitter in geval van afwezigheid of verhindering vervangt.
[
2 ...]
2.
De raad vergadert op eigen initiatief of op verzoek van het college van procureurs-generaal en minstens eenmaal per trimester.
(Het laatste lid opgeheven). <W
2007-04-25/64, art. 7, 153;
Inwerkingtreding : 01-12-2008>
----------
(
1)<W
2014-02-18/05, art. 3, 180; Inwerkingtreding : 01-04-2014>
(
2)<W
2016-05-04/03, art. 35, 203; Inwerkingtreding : 23-05-2016>
Art. 150ter.[
1 Een coördinatiecomité, respectievelijk samengesteld uit de procureurs des Konings en de arbeidsauditeurs van het gerechtelijk arrondissement Brussel, wordt opgericht teneinde de coördinatie tussen het parket en het arbeidsauditoraat van Brussel en het parket en het arbeidsauditoraat van Halle-Vilvoorde te verzekeren.
Volgens nadere regels vastgelegd door de Koning bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad heeft dit comité als opdracht het overleg te verzekeren tussen beide parketten en arbeidsauditoraten op het vlak van opsporing, gerechtelijk onderzoek, uitoefening van de strafvordering en strafuitvoering in het gerechtelijk arrondissement Brussel, in het bijzonder met betrekking tot de rol van de in artikel 150, § 3, bedoelde magistraten.
Het comité vergadert minstens eenmaal per maand, en kan ook worden samengeroepen op verzoek van de procureur-generaal.
Het comité kan zich voor de uitvoering van zijn opdrachten laten bijstaan door leden van het openbaar ministerie van Halle-Vilvoorde en Brussel.]
1 ----------
(
1)<Ingevoegd bij W
2012-07-19/36, art. 16, 175; Inwerkingtreding : 31-03-2014 (zie ook art. 61, L1 en L2)>
Art. 151.(De procureur des Konings wordt bijgestaan door een of meer substituten waarvan een of meer gespecialiseerd zijn in handelszaken. Hij kan worden bijgestaan door een of meer substituten gespecialiseerd in fiscale aangelegenheden [
1 ...]
1. Zij staan onder zijn toezicht en leiding.) <W 1998-12-22/47, art. 19, 066;
Inwerkingtreding : 02-08-2000>
[
2 Het ambt van openbaar ministerie bij de familie- en jeugdrechtbank wordt uitgeoefend door een of meer parketmagistraten die de in artikel 259sexies, § 1, 1°, derde lid, bedoelde gespecialiseerde opleiding [
4 , dewelke een grondige opleiding met betrekking tot seksueel-en intrafamiliaal geweld bevat,]
4 georganiseerd door het Instituut voor gerechtelijke opleiding hebben gevolgd en die zijn aangewezen door de procureur des Konings.
[
4 De leden van het openbaar ministerie die hun ambt uitoefenen bij de correctionele kamers, de raadkamer en bij de strafuitvoeringsrechtbank, volgen binnen het jaar na hun eerste aanwijzing een grondige opleiding inzake seksueel- en intra familiaal geweld georganiseerd door het Instituut voor gerechtelijke opleiding.]
4 [
4 Met betrekking tot de kamers bedoeld in het tweede en het derde lid, kan de procureur des Konings in uitzonderlijke omstandigheden en voor een goed bestuur van het gerecht,]
4 bij een met redenen omklede beslissing, voor een welbepaalde periode een niet-opgeleide magistraat aanwijzen.]
2 (De procureur des Konings bij de rechtbank van eerste aanleg waar de zetel van het hof van beroep is gevestigd, wordt bijgestaan door één of meer substituten-procureur des Konings gespecialiseerd in strafuitvoeringszaken. Zij staan onder zijn toezicht en leiding.) <W 2006-05-17/36, art. 13, 132;
Inwerkingtreding : 01-02-2007>
Een of meer eerste substituten kunnen de procureur des Konings bijstaan in de leiding van het parket. [
1 In de gevallen bepaald bij de wet tot vaststelling van de personeelsformatie van hoven en rechtbanken staat een afdelingsprocureur de procureur des Konings bij in de leiding van het parket en zijn afdelingen.]
1 (...) <W 1998-12-22/47, art. 19, 066;
Inwerkingtreding : 02-08-2000>
(...) <W 1998-07-20/30, art. 8, 062;
Inwerkingtreding : 31-07-1998>
(...) <W 1998-12-22/47, art. 19, 066;
Inwerkingtreding : 02-08-2000>
[
1 De procureur des Konings verdeelt de substituten over de afdelingen. Indien de procureur des Konings een substituut aan een andere afdeling toewijst, hoort hij de betrokken substituut en motiveert hij zijn beslissing.]
1 ----------
(
1)<W
2013-12-01/01, art. 40, 179; Inwerkingtreding : 01-04-2014>
(
2)<W
2013-07-30/23, art. 117, 192; Inwerkingtreding : 01-09-2014>
(
3)<W
2014-05-05/11, art. 98, 195; Inwerkingtreding : onbepaald en uitlerlijk op 01-07-2016. Overgangsbepalingen: art. 134 en 135>
(
4)<W
2020-07-31/03, art. 51, 228; Inwerkingtreding : 17-08-2020>
Art. 151bis.<W 1986-08-04/38, art. 113, 010> De strafvordering wegens een overtreding van de wetten en verordeningen in fiscale aangelegenheden kan uitgeoefend worden door de substituten gespecialiseerd in fiscale aangelegenheden voor de rechtbanken van de gerechtelijke arrondissementen gelegen in het rechtsgebied van het Hof van beroep van het arrondissement waar ze benoemd zijn.
[
1 Wanneer zij worden opgeroepen om hun ambt uit te oefenen in het administratief arrondissement Halle-Vilvoorde, worden zij onder toezicht en directe leiding van de in artikel 150, § 2, 1°, bedoelde procureur des Konings van Halle-Vilvoorde geplaatst, onverminderd artikel 150, § 3. Wanneer zij worden opgeroepen om hun ambt uit te oefenen in het administratief arrondissement Brussel-Hoofdstad, worden zij onder toezicht en directe leiding van de in artikel 150, § 2, 2°, bedoelde procureur des Konings van Brussel geplaatst.]
1 Wanneer zij hun ambt moeten uitoefenen in en ander arrondissement dan datgene waarin zij benoemd zijn, worden zij geplaatst onder het toezicht en de rechtstreekse leiding van de procureur des Konings van het arrondissement waar zij dat ambt uitoefenen.
----------
(
1)<W
2012-07-19/36, art. 17, 175; Inwerkingtreding : 31-03-2014 (zie ook art. 61, L1 en L2)>
Art. 152.[
1 § 1.]
1 <W 2004-04-12/38, art. 9, 118;
Inwerkingtreding : 17-05-2004> Er is een arbeidsauditeur bij iedere arbeidsrechtbank.
Onverminderd de toepassing van artikel 138, derde tot vijfde lid, oefent hij onder het gezag van de procureur-generaal het ambt van openbaar ministerie uit. Wat de strafvordering betreft oefent de procureur-generaal zijn gezag uit in de gevallen en op de wijze bepaald in de artikelen 146bis en 146ter.
[
1 § 2. In afwijking van § 1, zijn er in het gerechtelijk arrondissement Brussel twee arbeidsauditeurs, onverminderd § 3, artikel 137 en artikel 138bis, § 3 :
1° de arbeidsauditeur van Halle-Vilvoorde oefent in het administratief arrondissement Halle-Vilvoorde onder het gezag van de procureur-generaal van Brussel het ambt van openbaar ministerie uit bij de Nederlandstalige rechtbanken. De aan deze auditeur verbonden ambtenaren van het openbaar ministerie worden benoemd bij de Nederlandstalige rechtbanken met standplaats het administratief arrondissement Halle-Vilvoorde;
2° de arbeidsauditeur van Brussel oefent in het administratief arrondissement Brussel-Hoofdstad onder het gezag van de procureur-generaal van Brussel, het ambt van openbaar ministerie uit bij de rechtbanken. Hij wordt bijgestaan door een eerste substituut met als titel adjunct-arbeidsauditeur van Brussel, met het oog op het overleg bedoeld in artikel 150ter. Onverminderd de bevoegdheden van het coördinatiecomité bedoeld in artikel 150ter, treedt de adjunct-arbeidsauditeur van Brussel, op onder het gezag en de leiding van de arbeidsauditeur van Brussel. In die omstandigheden staat hij hem bij, in het bijzonder voor de relaties met het arbeidsauditoraat van Halle-Vilvoorde, de goede werking van de Nederlandstalige arbeidsrechtbank, en voor de relaties met de Nederlandstalige magistratuur en het Nederlandstalig personeel van het arbeidsauditoraat van Brussel. De aan de arbeidsauditeur van Brussel verbonden ambtenaren van het openbaar ministerie worden benoemd bij de Brusselse rechtbanken met standplaats het administratief arrondissement Brussel-Hoofdstad.
§ 3. In afwijking van § 2, oefenen substituten bedoeld in artikel 43, § 5quater, eerste lid, van de wet van 15 juni 1935 op het gebruik der talen in gerechtszaken, hun ambt uit bij voorrang ten opzichte van verdachten die een taalwijziging of doorverwijzing hebben gevraagd overeenkomstig artikel 16, §§ 2 en 3, van dezelfde wet. Zij oefenen de strafvordering uit bij de Franstalige rechtbank van Brussel na toepassing van het voornoemde artikel 16, §§ 2 en 3, in voorkomend geval na doorverwijzing op grond van deze bepaling. Zij blijven onder de hiërarchische leiding van de arbeidsauditeur van Brussel, maar worden geplaatst onder het gezag van de arbeidsauditeur van Halle-Vilvoorde wat betreft de toepassing van de richtlijnen en de instructies inzake het strafrechtelijk beleid.]
1 ----------
(
1)<W
2012-07-19/36, art. 18, 175; Inwerkingtreding : 31-03-2014 (zie ook art. 61, L1 en L2)>
Art. 152bis.<Ingevoegd bij W 2004-04-12/38, art. 10;
Inwerkingtreding : 17-05-2004> De arbeidsauditeurs vormen samen een raad, die raad van arbeidsauditeurs wordt genoemd. [
1 De adjunct-arbeidsauditeur van Brussel maakt deel uit van deze raad.]
1 De federale procureur kan de vergaderingen van de raad bijwonen.
De raad van arbeidsauditeurs heeft tot taak het college van procureurs-generaal ambtshalve of op diens verzoek te adviseren over de harmonisatie en de uniforme toepassing van de bepalingen en over elke zaak die verband houdt met de opdrachten van de arbeidsauditoraten.
De raad wijst, telkenmale voor de duur van een gerechtelijk jaar, onder zijn leden een voorzitter en een ondervoorzitter aan die tot een ander taalstelsel behoort en die de voorzitter in geval van afwezigheid of verhindering vervangt.
[
2 ...]
2.
Minstens eenmaal per trimester vergadert de raad ambtshalve of op verzoek van het college van procureurs-generaal.
(Het laatste lid opgeheven). <W
2007-04-25/64, art. 8, 153;
Inwerkingtreding : 01-12-2008>
----------
(
1)<W
2014-02-18/05, art. 4, 180; Inwerkingtreding : 01-04-2014>
(
2)<W
2016-05-04/03, art. 36, 203; Inwerkingtreding : 23-05-2016>
Art. 153.Wanneer de behoeften van de dienst dit vergen, wordt de arbeidsauditeur bijgestaan door een of meer substituut-arbeidsauditeurs die onmiddellijk onder zijn toezicht en leiding staat. [
1 ...]
1 Er kunnen een of meer eerste substituut-arbeidsauditeurs zijn die de arbeidsauditeur bijstaan bij de leiding van het auditoraat. [
1 In de gevallen bepaald bij de wet tot vaststelling van de personeelsformatie van hoven en rechtbanken staat een afdelingsauditeur de arbeidsauditeur bij in de leiding van het auditoraat en zijn afdelingen.]
1 (...) <W 1998-12-22/47, art. 20, 066;
Inwerkingtreding : 02-08-2000>
[
1 De arbeidsauditeur verdeelt de substituten over de afdelingen. Indien de arbeidsauditeur een substituut aan een andere afdeling toewijst, hoort hij de betrokken substituut en motiveert hij zijn beslissing.]
1 ----------
(
1)<W
2013-12-01/01, art. 41, 179; Inwerkingtreding : 01-04-2014>
Art. 154. De procureur des Konings en de arbeidsauditeur verdelen de dienst, respectievelijk onder de leden van het parket en de leden van het arbeidsauditoraat. Zij kunnen hieraan wijzigingen aanbrengen of zelf het ambt waarnemen dat zij in het bijzonder aan hun substituten hebben opgedragen.
(NOTA : Dit artikel wordt door <W 1998-12-22/48, art. 15, 069;
Inwerkingtreding : onbepaald> gewijzigd en deze wijziging wordt door <W 2004-04-12/38, art. 13, 118;
Inwerkingtreding : 17-05-2004>)
Art. 155. <W 2004-04-12/38, art. 11, 118;
Inwerkingtreding : 17-05-2004> Onverminderd de toepassing van de bepalingen van artikel 138, derde tot vijfde lid, wordt de strafvordering wegens een overtreding van de wetten en de verordeningen over een van de aangelegenheden die behoren tot de bevoegdheid van de arbeidsgerechten, voor de politierechtbanken en voor de rechtbanken van eerste aanleg uitgeoefend door de leden van het arbeidsauditoraat en voor de hoven van beroep door de leden van het arbeidsauditoraat-generaal.
In geval van samenloop of samenhang van genoemde overtredingen met een of meer overtredingen van andere wetsbepalingen die niet tot de bevoegdheid behoren van de arbeidsgerechten, wijst de procureur generaal het parket van de procureur des Konings of het arbeidsauditoraat aan, en, in voorkomend geval, het parket generaal of het arbeidsauditoraat generaal dat bevoegd is om de strafvordering uit te oefenen, onverminderd de toepassing van artikel 149.
(NOTA : Dit artikel wordt door <W 1998-12-22/48, art. 16, 069;
Inwerkingtreding : onbepaald> gewijzigd en deze wijziging wordt door <W 2004-04-12/38, art. 13, 118;
Inwerkingtreding : 17-05-2004>)
Art. 156.[
1 In het gerechtelijk arrondissement Eupen oefent de procureur des Konings de bevoegdheden uit van arbeidsauditeur. De substituten van de procureur des Konings worden in subsidiaire orde benoemd tot substituut-arbeidsauditeur en de substituut-arbeidsauditeur wordt in subsidiaire orde benoemd tot substituut van de procureur des Konings.]
1 ----------
(
1)<hersteld door W
2013-12-01/01, art. 42, 179; Inwerkingtreding : 01-04-2014>
TITEL IIbis. - <W 17-07-1984, art. 1> Plaatsvervangende magistraten aangewezen uit de op rust gestelde magistraten.
Art. 156bis.<W 17-07-1984, art. 1> Er zijn, in [
1 het Hof van Cassatie,]
1 de Hoven van beroep, de Arbeidshoven, de rechtbanken van eerste aanleg, de arbeidsrechtbanken (, de [
3 ondernemingsrechtbanken]
3, de vredegerechten en de politierechtbanken), plaatsvervangende magistraten, aangewezen uit de wegens hun leeftijd (overeenkomstig artikel 383, §1) op rust gestelde magistraten [
2 en de magistraten die op eigen verzoek vóór de wettelijke leeftijd worden toegelaten tot de inruststelling en die bovendien werden gemachtigd tot het voeren van de eretitel van hun ambt]
2; zij hebben geen [
4 permanente functie]
4 en worden benoemd overeenkomstig artikel 383, § 2, om verhinderde magistraten of leden van het openbaar ministerie tijdelijk, naargelang van het geval en ieder wat hem betreft, te vervangen. <W 1998-02-10/32, art. 7, 057;
Inwerkingtreding : 02-03-1998> <W 1998-12-22/47, art. 21, 066;
Inwerkingtreding : 01-03-1999>
Deze plaatsvervangende magistraten kunnen ook geroepen worden om zitting te nemen wanneer de bezetting niet volstaat om de hangende zaken te behandelen.
(De plaatsvervangende magistraten bedoeld in het eerste lid, kunnen geen federaal magistraat, noch een lid van het openbaar ministerie vervangen die met toepassing van artikel 144bis, § 3, eerste en tweede lid, belast zijn met een opdracht.) <W 2001-06-21/42, art. 10, 085;
Inwerkingtreding : 21-05-2002>
----------
(
1)<W
2010-05-07/08, art. 2, 165; Inwerkingtreding : 09-11-2012 (zie KB
2012-10-23/02, art. 1)>
(
2)<W
2015-10-19/01, art. 65, 199; Inwerkingtreding : 01-11-2015>
(
3)<W
2018-04-15/14, art. 252, 216; Inwerkingtreding : 01-11-2018>
(
4)<W
2019-03-23/03, art. 5, 223; Inwerkingtreding : 01-01-2020>
TITEL IIter. (...). <W
2007-04-25/64, art. 9, 1°, 153;
Inwerkingtreding : 01-12-2008>
Art. 156ter. (Opgeheven) <W
2007-04-25/64, art. 9, 2°, 153;
Inwerkingtreding : 01-12-2008>
TITEL III. - (Gerechtspersoneel). <W
2007-04-25/64, art. 10, 153;
Inwerkingtreding : 01-12-2008>
HOOFDSTUK I. - Algemene bepalingen. <ingevoegd bij W
2007-04-25/64, art. 11;
Inwerkingtreding : 01-12-2008>
Art. 157.<W
2007-04-25/64, art. 12, 153;
Inwerkingtreding : 01-12-2008> Aan ieder hof of rechtbank is een griffie verbonden. [
1 De Koning kan, op voorstel of na advies van de voorzitter van de vrederechters en rechters in de politierechtbank, eenzelfde griffie aan meerdere vredegerechten van eenzelfde arrondissement verbinden en bepalen waar deze griffie haar zetel houdt. Voor de vredegerechten en de politierechtbanken van het gerechtelijk arrondissement Brussel komt de bevoegdheid van de voorzitter van de vrederechters en rechters in de politierechtbank toe aan de voorzitter van de rechtbank van eerste aanleg. De voorzitter van de bevoegde rechtbank van eerste aanleg wordt bepaald overeenkomstig artikel 72bis, tweede tot vierde lid.]
1 De griffies zijn open op de dagen en uren bij koninklijk besluit bepaald.
Aan ieder parket is een secretariaat verbonden.
----------
(
1)<W
2016-12-25/14, art. 61, 208; Inwerkingtreding : 09-01-2017>
Art. 158. <W
2007-04-25/64, art. 13, 153;
Inwerkingtreding : 01-12-2008> § 1. De Koning kan in een hof, een rechtbank of een parket, op een gemotiveerd verzoek van de korpschef, een steundienst oprichten.
Deze steundienst is belast met het verlenen van advies aan en ondersteuning van de korpschefs in diverse domeinen, waaronder juridische bijstand, personeelsbeleid, gebouwen en materiële uitrusting, administratief beheer, alsmede informaticabeheer.
De personeelsleden van de steundienst staan onder gezag en toezicht van de korpschef van het hof, de rechtbank of het parket waaraan de steundienst is verbonden.
De Koning bepaalt, naar gelang van het geval, op advies van de korpschef van het hof, de rechtbank of het parket waar een steundienst wordt ingericht, de nadere regels inzake de werking en de organisatie van de steundienst en het aantal betrekkingen.
§ 2. Ingeval, overeenkomstig § 1, geen steundienst is opgericht, kan de korpschef in deze hoven, rechtbanken en parketten, een kabinetssecretariaat oprichten dat onder zijn gezag en toezicht staat. Hij kan een kabinetssecretaris kiezen uit het gerechtspersoneel van, naar gelang van het geval, de griffies of de parketsecretariaten.
Art. 159.<W
2007-04-25/64, art. 14, 153;
Inwerkingtreding : 01-12-2008> De hiërarchische structuur van de griffie, het parketsecretariaat en in voorkomend geval de steundienst wordt in vier niveaus ingedeeld, namelijk niveau A, dat het hoger niveau is, en de niveaus B, C en D.
Het niveau wordt bepaald volgens de kwalificatie van de opleiding en de geschiktheid waarvan blijk moet worden gegeven om een betrekking te bekleden.
[
1 Onverminderd de artikelen 164 en 173 wordt het gerechtspersoneel van niveau A en B benoemd in een arrondissement. Het gerechtspersoneel van niveau C en D wordt benoemd in het arrondissement, dan wel in een of twee afdelingen indien de rechtbank uit meerdere afdelingen bestaat. In de vredegerechten wordt het gerechtspersoneel van niveau C en D benoemd in [
2 een of meerdere griffies van aan elkaar grenzende kantons van eenzelfde arrondissement]
2. Door de benoeming in het arrondissement is het gerechtspersoneel van niveau A en B in de vredegerechten van rechtswege benoemd in alle kantons.
[
2 Op het ogenblik dat de Koning bij toepassing van artikel 157, eerste lid, tweede zin, eenzelfde griffie verbindt aan meerdere vredegerechten van eenzelfde arrondissement worden de personeelsleden van niveau C en D die vast benoemd zijn in de betrokken kantons of griffies ambtshalve herbenoemd in deze nieuwe griffie, zonder toepassing van artikel 287sexies en zonder nieuwe eedaflegging.]
2 [
3 De hoofdgriffier van de vredegerechten en de politierechtbank van het arrondissement kan een personeelslid van het niveau A of B van de vredegerechten van het arrondissement, met zijn instemming, aanwijzen in een politierechtbank van het arrondissement, of een personeelslid van niveau A of B van de politierechtbank aanwijzen in een vredegerecht van het arrondissement. Voor de vredegerechten en de politierechtbanken van het gerechtelijk arrondissement Brussel komt deze bevoegdheid toe aan de voorzitter van de rechtbank van eerste aanleg. De voorzitter van de bevoegde rechtbank van eerste aanleg wordt bepaald overeenkomstig artikel 186bis, tweede tot zevende lid.]
3 De hoofdgriffier van de [
4 ondernemingsrechtbank]
4 en de arbeidsrechtbank kan een personeelslid van niveau A en B met zijn instemming aanwijzen in een ander arrondissement.
De hoofdgriffier kan een personeelslid van niveau C of D met zijn instemming aanwijzen in een andere afdeling. De hoofdgriffier van de vredegerechten en de politierechtbank van het arrondissement kan een personeelslid van niveau C of D, met zijn instemming, aanwijzen in [
2 een griffie]
2 van het arrondissement of in een afdeling van de politierechtbank.]
1 [
2 Voor de vredegerechten en de politierechtbanken van het gerechtelijk arrondissement Brussel komt deze bevoegdheid toe aan de voorzitter van de rechtbank van eerste aanleg. De voorzitter van de bevoegde rechtbank van eerste aanleg wordt bepaald overeenkomstig artikel 186bis, tweede tot zevende lid.]
2 ----------
(
1)<W
2013-12-01/01, art. 43, 179; Inwerkingtreding : 01-04-2014>
(
2)<W
2016-12-25/14, art. 62, 208; Inwerkingtreding : 09-01-2017>
(
3)<W
2017-07-06/24, art. 228, 211; Inwerkingtreding : 03-08-2017>
(
4)<W
2018-04-15/14, art. 252, 216; Inwerkingtreding : 01-11-2018>
Art. 160.<W
2007-04-25/64, art. 15, 153;
Inwerkingtreding : 01-12-2008> § 1. Niveau A bevat vijf klassen, genummerd van A1 tot A5 die de hoogste is.
Een klasse groepeert de functies van vergelijkbare complexiteit, technische expertise en verantwoordelijkheden.
De functie wijst het geheel van taken en verantwoordelijkheden aan die een personeelslid op zich dient te nemen.
[
2 Vierde lid opgeheven.]
2 [
4 ...]
4 § 2. [
2 ...]
2.
§ 3. De [
2 functies]
2 maken het voorwerp uit van een weging, op basis van een wegingsmatrix, uitgevoerd overeenkomstig de bepalingen van het koninklijk besluit van 7 augustus 1939 betreffende de evaluatie en de loopbaan van het rijkspersoneel.
De weging van de functies wordt uitgevoerd door een wegingscomité, opgericht door de minister van Justitie [
2 ...]
2.
[
2 Derde lid opgeheven.]
2 [
4 § 3/1. De Koning classificeert de functies van niveau A op basis van hun weging overeenkomstig § 3.
In afwijking van het eerste lid kan de Koning functies classificeren overeenkomstig de classificatie van toepassing op het personeel van het niveau A bij de federale overheidsdiensten]
4 § 4. Het wegingscomité is, paritair per taalrol voor de vertegenwoordigers in het [
4 ...]
4 2° en 3° bedoeld, samengesteld uit :
1° [
1 ...]
1;
2° vier vertegenwoordigers van het gerechtspersoneel van niveau A, aangewezen door de minister van Justitie, waarvan twee op voorstel van het [
4 College van het openbaar ministerie]
4 en twee op [
4 voorstel van het College van de hoven en rechtbanken]
4;
3° twee vertegenwoordigers van niveau A van de federale overheidsdienst Justitie, aangewezen door de minister van Justitie, een vertegenwoordiger van niveau A van de federale overheidsdienst Personeel en Organisatie, aangewezen door de minister die de ambtenarenzaken onder zijn bevoegdheid heeft en een vertegenwoordiger van niveau A van de federale Overheidsdienst Budget en Beheerscontrole, aangewezen door de minister die de begroting onder zijn bevoegdheid heeft;
4° een externe deskundige aangewezen door de minister van Justitie.
De plaatsvervangende leden worden op dezelfde manier aangewezen als de vaste leden. Om aangewezen te worden moeten de vaste en de plaatsvervangende leden vooraf een opleiding tot de wegingsmethode met vrucht hebben gevolgd.
De voorzitter van het wegingscomité wordt onder de leden aangewezen door de minister van Justitie.
§ 5. [
2 Gedurende het gehele wegingsproces worden de representatieve vakorganisaties van elke taalrol ingelicht over het gehanteerde wegingssysteem en wordt de transparantie bij de classificatie van de functies gewaarborgd.]
2 § 6. [
2 Er wordt een raadgevende commissie voor de weging opgericht, paritair samengesteld uit een vertegenwoordiger per representatieve vakorganisatie [
4 ...]
4 en een gelijk aantal leden van het wegingscomité aangewezen door de voorzitter.
Elk effectief lid mag vergezeld zijn van een plaatsvervanger. Deze heeft enkel in afwezigheid van het effectief lid raadgevende stem.
Het voorzitterschap van de raadgevende commissie voor de weging wordt uitgeoefend door de voorzitter van het wegingscomité.
Deskundigen kunnen op vraag van een lid uitgenodigd worden door de voorzitter.
De raadgevende commissie voor de weging wordt op de hoogte gehouden en brengt aan de minister van Justitie adviezen uit, hetzij eenparig, hetzij afwijkend, over elke vraag die betrekking heeft op de weging van de functies en de classificatie van alle functies alsook op de organisatie van de weging en de classificatie.]
2 § 7. De andere functies dan deze bedoeld in § 1 worden door het wegingscomité geclassificeerd op basis van een [
2 classificatiematrix]
2. Het wegingscomité deelt aan de minister van Justitie een voorstel mee, aangenomen bij meerderheid over de classificatie van elke functie.
Een [
2 classificatiematrix]
2 is het geheel van competenties, zoals vermeld in artikel 20ter, § 1, van het koninklijk besluit van 7 augustus 1939 betreffende de evaluatie en de loopbaan van het rijkspersoneel, gemeenschappelijk aan [
4 de functie van een klasse]
4.
§ 8. Elke functie ingedeeld in niveau A, wordt door de Koning in een [
2 klasse]
2 ingedeeld.
Het gerechtspersoneel van niveau A wordt door de Koning in een [
2 klasse]
2 benoemd [
3 of aangewezen]
3.
[
3 De hoofdgriffier en de hoofdsecretaris die een griffie of een parketsecretariaat leiden waarvan de personeelsformatie meer dan honderd personeelsleden telt, worden aangewezen voor een hernieuwbaar mandaat van vijf jaar. De aanwijzing tot deze functie leidt van rechtswege tot de vacature van het ambt uitgeoefend op het tijdstip van de aanwijzing.
De mandaathouder kan vragen dat een einde wordt gesteld aan zijn aanwijzing, mits een opzeggingstermijn van zes maanden. Indien de korpschef bedoeld in artikel 58bis, 2°, akkoord gaat, kan deze termijn worden ingekort.
Op het einde van de periode van aanwijzing wordt de mandaathouder ter beschikking gesteld van zijn gerecht, parket of dienst van oorsprong, in voorkomend geval in overtal. Hij krijgt overeenkomstig artikel 372quinquies de bezoldiging terug die verbonden is aan de laatste functie waarin hij werd benoemd. Indien hij als hoofdgriffier of hoofdsecretaris was benoemd, is hij gemachtigd ten persoonlijken titel de titel verbonden aan die functie te dragen, en dit tot de dag van zijn inrustestelling, zijn ontslag, zijn afzetting of, in voorkomend geval, zijn benoeming in een ander ambt of functie.]
3 ----------
(
1)<W
2014-05-08/02, art. 3, 185; Inwerkingtreding : 01-07-2014>
(
2)<W
2014-04-10/73, art. 6, 187; Inwerkingtreding : 10-06-2014>
(
3)<W
2014-04-10/72, art. 2, 189; Inwerkingtreding : 01-07-2014>
(
4)<W
2017-07-06/24, art. 229, 211; Inwerkingtreding : 03-08-2017>
Art. 160bis. [
1 De hoofdgriffiers van de rechtbanken van eerste aanleg en de hoofdsecretarissen van het openbaar ministerie moeten een opleiding inzake budgettair beheer en gerechtskosten volgen binnen de twee jaren die volgen op het jaar van hun benoeming of hun aanwijzing.]
1 ----------
(
1)<Ingevoegd bij W
2016-05-04/03, art. 37, 203; Inwerkingtreding : 23-05-2016>
Art. 161.<W
2007-04-25/64, art. 16, 153;
Inwerkingtreding : 01-12-2008> In de niveaus B, C en D wordt het gerechtspersoneel in graden benoemd. Met uitzondering van de griffiers en secretarissen wordt het gerechtspersoneel benoemd door de minister van Justitie. De griffiers en secretarissen worden door de Koning benoemd.
De graad is de titel die het personeelslid machtigt tot het bekleden van een van de betrekkingen welke met die graad overeenstemmen.
[
1 ...]
1.
[
1 ...]
1.
[
2 Naargelang van het geval, kan de minister bevoegd voor Justitie op verzoek van het College van het openbaar ministerie of van het College van de hoven en rechtbanken, aan de wegingscomités bedoeld in artikel 160, § 3, de opdracht geven een functie van het niveau B te wegen.]
2 ----------
(
1)<W
2014-04-10/72, art. 3, 189; Inwerkingtreding : 01-07-2014>
(
2)<W
2017-07-06/24, art. 2, 211; Inwerkingtreding : 03-08-2017>
HOOFDSTUK II. - Referendarissen en parketjuristen bij de hoven van beroep, de arbeidshoven, en de rechtbanken. <ingevoegd bij W
2007-04-25/64, art. 17;
Inwerkingtreding : 01-12-2008>
Art. 162.<W
2007-04-25/64, art. 18, 153;
Inwerkingtreding : 01-12-2008> § 1. Er kunnen personeelsleden worden benoemd in niveau A die de titel dragen van referendaris of parketjurist.
De referendarissen staan de magistraten van de hoven van beroep, de arbeidshoven en de rechtbanken bij. De parketjuristen staan de magistraten van het openbaar ministerie bij.
§ 2. Zij bereiden het werk van de magistraten op juridisch vlak voor, onder hun gezag en volgens hun aanwijzingen, met uitsluiting van de aan de griffiers of aan de secretarissen overeenkomstig dit wetboek opgedragen taken.
Zij staan onder gezag en toezicht van de korpschef van het hof, de rechtbank of het parket waaraan zij zijn toegewezen. De korpschef staat in voor de toewijzing van hun opdrachten.
[
2 Bij een met redenen omklede individuele beschikking en na positief advies van de bevoegde procureur-generaal, kan de korpschef de uitoefening van alle bevoegdheden van het openbaar ministerie [
3 delen met]
3 de bij het parket-generaal, het auditoraat-generaal, het federaal parket, het parket of het arbeidsauditoraat aangewezen vastbenoemde parketjuristen, voor zover deze over een anciënniteit van ten minste twee jaar als jurist binnen de rechterlijke orde beschikken.
De in het derde lid bedoelde parketjuristen kunnen de strafvordering voor de politierechtbank uitoefenen, behoudens wat inbreuken op artikel 419, tweede lid, van het Strafwetboek betreft.
Uitgesloten zijn :
- de bevoegdheid van het uitoefenen van de strafvordering voor de hoven van assisen, voor de kamers voor correctionele zaken van de hoven van beroep en voor de correctionele rechtbanken;
- de bevoegdheden van het openbaar ministerie in het kader van de wet van 20 juli 1990 betreffende de voorlopige hechtenis;
- het vorderingsrecht tot het opleggen van maatregelen op grond van als misdrijf omschreven feiten voor de jeugdkamers van de hoven van beroep of de jeugdrechtbank.
De bevoegdheden die enkel parketmagistraten die daartoe een bijzondere, door de wet voorgeschreven opleiding hebben gevolgd, kunnen uitoefenen, kunnen de parketjuristen enkel uitoefenen mits eenzelfde opleiding gevolgd te hebben.
De werkelijk gepresteerde diensten in de hoedanigheid van contractueel jurist worden in aanmerking genomen voor de berekening van de vereiste anciënniteit. Deze toekenning van bevoegdheden kan op elk ogenblik door de korpschef worden ingetrokken. De parketjurist staat onder het gezag en toezicht van zijn korpschef en oefent de hem toegekende bevoegdheden uit onder de verantwoordelijkheid van een of meerdere magistraten.]
2 § 3. [
4 Zij worden door de Koning benoemd per rechtsgebied van een hof van beroep of bij het federaal parket. Met uitzondering van de parketjuristen benoemd bij het federaal parket, worden zij door de minister bevoegd voor Justitie aangewezen om hun ambt, volgens de behoeften van de dienst, uit te oefenen binnen dit rechtsgebied. Die aanwijzing kan ofwel plaatsvinden bij het hof van beroep, het arbeidshof of het parket-generaal, ofwel bij een rechtbank of een parket uit het rechtsgebied van dat hof van beroep.
Hun aantal wordt bepaald volgens de behoeften van de dienst. Deze behoeften blijken uit een gemotiveerd verslag opgesteld door de korpschef ter attentie van de minister bevoegd voor Justitie. De minister wint over de behoeften van de dienst ook het gemotiveerd advies in van de eerste voorzitter en van de procureur-generaal of, wat het federaal parket betreft, van het College van het openbaar ministerie. Hun aantal per rechtsgebied kan echter niet meer bedragen dan 35 % van het totaal aantal magistraten van de zetel van het hof van beroep, de zetel van de rechtbanken van eerste aanleg en de parketten van de procureur des Konings in dat rechtsgebied van het hof van beroep, zoals vastgesteld in de wet bedoeld in [
5 artikel 186, § 1, negende lid]
5, onverminderd artikel 287sexies en dit binnen de budgettaire middelen. Het aantal parketjuristen bij het federaal parket, uitgezonderd de medewerker bij Eurojust, kan niet meer bedragen dan 35 % van het totaal aantal federale magistraten, zoals vastgesteld in de wet bedoeld in artikel 186, § 1, tiende lid, onverminderd artikel 287sexies en dit binnen de budgettaire middelen.]
4 ----------
(
1)<W
2014-05-08/02, art. 4, 185; Inwerkingtreding : 01-04-2014, bevestigd bij W
2014-04-10/73, art. 7, 187; Inwerkingtreding : 10-06-2014>
(
2)<W
2016-02-05/11, art. 197, 201; Inwerkingtreding : 29-02-2016>
(
3)<W
2016-05-04/03, art. 38, 203; Inwerkingtreding : 23-05-2016>
(
4)<W
2019-05-05/10, art. 94, 226; Inwerkingtreding : 03-06-2019>
(
5)<W
2017-12-25/08, art. 14, 213; Inwerkingtreding : 01-12-2019>
HOOFDSTUK III. - Leden van de griffie. <ingevoegd bij W
2007-04-25/64, art. 19;
Inwerkingtreding : 01-12-2008>
Art. 163.<W
2007-04-25/64, art. 20, 153;
Inwerkingtreding : 01-12-2008> Aan de griffie zijn leden verbonden die kunnen worden benoemd [
1 of aangewezen]
1 in twee niveaus, namelijk de niveaus A of B.
De leden van de griffie die benoemd -1 of aangewezen]
1 worden in het niveau A dragen de titel van hoofdgriffier of griffier-hoofd van dienst.
De leden van de griffie die worden benoemd in het niveau B dragen de graad van griffier.
----------
(
1)<W
2014-04-10/72, art. 4, 189; Inwerkingtreding : 01-07-2014>
Art. 164.<W
2007-04-25/64, art. 21, 153;
Inwerkingtreding : 01-12-2008> [
1 Er is een hoofdgriffier in elk hof of elke rechtbank en, met uitzondering in Brussel en Eupen in elk arrondissement voor de politierechtbank en vredegerechten.]
1 Onverminderd de taken en bijstand bedoeld in artikel 168, is de hoofdgriffier belast met de leiding van de griffie en staat daarbij onder gezag en toezicht van de korpschef, bedoeld in artikel 58bis, 2°, [
1 ...]
1 waarmede hij regelmatig overleg pleegt. Hij verdeelt de taken onder de leden en het personeel van de griffie en wijst de griffiers aan die de magistraten bijstaan.
[
1 In het arrondissement Brussel is er een hoofdgriffier, in elk vredegerecht en in elke politierechtbank. [
2 Wanneer ingevolge artikel 157, eerste lid, door de verbinding van eenzelfde griffie aan meerdere vredegerechten, meerdere hoofdgriffiers titularis worden van deze eenzelfde griffie, dan zijn deze hoofdgriffiers bevoegd voor de volledige rechtsgebieden van de kantons waaraan deze eenzelfde griffie verbonden is. De verdeling van de dienst en de leiding berust bij de hoofdgriffier die daarmee instemt en daartoe werd aangewezen door de overeenkomstig artikel 72bis, tweede tot vierde lid, bevoegde voorzitter of voorzitters van de rechtbank van eerste aanleg. Wanneer ingevolge ambtsbeëindigingen één hoofdgriffier overblijft wordt deze, zonder dat artikel 287sexies van toepassing is, titularis van deze griffie zonder nieuwe eedaflegging.]
2 In het arrondissement Eupen oefent de hoofdgriffier van de rechtbank van eerste aanleg de bevoegdheden uit van hoofdgriffier bij de arbeidsrechtbank, de [
3 ondernemingsrechtbank]
3, de politierechtbank en de vredegerechten.]
1 ----------
(
1)<W
2013-12-01/01, art. 44, 179; Inwerkingtreding : 01-04-2014>
(
2)<W
2017-07-06/24, art. 231, 211; Inwerkingtreding : 03-08-2017>
(
3)<W
2018-04-15/14, art. 252, 216; Inwerkingtreding : 01-11-2018>
Art. 165. <W
2007-04-25/64, art. 22, 153;
Inwerkingtreding : 01-12-2008> De hoofdgriffier staat in voor de voorwerpen onder zijn bewaring of bewaking en is tegenover partijen verantwoordelijk voor de overgelegde stukken.
Art. 166. <W
2007-04-25/64, art. 23, 153;
Inwerkingtreding : 01-12-2008> De hoofdgriffier wordt bijgestaan door griffiers-hoofden van dienst en griffiers.
Art. 167.<W
2007-04-25/64, art. 24, 153;
Inwerkingtreding : 01-12-2008> Onverminderd de taken en bijstand bedoeld in artikel 168 neemt de griffier-hoofd van dienst, onder het gezag en toezicht van de hoofdgriffier, deel aan de leiding van de griffie. [
1 De hoofdgriffier kan een of meer griffiers-hoofden van dienst aanwijzen als afdelingsgriffier om hem bij te staan bij de leiding van een afdeling, onverminderd de taken en bijstand bedoeld in artikel 168.]
1 ----------
(
1)<W
2013-12-01/01, art. 45, 179; Inwerkingtreding : 01-04-2014>
Art. 168. <W
2007-04-25/64, art. 25, 153;
Inwerkingtreding : 01-12-2008> De griffier oefent een gerechtelijke functie uit. Hij vervult de griffietaken en staat de magistraat bij als griffier in alle verrichtingen van diens ambt.
Op deze regel wordt slechts een uitzondering gemaakt wanneer om dringende redenen zijn aanwezigheid niet kon worden gevorderd.
Tot de taken van de griffier behoren :
1° hij stelt de griffie voor het publiek toegankelijk;
2° hij voert de boekhouding van de griffie;
3° hij verlijdt de akten waarmee hij belast is, bewaart de minuten, registers en alle akten van het gerecht waarbij hij is aangesteld en geeft daarvan uitgiften, uittreksels of afschriften af;
4° hij bewaart de rechtsdocumentatie inzake wetgeving, rechtspraak en rechtsleer ten behoeve van de rechters;
5° hij maakt de tabellen, statistieken en andere documenten op, waarmee hij bij wet of besluit belast is; hij houdt de registers en repertoria bij;
6° hij zorgt voor de bewaring van de waarden, documenten en voorwerpen die krachtens de wet ter griffie zijn neergelegd;
7° hij neemt de passende maatregelen om alle archiefbescheiden die hij onder zijn beheer heeft in goede staat te bewaren, om ze te ordenen en te inventariseren, ongeacht hun vorm, structuur en inhoud.
De griffier verleent bijstand aan de magistraat :
1° hij bereidt de taken van de magistraat voor;
2° hij is aanwezig op de terechtzitting;
3° hij notuleert het verloop van de rechtszaken en de uitspraken;
4° hij geeft akte van de verschillende formaliteiten waarvan de vervulling moet worden vastgesteld en verleent er authenticiteit aan;
5° hij stelt de dossiers van de rechtspleging op en ziet, in het kader van zijn bevoegdheid, toe op de naleving van de geldende regelgeving.
De Koning stelt nadere regels voor de toepassing van dit artikel. Voor de toepassing van het derde lid, 7°, wordt het advies van de Algemeen Rijksarchivaris ingewonnen.
Art. 169. <W
2007-04-25/64, art. 26, 153;
Inwerkingtreding : 01-12-2008> De griffier houdt een repertorium van de akten van de magistraat en een repertorium van de griffieakten overeenkomstig de verordeningen die de Koning vaststelt.
Art. 169bis.[...]
(NOTA : ingevoegd door W 2006-08-05/45, art. 10, 138; Inwerkingtreding : 01-01-2017 (zie W 2014-12-19/24, art. 21), gewijzigd door W 2014-05-08/02, art. 138, Inwerkingtreding : 24-05-2014, art. 10 opgeheven zichzelf door art. 177 van W 2016-12-25/14; Inwerkingtreding : 31-12-2016 Art. 170. <W
2007-04-25/64, art. 27, 153;
Inwerkingtreding : 01-12-2008> De hoofdgriffier van de rechtbank van eerste aanleg of de door hem aangewezen griffier verricht de dienst in de arrondissementsrechtbank.
Art. 171. <W
2007-04-25/64, art. 28, 153;
Inwerkingtreding : 01-12-2008> De functie van griffier van het hof van assisen wordt uitgeoefend door een griffier van de rechtbank van eerste aanleg in wier zetel de assisen worden gehouden. Hij wordt aangewezen door de hoofdgriffier.
Wanneer de rechtspleging voor het hof van assisen van de provincie Luik in het Duits wordt gevoerd, wordt het ambt van griffier uitgeoefend door de hoofdgriffier van de rechtbank van eerste aanleg te Eupen of door een door hem aangewezen griffier.
HOOFDSTUK IV. - Leden van het parketsecretariaat. <ingevoegd bij W
2007-04-25/64, art. 29;
Inwerkingtreding : 01-12-2008>
Art. 172.<W
2007-04-25/64, art. 30, 153;
Inwerkingtreding : 01-12-2008> Aan het parketsecretariaat zijn leden verbonden die kunnen worden benoemd [
1 of aangewezen]
1 in twee niveaus, namelijk de niveaus A of B.
De leden van het parketsecretariaat die worden benoemd [
1 of aangewezen]
1 in niveau A dragen de titel van hoofdsecretaris of secretaris-hoofd van dienst.
De leden van het parketsecretariaat die worden benoemd in niveau B dragen de graad van secretaris.
De Koning bepaalt het aantal betrekkingen.
----------
(
1)<W
2014-04-10/72, art. 5, 189; Inwerkingtreding : 01-07-2014>
Art. 173.<W
2007-04-25/64, art. 31, 153;
Inwerkingtreding : 01-12-2008> [
1 Er is een hoofdsecretaris in elk parketsecretariaat. Onverminderd]
1 de taken en de bijstand bedoeld in artikel 176, is de hoofdsecretaris van het parket belast met de leiding van de administratieve diensten en staat daarbij onder gezag en toezicht van de procureur-generaal, van de federale procureur, van de procureur des Konings of van de arbeidsauditeur. Hij verdeelt de administratieve taken onder de leden en het personeel van het secretariaat.
[
1 In het arrondissement Eupen oefent de hoofdsecretaris van het parket bij de rechtbank van eerste aanleg de bevoegdheden uit van hoofdsecretaris bij het arbeidsauditoraat.]
1 ----------
(
1)<W
2013-12-01/01, art. 46, 179; Inwerkingtreding : 01-04-2014>
Art. 174. <W
2007-04-25/64, art. 32, 153;
Inwerkingtreding : 01-12-2008> De hoofdsecretaris kan worden bijgestaan door secretarissen-hoofden van dienst en secretarissen.
Art. 174bis.(NOTA 1 : het artikel 10 van de wet
2006-08-05/45 werd door het artikel 167 van de wet
2007-04-25/64 vervangen. Nu het artikel 10 invoegt het artikel 169bis in plaats van het artikel 174bis,
Inwerkingtreding : onbepaald en uiterlijk op 01-01-2017 (zie W
2014-12-19/24, art. 21))
Art. 175.<W
2007-04-25/64, art. 33, 153;
Inwerkingtreding : 01-12-2008> Onverminderd de taken en bijstand bedoeld in artikel 176, neemt de secretaris-hoofd van dienst, onder het gezag en toezicht van de hoofdsecretaris, deel aan de leiding van het parketsecretariaat. [
1 De hoofdsecretaris kan een of meer secretarissen-hoofden van dienst aanwijzen als afdelingssecretaris om hem bij te staan bij de leiding van een afdeling, onverminderd de taken en bijstand bedoeld in artikel 176.]
1 ----------
(
1)<W
2013-12-01/01, art. 47, 179; Inwerkingtreding : 01-04-2014>
Art. 176.<W
2007-04-25/64, art. 34, 153;
Inwerkingtreding : 01-12-2008> De secretaris staat de procureur-generaal, de federale procureur, de procureur des Konings of de arbeidsauditeur bij. Hij ondertekent de documenten die eigen zijn aan zijn functie en die welke hij in opdracht van het hoofd van het parket moet ondertekenen. Hij verleent bijstand aan de magistraten voor documentatie- en opzoekingswerk, voor het samenstellen van de dossiers en voor alle taken, met uitzondering van die welke uitdrukkelijk aan de magistraten zijn voorbehouden.
De secretaris bewaart alle archiefbescheiden die door het parket worden ontvangen of opgemaakt. Hij neemt de passende maatregelen om alle archiefbescheiden die hij onder zijn beheer heeft in goede staat te bewaren, om ze te ordenen en te inventariseren, ongeacht hun vorm, structuur en inhoud. De Koning stelt, na advies van de Algemeen Rijksarchivaris, nadere regels voor de toepassing van dit lid.
(NOTA : ingevoegd door W 2006-08-05/45, art. 11, 138; Inwerkingtreding : 01-01-2017 (zie W 2014-12-19/24, art. 21), gewijzigd door W 2014-05-08/02, art. 138, Inwerkingtreding : 24-05-2014, art. 11 opgeheven zichzelf door art. 177 van W 2016-12-25/14; Inwerkingtreding : 31-12-2016 TITEL IIIbis. (...) <W 1999-04-12/38, art. 2, 075;
Inwerkingtreding : 01-07-1999>
Art. 176bis. (opgeheven) <W 1999-04-12/38, art. 2, 075;
Inwerkingtreding : 01-07-1999>
Art. 176ter. (opgeheven) <W 1999-04-12/38, art. 2, 075;
Inwerkingtreding : 01-07-1999>
Art. 176quater. (opgeheven) <W 1999-04-12/38, art. 2, 075;
Inwerkingtreding : 01-07-1999>
HOOFDSTUK V. - Personeel verbonden aan een griffie, een parketsecretariaat of een steundienst. <ingevoegd bij W
2007-04-25/64, art. 36;
Inwerkingtreding : 01-12-2008>
Art. 177.<W
2007-04-25/64, art. 37, 153;
Inwerkingtreding : 01-12-2008> § 1. Aan de griffies, de parketsecretariaten en in voorkomend geval de steundiensten, zijn personeelsleden verbonden die door de Koning worden benoemd in een [
3 klasse]
3 van het niveau A.
Onverminderd de artikelen 162, 163, tweede lid, en 172, tweede lid, dragen de personeelsleden benoemd in :
1° de klas A1 of A2 de titel van attaché;
2° in de klasse A3 de titel van adviseur;
3° in de klasse A4 of A5 de titel van adviseur-generaal.
Een bijkomende titel kan door de Koning worden toegevoegd bij de titulatuur bedoeld in het tweede lid.
De Koning bepaalt het aantal betrekkingen.
§ 2. Onverminderd de artikelen 163, derde lid en 172, derde lid, zijn aan de griffies, de parketsecretariaten en, in voorkomend geval, aan de steundiensten personeelsleden verbonden die door de minister van Justitie worden benoemd in het niveau B, C en D. [
2 ...]
2.
[
1 De hoofdsecretaris kan een personeelslid van niveau C of D, met zijn instemming, aanwijzen in een andere afdeling.]
1 Niveau B omvat de graden van deskundige, administratief deskundige en ICT deskundige.
Niveau C omvat de graad van assistent.
Niveau D omvat de graad van medewerker.
De Koning bepaalt de nadere regels van het statuut van deze personeelsleden, hun wedde en het aantal betrekkingen.
[
1 De hoofdsecretaris van het arbeidsauditoraat kan een personeelslid van niveau A en B met zijn instemming aanwijzen in een ander arrondissement.]
1 ----------
(
1)<W
2013-12-01/01, art. 48, 179; Inwerkingtreding : 01-04-2014,
(
2)<W
2014-05-08/02, art. 106, 185; Inwerkingtreding : 01-04-2014>
(
3)<W
2014-04-10/73, art. 8, 187; Inwerkingtreding : 10-06-2014>
Art. 178. <W
2007-04-25/64, art. 38, 153;
Inwerkingtreding : 01-12-2008> Om bijzondere redenen kan de minister van Justitie of de overheid aan wie hij die bevoegdheid overdraagt, personeel aanwerven op grond van een arbeidsovereenkomst, teneinde de continuïteit van de diensten te verzekeren. In aanmerking voor deze aanwervingen komen alleen de geslaagden van een vergelijkend examen of een examen voor desbetreffende functie, of bij ontstentenis, de kandidaten die geslaagd zijn voor een specifieke selectie op grond van een functieprofiel, georganiseerd door de minister van Justitie of door een dienst van de Staat. Om bij arbeidsovereenkomst in dienst te worden genomen, moeten de betrokkenen een gedrag hebben dat in overeenstemming is met de eisen van de beoogde betrekking en de burgerlijke en politieke rechten genieten.
Art. 178/1.[
1 In het gerechtelijk arrondissement Eupen wordt het gerechtspersoneel bedoeld in hoofdstuk III en V, gelijktijdig benoemd in de rechtbank van eerste aanleg, de arbeidsrechtbank, de [
2 ondernemingsrechtbank]
2, de politierechtbank en de vredegerechten. De hoofdgriffier wijst het rechtscollege aan waarin die personeelsleden hun ambt vervullen.
Het in hoofdstuk IV en V bedoelde gerechtspersoneel wordt gelijktijdig benoemd in het parketsecretariaat van de procureur des Konings en dat van de arbeidsauditeur. De hoofdsecretaris wijst het parketsecretariaat aan waarin die personeelsleden hun ambt vervullen.]
1 ----------
(
1)<Ingevoegd bij W
2013-12-01/01, art. 49, 179; Inwerkingtreding : 01-04-2014>
(
2)<W
2018-04-15/14, art. 252, 216; Inwerkingtreding : 01-11-2018>
HOOFDSTUK VI. [
1 - Vervanging in overtal van de griffiers, secretarissen en assistenten aangewezen om een rechter in de strafuitvoeringsrechtbank of een substituut-procureur des Konings gespecialiseerd in strafuitvoeringszaken bij te staan.]
1 ----------
(
1)<Ingevoegd bij W
2020-07-31/03, art. 102, 228; Inwerkingtreding : 17-08-2020>
Art. 179.[
1 De griffier, secretaris of assistent aangewezen om een rechter in de strafuitvoeringsrechtbank of een substituut-procureur des Konings gespecialiseerd in strafuitvoeringszaken bij te staan kan worden vervangen door middel van een benoeming of een werving in overtal.]
1 ----------
(
1)<W
2020-07-31/03, art. 103, 228; Inwerkingtreding : 17-08-2020>
TITEL IV. -[
1 Beheer van de rechterlijke organisatie]
1 ----------
(
1)<Hersteld door W
2014-02-18/05, art. 5, 180; Inwerkingtreding : 01-04-2014>
HOOFDSTUK I. - [
1 Algemene beginselen]
1 ----------
(
1)<Hesteld door W
2014-02-18/05, art. 6, 180; Inwerkingtreding : 01-04-2014>
Art. 180.[
1 De gerechtelijke entiteiten van de rechterlijke organisatie zijn verantwoordelijk voor het beheer van de algemene werkingsmiddelen die hun ter beschikking worden gesteld.
De colleges bedoeld in deze titel, bieden steun bij en houden toezicht op het beheer.
Onder gerechtelijke entiteiten wordt verstaan :
1° de hoven van beroep, de arbeidshoven, de rechtbanken en de vredegerechten wat de zetel betreft;
2° de parketten-generaal, de parketten van de procureur des Konings, de arbeidsauditoraten en het federaal parket wat het openbaar ministerie betreft.
Het Hof van Cassatie en het parket bij dit Hof vormen samen een afzonderlijke gerechtelijke entiteit.]
1 ----------
(
1)<Hersteld door W
2014-02-18/05, art. 7, 180; Inwerkingtreding : 01-04-2014>
HOOFDSTUK II. - [
1 Centraal beheer]
1 ----------
(
1)<W
2014-02-18/05, art. 8, 180; Inwerkingtreding : 01-04-2014>
Afdeling I. [
1 Het College van de hoven en rechtbanken]
1 ----------
(
1)< Ingevoegd bij W
2014-02-18/05, art. 9, 180; Inwerkingtreding : 01-04-2014>
Art. 181.[
1 Er wordt een College van de hoven en rechtbanken opgericht dat instaat voor de goede algemene werking van de zetel. Het College, binnen deze bevoegdheid :
1° neemt maatregelen die een toegankelijke, onafhankelijke, tijdige en kwaliteitsvolle rechtsbedeling verzekeren door het organiseren van onder meer communicatie, kennisbeheer, een kwaliteitsbeleid, werkprocessen, de implementatie van informatisering, het strategisch personeelsbeleid, de statistieken, de werklastmeting en werklastverdeling;
2° biedt ondersteuning aan het beheer binnen de hoven van beroep en arbeidshoven, rechtbanken en vredegerechten.
Ter uitvoering van de bij dit artikel bepaalde taken en bevoegdheden geeft het College aanbevelingen en dwingende richtlijnen aan alle directiecomités van respectievelijk de hoven van beroep en arbeidshoven, rechtbanken en vredegerechten. De aanbevelingen en richtlijnen worden aan de minister van Justitie overgezonden.]
1 ----------
(
1)<Hersteld door W
2014-02-18/05, art. 10, 180; Inwerkingtreding : 01-04-2014>
Art. 182.[
1 Het College bestaat uit drie eerste voorzitters van een hof van beroep, een eerste voorzitter van een arbeidshof, drie voorzitters van een rechtbank van eerste aanleg, een voorzitter van een [
3 ondernemingsrechtbank]
3, een voorzitter van een arbeidsrechtbank en een voorzitter van de vredegerechten en politierechtbanken. Het College wordt taalkundig paritair samengesteld. Indien een lid afkomstig is uit het arrondissement Eupen, wordt het meegeteld bij de taalgroep van zijn diploma van doctor, licentiaat of master in de rechten.
Het College kiest uit zijn leden een voorzitter voor een hernieuwbare periode van tweeënhalf jaar. Bij wijziging van voorzitter wordt een beurtwisseling van de taalstelsels in acht genomen. Er kan slechts eenmaal achtereenvolgens van deze beurtwisseling worden afgeweken, met instemming van alle leden van het College.
De leden van het College worden verkozen door de korpschefs van de hoven van beroep, van de arbeidshoven en van de rechtbanken voor een termijn van vijf jaar.
Een kiescollege van de eerste voorzitters kiest de vier vertegenwoordigers van de hoven, taalparitair verdeeld.
Een kiescollege van de voorzitters kiest de zes vertegenwoordigers van de rechtbanken en de vredegerechten, taalparitair verdeeld.
De Koning stelt de nadere regels vast voor de verkiezing.
Het College beslist bij meerderheid van stemmen, waaronder minstens één stem in elke taalgroep. Bij staking van stemmen is de stem van de voorzitter doorslaggevend. Het College keurt zijn huishoudelijk reglement goed en kan zich voorzien van een taalparitair bureau voor de voorbereiding en uitvoering van de beslissingen.
Het College van de hoven en rechtbanken vergadert minstens eenmaal per maand. De minister van Justitie of de voorzitter van het College van het openbaar ministerie kan eveneens het College van de hoven en rechtbanken op hun gemotiveerde vraag verzoeken bijeen te komen. Zij kunnen het College verzoeken een aanbeveling of richtlijn uit te vaardigen. Het College zal daarover beslissen. Op eigen initiatief of op vraag van de minister van Justitie vergaderen beide Colleges samen.
[
2 Voor de leden van het College wordt voor de duur van het mandaat een lijst met opvolgers opgesteld, die bestaat uit de niet-verkozen korpschefs in volgorde van het behaalde aantal stemmen. Bij afwezigheid of verhindering, het voortijdig openvallen van een mandaat in het College of het verlies van hoedanigheid om te kunnen zetelen in het College, wordt het betrokken lid, al naargelang, voor de duur van de afwezigheid of verhindering dan wel voor de resterende duur van het mandaat, vervangen door de eerst nuttig gerangschikte opvolger uit hetzelfde type rechtscollege en van dezelfde taalrol uit de lijst van opvolgers. Bij gebrek hieraan, wordt het lid vervangen door de korpschef van hetzelfde type rechtscollege en dezelfde taalrol met het hoogste aantal jaren dienstanciënniteit binnen de zetel.]
2]
1 ----------
(
1)<Hersteld door W
2014-02-18/05, art. 11, 180; Inwerkingtreding : 01-04-2014>
(
2)<W
2017-07-06/24, art. 232, 211; Inwerkingtreding : 03-08-2017>
(
3)<W
2018-04-15/14, art. 252, 216; Inwerkingtreding : 01-11-2018>
Art. 182bis. (Opgeheven) <W 2006-06-10/68, art. 9, 139;
Inwerkingtreding : 01-12-2006>
Art. 183.[
1 § 1. Bij het College van de hoven en rechtbanken wordt een gemeenschappelijke steundienst ingericht. De steundienst staat onder het gezag van de voorzitter van het College van de hoven en rechtbanken.
De steundienst is belast met :
1° het verlenen van ondersteuning in de domeinen vernoemd in artikel 181;
2° het verlenen van ondersteuning van de directiecomités, bedoeld in hoofdstuk III;
3° het organiseren van een interne audit van het College en de gerechtelijke entiteiten.
Een directeur is belast met de dagelijkse leiding. Hij wordt voor een hernieuwbare termijn van vijf jaar aangewezen door de Koning op voordracht van het College en op basis van een door de Koning op advies van het College vooraf bepaald profiel. De directeur neemt zitting in het College met raadgevende stem.
De directeur oefent zijn functie voltijds uit. Hij ontvangt de wedde van kamervoorzitter bij een hof van beroep. De artikelen 323bis, 327 en 330 zijn in voorkomend geval van toepassing. In geval van ongeschiktheid, langdurige ziekte of ernstig plichtsverzuim kan de Koning, op voorstel van het College, het mandaat van de directeur schorsen of vroegtijdig beëindigen.
§ 2. De Koning bepaalt op advies van het College de nadere regels betreffende de werking en de organisatie van de steundienst. Het personeel wordt opgenomen in een personeelsplan, dat jaarlijks wordt opgesteld door het College. Bij de aanwervingen wordt de taalpariteit verzekerd.
Het binnen de steundienst vastbenoemd personeel is onderworpen aan de wettelijke en statutaire regelen die van toepassing zijn op het in vast verband benoemde personeel van de rechterlijke organisatie.
Magistraten kunnen een opdracht krijgen in de steundienst overeenkomstig de artikelen 323bis en 327. [
2 Op zijn verzoek en op voorstel van de voorzitter van het College van de hoven en rechtbanken, kan een magistraat die overeenkomstig artikel 383, § 1, wegens zijn leeftijd is toegelaten tot de inruststelling of die op eigen verzoek vóór de wettelijke leeftijd is toegelaten tot de inruststelling en die bovendien werd gemachtigd tot het voeren van de eretitel van zijn ambt, door de Koning worden gemachtigd om een onbezoldigde opdracht uit te oefenen binnen de steundienst. Daarenboven wordt het akkoord van de korpschef gevraagd wanneer de voorgestelde magistraat een in artikel 383, § 2, bedoelde plaatsvervangende magistraat is.]
2 Ieder personeelslid van de rechterlijke organisatie kan, met zijn instemming en op verzoek van het College aan de minister van Justitie, in de steundienst van het College een opdracht krijgen overeenkomstig de artikelen 330, 330bis en 330ter.
Ieder vastbenoemd personeelslid van een federale overheidsdienst, een programmatorische federale overheidsdienst of van de Hoge Raad voor de Justitie kan, met zijn instemming en op verzoek van het College, al naargelang van het geval, aan de minister waaronder hij ressorteert of aan de Hoge Raad voor de Justitie, ter beschikking worden gesteld van de steundienst van het College.
§ 3. Aan de opdracht of aan de terbeschikkingstelling bedoeld in dit artikel kan een einde worden gemaakt :
1° op voorstel van het College, na de magistraat, het personeelslid of de ambtenaar vooraf te hebben gehoord;
2° op verzoek van de betrokken magistraat, het betrokken personeelslid of de betrokken ambtenaar met inachtneming van een opzeggingstermijn van een maand.
De personeelsleden en magistraten bedoeld in dit artikel zijn onderworpen aan het gezag van de directeur.
De personeelsleden bedoeld in dit artikel zijn onderworpen aan de evaluatieregeling, de tuchtregeling, de verlofregeling en de arbeidstijdregeling die van toepassing zijn op de personeelsleden bedoeld in § 2, tweede lid.
Het personeelsplan kan voorzien in de mogelijkheid om werknemers met een arbeidsovereenkomst in dienst te nemen overeenkomstig de bepalingen voorzien in artikel 178.
§ 4. De wedde van het door het College aangeworven personeel en van het personeel dat met een opdracht belast is of ter beschikking wordt gesteld, is ten laste van de begroting van het College.
Onverminderd de bepalingen van dit hoofdstuk behoudt ieder met een opdracht belast of ter beschikking gesteld personeelslid zijn eigen statuut. Ingeval het statuut van het personeel bedoeld in dit artikel voor een vergelijkbare opdracht evenwel voorziet in een hogere bezoldiging of in bijzondere voordelen, wordt ten laste van de begroting van het College een weddensupplement dat de bezoldiging van dat personeelslid op hetzelfde niveau brengt, evenals deze voordelen toegekend.]
1 ----------
(
1)<Hersteld door W
2014-02-18/05, art. 12, 180; Inwerkingtreding : 01-04-2014>
(
2)<W
2015-10-19/01, art. 66, 199; Inwerkingtreding : 01-11-2015>
Afdeling II [
1 Het College van het openbaar ministerie]
1 ----------
(
1)<Ingevoegd bij W
2014-02-18/05, art. 13, 180; Inwerkingtreding : 01-04-2014>
Art. 184.[
1 § 1. Er wordt een College van het openbaar ministerie opgericht dat binnen zijn bevoegdheden alle maatregelen neemt die nodig zijn voor een goed beheer van het openbaar ministerie :
1° ondersteuning bieden aan het beheer ter uitvoering van het strafrechtelijk beleid bepaald door het College van procureurs-generaal overeenkomstig artikel 143bis, § 2;
2° het nastreven van de integrale kwaliteit op het vlak van onder meer communicatie, kennisbeheer, kwaliteitsbeleid, werkprocessen, implementatie van de informatisering, strategisch personeelsbeleid, statistiek, werklastmeting en werklastverdeling, teneinde bij te dragen aan een toegankelijke, onafhankelijke, tijdige en kwaliteitsvolle rechtsbedeling;
3° ondersteuning bieden aan het beheer binnen de gerechtelijke entiteiten van het openbaar ministerie.
Ter uitvoering van de taken en bevoegdheden bedoeld in dit artikel kan het College aanbevelingen en dwingende richtlijnen richten aan de directiecomités van de gerechtelijke entiteiten van het openbaar ministerie. De aanbevelingen en richtlijnen worden aan de minister van Justitie overgezonden.
§ 2. In het College van het openbaar ministerie nemen naast de vijf procureurs-generaal bij de hoven van beroep, drie leden van de Raad van procureurs des Konings, een lid van de Raad van de arbeidsauditeurs en de federale procureur plaats. De Raad van procureurs des Konings en de Raad van arbeidsauditeurs verkiezen hun vertegenwoordigers in het College voor een termijn van vijf jaar. De Koning stelt de nadere regels vast voor de verkiezing.
Het College van het openbaar ministerie wordt voorgezeten door de voorzitter van het College van procureurs-generaal. Het is taalparitair samengesteld. Indien een lid afkomstig is uit het arrondissement Eupen, wordt het meegeteld bij de taalgroep van zijn diploma van doctor, licentiaat of master in de rechten.
Het College beslist bij meerderheid van stemmen, waaronder minstens een stem in elke taalgroep. Bij staking van stemmen is de stem van de voorzitter doorslaggevend. Indien geen beslissing wordt genomen, neemt de minister van Justitie de noodzakelijke beheersmaatregelen.
Het College keurt zijn huishoudelijk reglement goed en kan zich voorzien van een taalparitair samengesteld bureau voor de voorbereiding en uitvoering van de beslissingen.
Het College van het openbaar ministerie vergadert minstens eenmaal per maand. De minister van Justitie of de voorzitter van het College van de hoven en rechtbanken kan eveneens het College van het openbaar ministerie verzoeken bijeen te komen op hun gemotiveerde vraag. Zij kunnen het College verzoeken een aanbeveling of richtlijn uit te vaardigen. Het College beslist over dat verzoek. Op eigen initiatief of op vraag van de minister van Justitie vergaderen beide Colleges samen.
Ingeval een lid van het College afwezig of verhinderd is, wordt het lid vervangen door de overeenkomstig artikel 319 aangewezen vervanger.]
1 [
2 Wanneer een vertegenwoordiger van de Raad van procureurs des Konings of van de Raad van arbeidsauditeurs zijn hoedanigheid van magistraat of van korpschef in de loop van zijn mandaat verliest, wordt hij vervangen door een opvolger vermeld in een lijst opgesteld volgens door de Koning bepaalde nadere regels.]
2 ----------
(
1)<Hersteld door W
2014-02-18/05, art. 14, 180; Inwerkingtreding : 01-04-2014>
(
2)<W
2017-07-06/24, art. 233, 211; Inwerkingtreding : 03-08-2017>
Art. 185.[
1 § 1. Bij het College van procureurs-generaal en het College van het openbaar ministerie wordt een gemeenschappelijke steundienst ingericht. De steundienst staat onder het gezag van de voorzitter van het College van het openbaar ministerie.
De steundienst is belast met :
1° het verlenen van ondersteuning bij de uitoefening van de bij de artikelen 143bis, §§ 2, 3, 4, 5 en 7, en 184, § 1, bepaalde opdrachten;
2° het verlenen van ondersteuning van de directiecomités, bedoeld in hoofdstuk III;
3° het organiseren van een interne audit van het College van het openbaar ministerie en van de gerechtelijke entiteiten.
Een directeur is belast met de dagelijkse leiding. Hij wordt voor een hernieuwbare termijn van vijf jaar aangewezen door de Koning op voordracht van het College van het openbaar ministerie en op basis van een door de Koning op advies van het College vooraf bepaald profiel. De directeur neemt zitting in het College met raadgevende stem.
De directeur oefent zijn functie voltijds uit. Hij ontvangt de wedde van eerste advocaat-generaal bij het hof van beroep. De artikelen 323bis, 327 en 330bis zijn in voorkomend geval van toepassing.
In geval van ongeschiktheid, langdurige ziekte of ernstig plichtsverzuim kan de Koning, op voorstel van het College het mandaat van de directeur en schorsen of vroegtijdig beëindigen.
§ 2. De Koning bepaalt, op advies van het College van het openbaar ministerie, de nadere regels betreffende de werking en de organisatie van de steundienst. Het personeel wordt opgenomen in een personeels plan, dat jaarlijks wordt opgesteld door het College. Bij de aanwervingen wordt de taalpariteit verzekerd.
Het binnen de steundienst vastbenoemd personeel is onderworpen aan de wettelijke en statutaire regelen die van toepassing zijn op het in vast verband benoemde personeel van de rechterlijke organisatie.
Magistraten kunnen een opdracht krijgen in de steundienst overeenkomstig de artikelen 323bis en 327. [
2 Op zijn verzoek en op voorstel van de voorzitter van het College van het openbaar ministerie, kan een magistraat die overeenkomstig artikel 383, § 1, wegens zijn leeftijd is toegelaten tot de inruststelling of die op eigen verzoek vóór de wettelijke leeftijd is toegelaten tot de inruststelling en die bovendien werd gemachtigd tot het voeren van de eretitel van zijn ambt, door de Koning worden gemachtigd om een onbezoldigde opdracht uit te oefenen binnen de steundienst. Daarenboven wordt het akkoord van de korpschef gevraagd wanneer de voorgestelde magistraat een in artikel 383, § 2, bedoelde plaatsvervangende magistraat is.]
2 Ieder personeelslid van de rechterlijke organisatie kan, met zijn instemming en op verzoek van het College aan de minister van Justitie, een opdracht krijgen in de steundienst van het College overeenkomstig de artikelen 330, 330bis en 330ter.
Ieder vastbenoemd personeelslid van een federale overheidsdienst, een programmatorische federale overheidsdienst of van de Hoge Raad voor de Justitie kan, met zijn instemming en op verzoek van het College, naargelang van het geval, aan de minister waaronder hij ressorteert of aan de Hoge Raad voor de Justitie, ter beschikking worden gesteld van de steundienst van het College.
§ 3. Aan de opdracht of aan de terbeschikkingstelling bedoeld in dit artikel kan een einde worden gemaakt :
1° op voorstel van het College na de magistraat, het personeelslid of de betrokken ambtenaar vooraf te hebben gehoord;
2° op verzoek van de betrokken magistraat, het betrokken personeelslid of de betrokken ambtenaar, met inachtneming van een opzeggingstermijn van een maand.
De personeelsleden en magistraten bedoeld in dit artikel zijn onderworpen aan het gezag van de directeur.
De personeelsleden bedoeld in dit artikel zijn onderworpen aan de evaluatieregeling, de tuchtregeling, de verlofregeling en de arbeidstijdregeling die van toepassing zijn op de personeelsleden bedoeld in § 2, tweede lid.
Het personeelsplan kan voorzien in de mogelijkheid om werknemers met een arbeidsovereenkomst in dienst te nemen overeenkomstig de nadere regels bepaald bij artikel 178.
§ 4. De wedde van het door het College aangeworven personeel en van het personeel dat met een opdracht belast is of ter beschikking wordt gesteld, is ten laste van de begroting van het College.
Onverminderd de bepalingen van dit hoofdstuk behoudt ieder met een opdracht belast of ter beschikking gesteld personeelslid zijn eigen statuut. Ingeval het statuut van het personeel bedoeld in dit artikel voor een vergelijkbare opdracht evenwel voorziet in een hogere bezoldiging of in bijzondere voordelen, dan wordt hen ten laste van de begroting van het College een weddensupplement dat de bezoldiging van dat personeelslid op hetzelfde niveau brengt, evenals deze voordelen toegekend.]
1 ----------
(
1)<Hersteld door W
2014-02-18/05, art. 15, 180; Inwerkingtreding : 01-04-2014>
(
2)<W
2015-10-19/01, art. 67, 199; Inwerkingtreding : 01-11-2015>
Afdeling III. [
1 Het gemeenschappelijke beheer voor de Rechterlijke Orde]
1 ----------
(
1)<Ingevoegd bij W
2014-02-18/05, art. 16, 180; Inwerkingtreding : 01-04-2014>
Art. 185/1. [
1 Beheersaangelegenheden die als gemeenschappelijk worden aangewezen, worden samen beheerd hetzij door beide Colleges, hetzij door beide Colleges samen met de Federale Overheidsdienst Justitie. In het beheer zijn de Colleges en, in voorkomend geval, de Federale Overheidsdienst Justitie gelijk vertegenwoordigd en beslissen ze bij consensus.
Onder gemeenschappelijke beheersaangelegenheden wordt verstaan aangelegenheden waarvan de ingezette middelen gemeenschappelijk zijn, aangelegenheden waarin de zetel, het openbaar ministerie en, in de bvoorkomend geval, de Federale overheidsdienst Justitie dermate verbonden zijn dat die niet alleen door de zetel, het openbaar ministerie of de Federale Overheidsdienst Justitie kunnen beheerd worden of aangelegenheden waarover de zetel en het openbaar ministerie en, in voorkomend geval, de Federale Overheidsdienst Justitie van oordeel zijn dat zij deze omwille van de schaalgrootte of efficiëntiewinsten beter samen kunnen beheren.
De Koning bepaalt in een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad, na advies van de Colleges en de Federale Overheidsdienst Justitie, de gemeenschappelijke beheersaangelegenheden en de nadere regels waarop die beheerd worden. Het Hof van Cassatie wordt betrokken voor de aangelegenheden die het aanbelangt.]
1 ----------
(
1)<Ingevoegd bij W
2014-02-18/05, art. 17, 180; Inwerkingtreding : 01-04-2014>
HOOFDSTUK III. - [
1 Beheerstructuur in de hoven, de rechtbanken en het openbaar ministerie]
1 ----------
(
1)<Hersteld door W
2014-02-18/05, art. 18, 180; Inwerkingtreding : 01-04-2014>
Art. 185/2.[
1 § 1. Elk hof, elke rechtbank en elk parket heeft een directiecomité dat wordt voorgezeten door de korpschef.
§ 2. Het directiecomité van het Hof van Cassatie wordt samengesteld uit de eerste voorzitter, de voorzitter, de procureur-generaal, de eerste advocaat-generaal, de hoofdgriffier en hoofdsecretaris. Het directiecomité wordt bijgestaan door een steundienst bedoeld in artikel 158, die onder het gemeenschappelijk gezag en toezicht staat van de korpschefs.
In de hoven wordt het directiecomité samengesteld uit de eerste voorzitter, twee kamervoorzitters en de hoofdgriffier, in de parketten-generaal uit de procureur-generaal, de eerste advocaat-generaal bij het hof van beroep, de eerste advocaat-generaal bij het arbeidshof en de hoofdsecretarissen.
Het directiecomité van het federaal parket wordt samengesteld uit de federale procureur, een federale magistraat van elke taalrol aangewezen door de federale procureur en de hoofdsecretaris.
§ 3. Het directiecomité van de rechtbank wordt samengesteld uit de voorzitter, de afdelingsvoorzitters en de hoofdgriffier.
In de parketten van de procureurs des Konings wordt het directiecomité samengesteld uit de procureur des Konings, de afdelingsprocureurs en de hoofdsecretaris, en in de arbeidsauditoraten uit de arbeidsauditeur, afdelingsauditeurs en hoofdsecretaris.
In de rechtbanken of parketten en arbeidsauditoraten zonder afdelingen wordt het directiecomité respectievelijk samengesteld uit de voorzitter, ten minste twee rechters aangewezen door de voorzitter en de hoofdgriffier, en uit de procureur des Konings of de arbeidsauditeur, twee substituten aangewezen door de korpschef en de hoofdsecretaris. De rechters en substituten worden gekozen uit die welke door hun kennis of hoedanigheid betrokken worden bij het beheer [
2 van de rechtbank, het parket of het arbeidsauditoraat]
2.
In het parket van de procureur des Konings en in het auditoraat van Brussel maken de adjunct-procureur des Konings en de adjunct-arbeidsauditeur deel uit van de directiecomités.
Voor de vredegerechten en de politierechtbanken wordt het arrondissementeel directiecomité samengesteld uit de voorzitter van de vrederechters en rechters in de politierechtbank, de ondervoorzitter en de hoofdgriffier.
[
2 De opleiding inzake budgettair beheer en gerechtskosten gegeven door het Instituut voor gerechtelijke opleiding wordt gevolgd door minstens een magistraat van het directiecomité van de rechtbanken van eerste aanleg, van de politierechtbanken, van de parketten van de procureurs des Konings en van de arbeidsauditoraten.]
2 § 4. De korpschef kan het directiecomité uitbreiden met maximaal twee personen van zijn gerechtelijke entiteit die hij bekwaam acht wegens hun kennis inzake beheer.
De korpschef maakt de samenstelling van zijn directiecomité bekend in het werkingsverslag.
§ 5. Het directiecomité staat de korpschef bij in de algemene leiding, de organisatie en het beheer van de gerechtelijke entiteit. Het directiecomité van het Hof van Cassatie vervult dezelfde rol ten aanzien van de eerste voorzitter en de procureur-generaal.
Het directiecomité stelt het in artikel 185/6 bedoelde beheersplan op en staat in voor zijn uitvoering.
Het directiecomité beslist bij consensus. Bij gebrek aan consensus beslist de korpschef, behalve wat het directiecomité van het Hof van Cassatie betreft.
Bij de uitoefening van zijn bevoegdheden treedt het directiecomité niet op in de procesrechtelijke behandeling van de geschillen of individuele zaken.
§ 6. Voor gemeenschappelijke beheersaangelegenheden op lokaal niveau overleggen de directiecomités van de betrokken gerechtelijke entiteiten samen.]
1 ----------
(
1)<Ingevoegd bij W
2014-02-18/05, art. 19, 180; Inwerkingtreding : 01-04-2014>
(
2)<W
2016-05-04/03, art. 39, 203; Inwerkingtreding : 23-05-2016>
Art. 185/3. [
1 Een College kan een beslissing van een directiecomité behorende tot zijn organisatie vernietigen indien het van oordeel is, na het directiecomité te hebben gehoord, dat deze beslissing strijdig is met een dwingende richtlijn of het in artikel 185/6 bedoelde beheersplan.]
1 ----------
(
1)<Ingevoegd bij W
2014-02-18/05, art. 20, 180; Inwerkingtreding : 01-04-2014>
HOOFDSTUK IV. - [
1 Beheersovereenkomsten en beheersplannen]
1 ----------
(
1)<Ingevoegd bij W
2014-02-18/05, art. 21, 180; Inwerkingtreding : onbepaald>
Art. 185/4. [
1 1. De minister van Justitie sluit met elk College een beheersovereenkomst voor het beheer van hun organisatie.
Een beheersovereenkomst wordt gesloten voor een periode van drie jaar. De beheersovereenkomst bevat afspraken rond doelstellingen voor de rechterlijke organisatie en de middelen die daarvoor door de minister van Justitie aan de rechterlijke organisatie worden ter beschikking gesteld.
De doelstellingen houden verband met de beheersopdrachten van de Colleges teneinde de goede werking van de rechterlijke organisatie te verzekeren.
§ 2. De beheersovereenkomst tussen de minister van Justitie en elk College regelt de volgende aangelegenheden :
1° de omschrijving van de activiteiten die het College overeenkomstig artikel 181 of artikel 184, § 1, uitvoert;
2° de doelstellingen die aan de toegekende middelen kunnen worden verbonden omtrent beheer en organisatie voor het geheel van de hoven en rechtbanken of het openbaar ministerie;
3° de middelen die de overheid aan het geheel van de hoven en rechtbanken of het openbaar ministerie toekent voor hun werking;
4° de middelen die aan elk College worden toegekend voor de eigen werking;
5° de wijze waarop de realisatie van de beheersovereenkomst wordt gemeten en opgevolgd en de indicatoren die daarvoor worden gebruikt.
§ 3. Bij de onderhandelingen van de beheersovereenkomst kan de minister vertegenwoordigd worden door zijn afgevaardigde. De Colleges worden vertegenwoordigd door de voorzitter of zijn afgevaardigde en twee leden die elk van de Colleges onder zijn leden aanwijst.
§ 4. Het directiecomité van het Hof van Cassatie sluit zijn beheersovereenkomst met de minister van Justitie, voor een periode van drie jaar. De overeenkomst omvat de omschrijving van de voorgenomen activiteiten van de gerechtelijke entiteit voor die periode van de overeenkomst en de middelen vereist voor haar werking. Het Hof van Cassatie wordt vertegenwoordigd door de eerste voorzitter en de procureur-generaal bij het Hof van Cassatie.
§ 5. Drie maanden na het afsluiten van de beheersovereenkomsten worden de beheersovereenkomsten en de in artikel 185/6 bedoelde beheersplannen neergelegd in de Kamer van volksvertegenwoordigers.]
1 ----------
(
1)<Ingevoegd bij W
2014-02-18/05, art. 22, 180; Inwerkingtreding : onbepaald>
Art. 185/5. [
1 De beheersovereenkomst is geen akte of reglement bedoeld in artikel 14 van de wetten op de Raad van State, gecoördineerd op 12 januari 1973.
De Koning bepaalt in een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad de wijze waarop beheersovereenkomsten worden onderhandeld, afgesloten en zo nodig tussentijds worden aangepast.]
1 ----------
(
1)<Ingevoegd bij W
2014-02-18/05, art. 23, 180; Inwerkingtreding : onbepaald>
Art. 185/6. [
1 De Colleges verdelen de middelen onder de gerechtelijke entiteiten van hun organisatie op basis van de beheersplannen van de gerechtelijke entiteiten.
Het beheersplan omvat de omschrijving van de voorgenomen activiteiten van de gerechtelijke entiteit voor de komende drie jaar en de middelen vereist voor haar werking. De personele middelen worden bepaald op grond van de resultaten van een uniforme regelmatige uitgevoerde werklastmeting met nationale normtijden zoals voorzien in artikel 352bis, eventueel aangevuld met andere objectieve criteria.
In het beheersplan worden aan de toegekende middelen doelstellingen verbonden in verband met het beheer en de werking van de gerechtelijke entiteiten.
Het beheersplan is geen akte of reglement bedoeld in artikel 14 van de wetten op de Raad van State, gecoördineerd op 12 januari 1973.
Het beheersplan wordt definitief neergelegd na omstandig advies van het College.
De Koning bepaalt bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad de nadere regels waarop de beheersplannen worden opgesteld, neergelegd en zo nodig tussentijds worden aanpast.]
1 ----------
(
1)<Ingevoegd bij W
2014-02-18/05, art. 24, 180; Inwerkingtreding : onbepaald>
Art. 185/7. [
1 Indien een beslissing van het College omtrent de verdeling van de middelen kennelijk de rechtsbedeling in een gerechtelijke entiteit in gevaar brengt, kan het betrokken directiecomité een beroep indienen bij de minister van Justitie. De minister beslist na beide partijen gehoord te hebben over de verdeling van de middelen.]
1 ----------
(
1)<Ingevoegd bij W
2014-02-18/05, art. 25, 180; Inwerkingtreding : onbepaald>
HOOFDSTUK V. - [
1 Financieel beheer]
1 ----------
(
1)<Ingevoegd bij W
2014-02-18/05, art. 26, 180; Inwerkingtreding : onbepaald>
Art. 185/8.[
1 De minister van Justitie kan via de beheersovereenkomsten een werkingsenveloppe overdragen aan elk College door middel van kredieten die hiervoor zijn ingeschreven op de administratieve begroting van de Federale Overheidsdienst Justitie voor, enerzijds, de eigen werking en, anderzijds, de werking van de gerechtelijke entiteiten.
Het Hof van Cassatie ontvangt zijn werkingsenveloppe rechtstreeks van de minister van Justitie.
Een wet bepaalt de nadere regels voor de financiering van de gerechtelijke entiteiten en de wijze waarop deze geldelijke middelen worden beheerd door de Colleges of door het directiecomité van het Hof van Cassatie.]
1 ----------
(
1)<Ingevoegd bij W
2014-02-18/05, art. 27, 180; Inwerkingtreding : onbepaald>
HOOFDSTUK VI - [
1 Evaluatie en controle]
1 ----------
(
1)<Ingevoegd bij W
2014-02-18/05, art. 28, 180; Inwerkingtreding : 01-04-2014>
Afdeling I. - [
1 Evaluatie]
1 ----------
(
1)<Ingevoegd bij W
2014-02-18/05, art. 29, 180; Inwerkingtreding : 01-04-2014>
Art. 185/9. [
1 Elke gerechtelijke entiteit, het Hof van Cassatie uitgezonderd, rapporteert in het werkingsverslag bedoeld in artikel 340, § 3, teneinde de Colleges in staat te stellen het gebruik van de middelen, de werkzaamheden en de realisatie van het beheersplan te evalueren. Het werkingsverslag wordt eveneens overgezonden aan het College van de hoven en rechtbanken of het College van het openbaar ministerie.
Elk College stelt jaarlijks een werkingsverslag op. In het werkingsverslag vermeldt elke College zijn activiteiten, zijn richtlijnen en aanbevelingen, de beslissingen van de directiecomités die het heeft vernietigd, op welke wijze de middelen die door middel van de beheersovereenkomst werden verleend, zijn gebruikt, de resultaten die elke organisatie op basis van deze middelen heeft behaald, alsook de indicatoren waaruit blijkt of de doelstellingen van de organisatie al dan niet zijn gerealiseerd.
Het in het tweede lid bedoelde werkingsverslag wordt voor 1 juli overgezonden aan de minister van Justitie en de federale Wetgevende Kamers. De minister van Justitie bepaalt na advies van het College het standaardformulier volgens hetwelk dit werkingsverslag wordt opgesteld.
Het Hof van Cassatie rapporteert in het werkingsverslag bedoeld in artikel 340, § 3, over het gebruik van de middelen, de werkzaamheden en de realisatie van het beheersplan. In het werkingsverslag wordt vermeld op welke wijze de middelen die door middel van de beheersovereenkomst werden verleend, zijn gebruikt, de resultaten die op basis van deze middelen zijn behaald, alsook de indicatoren voor de realisatie of de niet realisatie van doelstellingen van de organisatie.]
1 ----------
(
1)<Ingevoegd bij W
2014-02-18/05, art. 30, 180; Inwerkingtreding : 01-04-2014>
Afdeling II. - [
1 Controle]
1 ----------
(
1)<Ingevoegd bij W
2014-02-18/05, art. 31, 180; Inwerkingtreding : 01-04-2014>
Art. 185/10. [
1 De colleges en het directiecomité van het Hof van Cassatie wat zijn rekening betreft, keuren elk jaar voor 1 juni de rekeningen van de gerechtelijke entiteiten goed van het voorbije dienstjaar en zenden ze toe aan de minister van Justitie en aan de minister van Begroting. De minister van Justitie zendt de rekeningen voor nazicht toe aan het Rekenhof.]
1 ----------
(
1)<Ingevoegd bij W
2014-02-18/05, art. 32, 180; Inwerkingtreding : 01-04-2014>
Art. 185/11. [
1 Het Rekenhof kan een toezicht ter plaatse organiseren op de boekhouding, de verrichtingen en de afsluiting van de rekeningen van de Colleges, van het Hof van Cassatie en de gerechtelijke entiteiten. Het Rekenhof kan de rekeningen van de Colleges en van het Hof van Cassatie in zijn boek met opmerkingen bekendmaken.]
1 ----------
(
1)<Ingevoegd bij W
2014-02-18/05, art. 33, 180; Inwerkingtreding : 01-04-2014>
Art. 185/12. [
1 § 1. De colleges en het directiecomité van het Hof van Cassatie staan onder de controlebevoegdheid van de minister van Justitie en de minister van Begroting.
Deze controle wordt uitgeoefend door twee afgevaardigden van de minister, de ene aangewezen door de minister van Justitie en de andere door de minister van Begroting. De afgevaardigde van de minister van Begroting wordt gekozen uit de inspecteurs van financiën geaccrediteerd bij de Federale Overheidsdienst Justitie.
De afgevaardigden van de minister kunnen met raadgevende stem de vergaderingen van de colleges en van het directiecomité van het Hof van Cassatie bijwonen.
§ 2. Iedere afgevaardigde van de minister kan binnen een termijn van tien werkdagen beroep instellen tegen elke beheersbeslissing van het College of van het directiecomité van het Hof van Cassatie die hij met de wet of met de beheersovereenkomst strijdig acht. De afgevaardigde van de minister van Begroting kan dit slechts doen voor zover die beslissing financiële gevolgen heeft. Het beroep heeft schorsende kracht.
Deze termijn gaat in de dag volgend op de vergadering, waarop de beslissing genomen werd, voor zover de afgevaardigde daarop regelmatig uitgenodigd werd, en, in het tegenovergestelde geval, de dag waarop hij er kennis van heeft gekregen.
Deze afgevaardigden oefenen hun beroep uit bij de minister die hen heeft aangewezen.
De afgevaardigde informeert het College of het directiecomité van het Hof van Cassatie ervan. De voorzitter van het College of de eerste voorzitter wordt op zijn verzoek gehoord door de minister bij wie het beroep is ingesteld.
§ 3. De minister, bij wie het beroep werd ingesteld, beslist binnen een termijn van twintig werkdagen, die ingaat dezelfde dag als de in § 2 bedoelde termijn, na het advies van de andere betrokken minister te hebben ingewonnen. Indien de minister binnen die termijn de nietigverklaring niet heeft uitgesproken, wordt de beslissing van het College of het directiecomité definitief.
Bij een aan het College of aan het directiecomité van het Hof van Cassatie betekende beslissing van de minister, kan die termijn met tien dagen worden verlengd.
De nietigverklaring van de beslissing wordt aan het College of aan het directiecomité van het Hof van Cassatie meegedeeld door de minister die ze heeft uitgesproken.]
1 ----------
(
1)<Ingevoegd bij W
2014-02-18/05, art. 34, 180; Inwerkingtreding : 01-04-2014>
HOOFDSTUK VII. - [
1 Evaluatie van het beheersmodel]
1 ----------
(
1)<Ingevoegd bij W
2014-02-18/05, art. 35, 180; Inwerkingtreding : 01-04-2014>
Art. 185/13. [
1 Het beheersmodel wordt tweejaarlijks geëvalueerd. Daartoe wordt een evaluatiecollege opgericht. Het College omvat de voorzitter van het directiecomité van de Federale Overheidsdienst Justitie, de directeur-generaal van het directoraat-generaal Rechterlijke Organisatie, de voorzitters van de Colleges en de minister van Justitie of zijn vertegenwoordiger. Het College zendt een rapport over aan de Koning, aan de Hoge Raad voor de Justitie en de voorzitters van de federale Wetgevende Kamers.]
1 ----------
(
1)<Ingevoegd bij W
2014-02-18/05, art. 36, 180; Inwerkingtreding : 01-04-2014>
TITEL V. - Zetel en personeel van hoven en rechtbanken Hun rechtsgebied.
Art. 186.[
1 § 1.]
1 De zetel van de hoven en rechtbanken, alsmede hun rechtsgebied zijn vastgesteld in de artikelen 1 tot 6 van het bijvoegsel bij dit wetboek.
[
1 De Koning kan, bij zaakverdelingsreglement in een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad, de hoven van beroep, de arbeidshoven, de rechtbanken van eerste aanleg, de arbeidsrechtbanken, de [
8 ondernemingsrechtbanken]
8 of de politierechtbanken in twee of meer afdelingen verdelen en de plaatsen aanwijzen waar die afdeling zitting en haar griffie houdt.
In voorkomend geval bepaalt Hij het grondgebied van elke afdeling en voor welke categorieën van zaken die afdeling haar rechtsmacht uitoefent. Het zaakverdelingsreglement kan de territoriale bevoegdheid van de afdeling uitbreiden tot een deel of het geheel van het grondgebied van het arrondissement. Het kan in geen geval leiden tot de afschaffing van bestaande zittingsplaatsen.
Het zaakverdelingsreglement van het hof wordt op voorstel van de eerste voorzitter vastgesteld na advies van de procureur-generaal, de hoofdgriffier en de vergadering van de stafhouders van de balies van het rechtsgebied van het hof van beroep, voorgezeten door de eerste voorzitter. Indien het nodig blijkt, kan het zaakverdelingsreglement eveneens voorzien in de nadere regels om gedecentraliseerde zittingen van het hof te houden in het rechtsgebied.
Het zaakverdelingsreglement van de rechtbank wordt op voorstel van de voorzitter vastgesteld na advies, naar gelang van het geval, van de procureur des Konings, de arbeidsauditeur, de hoofdgriffier en de stafhouder(s) van de Orde of Ordes van advocaten.
Voor de politierechtbank wordt het zaakverdelingsreglement voorgesteld door de ondervoorzitter van de vrederechters en rechters in de politierechtbank indien de voorzitter een vrederechter is.
Indien de Koning bij een zaakverdelingsreglement een afdeling exclusief bevoegd maakt voor bepaalde categorieën van zaken, waakt Hij er over dat de toegang tot justitie en de kwaliteit van de dienstverlening gewaarborgd blijven. Het reglement dat een afdeling exclusief bevoegd maakt, kan in burgerlijke zaken enkel betrekking hebben op bevoegdheden bedoeld in :
a) voor de rechtbank van eerste aanleg : de artikelen 569, 2° tot 42°, 570, 571 [
7 , 572 en 1395]
7;
b) voor de [
8 ondernemingsrechtbank]
8 : de artikelen [
9 574, 2°, 3°, 4°, 7°, 8°, 9°, 11° tot 20°]
9, 575, 576 en 577;
c) voor de arbeidsrechtbank : de [
2 artikelen 578, 579, 582, 3° tot 14°]
2, en 583.
Het reglement dat een afdeling exclusief bevoegd maakt, kan in strafzaken enkel betrekking hebben op :
1° cybercriminaliteit;
2° socio-economische zaken;
3° financiële en fiscale zaken;
4° internationale drugshandel;
5° wapenhandel;
6° schijnhuwelijken, gedwongen huwelijken, schijn-wettelijke samenwoningen en gedwongen wettelijke samenwoningen;
7° terrorisme;
8° mensenhandel;
9° milieu;
10° stedenbouw;
11° telecommunicatie;
12° militaire misdrijven;
13° intellectuele eigendom;
14° landbouw;
15° uitlevering;
16° douane en accijnzen;
17° hormonen;
18° doping;
19° voedselveiligheid;
20° dierenwelzijn.]
1 [
10 ...]
10 [
3 Een wet stelt de personeelsformatie van de magistraten en de leden van de griffie vast. Het aantal raadsheren in sociale zaken, rechters in sociale zaken en assessoren [
4 in de strafuitvoeringsrechtbank]
4 en interneringszaken wordt evenwel door de Koning bepaald.]
3 (De zetel van het college van procureurs-generaal en van (het federaal parket) bevindt zich te Brussel.) <W 1997-03-04/41, art. 7, 046;
Inwerkingtreding : 15-05-1997> <W 1998-12-22/48, art. 18, 069;
Inwerkingtreding : 21-05-2002>
[
1 § 2. [
6 De neerlegging van stukken ter griffie met het oog op de aanhangigmaking en behandeling van zaken die, overeenkomstig paragraaf 1, ingevolge een zaakverdelingsreglement zijn toegewezen aan een afdeling, kan gebeuren in elke afdeling van de bevoegde rechtbank.]
6 De stukken worden door de griffie overgezonden aan de bevoegde afdeling en de griffie deelt de partijen die de stukken hebben neergelegd mee welke afdeling bevoegd is.
Geen nietigheid, onregelmatigheid of onontvankelijkheid van de vordering kan met betrekking tot de in dit artikel bedoelde bevoegdheidsverdeling tussen afdelingen of met betrekking tot het zaakverdelingsreglement worden ingeroepen.
De vorderingen of misdrijven die samenhangen met vorderingen of misdrijven die op grond van dit artikel uitsluitend tot de bevoegdheid van een bepaalde afdeling behoren, worden uitsluitend behandeld door deze afdeling.]
1 ----------
(
1)<W
2013-12-01/01, art. 50, 179; Inwerkingtreding : 01-04-2014>
(
2)<W
2014-05-08/02, art. 107, 185; Inwerkingtreding : 01-04-2014>
(
3)<W
2014-05-05/11, art. 99, 195; Inwerkingtreding : 01-10-2016 (zie ook art. 136). Overgangsbepalingen: art. 134 en 135>
(
4)<W
2016-05-04/03, art. 40, 203; Inwerkingtreding : 01-10-2016 (zie ook art. 261, zevende en achtste lid)>
(
5)<W
2016-12-25/14, art. 63,1°, 208; Inwerkingtreding : 09-01-2017>
(
6)<W
2016-12-25/14, art. 63,2°, 208; Inwerkingtreding : 31-12-2016>
(
7)<W
2017-08-11/14, art. 14, 215; Inwerkingtreding : 01-05-2018>
(
8)<W
2018-04-15/14, art. 252, 216; Inwerkingtreding : 01-11-2018>
(
9)<W
2019-05-05/19, art. 88, 225; Inwerkingtreding : 29-06-2019>
(
10)<W
2017-12-25/08, art. 15, 213; Inwerkingtreding : 01-01-2020>
TITEL VI. - (Benoemingsvoorwaarden en loopbaan van magistraten en het gerechtspersoneel). <W
2007-04-25/64, art. 41, 153;
Inwerkingtreding : 01-12-2008>
Art. 186bis.<W 2001-03-13/36, art. 4, 086;
Inwerkingtreding : 30-03-2001> [
2 Voor de toepassing van deze titel treedt de voorzitter van de vrederechters en rechters in de politierechtbank op als korpschef van de vrederechters en de rechters in de politierechtbank van zijn gerechtelijk arrondissement.]
2 [
1 In het gerechtelijk arrondissement Brussel treedt de voorzitter van de Nederlandstalige rechtbank van eerste aanleg op als korpschef [
2 van de vrederechters en de rechters in de politierechtbank]
2, de toegevoegde vrederechters [
2 ...]
2 in de politierechtbank zetelend in de vredegerechten en de politierechtbanken met zetel binnen het administratief arrondissement Halle-Vilvoorde en van de rechters [
2 ...]
2 in de Nederlandstalige politierechtbank met zetel in het administratief arrondissement Brussel-Hoofdstad.
De voorzitter van de Franstalige rechtbank van eerste aanleg wordt, met betrekking tot de vrederechters [
2 ...]
2 met zetel binnen het administratief arrondissement Halle-Vilvoorde, evenwel telkenmale bij eenvoudig verzoek aan de voorzitter van de Nederlandstalige rechtbank van eerste aanleg betrokken bij de door hem aangeduide beslissingen met het oog op een consensus.
In afwijking van het derde lid, met betrekking tot de vrederechters [
2 ...]
2 die zetelen in de vredegerechten van het gerechtelijk kanton met zetel in [
3 ...]
3 Sint-Genesius-Rode en van het gerechtelijk kanton met zetel in Meise, wordt het ambt van korpschef gezamenlijk uitgeoefend door de voorzitter van de Nederlandstalige rechtbank van eerste aanleg en de voorzitter van de Franstalige rechtbank van eerste aanleg. De beslissingen worden overlegd in consensus.
De voorzitter van de Franstalige rechtbank van eerste aanleg treedt op als korpschef van de rechters [
2 ...]
2 in de Franstalige politierechtbank met zetel binnen het administratief arrondissement Brussel-Hoofdstad.
Voor de vrederechters [
2 ...]
2 van de vredegerechten met zetel in het administratief arrondissement Brussel-Hoofdstad, wordt het ambt van korpschef gezamenlijk uitgeoefend door de voorzitter van de Nederlandstalige rechtbank van eerste aanleg en de voorzitter van de Franstalige rechtbank van eerste aanleg. De beslissingen worden overlegd in consensus.
Bij gebrek aan consensus in geval van toepassing van het derde, vierde en zesde lid, neemt de eerste voorzitter van het hof van beroep van Brussel de beslissing.]
1 [
2 In het gerechtelijk arrondissement Eupen treedt de voorzitter van de rechtbank van eerste aanleg op als korpschef van de vrederechters en de rechters in de politierechtbank.]
2 Voor de toepassing van deze titel zijn voor de berekening van de termijnen de bepalingen van de artikelen 50, eerste lid, 52, eerste lid, 53 en 54 van toepassing.
(De termijnen van de procedures met het oog op de benoeming bedoeld in artikel 58bis, 1°, de aanwijzing bedoeld in artikel 58bis, 2°, evenals de aanwijzing tot federaal magistraat (, verbindingsmagistraat in jeugdzaken) en bijstandsmagistraat, worden geschorst van 15 juli tot 15 augustus.) <W 2001-07-20/32, art. 2, 086;
Inwerkingtreding : 15-07-2001> <W 2006-06-13/40, art. 38, 134;
Inwerkingtreding : 16-08-2006>
----------
(
1)<W
2012-07-19/36, art. 19, 175; Inwerkingtreding : 31-03-2014 (zie ook art. 61, L1 en L2)>
(
2)<W
2013-12-01/01, art. 51, 179; Inwerkingtreding : 01-04-2014>
(
3)<W
2017-12-25/08, art. 16, 213; Inwerkingtreding : 01-06-2018>
EERSTE HOOFDSTUK. - Vrederechters en rechters in de politierechtbank.
Art. 186ter.[
1 Om tot voorzitter van de vrederechters en rechters in de politierechtbank te worden aangewezen, moet de kandidaat :
1° hetzij sedert ten minste vijftien jaar juridische functies uitoefenen, waarvan de laatste vijf jaar als lid van de zittende magistratuur of magistraat van het openbaar ministerie;
2° hetzij [
2 houder zijn van het getuigschrift waaruit blijkt dat hij de bij artikel 259octies voorgeschreven gerechtelijke stage met vrucht heeft voltooid]
2 en sedert ten minste zeven jaar het ambt van lid van de zittende magistratuur of magistraat van het openbaar ministerie uitoefenen.
Om tot ondervoorzitter van de vrederechters en rechters in de politierechtbank te worden aangewezen, moet de kandidaat sedert ten minste drie jaar vrederechter of rechter in een politierechtbank zijn.]
1 ----------
(
1)<Ingevoegd bij W
2013-12-01/01, art. 52, 179; Inwerkingtreding : 01-04-2014>
(
2)<W
2017-07-06/24, art. 234, 211; Inwerkingtreding : 03-08-2017>
Art. 187.<W 1991-07-18/35, art. 3, 023;
Inwerkingtreding : 1993-10-01> § 1. Om tot [
2 vrederechter of rechter in de politierechtbank]
2 [
2 ...]
2 te worden benoemd, moet de kandidaat ten minste 35 jaar oud zijn, doctor of licentiaat in de rechten zijn en voor het bij (artikel 259bis-9, §1) voorgeschreven examen inzake beroepsbekwaamheid geslaagd zijn of [
3 houder zijn van het getuigschrift waaruit blijkt dat hij de bij artikel 259octies voorgeschreven gerechtelijke stage met vrucht heeft voltooid]
3. <W 1998-12-22/47, art. 23, 066;
Inwerkingtreding : 02-08-2000>
§ 2. De kandidaat moet bovendien aan een van de volgende voorwaarden voldoen :
1° ten minste twaalf jaar werkzaam zijn geweest aan de balie, het ambt van magistraat van het openbaar ministerie of van rechter of van notaris hebben vervuld (of gedurende twaalf jaar juridische functies hebben uitgeoefend, waarvan ten minste drie jaar in een gerechtelijk ambt.) <W 1998-12-22/47, art. 23, 066;
Inwerkingtreding : 02-08-2000>
2° ten minste vijf jaar een ambt van staatsraad, auditeur, adjunct-auditeur, (referendaris bij het Hof van Cassatie,) referendaris, adjunct-referendaris bij de Raad van State of een ambt van referendaris bij het [
1 Grondwettelijk Hof]
1 hebben uitgeoefend; <W 1997-05-06/38, art. 5, 052;
Inwerkingtreding : 05-07-1997>
3° (opgeheven) <W 1998-12-22/47, art. 23, 066;
Inwerkingtreding : 02-08-2000>
In voorkomend geval wordt de duur van het ambt bedoeld in het 2° in aanmerking genomen voor de berekening van de periode van twaalf jaar voorgeschreven in het 1°.
Voor de kandidaat die de kennis van de andere taal dan die waarin hij de examens van het doctoraat of het licentiaat in de rechten heeft afgelegd, bewijst door voorlegging van het getuigschrift afgegeven door de examencommissie ingesteld bij artikel 43quinquies van de wet van 15 juni 1935 op het gebruik der talen in gerechtszaken, wordt de totale duur (bedoeld in het 1° en 2° van deze paragraaf) verminderd met een jaar. <W 1998-12-22/47, art. 19, 066;
Inwerkingtreding : 02-08-2000>
----------
(
1)<W
2010-02-21/02, art. 6, 163; Inwerkingtreding : 08-03-2010>
(
2)<W
2013-12-01/01, art. 53, 179; Inwerkingtreding : 01-04-2014>
(
3)<W
2017-07-06/24, art. 235, 211; Inwerkingtreding : 03-08-2017>
Art. 187bis.<ingevoegd bij W 2005-04-07/63, art. 2;
Inwerkingtreding : 13-05-2006> Eenieder die gedurende ten minste twintig jaar als voornaamste beroepsactiviteit het beroep van advocaat heeft uitgeoefend of die gedurende ten minste vijftien jaar deze activiteit als voornaamste beroepsactiviteit heeft uitgeoefend en gedurende ten minste vijf jaar een functie heeft uitgeoefend die een gedegen kennis van het recht vereist, wordt vrijgesteld van het bij artikel 259bis-9, § 1, bepaalde examen inzake beroepsbekwaamheid met het oog op een bij artikel 187 bedoelde benoeming, mits aan de bij artikel 191bis, §§ 2 en 3, bepaalde voorwaarden is voldaan.
[
1 De plaatsvervangende rechters en de plaatsvervangende raadsheren die hun ambt hebben uitgeoefend sinds vijf jaar en die gedurende ten minste vijftien jaar als voornaamste beroepsactiviteit het beroep van advocaat hebben uitgeoefend worden vrijgesteld van het in artikel 259bis-9, § 1, bedoelde examen inzake beroepsbekwaamheid met het oog op een bij artikel 187 bedoelde benoeming, mits aan de in artikel 191bis, §§ 2 en 3, bedoelde voorwaarden is voldaan.]
1 ----------
(
1)<W
2019-03-23/03, art. 6, 223; Inwerkingtreding : 01-01-2020>
Art. 187ter.<ingevoegd bij W 2005-04-07/63, art. 3;
Inwerkingtreding : 13-05-2006 ; zie ook art. 10> Het aantal personen dat op basis van het in artikel 191bis, § 2, bedoelde mondelinge evaluatie-examen wordt benoemd op een van de in artikel 187 bedoelde plaatsen, mag per rechtsgebied niet meer bedragen dan 12 % van het totaal aantal vrederechters en rechters in de politierechtbank van het rechtsgebied van het hof van beroep, zoals bepaald bij de in [
1 [
2 artikel 186, § 1, negende lid]
2]
1, bedoelde wet.
----------
(
1)<W
2013-12-01/01, art. 54, 179; Inwerkingtreding : 01-04-2014>
(
2)<W
2017-12-25/08, art. 17, 213; Inwerkingtreding : 01-01-2020>
Art. 188.<W 1991-07-18/35, art. 4, 023;
Inwerkingtreding : 28-03-1992> Om tot plaatsvervangend vrederechter (of plaatsvervangend (rechter in de politierechtbank) te worden benoemd, moet de kandidaat ten minste 30 jaar oud zijn, doctor of licentiaat in de rechten zijn [
3 geslaagd zijn voor het examen dat toegang verleent tot het ambt van plaatsvervangend rechter en van plaatsvervangend raadsheer of voor het examen inzake beroepsbekwaamheid of voor het mondelinge evaluatie-examen of houder zijn van het getuigschrift waaruit blijkt dat hij de in artikel 259octies bedoelde gerechtelijke stage met vrucht heeft voltooid]
3 en ten minste vijf jaar werkzaam zijn geweest aan de balie, [
3 gerechtelijke functies of]
3 het notarisambt hebben vervuld, een ambt van staatsraad, auditeur, adjunct-auditeur, (referendaris bij het Hof van Cassatie,) referendaris, adjunct-refendaris bij de Raad van State of een ambt van referendaris bij het [
1 Grondwettelijk Hof]
1 [
2 of een ambt van referendaris of parketjurist bij de hoven en rechtbanken]
2 hebben uitgeoefend of een academische of rechtswetenschappelijke functie hebben bekleed. <W 1994-07-11/33, art. 28, 032;
Inwerkingtreding : 1995-01-01> <W 1997-05-06/38, art. 5, 052;
Inwerkingtreding : 05-07-1997> <W 1999-03-24/31, art. 3, 070;
Inwerkingtreding : 17-04-1999> <W 2001-03-13/36, art. 5, 083;
Inwerkingtreding : 30-03-2001>
----------
(
1)<W
2010-02-21/02, art. 7, 163; Inwerkingtreding : 08-03-2010>
(
2)<W
2014-04-10/73, art. 9, 187; Inwerkingtreding : 10-06-2014>
(
3)<W
2019-03-23/03, art. 7, 223; Inwerkingtreding : 01-01-2020>
HOOFDSTUK II. - Leden van de rechtbank van eerste aanleg, van de arbeidsrechtbank en van de [
2 ondernemingsrechtbank]
2 en van het openbaar ministerie.
----------
(
1)<W
2018-04-15/14, art. 252, 216; Inwerkingtreding : 01-11-2018>
(
2)<W
2019-05-05/19, art. 89, 225; Inwerkingtreding : 29-06-2019>
Eerste afdeling- Rechters en magistraten van het openbaar ministerie.
Art. 189.<W 1998-12-22/47, art. 24, 066;
Inwerkingtreding : 02-08-2000> § 1. Om tot voorzitter van de rechtbank van eerste aanleg, de arbeidsrechtbank of de [
2 ondernemingsrechtbank]
2 te worden aangewezen moet de kandidaat :
1° hetzij sedert ten minste vijftien jaar juridische functies uitoefenen, waarvan de laatste vijf jaar als lid van de zittende magistratuur of magistraat van het openbaar ministerie;
2° hetzij [
1 houder zijn van het getuigschrift waaruit blijkt dat hij de bij artikel 259octies voorgeschreven gerechtelijke stage met vrucht heeft voltooid]
1 en sedert ten minste zeven jaar het ambt van lid van de zittende magistratuur of magistraat van het openbaar ministerie uitoefenen.
§ 2. Om tot ondervoorzitter van de rechtbank van eerste aanleg, de arbeidsrechtbank of de [
2 ondernemingsrechtbank]
2 te worden aangewezen, moet de kandidaat sedert ten minste drie jaar het ambt van rechter in hetzelfde rechtscollege uitoefenen.
----------
(
1)<W
2017-07-06/24, art. 236, 211; Inwerkingtreding : 03-08-2017>
(
2)<W
2018-04-15/14, art. 252, 216; Inwerkingtreding : 01-11-2018>
Art. 190.(oud 191) <W 1991-07-18/35, art. 7, 023;
Inwerkingtreding : 1993-10-01> <W 1998-12-22/47, art. 26, 066;
Inwerkingtreding : 02-08-2000> § 1. Om tot rechter in de rechtbank van eerste aanleg, de arbeidsrechtbank of de [
5 ondernemingsrechtbank]
5 [
2 ...]
2 te worden benoemd, moet de kandidaat doctor of licentiaat in de rechten zijn en voor het bij (artikel 259bis-9, §1) voorgeschreven examen inzake beroepsbekwaamheid geslaagd zijn of [
4 houder zijn van het getuigschrift waaruit blijkt dat hij de bij artikel 259octies voorgeschreven gerechtelijke stage met vrucht heeft voltooid]
4. <W 1998-02-10/32, art. 8, 057;
Inwerkingtreding : 02-03-1998> <W 1994-12-01/30, art. 1, 033;
Inwerkingtreding : 1994-12-16> <W 1998-12-22/47, art. 26, 066;
Inwerkingtreding : 02-08-2000>
§ 2. De kandidaat die voor het examen inzake beroepsbekwaamheid is geslaagd, moet bovendien :
1° hetzij ten minste tien jaar ononderbroken werkzaam zijn geweest aan de balie;
2° hetzij ten minste vijf jaar (een ambt van magistraat van het openbaar ministerie of van rechter of) een ambt van staatsraad, auditeur, adjunct-auditeur, (referendaris bij het Hof van Cassatie,) referendaris, adjunct-referendaris bij de Raad van State of een ambt van referendaris bij het [
1 Grondwettelijk Hof]
1 (of een ambt van referendaris of parketjurist [
3 bij de hoven en rechtbanken]
3) hebben uitgeoefend; <W 1997-05-06/38, art. 5, 052;
Inwerkingtreding : 05-07-1997> <W 1999-03-24/31, art. 3, 070;
Inwerkingtreding : 17-04-1999> <W 2003-05-03/45, art. 10, 110;
Inwerkingtreding : 02-06-2003>
3° hetzij ten minste twaalf jaar werkzaam zijn geweest aan de balie, het ambt (...) van notaris hebben vervuld of een academische of een rechtswetenschappelijke functie hebben bekleed, of (juridische functies hebben uitgeoefend in een openbare of private dienst). <W 1998-12-22/47, art. 26, 066;
Inwerkingtreding : 02-08-2000> <W 2003-05-03/45, art. 10, 110;
Inwerkingtreding : 02-06-2003>
In voorkomend geval wordt de duur van het ambt bedoeld in het 2° in aanmerking genomen voor de berekening van de periode van twaalf jaar voorgeschreven in het 3°.
(§ 2bis. Bij de bekendmaking van een vacature in de rechtbank van eerste aanleg kan de minister van Justitie bepalen dat het vacante ambt bij voorrang zal worden toegewezen aan een kandidaat die titels of verdiensten voorlegt waaruit een gespecialiseerde kennis blijkt. Deze titels en verdiensten worden onderzocht door de benoemings- en aanwijzingscommissie bedoeld in artikel 259bis-8.) <W 1999-03-23/30, art. 3,
Inwerkingtreding : 06-04-1999>
(§ 2ter. Voor de kandidaat-rechter in een fiscale kamer van de rechtbank van eerste aanleg die houder is van een diploma waaruit een gespecialiseerde opleiding in het fiscaal recht blijkt, afgegeven door een Belgische universiteit of door een niet-universitaire instelling van hoger onderwijs zoals bedoeld in artikel 357, § 1, tweede lid, wordt de duur bedoeld in § 2, eerste lid, 3°, verminderd tot tien jaar.) <W 2003-05-03/45, art. 10, 110;
Inwerkingtreding : 02-06-2003>
§ 3. Voor de kandidaat-rechter in de arbeidsrechtbank die houder is van een diploma van licentiaat in het sociaal recht uitgereikt door een Belgische universiteit, wordt de duur bedoeld in § 2, 3°, verminderd tot tien jaar.
§ 4. Voor de kandidaat die de kennis van de andere taal dan die waarin hij de examens in het doctoraat of het licenciaat in de rechten heeft afgelegd, bewijst door voorlegging van het getuigschrift afgegeven door de examencommissie ingesteld bij artikel 43quinquies van de wet van 15 juni 1935, wordt de duur bedoeld in § 2, 1°, 2° en 3° verminderd met een jaar.
----------
(
1)<W
2010-02-21/02, art. 8, 163; Inwerkingtreding : 08-03-2010>
(
2)<W
2013-12-01/01, art. 55, 179; Inwerkingtreding : 01-04-2014>
(
3)<W
2016-05-04/03, art. 41, 203; Inwerkingtreding : 23-05-2016>
(
4)<W
2017-07-06/24, art. 237, 211; Inwerkingtreding : 03-08-2017>
(
5)<W
2018-04-15/14, art. 252, 216; Inwerkingtreding : 01-11-2018>
Art. 191.
<Opgeheven bij W
2017-07-06/24, art. 238, 211; Inwerkingtreding : 03-08-2017>
Art. 191bis.<ingevoegd bij W 2005-04-07/63, art. 4;
Inwerkingtreding : 13-05-2006> § 1. Eenieder die gedurende ten minste twintig jaar als voornaamste beroepsactiviteit het beroep van advocaat heeft uitgeoefend of die gedurende ten minste vijftien jaar deze activiteit als voornaamste beroepsactiviteit heeft uitgeoefend en gedurende ten minste vijf jaar een functie heeft uitgeoefend die een gedegen kennis van het recht vereist, wordt vrijgesteld van het bij artikel 259bis-9, § 1, bepaalde examen inzake beroepsbekwaamheid met het oog op een in artikel 190 bedoelde benoeming, mits aan de bij §§ 2 en 3 bepaalde voorwaarden is voldaan.
[
2 De plaatsvervangende rechters en de plaatsvervangende raadsheren die hun ambt hebben uitgeoefend sinds vijf jaar en die gedurende ten minste vijftien jaar als voornaamste beroepsactiviteit het beroep van advocaat hebben uitgeoefend, worden vrijgesteld van het in artikel 259bis-9, § 1, bedoelde examen inzake beroepsbekwaamheid met het oog op een in artikel 190 bedoelde benoeming mits aan de in de paragrafen 2 en 3 bedoelde voorwaarden is voldaan.]
2 § 2. Het verzoek daartoe wordt [
1 langs elektronische weg ingediend bij]
1 de benoemings- en aanwijzingscommissie die bevoegd is naar gelang van de taal van het diploma van doctor, licentiaat of master in de rechten.
Het verzoek moet vergezeld zijn van de nodige stavingsstukken waaruit blijkt dat de bij § 1 bepaalde voorwaarden zijn vervuld. [
1 De bij een ontvankelijk verklaard verzoek gevoegde stavingsstukken moeten niet meer worden gevraagd wanneer de kandidaat een nieuw verzoek tot deelname aan een mondeling evaluatie-examen indient.]
1.
Binnen veertig dagen na de ontvangst van het verzoek beslist de benoemings- en aanwijzingscommissie met een meerderheid van drie vierde van de stemmen over de ontvankelijkheid ervan.
Verklaart de benoemings- en aanwijzingscommissie het verzoek onontvankelijk, dan wordt de verzoeker hiervan [
1 langs elektronische weg]
1 in kennis gesteld.
Verklaart de benoemings- en aanwijzingscommissie het verzoek ontvankelijk, dan wordt de verzoeker [
1 langs elektronische weg]
1 opgeroepen voor een mondeling evaluatie-examen.
[
1 Voorafgaand aan het mondelinge evaluatie-examen verzoekt de benoemings- en aanwijzingscommissie, langs elektronische weg, om een met redenen omkleed schriftelijk advies :
1° van de vertegenwoordiger van de balie of van de balies van het betrokken gerechtelijk arrondissement aangewezen door de orde of de ordes van advocaten van de balie of de balies van dat arrondissement waar de kandidaat als advocaat werkzaam is of werkzaam geweest is. Voor het gerechtelijk arrondissement Brussel geeft al naargelang de kandidaat ingeschreven is of ingeschreven geweest is op het tableau van de Nederlandstalige of Franstalige orde van advocaten, hetzij de vertegenwoordiger van de Nederlandstalige orde, hetzij de vertegenwoordiger van de Franstalige orde advies;
2° in voorkomend geval, van de korpschef van het rechtscollege waar de kandidaat werkzaam is, hetzij als plaatsvervangend rechter, hetzij als plaatsvervangend raadsheer.
Het advies heeft met name betrekking op de nuttige beroepservaring die de kandidaat kan doen gelden, met het oog op het uitoefenen van een functie als magistraat.]
1 [
1 De in het zesde lid bedoelde personen mogen geen advies verstrekken over bloed- of aanverwanten tot in de vierde graad noch over personen met wie zij een feitelijk gezin vormen.]
1 Het advies wordt aan de benoemings- en aanwijzingscommissie en aan de kandidaat overgezonden binnen een termijn van dertig dagen, te rekenen van het verzoek om advies.
Zo binnen de gestelde termijn geen advies wordt uitgebracht, wordt [
1 aan dat advies voorbijgegaan]
1.
De kandidaat beschikt over een termijn van vijftien dagen vanaf de notificatie van het advies om zijn opmerkingen mee te delen aan de benoemings- en aanwijzingscommissie.
(De termijnen van de procedure worden geschorst van 15 juli tot 15 augustus.) <W 2006-12-27/33, art. 81, 144;
Inwerkingtreding : 07-01-2007>
De verzoeker ten aanzien van wie de bevoegde benoemings- en aanwijzingscommissie met een meerderheid van drie vierde van de stemmen heeft geoordeeld dat hij geslaagd is voor het mondelinge evaluatie-examen, wordt gemachtigd om zich kandidaat te stellen voor een benoeming.
§ 3. De door de benoemings- en aanwijzingscommissie afgegeven machtiging is geldig gedurende drie jaar, te rekenen van de datum van de afgifte van de machtiging.
Indien de kandidaat niet geslaagd is voor het mondelinge evaluatie-examen, wordt hij daarvan [
1 bij een met redenen omklede en langs elektronische weg overgezonden brief]
1 in kennis gesteld. In dit geval mag de betrokkene op zijn vroegst drie jaar na die kennisgeving een nieuw verzoek indienen.[
1 In voorkomend geval wordt bij het verzoek een bijgewerkte versie gevoegd van het curriculum vitae.]
1 ----------
(
1)<W
2016-05-04/03, art. 42, 203; Inwerkingtreding : 23-05-2016. Overgangsbepalingen : art. 251>
(
2)<W
2019-03-23/03, art. 8, 223; Inwerkingtreding : 01-01-2020>
Art. 191ter.<ingevoegd bij W 2005-04-07/63, art. 5;
Inwerkingtreding : 13-05-2006 ; zie ook art. 10> Het aantal personen dat op basis van het in artikel 191bis, § 2, bedoelde mondelinge evaluatie-examen wordt benoemd op een van de in artikel 190 bedoelde plaatsen, mag per rechtsgebied niet meer bedragen dan 12 % van het totaal aantal magistraten van de zetel van de rechtbanken van eerste aanleg, de [
2 ondernemingsrechtbanken]
2 en de arbeidsrechtbanken gelegen in het rechtsgebied van het hof van beroep of van het arbeidshof, zoals bepaald bij de in [
1 [
3 artikel 186, § 1, negende lid]
3]
1, bedoelde wet.
----------
(
1)<W
2013-12-01/01, art. 57, 179; Inwerkingtreding : 01-04-2014>
(
2)<W
2018-04-15/14, art. 252, 216; Inwerkingtreding : 01-11-2018>
(
3)<W
2017-12-25/08, art. 18, 213; Inwerkingtreding : 01-01-2020>
Art. 192.<W 1991-07-18/35, art. 8, 023;
Inwerkingtreding : 28-03-1992> Om tot plaatsvervangend rechter te worden benoemd, moet de kandidaat doctor of licentiaat in de rechten zijn [
3 , geslaagd zijn voor het examen dat toegang verleent tot het ambt van plaatsvervangend rechter en van plaatsvervangend raadsheer of voor het examen inzake beroepsbekwaamheid of voor het mondelinge evaluatie-examen of houder zijn van het getuigschrift waaruit blijkt dat hij de in artikel 259octies bedoelde gerechtelijke stage met vrucht heeft voltooid]
3 en ten minste vijf jaar werkzaam zijn geweest aan de balie, een gerechtelijk ambt of het notarisambt hebben vervuld, of een ambt van staatsraad, auditeur, adjunct-auditeur, (referendaris bij het Hof van Cassatie,) referendaris, adjunct-referendaris bij de Raad van van State of een ambt van referendaris bij het [
1 Grondwettelijk Hof]
1 (of een ambt van referendaris of parketjurist [
2 bij de hoven en rechtbanken]
2) hebben uitgeoefend of een academische of rechtswetenschappelijke functie hebben bekleed. <W 1997-05-06/38, art. 5, 052;
Inwerkingtreding : 05-07-1997> <W 1999-03-24/31, art. 3, 070;
Inwerkingtreding : 17-04-1999>
----------
(
1)<W
2010-02-21/02, art. 9, 163; Inwerkingtreding : 08-03-2010>
(
2)<W
2016-05-04/03, art. 43, 203; Inwerkingtreding : 23-05-2016>
(
3)<W
2019-03-23/03, art. 9, 223; Inwerkingtreding : 01-01-2020>
Art. 193.<W 1998-12-22/47, art. 28, 066;
Inwerkingtreding : 02-08-2000> § 1. Om tot procureur des Konings of tot arbeidsauditeur te worden aangewezen, moet de kandidaat :
1° hetzij sedert ten minste vijftien jaar juridische functies uitoefenen, waarvan de laatste vijf jaar als lid van de zittende magistratuur of magistraat van het openbaar ministerie;
2° hetzij [
1 houder zijn van het getuigschrift waaruit blijkt dat hij de bij artikel 259octies voorgeschreven gerechtelijke stage met vrucht heeft voltooid]
1 en sedert ten minste zeven jaar het ambt van lid van de zittende magistratuur of magistraat van het openbaar ministerie uitoefenen.
§ 2. Om tot eerste substituut-procureur des Konings of eerste substituut-arbeidsauditeur te worden aangewezen moet de kandidaat sedert ten minste drie jaar het ambt van substituut-procureur des Konings of substituut-arbeidsauditeur bij hetzelfde rechtscollege uitoefenen.
----------
(
1)<W
2017-07-06/24, art. 239, 211; Inwerkingtreding : 03-08-2017>
Art. 194.<W 1991-07-18/35, art. 10, 023;
Inwerkingtreding : 1993-10-01> (§ 1. Om tot substituut-procureur des Konings, [
2 of substituut-arbeidsauditeur ]
2 te worden benoemd moet de kandidaat doctor of licentiaat in de rechten zijn en voor het bij artikel 259bis-9, § 1, voorgeschreven examen inzake beroepsbekwaamheid geslaagd zijn of [
5 houder zijn van het getuigschrift waaruit blijkt dat hij de bij artikel 259octies voorgeschreven gerechtelijke stage met vrucht heeft voltooid]
5.) <W 1998-12-22/47, art. 29, 066;
Inwerkingtreding : 02-08-2000>
§ 2. De kandidaat die voor het examen inzake beroepsbekwaamheid is geslaagd, moet bovendien :
1° hetzij ten minste (vijf) jaar werkzaam zijn geweest aan de balie, een gerechtelijk ambt of het notarisambt hebben vervuld, of een academische of een rechtswetenschappelijke functie hebben bekleed of (juridische functies hebben uitgeoefend in een openbare of private dienst; <W 1994-12-01/30, art. 3, 033;
Inwerkingtreding : 1994-12-16> <W 1998-12-22/47, art. 29, 066;
Inwerkingtreding : 02-08-2000>
2° hetzij ten minste (vier) jaar een ambt van staatsraad, auditeur, adjunct-auditeur, (referendaris bij het Hof van Cassatie,) referendaris, adjunct-referendaris bij de Raad van State of een ambt van referendaris bij het [
1 Grondwettelijk Hof]
1 (of een ambt van referendaris of parketjurist [
4 bij de hoven en rechtbanken]
4) hebben uitgeoefend. <W 1997-05-06/38, art. 5, 052;
Inwerkingtreding : 05-07-1997> <W 1999-03-24/31, art. 3, 070;
Inwerkingtreding : 17-04-1999>
In voorkomend geval wordt de duur van het ambt bedoeld in het 2° in aanmerking genomen voor de berekening van de periode van (vijf) jaar voorgeschreven in het 1°. <W 1994-12-01/30, art. 4, 033;
Inwerkingtreding : 1994-12-16>
§ 3. Voor de kandidaat-substituut-arbeidsauditeur die houder is van een diploma van licentiaat in het sociaal recht uitgereikt door een Belgische universiteit, wordt de duur bedoeld in § 2, 1°, verminderd tot (vier) jaar. <W 1994-12-01/30, art. 5, 033;
Inwerkingtreding : 1994-12-16>
§ 4. (Onverminderd de voorwaarden gesteld in § 1 wordt het ambt van de substituut-procureur des Konings, gespecialiseerd in fiscale zaken toegewezen aan een kandidaat die titels of verdiensten voorlegt waaruit deze gespecialiseerde kennis blijkt. Deze titels en verdiensten worden onderzocht door de benoemings- en aanwijzingscommissie bedoeld in artikel 259bis-8.) <W 2001-06-15/34, art. 4, 092;
Inwerkingtreding : 21-07-2001>
Voor de kandidaten die aan de voorwaarden gesteld in het voorgaande lid voldoen, wordt de duur bedoeld in § 2, 1°, verminderd tot (vier) jaar. <W 1994-12-01/30, art. 6, 033;
Inwerkingtreding : 1994-12-16>
[
3 § 4/1. In geval van bekendmaking van een vacature bij het parket van de procureur des Konings of van de arbeidsauditeur, kan de minister van Justitie aangeven dat de vacante betrekking bij voorrang wordt toegewezen aan een kandidaat die titels of verdiensten voorlegt waaruit een gespecialiseerde kennis blijkt. Deze titels of verdiensten worden onderzocht door de benoemings- en aanwijzingscommissie bedoeld in artikel 259bis-8.]
3 § 5. Voor de kandidaat die de kennis van de andere taal dan die waarin hij de examens in het doctoraat of het licentiaat in de rechten heeft afgelegd, bewijst door voorlegging van het getuigschrift afgegeven door de examencommissie ingesteld bij artikel 43quinquies van de wet van 15 juni 1935, wordt de duur bedoeld in § 2, 1° en 2°, verminderd met een jaar.
----------
(
1)<W
2010-02-21/02, art. 10, 163; Inwerkingtreding : 08-03-2010>
(
2)<W
2013-12-01/01, art. 58, 179; Inwerkingtreding : 01-04-2014>
(
3)<W
2013-07-30/23, art. 118, 192; Inwerkingtreding : 01-09-2014>
(
4)<W
2016-05-04/03, art. 44, 203; Inwerkingtreding : 23-05-2016>
(
5)<W
2017-07-06/24, art. 240, 211; Inwerkingtreding : 03-08-2017>
Art. 194bis.<ingevoegd bij W 2005-04-07/63, art. 6;
Inwerkingtreding : 13-05-2006> Eenieder die gedurende ten minste twintig jaar als voornaamste beroepsactiviteit het beroep van advocaat heeft uitgeoefend of die gedurende ten minste vijftien jaar deze activiteit als voornaamste beroepsactiviteit heeft uitgeoefend en gedurende ten minste vijf jaar een functie heeft uitgeoefend die een gedegen kennis van het recht vereist, wordt vrijgesteld van het bij artikel 259bis-9, § 1, bepaalde examen inzake beroepsbekwaamheid met het oog op een bij artikel 194 bedoelde benoeming, mits aan de bij artikel 191bis, §§ 2 en 3, bepaalde voorwaarden is voldaan.
[
1 De plaatsvervangende rechters en de plaatsvervangende raadsheren die hun ambt hebben uitgeoefend sinds vijf jaar en die gedurende ten minste vijftien jaar als voornaamste beroepsactiviteit het beroep van advocaat hebben uitgeoefend, worden vrijgesteld van het in artikel 259bis-9, § 1, bedoelde examen inzake beroepsbekwaamheid met het oog op een in artikel 194 bedoelde benoeming, mits aan de in artikel 191bis, §§ 2 en 3, bedoelde voorwaarden is voldaan.]
1 ----------
(
1)<W
2019-03-23/03, art. 10, 223; Inwerkingtreding : 01-01-2020>
Art. 194ter.<ingevoegd bij W 2005-04-07/63, art. 7;
Inwerkingtreding : 13-05-2006 ; zie ook art. 10> Het aantal personen dat op basis van het in artikel 191bis, § 2, bedoelde mondelinge evaluatie-examen wordt benoemd op een van de in artikel 194 bedoelde plaatsen, mag per rechtsgebied niet meer bedragen dan 12 % van het totaal aantal substituut-procureurs des Konings en substituut - arbeidsauditeurs van het rechtsgebied van het hof van beroep of van het arbeidshof, zoals bepaald bij de in [
1 [
2 artikel 186, § 1, negende lid]
2]
1, bedoelde wet.
----------
(
1)<W
2013-12-01/01, art. 59, 179; Inwerkingtreding : 01-04-2014>
(
2)<W
2017-12-25/08, art. 19, 213; Inwerkingtreding : 01-01-2020>
Afdeling II. - Leden van de rechtbank van eerste aanleg.
Art. 195.(Alle werkende rechters in de rechtbank van eerste aanleg die gedurende ten minste [
1 één]
1 jaar het ambt van rechter of van magistraat van het openbaar ministerie [
1 hebben uitgeoefend, alsook de plaatsvervangende magistraten bedoeld in artikel 156bis,]
1, kunnen als enige rechter zitting houden.
Na het schriftelijk en met redenen omklede advies van de procureur des Konings en van de stafhouder van de Orde van advocaten te hebben gevraagd, kunnen evenwel alle werkende rechters in de rechtbank van eerste aanleg, ongeacht hun anciënniteit, als enige rechter zitting houden, wanneer de voorzitter van de rechtbank van eerste aanleg de noodzaak daarvan aantoont.) (W 1997-01-21/39, art. 2, 043;
Inwerkingtreding : 1997-03-25>
De aangewezen magistraten kunnen ook in de andere kamers van de rechtbank van eerste aanleg zitting nemen naar de rang van hun installatie.
(Werkende rechters die als enige rechter zitting houden en die door de voorzitter van de rechtbank worden aangewezen om als assessor deel uit te maken van een hof van assisen, mogen voor de duur van de zitting van het hof van assisen worden vervangen door een plaatsvervangend rechter die deze functie al ten minste tien jaar uitoefent en die regelmatig zitting houdt of zitting heeft gehouden in strafzaken in een kamer met drie rechters, [
1 ...]
1.) <W 2005-04-13/30, art. 4, 123 ;
Inwerkingtreding : 13-05-2005>
----------
(
1)<W
2015-10-19/01, art. 68, 199; Inwerkingtreding : 01-11-2015>
Art. 195bis. [
1 De rechters bedoeld in de tabel "Aantal rechters gespecialiseerd in strafzaken in fiscale aangelegenheden in de rechtbank van eerste aanleg", gevoegd bij de wet van 3 april 1953 betreffende de rechterlijke inrichting, houden zitting in strafzaken wegens een overtreding van de wetten en de verordeningen in fiscale aangelegenheden.
De bepalingen van artikel 190, § 2bis en § 2ter zijn op hen van toepassing.]
1 ----------
(
1)<Ingevoegd bij W
2014-04-25/23, art. 17, 184; Inwerkingtreding : 24-05-2014>
Art. 196.
<Opgeheven bij W
2012-07-19/36, art. 20, 175; Inwerkingtreding : 31-03-2014 (zie ook art. 61, L1 en L2)>
Art. 196bis. <ingevoegd bij W 2006-05-17/36, art. 16,
Inwerkingtreding : 31-08-2006> [
4 De Koning benoemt de werkende en plaatsvervangende assessoren in strafuitvoeringszaken gespecialiseerd in penitentiaire zaken, de werkende en plaatsvervangende assessoren in strafuitvoeringszaken en interneringszaken gespecialiseerd in sociale re-integratie en de werkende en plaatsvervangende assessoren in interneringszaken gespecialiseerd in klinische psychologie.]
4 Zij worden benoemd uit de geslaagden voor een examen georganiseerd door een [
3 Nederlandstalig selectiecomité en een Franstalig selectiecomité samengesteld]
3 uit :
- [
3 een magistraat van de zetel aangewezen door het College van de hoven en rechtbanken of zijn plaatsvervanger;]
3 - de directeur van de stafdienst Personeel en Organisatie van de federale overheidsdienst Justitie of zijn vertegenwoordiger aangewezen door de minister van Justitie;
- de directeur-generaal van het directoraat-generaal [
2 Penitentiaire Inrichtingen]
2 van de federale overheidsdienst Justitie of zijn vertegenwoordiger aangewezen door de minister van Justitie.
[
1 - de leidende ambtenaar van de Justitiehuizen of van de dienst die er de opdrachten van overneemt [
3 of hun vertegenwoordiger aangewezen binnen deze diensten]
3.]
1 Niemand mag zitting hebben in een comité indien hij geen blijk geeft van de kennis van de taal van de kandidaten. [
3 ...]
3.
Het examen, waarvan de regels worden bepaald door de Koning, bestaat uit een schriftelijk gedeelte en een mondeling gedeelte.
De geldigheidsduur van het examen is vastgesteld op zeven jaar.
----------
(
1)<W
2014-01-06/64, art. 2, 188; Inwerkingtreding : 01-07-2014>
(
2)<W
2014-05-05/11, art. 100, 195; Inwerkingtreding : 01-10-2016. Overgangsbepalingen: art. 134 en 135>
(
3)<W
2016-05-04/03, art. 45, 203; Inwerkingtreding : 13-05-2016>
(
4)<W
2016-05-04/03, art. 45,1°, 203; Inwerkingtreding : 01-10-2016 (zie ook art. 261, zevende en achtste lid)>
Art. 196ter.<ingevoegd bij W 2006-05-17/36, art. 17,
Inwerkingtreding : 31-08-2006> § 1. Om tot werkend of plaatsvervangend assessor in strafuitvoeringszaken en interneringszaken gespecialiseerd in penitentiaire zaken te worden benoemd moet de kandidaat de volgende voorwaarden vervullen :
1° ten minste vijf jaar nuttige beroepservaring hebben die blijk geeft van praktische kennis van aangelegenheden inzake penitentiaire zaken;
2° houder zijn van een diploma van master;
3° Belg zijn;
4° ten minste dertig jaar oud zijn [
3 ...]
3;
5° de burgerlijke en politieke rechten genieten.
Om tot werkend of plaatsvervangend assessor [
3 in strafuitvoeringszaken en interneringszaken]
3 gespecialiseerd [
3 in sociale re-integratie]
3 te worden benoemd moet de kandidaat de volgende voorwaarden vervullen :
1° ten minste vijf jaar nuttige beroepservaring hebben die blijk geeft van praktische kennis van aangelegenheden inzake sociale reïntegratie;
2° houder zijn van een diploma van master;
3° Belg zijn;
4° ten minste dertig jaar oud zijn [
3 ...]
3;
5° de burgerlijke en politieke rechten genieten.
[
3 Om tot werkend of plaatsvervangend assessor in interneringszaken gespecialiseerd in klinische psychologie te worden benoemd, moet de kandidaat de volgende voorwaarden vervullen :
1° ten minste vijf jaar nuttige beroepservaring hebben waaruit praktische kennis blijkt van de aangelegenheden die verband houden met de klinische psychologie;
2° houder zijn van een diploma van master in de psychologische wetenschappen;
3° Belg zijn;
4° ten minste dertig jaar oud zijn;
5° de burgerlijke en politieke rechten genieten.]
3 § 2. [
3 Het ambt van werkend assessor in de strafuitvoeringsrechtbank wordt voltijds uitgeoefend.
De werkende en plaatsvervangende assessoren in de strafuitvoeringsrechtbank worden benoemd voor een periode van een jaar, die een eerste maal voor een periode van drie jaar en vervolgens telkens voor een periode van vier jaar kan worden verlengd, na evaluatie.]
3 [
4 De benoeming tot werkend assessor in de strafuitvoeringsrechtbank wordt, voor de opening van het recht en de berekening van het pensioen, gelijkgesteld met een vaste benoeming. Voor de berekening van het rustpensioen worden de in die hoedanigheid gepresteerde diensten in aanmerking genomen naar rata van 1/60 per jaar dienst.]
4 § 3. De [
4 werkend]
4 assessor die op de dag van zijn benoeming een statutaire band heeft met de Staat of met enige andere van de Staat afhangende publiekrechtelijke rechtspersoon, wordt voor de duur van zijn benoeming ter beschikking gesteld van de strafuitvoeringsrechtbank.
Tijdens de hele duur van de benoeming is de [
4 werkend]
4 assessor met onbetaald verlof. Hij wordt gelijkgesteld met een ambtenaar met opdracht.
Hij behoudt evenwel zijn recht op bevordering en op verhoging in zijn weddenschaal.
De [
4 werkend]
4 assessor die op de dag van zijn benoeming een contractuele band heeft met de Staat of met enige andere van de Staat afhangende publiekrechtelijke rechtspersoon, wordt voor de duur van zijn benoeming ter beschikking gesteld van de strafuitvoeringsrechtbank.
Tijdens de duur van zijn benoeming wordt de arbeidsovereenkomst geschorst.
Hij behoudt evenwel het recht op verhoging in zijn weddeschaal.
De in [
4 het eerste en vierde lid]
4 bedoelde ambtenaren kunnen vervangen worden in hun oorspronkelijke dienst door een contractueel personeelslid voor de duur van hun terbeschikkingstelling.
§ 4. De assessor die zijn benoeming wenst te beëindigen, moet een opzeggingstermijn van tenminste een maand eerbiedigen. Hij stelt de voorzitter van de bevoegde rechtbank van eerste aanleg hiervan in kennis bij een ter post aangetekende brief die deze overzendt aan de minister.
Wanneer een assessor zich tijdens zijn mandaat niet langer in de wettelijke voorwaarden bevindt om zijn ambt uit te oefenen, vervalt zijn benoeming van rechtswege.
§ 5. [
3 De mandaten van assessor in strafuitvoeringszaken gespecialiseerd in penitentiaire zaken, van assessor in strafuitvoeringszaken en interneringszaken gespecialiseerd in sociale re-integratie en van assessor in interneringszaken gespecialiseerd in klinische psychologie mogen niet worden gecumuleerd.]
3 [
5 § 6. De werkende en plaatsvervangende assessoren in de strafuitvoeringsrechtbank volgen in de loop van de twee jaren die volgen op hun benoeming een theoretische en een praktische opleiding waarvan de inhoud en de duur worden vastgesteld door het Instituut voor gerechtelijke opleiding. Die verplichte opleiding bevat een opleiding inzake deontologie.]
5 ----------
(
1)<W
2014-05-05/11, art. 101, 195; Inwerkingtreding : 01-10-2016. Overgangsbepalingen: art. 134 en 135>
(
3)<W
2016-05-04/03, art. 46, 203; Inwerkingtreding : 01-10-2016 (zie ook art. 261, zevende en achtste lid)>
(
4)<W
2018-07-11/02, art. 11, 221; Inwerkingtreding : 28-07-2018>
(
5)<W
2019-03-23/03, art. 11, 223; Inwerkingtreding : 01-01-2020>
Art. 196quater.<ingevoegd bij W 2006-05-17/36, art. 18, Inwerkingtreding : 31-08-2006> § 1. [
3 De evaluatie van de werkende en plaatsvervangende assessoren in de strafuitvoeringsrechtbank geschiedt, na advies van de voorzitter van de kamer van de strafuitvoeringsrechtbank waarin de assessor zitting heeft, door de voorzitter van de rechtbank van eerste aanleg waarin de assessor zijn ambt uitoefent.]
3 § 2. De werkende of plaatsvervangende assessor in [
3 in de strafuitvoeringsrechtbank]
3 wordt onderworpen aan een met redenen omklede schriftelijke evaluatie, uiterlijk vier maanden vóór het verstrijken van iedere verlengbare periode waarvoor het mandaat is verleend.
De evaluatie geschiedt binnen dertig dagen na de termijn bedoeld in het eerste lid.
De evaluatie van het mandaat kan leiden tot de beoordeling " goed " of " onvoldoende ".
Het mandaat wordt enkel verlengd als de werkende of plaatsvervangende assessor de beoordeling " goed " krijgt.
§ 3. De evaluatie slaat op de wijze van ambtsuitoefening, met uitsluiting van de inhoud van een rechterlijke beslissing, en geschiedt op grond van criteria die betrekking hebben op de persoonlijkheid en de intellectuele, professionele en organisatorische capaciteiten.
De Koning bepaalt de evaluatiecriteria en de weging van deze criteria rekening houdend met de eigenheid van de ambten, en stelt nadere regels voor de toepassing van deze bepalingen op.
De evaluatie wordt voorafgegaan door één of meerdere functioneringsgesprekken tussen de geëvalueerde en ten minste een van zijn beoordelaars.
[
3 De voorzitter van de rechtbank van eerste aanleg]
3 zendt bij gedagtekend ontvangstbewijs [
3 langs elektronische weg tegen]
3 ontvangstbewijs een afschrift van de voorlopige beoordeling aan de betrokkene.
De betrokkene kan op straffe van verval binnen een termijn van tien dagen te rekenen van de kennisgeving van de voorlopige beoordeling, zijn schriftelijke opmerkingen bij gedagtekend ontvangstbewijs of [
3 langs elektronische weg tegen]
3 ontvangstbewijs bezorgen bezorgen [
3 zendt de voorzitter van de rechtbank van eerste aanleg]
3, die het origineel bij het evaluatiedossier voegt. Binnen tien dagen na de ontvangst van de opmerkingen, zendt de eerste voorzitter van het hof van beroep een afschrift van de definitieve beoordeling aan de minister van Justitie en bij gedagtekend ontvangstbewijs of [
3 langs elektronische weg tegen]
3 ontvangstbewijs aan de betrokkene.
De evaluatiedossiers worden bij de voorzitter van de rechtbank van eerste aanleg waar de zetel van het hof van beroep is gevestigd, bewaard. Een afschrift van de definitieve beoordelingen wordt bewaard bij de minister van Justitie gedurende ten minste tien jaar. De evaluaties zijn vertrouwelijk en kunnen te allen tijde door de betrokkenen ingekeken worden.
[
3 § 4. De assessoren in de strafuitvoeringsrechtbank die een definitieve beoordeling "onvoldoende" hebben gekregen, kunnen binnen dertig dagen na de kennisgeving tegen die beoordeling beroep instellen bij de eerste voorzitter van het hof van beroep.]
3 ----------
(
2)<W
2014-05-05/11, art. 102, 195; Inwerkingtreding : 01-10-2016 (zie ook art. 136). Overgangsbepalingen: art. 134 en 135>
(
3)<W
2016-05-04/03, art. 47, 203; Inwerkingtreding : 13-05-2016>
Art. 196quinquies. [
1 Met inachtneming van de wet van 15 juni 1935 op het gebruik der talen in gerechtszaken kan de eerste voorzitter van het hof van beroep, op verzoek van een voorzitter van een rechtbank van eerste aanleg die in een ander rechtsgebied is gelegen, een werkende of plaatsvervangende assessor in de strafuitvoeringsrechtbank die daarmee instemt opdracht geven om zijn ambt bijkomend uit te oefenen in een andere strafuitvoeringsrechtbank.
In de opdrachtbeschikking van de eerste voorzitter wordt vermeld waarom die opdracht moet worden gegeven aan een werkende of plaatsvervangende assessor en worden de nadere regels van de opdracht omschreven.]
1 ----------
(
1)<Ingevoegd bij W
2016-05-04/03, art. 48, 203; Inwerkingtreding : 01-10-2016 (zie ook art. 261, zevende en achtste lid)>
Afdeling III. - Leden van de arbeidsrechtbank.
Art. 197. Onverminderd de bepalingen betreffende de benoeming van de werkende en plaatsvervangende rechters in sociale zaken worden de leden van de arbeidsrechtbank en van het arbeidsauditoraat (, al naar gelang, door de Koning benoemdof aangewezen) op de gezamenlijke voordracht van de ministers die de Arbeid en de Justitie in hun bevoegdheid hebben. <W 1998-12-22/47, art. 31, 066;
Inwerkingtreding : 02-08-2000>
Art. 198.Werkende en plaatsvervangende rechters in sociale zaken worden benoemd door de Koning op voordracht van de minister die de Arbeid in zijn bevoegdheid heeft.
De werkende en plaatsvervangende rechters in sociale zaken, die zijn voorgedragen door organisaties van zelfstandigen, worden evenwel benoemd door de Koning op de voordracht van de minister die de Middenstand in zijn bevoegdheid heeft.
[
1 De werkende en plaatsvervangende rechters in sociale zaken worden benoemd per arrondissement.]
1 ----------
(
1)<W
2014-05-08/02, art. 5, 185; Inwerkingtreding : 01-04-2014>
Art. 199. Ter voorziening in de vacature van de plaatsen die bezet worden door rechters in sociale zaken benoemd als werkgever, als werknemer-arbeider, als werknemer-bediende of als zelfstandige, worden de kandidaten respectievelijk voorgedragen door de representatieve organisaties van werkgevers, werknemers-arbeiders, werknemers-bedienden en zelfstandigen.
De wijze van voordracht van de kandidaten wordt geregeld door de Koning.
Art. 200. Wanneer openstaande plaatsen van werkend of plaatsvervangend rechter in sociale zaken niet tijdig zijn kunnen begeven worden en wanneer de voorzitter van de arbeidsrechtbank vaststelt dat die vertraging de normale loop van het gerecht in het gedrang brengt, dan deelt hij dit mee aan de eerste voorzitter van het arbeidshof die, na het advies van de procureur-generaal te hebben ingewonnen, onder de werkende of plaatsvervangende rechters in sociale zaken die respectievelijk door de representatieve organisaties van werkgevers, van werknemers en van zelfstandigen werden voorgedragen, diegenen aanwijst die voorlopig de openstaande plaatsen zullen bezetten. Die aanwijzing gebeurt zonder inachtneming van de bijzondere samenstelling van de kamers, bedoeld in artikel 81.
Art. 201. De representatieve organisaties van werkgevers, werknemers en zelfstandigen doen hun voordrachten toekomen binnen de kortst mogelijke tijd en ten laatste binnen drie maanden na het verzoek dat de minister tot hen richt, bij gebreke waarvan de benoemingen ambtshalve gebeuren.
Art. 202. Om benoemd te worden tot werkend of plaatsvervangend rechter in sociale zaken, moet men volle vijfentwintig jaar oud zijn.
De benoeming heeft plaats voor vijf jaar en kan na iedere termijn voor vijf jaar verlengd worden.) <W 06-05-1982, art. 1>
(Lid 3 opgeheven) <W 2003-12-22/53, art. 8, 116;
Inwerkingtreding : 10-01-2004>
(De functies van de rechters en raadsheren in sociale zaken, die worden uitgeoefend op het moment van de inwerkingtreding van deze wet, worden met 2 jaar verlengd.) <W 22-10-1982, art. 1>
De rechter in sociale zaken die wordt benoemd als plaatsvervanger voor een ontslagnemende of overleden rechter in sociale zaken wordt benoemd voor de tijd die het ambt van zijn voorganger nog moest lopen.
Art. 202bis. [
1 De rechters in sociale zaken volgen in de loop van de twee jaren die volgen op hun benoeming een theoretische en een praktische opleiding waarvan de inhoud en de duur worden vastgesteld door het Instituut voor gerechtelijke opleiding. Die verplichte opleiding bevat een opleiding inzake deontologie.]
1 ----------
(
1)<Ingevoegd bij W
2019-03-23/03, art. 12, 223; Inwerkingtreding : 01-01-2020>
Afdeling IV. - Leden van de [
2 ondernemingsrechtbank]
2.
----------
(
1)<W
2018-04-15/14, art. 252, 216; Inwerkingtreding : 01-11-2018>
(
2)<W
2019-05-05/19, art. 90, 225; Inwerkingtreding : 29-06-2019>
Art. 203.[
1 Rechters in ondernemingszaken worden door de Koning benoemd op de gezamenlijke voordracht van de ministers die Justitie, Economische Zaken en Middenstand in hun bevoegdheid hebben.
Zij worden benoemd in een ondernemingsrechtbank voor een eerste termijn van drie jaar die telkens hernieuwbaar is voor vijf jaar.
Rechters in ondernemingszaken benoemd in de Franstalige ondernemingsrechtbank te Brussel worden in subsidiaire orde benoemd in de ondernemingsrechtbank te Waals-Brabant en de rechters in ondernemingszaken benoemd in de ondernemingsrechtbank te Waals-Brabant worden in subsidiaire orde benoemd in de Franstalige ondernemingsrechtbank te Brussel. De rechters in ondernemingszaken benoemd in de Nederlandstalige ondernemingsrechtbank te Brussel worden in subsidiaire orde benoemd in de ondernemingsrechtbank te Leuven en de rechters in ondernemingszaken benoemd in de ondernemingsrechtbank te Leuven worden in subsidiaire orde benoemd in de Nederlandstalige ondernemingsrechtbank te Brussel. De aanwijzing van de rechter in ondernemingszaken buiten de ondernemingsrechtbank waarin hij in hoofdorde wordt benoemd, wordt in onderling overleg tussen de betrokken korpschefs geregeld nadat de betrokkene werd gehoord. De gemeenschappelijke beslissing bepaalt de nadere regels van de aanwijzing. De aanwijzingsbeschikking omschrijft de redenen waarom het noodzakelijk is een beroep te doen op een rechter in ondernemingszaken benoemd in hoofdorde in een andere ondernemingsrechtbank en omschrijft de nadere regels van de aanwijzing. De aanwijzing geldt voor een hernieuwbare periode van ten hoogste een jaar. De instemming van de aangewezen rechter in ondernemingszaken is niet vereist. Ingeval de korpschefs weigeren of bij gebreke van een akkoord over de nadere regels van de aanwijzing, beslist de eerste voorzitter van het hof van beroep te Brussel op grond van een met redenen omkleed advies van de korpschefs die betrokken zijn bij deze aanwijzing.
Om tot rechter in ondernemingszaken te worden benoemd, dient de kandidaat de leeftijd van dertig jaar bereikt te hebben en over ten minste tien jaar nuttige beroepservaring te beschikken die blijk geeft van praktische kennis van aangelegenheden inzake ondernemingszaken.]
1 ----------
(
1)<W
2019-05-05/19, art. 91, 225; Inwerkingtreding : 29-06-2019>
Art. 204.[
1 § 1. Ter voorziening van de vacatures voor rechters in ondernemingszaken delen de voorzitters van de ondernemingsrechtbanken de minister bevoegd voor justitie vóór 1 oktober van elk jaar het aantal vacante plaatsen mee alsook de profielen aan welke de kandidaat rechters in ondernemingszaken dienen te voldoen. De voorzitters waken over de evenwichtige vertegenwoordiging van de diverse profielen in functie van de behoefte van de rechtbank.
Uiterlijk zestig dagen na de ontvangst van het aantal vacatures en van de profielen gaat de minister bevoegd voor Justitie over tot een oproep tot kandidaten in het Belgisch Staatsblad.
§ 2. De kandidaten voor die ambten kunnen zelf hun kandidatuur stellen of worden voorgedragen door representatieve professionele of interprofessionele organisaties of federaties, met inbegrip van een orde, een instituut van beoefenaars van vrije beroepen of een andere representatieve professionele of interprofessionele organisatie in de nijverheids- of de verenigingssector.
In afwijking van artikel 287sexies moet elke kandidaatstelling of voordracht op straffe van verval aan de minister bevoegd voor Justitie worden gericht binnen een termijn van dertig dagen vanaf de bekendmaking van de vacature in het Belgisch Staatsblad. De oproep tot de kandidaten in het Belgisch Staatsblad vermeldt de wijze waarop op straffe van verval de kandidaturen en voordrachten moeten worden ingediend en welke stavingsstukken hierbij moeten worden gevoegd. De stavingstukken met betrekking tot de studies en beroepservaring moeten evenwel niet meer aan de kandidaat worden gevraagd wanneer zij reeds werden ingediend bij een eerdere kandidaatstelling en de kandidatuur ontvankelijk werd verklaard.
Binnen de zestig dagen na de bekendmaking van de vacature in het Belgisch Staatsblad vraagt de minister bevoegd voor Justitie voor de kandidaturen die hij ontvankelijk heeft verklaard overeenkomstig de voorwaarden bedoeld in het tweede lid, een gemotiveerd schriftelijk advies overeenkomstig een door hem bepaald standaardformulier aan de procureur-generaal van het rechtsgebied waar de benoeming dient te geschieden en aan de voorzitter van de ondernemingsrechtbank.
De procureur-generaal verstrekt de minister bevoegd voor Justitie dit advies langs elektronische weg binnen de dertig dagen te rekenen van het verzoek om advies bedoeld in het derde lid en maakt hiervan tegelijkertijd een afschrift over aan de voorzitter van de ondernemingsrechtbank van de vacature waarvoor gekandideerd wordt. Voor de kandidaturen die een omstandiger onderzoek voor advies lijken te vereisen, wordt de termijn van dertig dagen verlengd tot vijfenveertig dagen op voorwaarde dat de procureur-generaal deze verlenging binnen de dertig dagen te rekenen van het verzoek om advies langs elektronische weg ter kennis brengt aan de minister bevoegd voor Justitie en de voorzitter van de ondernemingsrechtbank. Bij gebrek aan advies binnen de termijn van dertig dagen of de verlengde termijn van vijfenveertig dagen of bij gebrek aan het gebruik van het standaardformulier wordt het advies geacht gunstig te zijn.
De voorzitters van de ondernemingsrechtbanken bezorgen de minister bevoegd voor Justitie hun advies langs elektronische weg binnen de zestig dagen te rekenen van het verzoek om advies bedoeld in het derde lid.
De rechters in ondernemingszaken worden benoemd op 1 juni. De benoeming wordt bekend gemaakt in het Belgisch Staatsblad.
§ 3. De rechters in ondernemingszaken kunnen slechts zitting nemen indien zij vooraf de initiële opleiding bij het Instituut voor gerechtelijke opleiding hebben gevolgd. Deze opleiding bevat een opleiding inzake deontologie en een opleiding aangaande de procedure. Zij kunnen slechts optreden als rechter-commissaris in een faillissement, als gedelegeerd rechter bij een gerechtelijke reorganisatie of in de Kamer voor ondernemingen in moeilijkheden indien zij hiervoor een bijzondere opleiding bij het Instituut voor gerechtelijke opleiding hebben gevolgd.]
1 ----------
(
1)<W
2019-05-05/19, art. 92, 225; Inwerkingtreding : 29-06-2019>
Art. 205.[
1 § 1. De benoeming van rechter in ondernemingszaken kan na iedere termijn voor vijf jaar hernieuwd worden na advies van de voorzitter van de ondernemingsrechtbank en van de procureur-generaal van het rechtsgebied waar de benoeming dient te geschieden.
Uiterlijk vóór 1 september voorafgaand aan het burgerlijk jaar waarin zijn ambt een einde neemt, richt de rechter in ondernemingszaken langs elektronische weg een verzoek tot hernieuwing van zijn benoeming aan de minister bevoegd voor Justitie en bezorgt hij hiervan tegelijkertijd een afschrift aan de voorzitter van de ondernemingsrechtbank.
§ 2. Op het ogenblik dat de minister bevoegd voor Justitie overeenkomstig artikel 204, § 2, derde lid, de adviezen vraagt aan de procureur-generaal en de voorzitter van de ondernemingsrechtbank in de benoemingsprocedures, vraagt hij hen een gemotiveerd schriftelijk advies door middel van een door hem bepaald standaardformulier over de verzoeken tot hernieuwing.
De adviezen worden hem verstrekt binnen de termijnen opgenomen in artikel 204, § 2, vierde en vijfde lid.
De hernieuwingen van de benoemingen van de rechters in ondernemingszaken worden samen bekend gemaakt met de benoemingen bedoeld in artikel 204, § 2, zesde lid.]
1 ----------
(
1)<W
2019-05-05/19, art. 93, 225; Inwerkingtreding : 29-06-2019>
Afdeling V. - Bepaling geldend voor de afdelingen III en IV.
Art. 206.Om tot werkend of plaatsvervangend rechter in sociale zaken [
4 of tot rechter in ondernemingszaken]
4 te worden benoemd in rechtbanken welke enkel kennis nemen van Nederlandstalige zaken, moet men in het bezit zijn van een studiegetuigschrift of diploma van Nederlands onderwijs.
Om tot werkend of plaatsvervangend rechter in sociale zaken [
4 of tot rechter in ondernemingszaken]
4 te worden benoemd in rechtbanken welke enkel kennis nemen van Franstalige zaken, moet men in het bezit zijn van een studiegetuigschrift of diploma van Frans onderwijs.
[
1 Derde lid opgeheven.]
1 [
2 Derde tot vijfde lid opgeheven.]
2 [
3 Om tot rechter of plaatsvervangend rechter in sociale zaken [
4 of tot rechter in ondernemingszaken]
4 te worden benoemd in rechtbanken welke enkel kennis nemen van Duitstalige zaken, moet de kandidaat ofwel in het bezit zijn van een studiegetuigschrift of diploma van Duits onderwijs ofwel geslaagd zijn in het mondeling examen over de kennis van de Duitse taal en het schriftelijk examen over de passieve kennis van de Duitse taal bedoeld in artikel 216, zesde lid.]
3 ----------
(
1)<W
2012-07-19/36, art. 21, 175; Inwerkingtreding : 31-03-2014 (zie ook art. 61, L1 en L2)>
(
2)<W
2014-05-08/02, art. 7, 185; Inwerkingtreding : 01-04-2014>
(
3)<W
2014-12-19/24, art. 29, 196; Inwerkingtreding : 08-01-2015>
(
4)<W
2019-05-05/19, art. 94, 225; Inwerkingtreding : 29-06-2019>
HOOFDSTUK IIbis. (...). <W
2007-04-25/64, art. 42, 1°, 153;
Inwerkingtreding : 01-12-2008>
Art. 206bis. (Opgeheven) <W
2007-04-25/64, art. 42, 2°, 153;
Inwerkingtreding : 01-12-2008>
Art. 206ter. (Opgeheven) <W
2007-04-25/64, art. 42, 3°, 153;
Inwerkingtreding : 01-12-2008>
HOOFDSTUK III. - Leden van het hof van beroep en van het arbeidshof en magistraten van het openbaar ministerie.
Eerste afdeling. - Algemene bepalingen.
Art. 207.<W 1998-12-22/47, art. 33, 066;
Inwerkingtreding : 02-08-2000> § 1. Om tot eerste voorzitter van het hof van beroep of van het arbeidshof te worden aangewezen, moet de kandidaat sedert ten minste vijftien jaar juridische functies uitoefenen, waarvan de laatste zeven jaar als lid van de zittende magistratuur of magistraat van het openbaar ministerie.
§ 2. Om tot kamervoorzitter in het hof van beroep of in het arbeidshof te worden aangewezen, moet de kandidaat sedert ten minste drie jaar het ambt van raadsheer in hetzelfde hof uitoefenen.
§ 3. Om tot raadsheer in het hof van beroep of in het arbeidshof te worden benoemd moet de kandidaat doctor of licentiaat in de rechten zijn en :
1° hetzij sedert ten minste vijftien jaar juridische functies uitoefenen, waarvan de laatste vijf jaar als lid van de zittende magistratuur of magistraat van het openbaar ministerie;
2° (hetzij voor het bij artikel 259bis-9, § 1, voorgeschreven examen inzake beroepsbekwaamheid geslaagd zijn en sedert ten minste vijftien jaar ononderbroken werkzaam zijn als advocaat of een gecumuleerde ervaring van minstens vijftien jaar hebben als advocaat en als lid van de zittende magistratuur of magistraat van het openbaar ministerie;) <W 2003-05-03/45, art. 12, 110;
Inwerkingtreding : 02-06-2003>
3° hetzij [
2 houder zijn van het getuigschrift waaruit blijkt dat hij de bij artikel 259octies voorgeschreven gerechtelijke stage met vrucht heeft voltooid]
2 en sedert ten minste zeven jaar het ambt van lid van de zittende magistratuur of van het openbaar ministerie uitoefenen.
[
1 4° hetzij, wat betreft de raadsheren in het hof van beroep te Brussel die bij voorrang zitting nemen in het Marktenhof, beschikken over ten minste vijftien jaar nuttige beroepservaring die blijk geeft van gespecialiseerde kennis van het economisch, financieel of marktrecht.]
1 ----------
(
1)<W
2016-12-25/14, art. 64, 208; Inwerkingtreding : 09-01-2017>
(
2)<W
2017-07-06/24, art. 241, 211; Inwerkingtreding : 03-08-2017>
Art. 207bis.<ingevoegd bij W 1997-07-09/36, art. 10,
Inwerkingtreding : 13-08-1997> § 1. Om tot plaatsvervangend raadsheer in het hof van beroep te kunnen worden benoemd, moet de kandidaat doctor of licentiaat in de rechten zijn [
4 , geslaagd zijn voor het examen dat toegang verleent tot het ambt van plaatsvervangend rechter en van plaatsvervangend raadsheer of voor het examen inzake beroepsbekwaamheid of voor het mondelinge evaluatie-examen of houder zijn van het getuigschrift waaruit blijkt dat hij de in artikel 259octies bedoelde gerechtelijke stage met vrucht heeft voltooid]
4 en (...) aan een van de volgende voorwaarden voldoen : <W 2005-12-20/36, art. 9, 129;
Inwerkingtreding : 01-01-2006>
1° ten minste twintig jaar werkzaam zijn geweest aan de balie [
1 of het notarisambt hebben vervuld]
1;
2° sedert ten minste tien jaar plaatsvervangend rechter zijn bij een rechtbank van eerste aanleg, een arbeidsrechtbank, een [
3 ondernemingsrechtbank]
3, een vredegerecht of een politierechtbank;
3° in rust gesteld magistraat zijn, met uitzondering van de in § 2 bedoelde leden van de hoven van beroep;
4° hoogleraar zijn die gedurende ten minste twintig jaar het recht aan een rechtsfaculteit onderwezen heeft;
5° gedurende ten minste twintig jaar de werkzaamheden bedoeld in het 1° en het 4° gecumuleerd of opeenvolgend uitgeoefend hebben.
§ 2. De in rust gestelde leden van de hoven van beroep worden op hun verzoek door de eerste voorzitters van de hoven van beroep aangewezen om het ambt van plaatsvervangend raadsheer uit te oefenen [
2 ...]
2.
§ 3. (opgeheven) <W 1998-12-22/47, art. 34, 066;
Inwerkingtreding : 02-08-2000>
----------
(
1)<W
2010-01-31/13, art. 1, 162; Inwerkingtreding : 04-03-2010>
(
2)<W
2015-10-19/01, art. 69, 199; Inwerkingtreding : 01-11-2015>
(
3)<W
2018-04-15/14, art. 252, 216; Inwerkingtreding : 01-11-2018>
(
4)<W
2019-03-23/03, art. 13, 223; Inwerkingtreding : 01-01-2020>
Art. 208. <W 1998-12-22/47, art. 35, 066;
Inwerkingtreding : 02-08-2000> (Om tot procureur-generaal bij een hof van beroep te worden aangewezen, moet de kandidaat sedert ten minste vijftien jaar juridische functies uitoefenen, waarvan de laatste zeven jaar als magistraat van de zittende magistratuur of magistraat van het openbaar ministerie.
Om tot federaal procureur bij het federaal parket te worden aangewezen moet de kandidaat magistraat zijn van het openbaar ministerie. Daarenboven dient hij sedert ten minste vijftien jaar juridische functies uit te oefenen, waarvan de laatste zeven jaar als magistraat van de rechterlijke orde.) <W 2001-06-21/42, art. 13, 085;
Inwerkingtreding : 20-07-2001>
Art. 209.<W 1998-12-22/47, art. 36, 066;
Inwerkingtreding : 02-08-2000> § 1. Om tot eerste advocaat-generaal bij het hof van beroep of bij het arbeidshof te worden aangewezen, moet de kandidaat gedurende ten minste drie jaar de functie van advocaat-generaal respectievelijk bij hetzelfde hof van beroep of bij hetzelfde arbeidshof hebben uitgeoefend.
Om tot advocaat-generaal bij het hof van beroep of bij het arbeidshof te worden aangewezen, moet de kandidaat sedert ten minste drie jaar respectievelijk het ambt van substituut-procureur-generaal bij hetzelfde hof van beroep of substituut-generaal bij hetzelfde arbeidshof hebben uitgeoefend.
§ 2. Om tot substituut-procureur-generaal bij het hof van beroep of substituut-generaal bij het arbeidshof te worden benoemd moet de kandidaat voldoen aan de voorwaarden bedoeld in artikel 207, § 3.
[
1 In geval van bekendmaking van een vacature kan de minister van Justitie aangeven dat de vacante betrekking bij voorrang wordt toegewezen aan een kandidaat die titels of verdiensten voorlegt waaruit een gespecialiseerde kennis blijkt. Deze titels of verdiensten worden onderzocht door de benoemings- en aanwijzingscommissie bedoeld in artikel 259bis-8.]
1 ----------
(
1)<W
2013-07-30/23, art. 119, 192; Inwerkingtreding : 01-09-2014>
Afdeling II. - Hof van beroep.
Art. 210.[
2 De voorzitter en de raadsheren die alleen zitting houden in de gevallen bedoeld in artikel 109bis, § 3, worden door de eerste voorzitter van het hof van beroep, op schriftelijk en met redenen omkleed advies van de procureur-generaal, gekozen uit de raadsheren die sedert ten minste een jaar zijn benoemd [
3 of uit de plaatsvervangende magistraten bedoeld in artikel 156bis]
3.]
2 [
3 Na het schriftelijk en met redenen omklede advies van de procureur-generaal en van de stafhouders van de Orde van advocaten te hebben gevraagd, kunnen evenwel alle werkende raadsheren in het hof van beroep, ongeacht hun anciënniteit, als enige raadsheer zitting houden, wanneer de eerste voorzitter van het hof van beroep de noodzaak daarvan aantoont.]
3 De magistraten bedoeld in het [
3 eerste]
3 lid en de [
1 familie- en jeugdrechter]
1 in hoger beroep kunnen ook volgens hun rang zitting nemen in de andere kamers van het hof.
----------
(
1)<W
2013-07-30/23, art. 120, 192; Inwerkingtreding : 01-09-2014, gewijzigd bij W
2014-05-08/02, art. 54, 002; Inwerkingtreding : 01-09-2014>
(
2)<W
2015-10-19/01, art. 70, 199; En vigueur : 01-11-2015>
(
3)<W
2017-07-06/24, art. 242, 211; Inwerkingtreding : 03-08-2017>
Art. 210bis. (opgeheven) <W 1998-12-22/47, art. 38, 066;
Inwerkingtreding : 02-08-2000>
Art. 210ter. (opgeheven) <W 1998-12-22/47, art. 39, 066;
Inwerkingtreding : 02-08-2000>
Art. 211.<W 1998-12-22/47, art. 39, 066;
Inwerkingtreding : 02-08-2000> Voor het hof van beroep te Brussel worden door elke taalgroep van de algemene vergadering evenveel kamervoorzitters aangewezen.
(Voor het hof van beroep te Brussel worden [
1 vierendertig]
1 raadsheren en zevenentwintig plaatsvervangende raadsheren voorgedragen door de Franstalige benoemingscommissie van de Hoge Raad voor de Justitie en [
1 eenendertig]
1 raadsheren en zevenentwintig plaatsvervangende raadsheren door de Nederlandstalige benoemingscommissie van dezelfde Raad.) <W 2004-12-14/34, art. 6, 122;
Inwerkingtreding : 31-12-2004>
De voordracht van een openstaande plaats van raadsheer of plaatsvervangend raadsheer geschiedt door de benoemingscommissie die de magistraat heeft voorgedragen ten gevolge van wiens vertrek de plaats is opengevallen.
----------
(
1)<W
2014-04-25/23, art. 231, 184; Inwerkingtreding : 01-01-2014>
Art. 212. (opgeheven) <W 1998-12-22/47, art. 40, 066;
Inwerkingtreding : 02-08-2000>
Art. 213. (opgeheven) <W 1998-12-22/47, art. 40, 066;
Inwerkingtreding : 02-08-2000>
Art. 213bis. (opgeheven) <W 1998-12-22/47, art. 40, 066;
Inwerkingtreding : 02-08-2000>
Art. 214. (opgeheven) <W 1998-12-22/47, art. 40, 066;
Inwerkingtreding : 02-08-2000>
Afdeling III. - Arbeidshof.
Art. 215. <W 1998-12-22/47, art. 41, 066;
Inwerkingtreding : 02-08-2000> Onverminderd de bepalingen betreffende de benoeming van de werkende en de plaatsvervangende raadsheren in sociale zaken worden de eerste voorzitter, de kamervoorzitters, de raadsheren in het arbeidshof en de eerste advocaat-generaal, de advocaten-generaal en de substituten-generaal bij dit hof, al naar gelang, aangewezen of benoemd door de Koning op gezamenlijke voordracht van de ministers tot wier bevoegdheid Arbeid en Justitie behoort.
Art. 216.De werkende en de plaatsvervangende raadsheren in sociale zaken worden benoemd door de Koning, op voordracht van de minister die de Arbeid in zijn bevoegdheid heeft.
De werkende en plaatsvervangende raadsheren in sociale zaken die voorgedragen zijn door de organisaties van zelfstandigen, worden evenwel benoemd door de Koning op de voordracht van de minister die de Middenstand in zijn bevoegdheid heeft.
De artikelen 199, 200, 201, 202 [
3 202bis en 206]
3 zijn van toepassing op de werkende en de plaatsvervangende raadsheren in sociale zaken. [
1 Om tot werkend of plaatsvervangend raadsheer in sociale zaken te worden benoemd in het arbeidshof met zetel te Brussel, moet men in het bezit zijn van een studiegetuigschrift of diploma van Nederlands of Frans onderwijs. De raadsheer mag slechts zitting houden in zaken van dezelfde taal als het getuigschrift of het diploma dat hij bezit.]
1 In afwijking van artikel 202, moeten de kandidaten evenwel volle dertig jaar oud zijn.
[
2 Om te worden benoemd tot werkend of plaatsvervangend raadsheer in sociale zaken bij het arbeidshof te Luik moet de kandidaat houder zijn van een studiegetuigschrift of diploma dat getuigt van een opleiding gevolgd in het Frans of in het Duits. De raadsheer in sociale zaken mag slechts zitting houden in zaken van dezelfde taal als het getuigschrift of diploma dat hij bezit.
Hij mag echter zitting houden in zaken van een andere taal dan die van het studiegetuigschrift of diploma dat hij bezit, op voorwaarde dat hij geslaagd is voor een mondeling examen over de kennis van de andere taal alsook voor een schriftelijk examen over de passieve kennis ervan; beide examens worden door de Koning ingericht. De jury's waarvoor de proeven worden afgelegd, zijn samengesteld uit een voorzitter, gekozen uit de werkende leden van het hof van beroep, het arbeidshof, het parket-generaal of het auditoraat-generaal te Luik en uit twee werkende magistraten, die allen aangetoond hebben dat zij kennis hebben van de taal waarop het examen betrekking heeft, alsook uit twee taalprofessoren van het universitair onderwijs.
Het besluit van benoeming bepaalt het taalstelsel waartoe de betrokkene behoort.]
2 ----------
(
1)<W
2012-07-19/36, art. 22, 175; Inwerkingtreding : 31-03-2014 (zie ook art. 61, L1 en L2)>
(
2)<W
2014-05-08/02, art. 8, 185; Inwerkingtreding : 01-04-2014>
(
3)<W
2019-03-23/03, art. 14, 223; Inwerkingtreding : 01-01-2020>
HOOFDSTUK IIIbis. - Bepaling gemeen aan de hoofdstukken I tot III. <Ingevoegd bij W 2003-05-03/45, art. 13;
Inwerkingtreding : 02-06-2003>
Art. 216bis.<Ingevoegd bij W 2003-05-03/45, art. 13;
Inwerkingtreding : 02-06-2003> Een kandidaat die benoemd wordt tot een ambt bedoeld in artikel 58bis, 1°, kan zich in de loop van de drie jaar die volgen op de bekendmaking van het benoemingsbesluit in het Belgisch Staatsblad, geen kandidaat stellen voor een benoeming tot een ander ambt bedoeld in artikel 58bis, 1°, of voor hetzelfde ambt in of bij een ander rechtscollege.
Deze bepaling is niet van toepassing op plaatsvervangende magistraten. [
1 ...]
1 ----------
(
1)<W
2013-12-01/01, art. 60, 179; Inwerkingtreding : 01-04-2014>
HOOFDSTUK IV. _ Juryleden.
Eerste afdeling. _ Opmaken van de lijsten van gezworenen.
Art. 217. [
1 Om op de lijst van gezworenen te worden ingeschreven, moet men voldoen aan de volgende voorwaarden :
1° ingeschreven zijn in het kiezersregister;
2° de burgerlijke en politieke rechten genieten;
3° ten volle achtentwintig jaar en minder dan vijfenzestig jaar zijn;
4° kunnen lezen en schrijven;
5° geen strafrechtelijke veroordeling tot een gevangenisstraf van meer dan vier maanden [
2 , tot een straf onder elektronisch toezicht van meer vier maanden, tot een werkstraf van meer dan zestig uur of tot een autonome probatiestraf van een jaar of meer]
2 hebben opgelopen.]
1 ----------
(
1)<W
2009-12-21/14, art. 213, 159; Inwerkingtreding : 21-01-2010>
(
2)<W
2014-05-08/55, art. 2, 194; Inwerkingtreding : 01-05-2016>
Eerste onderafdeling. - Gemeentelijke lijst.
Art. 218.<W 05-01-1983, art. 2> Om de vier jaar, in de loop van de maand januari, worden de gezworenen bij loting aangewezen uit de laatste lijst van in het kiezersregister ingeschreven personen, opgemaakt overeenkomstig [
1 artikel 10, § 1 ]
1, van het kieswetboek.
<NOTA : Volgens de wet van 20-11-1989 (B.St. 29-11-1989, p. 19507), "in afwijking van artikel 218 ... kunnen in het jaar 1989 de gezworenen bij loting worden aangewezen uit de lijst van de Belgische kiezers die ingeschreven zijn in het bevolkingsregister van een Belgische gemeente, welke lijst door het college van burgemeester en schepenen moet worden opgemaakt met het oog op de Europese verkiezingen van 18 juni 1989.">
----------
(
1)<W
2009-12-21/14, art. 214, 159; Inwerkingtreding : 21-01-2010>
Art. 219. De loting heeft in het openbaar plaats op het gemeentehuis, op de datum en het uur die bij aanplakking worden bekendgemaakt.
Art. 220. De burgemeester, _ bijgestaan door twee schepenen, laat tweemaal door het lot een cijfer van 1 tot 0 aanwijzen. Het eerst getrokken cijfer stelt de eenheden voor, het tweede de tientallen. De personen wier rangnummer op de lijst van de parlementskiezers, van de gemeente of van iedere wijk van de gemeente, eindigt op het aldus gevormde getal, worden op de voorbereidende lijst van gezworenen ingeschreven.
Art. 221.De minister van Justitie bepaalt alle andere omstandigheden van die loting en inzonderheid in hoeveel malen die loting in iedere provincie [
1 en in het administratief arrondissement Brussel-Hoofdstad]
1 moet plaatshebben opdat het nodige aantal gezworenen zou bekomen zijn.
----------
(
1)<W
2009-12-21/14, art. 215, 159; Inwerkingtreding : 21-01-2010>
Art. 222.Onmiddellijk na de loting laat de burgemeester uit de voorbereidende lijst van gezworenen de namen weg van de personen die geen volle [
1achtentwintig]
1 jaar oud zijn of die op één januari daarvoor [
1 vijfenzestig]
1 jaar geworden zijn.
----------
(
1)<W
2009-12-21/14, art. 216, 159; Inwerkingtreding : 21-01-2010>
Art. 223.[
1 De burgemeester is ertoe gehouden een onderzoek in te stellen bij iedere kiezer die op de voorbereidende lijst is ingeschreven gebleven, teneinde te bepalen :
1° of hij kan lezen en schrijven;
2° a) in de provincies Antwerpen, West-Vlaanderen, Oost-Vlaanderen, Limburg en Vlaams-Brabant, of hij ertoe in staat is de debatten van het hof van assisen in het Nederlands te volgen;
b) in de provincies Henegouwen, Luik, Luxemburg, Namen en Waals-Brabant, of hij ertoe in staat is de debatten van het hof van assisen in het Frans te volgen;
c) in het administratief arrondissement Brussel-Hoofdstad, of hij ertoe in staat is de debatten van het hof van assisen in het Nederlands, in het Frans of in de twee talen te volgen; in dit laatste geval kan de kiezer aangeven welke taal hij verkiest;
d) in [
3 het gerechtelijk arrondissement Eupen en de kantons [
4 Limburg]
4, [
5 Spa]
5 [
4 en in de twee kantons Verviers]
4]
3, of hij ertoe in staat is de debatten van het hof van assisen in het Frans, in het Duits of in beide talen te volgen; in dit laatste geval kan de kiezer aangeven welke taal hij verkiest;
3° of hij werkelijk een beroep uitoefent en hetwelk;
4° of hij, al dan niet als hoofdbetrekking, een openbaar ambt bekleedt en hetwelk;
5° of hij bedienaar is van een door de Staat erkende eredienst of afgevaardigde van een door de wet erkende organisatie die morele diensten verleent op basis van een niet-confessionele levensbeschouwing;
6° of hij militair is in actieve dienst;
7° of hij in het bezit is van een diploma afgeleverd door een universiteit of een daarmee gelijkgestelde instelling, van een diploma van hoger secundair onderwijs, van een diploma of een getuigschrift van technisch onderwijs, ingericht, gesubsidieerd of erkend door de Staat of door een van de Gemeenschappen, of door een examencommissie ingesteld krachtens een wet of een decreet, van een diploma van onderwijzer of onderwijzeres of van een diploma van geaggregeerde van het secundair onderwijs van de lagere graad;
8° of hij gewezen lid is van het Europees Parlement, van de federale wetgevende Kamers, van de gemeenschaps- en gewestparlementen, van de provincieraden, van de gemeenteraden, van de agglomeratieraden, van de federatieraden, van de Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie, van de Franse Gemeenschapscommissie, van de Vlaamse Gemeenschapscommissie, van de federale Regering en van de gemeenschaps -en gewestregeringen of gewezen burgemeester;
9° of hij lid of gewezen lid is van een raad van advies ingesteld krachtens een wet of een koninklijk besluit;
10° of er voor hem enig beletsel bestaat waardoor het onmogelijk is het ambt van gezworene te vervullen;
11° of hij een strafrechtelijke veroordeling heeft opgelopen tot een gevangenisstraf van meer dan vier maanden [
2 , tot een straf onder elektronisch toezicht van meer vier maanden, tot een werkstraf van meer dan zestig uur of tot een autonome probatiestraf van een jaar of meer]
2.]
1 Die kiezers dienen nauwkeurig een formulier in te vullen waarvan de minister van Justitie het model vaststelt.
----------
(
1)<W
2009-12-21/14, art. 217, 159; Inwerkingtreding : 21-01-2010>
(
2)<W
2014-05-08/55, art. 3, 194; Inwerkingtreding : 01-05-2016>
(
3)<W
2016-02-05/11, art. 198, 201; Inwerkingtreding : 29-02-2016>
(
4)<W
2017-12-25/08, art. 20, 1°, 3°,213; Inwerkingtreding : 01-06-2018>
(
5)<W
2017-12-25/08, art. 20, 2°, 213; Inwerkingtreding : 01-01-2020>
Art. 224. [
1 Op grond van de inlichtingen ingewonnen door middel van het onderzoek bedoeld in artikel 223, laat de burgemeester uit de voorbereidende lijst van gezworenen weg :
1° de personen die niet kunnen lezen of schrijven;
2° de personen die de taal niet kennen die gebruikt wordt in de rechtspleging ter zitting van het hof van assisen bij hetwelk zij zouden opgeroepen zijn om het ambt van gezworenen te vervullen;
3° de personen die lid zijn van het Europees Parlement, van de federale wetgevende kamers, van de parlementen van de gemeenschappen en gewesten, van de provincieraden, van de gemeenteraden, van de agglomeratieraden, van de federatieraden, van de Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie, van de Franse Gemeenschapscommissie, van de Vlaamse Gemeenschapscommissie, van de federale regering en van de gemeenschaps- en gewestregeringen en de burgemeesters;
4° de werkende magistraten van de rechterlijke orde, de raadsheren en de rechters in sociale zaken en in handelszaken, de assessoren [
3 in de strafuitvoeringsrechtbank]
3, de referendarissen bij het Hof van Cassatie, de griffiers en de leden van de parketsecretariaten;
5° de leden van de Raad van State, de assessoren van de afdeling Wetgeving, de leden van het auditoraat, van het coördinatiebureau, de leden van de Raad voor Vreemdelingenbetwistingen en van de griffie;
6° de leden van het Grondwettelijk Hof, de referendarissen bij het Grondwettelijk Hof en de leden van de griffie;
7° de leden van het Rekenhof;
8° de provinciegouverneurs, de arrondissementscommissarissen en de provinciale griffiers;
9° de leden van de Hoge Raad voor de Justitie;
10° de titularissen van een management- of staffunctie in een ministerieel departement, federale overheidsdienst of programmatorische overheidsdienst, de ambtenaren-generaal en de bestuursdirecteurs bij de ministeriële departementen van de Gemeenschappen en Gewesten;
11° de militairen in actieve dienst;
12° de bedienaars van een door de Staat erkende eredienst en de afgevaardigden van door de wet erkende organisaties die morele diensten verlenen op basis van een niet-confessionele levensbeschouwing;
13° de personen die een strafrechtelijke veroordeling hebben opgelopen tot een gevangenisstraf van meer dan vier maanden [
2 , tot een straf onder elektronisch toezicht van meer vier maanden, tot een werkstraf van meer dan zestig uur of tot een autonome probatiestraf van een jaar of meer]
2.]
1 ----------
(
1)<W
2009-12-21/14, art. 218, 159; Inwerkingtreding : 21-01-2010>
(
2)<W
2014-05-08/55, art. 4, 194; Inwerkingtreding : 01-05-2016>
(
3)<W
2016-05-04/03, art. 49, 203; Inwerkingtreding : 01-10-2016 (zie ook art. 261, zevende en achtste lid)>
Art. 225. Na de weglating wordt de gemeentelijke lijst van gezworenen definitief door de burgemeester afgesloten. Hij is ertoe gehouden er de in aanmerking genomen kiezers in alfabetische orde en volgens een gemeentelijk rangnummer in op te schrijven, zelfs indien er niet is geantwoord bij het onderzoek bedoeld in artikel 223, of er onvolledig of onjuist is geantwoord.
Art. 226.(In het administratief arrondissement Brussel-Hoofdstad) maakt de burgemeester twee lijsten op : <W 1993-07-16/31, art. 363, 028;
Inwerkingtreding : 01-01-1995>
De ene omvat de namen van de personen die, volgens hun verklaringen naar aanleiding van het onderzoek, in het Nederlands de debatten kunnen volgen of die taal gekozen hebben.
De andere omvat de personen die, volgens hun verklaring naar aanleiding van het onderzoek, in het Frans de debatten kunnen volgen of die taal gekozen hebben.
((In [
1 het gerechtelijk arrondissement Eupen en de kantons [
2 Limburg]
2, [
3 Spa]
3 [
2 en in de twee kantons Verviers]
2]
1) maakt de burgemeester twee lijsten op : de ene omvat de namen van de personen die, volgens hun verklaringen naar aanleiding van het onderzoek de debatten in het Frans kunnen volgen of die taal gekozen hebben; de andere omvat de personen die volgens hun verklaringen naar aanleiding van het onderzoek de debatten in het Duits kunnen volgen of die taal gekozen hebben.) <W 24-03-1980, art. 9> <W 1985-09-23/33, art. 43, 008>
----------
(
1)<W
2016-02-05/11, art. 199, 201; Inwerkingtreding : 29-02-2016>
(
2)<W
2017-12-25/08, art. 21, 1°, 3°, 213; Inwerkingtreding : 01-06-2018>
(
3)<W
2017-12-25/08, art. 21, 2°, 213; Inwerkingtreding : 01-01-2020>
Art. 227. De gemeentelijke lijst van gezworenen wordt aan de bestendige deputatie (of de Brusselse Hoofdstedelijke Regering, naargelang het geval) toegezonden vóór één mei, met de formulieren die bij toepassing van artikel 223 zijn ingezameld. <W 1993-07-16/31, art. 364, 028;
Inwerkingtreding : 01-01-1995>
De minister van Justitie bepaalt de wijze waarop de lijsten worden opgemaakt en de gegevens die er moeten worden op ingeschreven.
Onderafdeling 2. _ Provinciale lijst.
Art. 228. De bestendige deputatie maakt de provinciale lijst van gezworenen op en zendt deze vóór 1 juni met dezelfde formulieren aan de voorzitter van de rechtbank van eerste aanleg van de hoofdplaats van de provincie. Zij is ertoe gehouden er alle namen op in te schrijven die voorkomen op de gemeentelijke lijsten. Zij volgt de alfabetische orde, neemt alle gegevens over van de gemeentelijke lijsten en geeft aan elke naam een provinciaal rangnummer.
Art. 229.(De Brusselse Hoofdstedelijke Regering maakt twee lijsten van gezworenen op : de ene met de Nederlandstalige gemeentelijke lijsten, de andere met de Franstalige gemeentelijke lijsten.) <W 1993-07-16/31, art. 365, 028;
Inwerkingtreding : 01-01-1995>
[
1 Zij bezorgt de lijst van de gezworenen die de Franstalige gemeentelijke lijsten bevat aan de voorzitter van de Franstalige rechtbank van eerste aanleg en de lijst van de gezworenen die de Nederlandstalige gemeentelijke lijsten bevat aan de voorzitter van de Nederlandstalige rechtbank van eerste aanleg.]
1 [
3 De bestendige deputatie van de provincieraad van Luik maakt twee provinciale lijsten van gezworenen op : de ene met de Franstalige gemeentelijke lijsten van het gerechtelijk arrondissement Eupen en van het gerechtelijk arrondissement Luik; de andere met de Duitstalige gemeentelijke lijsten van het gerechtelijk arrondissement Eupen en van de kantons Limburg, Spa en de twee kantons Verviers.]
3 ----------
(
1)<W
2012-07-19/36, art. 23, 175; Inwerkingtreding : 31-03-2014 (zie ook art. 61, L1 en L2)>
(
2)<W
2016-02-05/11, art. 200, 201; Inwerkingtreding : 29-02-2016>
(
3)<W
2017-12-25/08, art. 22, 213; Inwerkingtreding : 01-01-2020>
Onderafdeling 3. _ Definitieve lijst.
Art. 230. De voorzitter van de rechtbank van eerste aanleg belast een van de oudstbenoemde rechters met het opmaken van de definitieve lijst van gezworenen. Hij kan een tweede rechter aanwijzen die de eerste bijstaat in alle verrichtingen. Deze geschieden in raadkamer, in aanwezigheid van het openbaar ministerie en nadat het gehoord is; de griffie maakt er proces-verbaal van op zoals in correctionele zaken. De rechter wint door tussenkomst van het openbaar ministerie de inlichtingen in die nodig zijn voor de toepassing van artikel 231.
Art. 231.De rechter laat uit de provinciale lijst de namen weg van de personen die:
a) bij vergissing ingeschreven zijn gebleven op de gemeentelijke lijst of (die vermoedelijk afwezig zijn in de zin van artikel 112 van het Burgerlijk Wetboek); <W
2007-05-10/51, art. 2, 150;
Inwerkingtreding : 01-07-2007>
b) die niet of onvolledig hebben geantwoord bij het onderzoek voorgeschreven bij artikel 223, wanneer er voor hen een beletsel bestaat om aanwezig te zijn op de zittingen van het hof van assisen;
c) wier oorzaken van verhindering, ingeroepen bij het in artikel 223 bedoelde onderzoek, hij aanneemt.
[
1 d) een veroordeling hebben opgelopen tot een gevangenisstraf van meer dan vier maanden [
2 , tot een straf onder elektronisch toezicht van meer dan vier maanden, tot een werkstraf van meer dan zestig uur of tot een autonome probatiestraf van een jaar of meer]
2.]
1 ----------
(
1)<W
2009-12-21/14, art. 219, 159; Inwerkingtreding : 21-01-2010>
(
2)<W
2014-05-08/55, art. 5, 194; Inwerkingtreding : 01-05-2016>
Art. 232. Nadat hij beslist heeft over de gevallen die in artikel 231 zijn vermeld, sluit de rechter de definitieve in alfabetische orde opgemaakte lijst van gezworenen af. Hij laat elke naam het rangnummer van de provinciale lijst behouden.
Hij laat er alle personen op ingeschreven staan wier namen hij niet uit de provinciale lijst heeft weggelaten, en die een van de diploma's of getuigschriften bezitten die zijn opgesomd in artikel 223, 7°, die een van de ambten hebben vervuld die zijn aangegeven in artikel 223, 8°, of die een van de in artikel 223, 9°, aangegeven ambten vervullen of hebben vervuld. Hij voegt er een gelijk aantal bij loting uit de provinciale lijst aangewezen personen aan toe, die deze voorwaarden niet vervullen.
Art. 233.
<Opgeheven bij W
2009-12-21/14, art. 220, 159; Inwerkingtreding : 21-01-2010>
Art. 234.Tegen de inschrijving van een persoon op de definitieve lijst van gezworenen staat geen voorziening open; ze houdt het vermoeden in dat de gezworene er wettelijk toe in staat is het ambt van gezworene te vervullen in de provincie [
1 of in het administratief arrondissement Brussel-Hoofdstad]
1, gedurende de geldigheidsduur van de lijst.
----------
(
1)<W
2009-12-21/14, art. 221, 159; Inwerkingtreding : 21-01-2010>
Art. 235. De rechter zendt aan de procureur des Konings de namen van de personen die niet hebben geantwoord of onvolledig of onjuist hebben geantwoord bij de in de artikelen 223 en 230 bedoelde onderzoeken.
Art. 236.Vóór 1 november legt hij op de griffie van de rechtbank de definitieve lijst neer van de gezworenen [
1 ...]
1 waaruit de gezworenen die geroepen worden om zitting te nemen vanaf 1 januari van het volgende jaar, zullen worden uitgeloot.
----------
(
1)<W
2009-12-21/14, art. 222, 159; Inwerkingtreding : 21-01-2010>
Onderafdeling 4. _ Bijzondere lijst voor iedere zaak..
Art. 237.Ten minste dertig dagen voor de datum die hij heeft bepaald voor de opening van de zitting, gelast de eerste voorzitter van het hof van beroep, de voorzitter van de rechtbank van eerste aanleg van de hoofdplaats der provincie [
1 of [
2 van de betrokken Nederlandstalige of Franstalige rechtbank van eerste aanleg]
2 van het administratief arrondissement Brussel-Hoofdstad]
1 binnen tien dagen te doen overgaan tot de uitloting van de gezworenen die geroepen worden om mede te werken aan de samenstelling van de jury voor iedere zaak.
[
1 De eerste voorzitter van het hof van beroep meldt, op advies van de procureur-generaal, voor iedere zaak, aan de voorzitter van de rechtbank van eerste aanleg het aantal namen die in de definitieve lijst van gezworenen zullen worden opgenomen. Dit aantal mag niet lager zijn dan zestig.]
1 [
3 Bij toepassing van artikel 115, derde lid, geschiedt de loting van de gezworenen in de definitieve lijst van het gerechtelijk arrondissement waar de zitting van het hof van assisen door die beslissing geopend wordt. In voorkomend geval geschiedt de bijkomende loting bedoeld in artikel 238, tweede lid, in dezelfde definitieve lijst van gezworenen.]
3 ----------
(
1)<W
2009-12-21/14, art. 223, 159; Inwerkingtreding : 21-01-2010>
(
2)<W
2012-07-19/36, art. 24, 175; Inwerkingtreding : 31-03-2014 (zie ook art. 61, L1 en L2)>
(
3)<W
2016-02-05/11, art. 201, 201; Inwerkingtreding : 29-02-2016>
Art. 238.De loting geschiedt in openbare zitting in de kamer die de voorzitter van de rechtbank van eerste aanleg aanwijst en in aanwezigheid van het openbaar ministerie. (De voorzitter van die kamer neemt, voor iedere zaak, het aantal namen opgegeven overeenkomstig artikel 237 uit de definitieve lijst van gezworenen [
1 ...]
1 van het gerechtelijk arrondissement waar een zitting van het hof van assisen geopend wordt [
2 of bij toepassing van artikel 115, vierde lid, uit de definitieve lijst van gezworenen van het gerechtelijk arrondissement waar de terechtzitting zou geopend geweest zijn mocht geen toepassing zijn gemaakt van artikel 115, vierde lid]
2.) <W 1993-07-15/30, art. 2, 029;
Inwerkingtreding : 24-07-1993>
[
1 In voorkomend geval gelast de voorzitter van het hof van assisen ten minste vijftien dagen vóór de opening van de debatten, ambtshalve of op vordering van het openbaar ministerie, de voorzitter van de rechtbank van eerste aanleg van de hoofdplaats der provincie of van het administratief arrondissement Brussel-Hoofdstad binnen achtenveertig uur een bijkomend aantal namen te doen uitloten dat hij vaststelt in de definitieve lijst van gezworenen.]
1 ----------
(
1)<W
2009-12-21/14, art. 224, 159; Inwerkingtreding : 21-01-2010>
(
2)<W
2020-07-31/03, art. 107, 228; Inwerkingtreding : 17-08-2020>
Art. 239.[
1 De loting wordt derwijze verricht dat :
1° een zelfde gezworene niet kan geroepen worden om zitting te nemen in meer dan een zaak gedurende dezelfde zitting of tegelijkertijd bij twee verschillende hoven van assisen;
2° de helft van de gezworenen van hetzelfde geslacht zijn.]
1 ----------
(
1)<W
2019-05-05/10, art. 95, 226; Inwerkingtreding : 03-06-2019>
Art. 240.Binnen tien dagen na de loting wordt door het openbaar ministerie:
1° aan iedere gezworene overeenkomstig de artikelen 33 en 35 tot 40 van dit wetboek een dagvaarding betekend om zich aan te melden op de zetel van het hof van assisen [
1 of in geval van toepassing van artikel 115, vierde lid, op de plaats waar het hof van assisen zal zetelen]
1 op de dag die de eerste voorzitter van het hof van beroep voor de opening van de debatten heeft vastgesteld;
2° aan de procureur-generaal en aan de voorzitter van het hof van assisen de lijst van gezworenen toegezonden.
----------
(
1)<W
2020-07-31/03, art. 108, 228; Inwerkingtreding : 17-08-2020>
Art. 240bis.<ingevoegd bij W 2000-03-28/33, art. 3;
Inwerkingtreding : 27-03-2001> Ten minste acht dagen vóór de opening van de debatten beslist de voorzitter van het hof van assisen, na kennisneming van de schriftelijke conclusies van de procureur-generaal, bij beschikking over de rechtzetting van de materiële fouten betreffende de identiteit van de gezworenen die voorkomen op de lijst van de gezworenen [
1 ...]
1.
----------
(
1)<W
2009-12-21/14, art. 226, 159; Inwerkingtreding : 21-01-2010>
Art. 241.Ten minste achtenveertig uren vóór de opening van de debatten wordt de lijst van gezworenen door toedoen van het openbaar ministerie aan iedere beschuldigde ter kennis gebracht en worden de stukken van het onderzoek bedoeld in artikel 223 betreffende de [
1 ...]
1 gezworenen die geroepen zijn om zitting te nemen, bij het strafdossier gevoegd; zij blijven erin berusten totdat de rechtsprekende jury samengesteld is.
----------
(
1)<W
2009-12-21/14, art. 227, 159; Inwerkingtreding : 21-01-2010>
Afdeling II. _ Samenstelling van de rechtsprekende jury.
Art. 242.
<Opgeheven bij W
2009-12-21/14, art. 228, 159; Inwerkingtreding : 21-01-2010>
Art. 243.
<Opgeheven bij W
2009-12-21/14, art. 228, 159; Inwerkingtreding : 21-01-2010>
Art. 244.
<Opgeheven bij W
2009-12-21/14, art. 228, 159; Inwerkingtreding : 21-01-2010>
Art. 245.
<Opgeheven bij W
2009-12-21/14, art. 228, 159; Inwerkingtreding : 21-01-2010>
Art. 246.
<Opgeheven bij W
2009-12-21/14, art. 228, 159; Inwerkingtreding : 21-01-2010>
Art. 247.
<Opgeheven bij W
2009-12-21/14, art. 228, 159; Inwerkingtreding : 21-01-2010>
Art. 248.
<Opgeheven bij W
2009-12-21/14, art. 228, 159; Inwerkingtreding : 21-01-2010>
Art. 249.
<Opgeheven bij W
2009-12-21/14, art. 228, 159; Inwerkingtreding : 21-01-2010>
Art. 250.
<Opgeheven bij W
2009-12-21/14, art. 228, 159; Inwerkingtreding : 21-01-2010>
Art. 251.
<Opgeheven bij W
2009-12-21/14, art. 228, 159; Inwerkingtreding : 21-01-2010>
Art. 252.
<Opgeheven bij W
2009-12-21/14, art. 228, 159; Inwerkingtreding : 21-01-2010>
Art. 253.
<Opgeheven bij W
2009-12-21/14, art. 228, 159; Inwerkingtreding : 21-01-2010>
HOOFDSTUK V. - Leden van het Hof van Cassatie.
Art. 254.<W 1998-12-22/47, art. 42, 066;
Inwerkingtreding : 02-08-2000> § 1. Om tot eerste voorzitter van het Hof van Cassatie te worden aangewezen, moet de kandidaat sedert ten minste vijftien jaar juridische functies uitoefenen, waarvan de laatste vijf jaar in het ambt van raadsheer in het Hof van Cassatie.
§ 2. Om tot voorzitter, in het Hof van Cassatie te worden aangewezen moet de kandidaat sedert tenminste vijftien jaar juridische functies uitoefenen, waarvan de laatste vijf jaar in het ambt van raadsheer in het Hof van Cassatie.
Om tot [
1 sectievoorzitter]
1 in het Hof van Cassatie te worden aangewezen. moet de kandidaat sedert ten minste drie jaar het ambt van raadsheer in het Hof van Cassatie hebben uitgeoefend.
§ 3. Om tot raadsheer in het Hof van Cassatie te worden benoemd, moet de kandidaat sedert ten minste vijftien jaar juridische functies uitoefenen, waarvan de laatste tien jaar als lid van de zittende magistratuur of magistraat van het openbaar ministerie.
----------
(
1)<W
2016-05-04/03, art. 50, 203; Inwerkingtreding : 23-05-2016>
Art. 255. (opgeheven) <W 1998-12-22/47, art. 43, 066;
Inwerkingtreding : 02-08-2000>
Art. 256. (opgeheven) <W 1998-12-22/47, art. 43, 066;
Inwerkingtreding : 02-08-2000>
Art. 257. (opgeheven) <W 1998-12-22/47, art. 43, 066;
Inwerkingtreding : 02-08-2000>
Art. 258. <W 1998-12-22/47, art. 44, 066;
Inwerkingtreding : 02-08-2000> § 1. Om tot procureur-generaal bij het Hof van Cassatie te worden aangewezen, moet de kandidaat sedert ten minste vijftien jaar juridische functies uitoefenen, waarvan de laatste vijf jaar in het ambt van advocaat-generaal bij het Hof van Cassatie.
§ 2. Om tot eerste advocaat-generaal bij het Hof van Cassatie te worden aangewezen, moet de kandidaat sedert ten minste drie jaar het ambt van advocaat-generaal bij het Hof van Cassatie uitoefenen.
§ 3. Om tot advocaat-generaal bij het Hof van Cassatie te worden benoemd, moet de kandidaat voldoen aan de voorwaarden bedoeld in artikel 254, § 3.
Art. 259. Vijf raadsheren en een advocaat-generaal moeten gedurende ten minste vijf jaar een gerechtelijk ambt hebben uitgeoefend bij een arbeidsrechtbank of een arbeidshof.
HOOFDSTUK Vbis. - <Ingevoegd bij W 1998-12-22/47, art. 45,
Inwerkingtreding : 01-03-1999> Hoge Raad voor de Justitie.
Afdeling I. - <Ingevoegd bij W 1998-12-22/47, art. 45,
Inwerkingtreding : 01-03-1999> Samenstelling.
Art. 259bis1.<Ingevoegd bij W 1998-12-22/47, art. 45,
Inwerkingtreding : 01-03-1999> § 1. De Hoge Raad voor de Justitie zoals ingesteld door artikel 151 van de Grondwet, hierna te noemen "Hoge Raad", telt vierenveertig leden van Belgische nationaliteit.
De Hoge Raad bestaat uit een Nederlandstalig en een Franstalig college van elk tweeëntwintig leden. Elk college telt elf magistraten en elf niet-magistraten.
[
1 Alle leden moeten de burgerlijke en politieke rechten genieten. Zij mogen niet veroordeeld zijn door een in kracht van gewijsde gegane veroordeling, zelfs niet met uitstel, tot enige correctionele of criminele straf, tenzij ze in eer en rechten hersteld zijn. Deze bepaling is van overeenkomstige toepassing op personen die in het buitenland tot een soortgelijkestraf zijn veroordeeld door een in kracht van gewijsde gegane veroordeling.]
1 § 2. De groep magistraten bestaat per college ten minste uit :
1° een lid van een hof of van het openbaar ministerie bij een hof;
2° een lid van de zittende magistratuur;
3° een lid van het openbaar ministerie;
4° een lid per rechtsgebied van het hof van beroep.
De magistraten van het Hof van Cassatie, (...) de bijstandsmagistraten (, de verbindingsmagistraten in jeugdzaken) en de federale magistraten worden geacht deel uit te maken van het rechtsgebied van het hof van beroep te Brussel. (De magistraten die met toepassing van artikel 144bis, § 3, eerste en tweede lid, belast zijn met een opdracht, blijven, voor de verkiezingen bedoeld in artikel 259bis-2, verbonden aan hun rechtscollege.) <W 2001-06-21/42, art. 14, 085;
Inwerkingtreding : 21-05-2002> <W 2003-04-10/59, art. 91, 107;
Inwerkingtreding : 01-01-2004> <W 2006-06-13/40, art. 39, 134;
Inwerkingtreding : 16-08-2006>
§ 3. De groep niet-magistraten telt per college ten minste vier leden van elk geslacht en bestaat uit ten minste :
1° vier advocaten met een beroepservaring van ten minste tien jaar balie;
2° drie hoogleraren aan een universiteit of een hogeschool in de Vlaamse of Franse Gemeenschap met een voor de opdracht van de Hoge Raad relevante beroepservaring van ten minste tien jaar;
3° vier leden die houder zijn van ten minste een diploma van een hogeschool van de Vlaamse of Franse Gemeenschap met een voor de opdracht van de Hoge Raad relevante beroepservaring van ten minste tien jaar op juridisch, economisch, administratief, sociaal of wetenschappelijk vlak.
[
1 Om te kunnen worden benoemd in de groep niet magistraten mag een kandidaat in de vijf jaar die voorafgaan aan zijn kandidaatstelling geen beroepsmagistraat in actieve dienst zijn geweest.]
1 Ten minste één lid van het Franstalig college moet het bewijs leveren van de kennis van het Duits.
----------
(
1)<W
2015-11-23/01, art. 2, 200; Inwerkingtreding : 27-11-2015>
Afdeling II. - <Ingevoegd bij W 1998-12-22/47, art. 45,
Inwerkingtreding : 01-03-1999> Aanstelling van de leden.
Art. 259bis2.<Ingevoegd bij W 1998-12-22/47, art. 45,
Inwerkingtreding : 01-03-1999> § 1. De magistraten worden verkozen bij rechtstreekse en geheime verkiezing uit de beroepsmagistraten in actieve dienst door een Nederlandstalig en een Franstalig kiescollege dat bestaat uit de beroepsmagistraten van de taalrol die overeenstemt met die van de benoeming.
De stemming is verplicht en geheim.
Op straffe van ongeldigheid van het stembiljet brengt elke kiezer drie stemmen uit waarvan, ten minste één voor een kandidaat van de zittende magistratuur, één voor een kandidaat van het openbaar ministerie en één voor een kandidaat van elk geslacht.
De kandidaten worden per kiescollege gerangschikt in volgorde van het aantal behaalde stemmen.
In de volgorde van het aantal behaalde stemmen zijn eerst de magistraten verkozen die voldoen aan de criteria bedoeld in artikel 259bis-1, § 2, in de aldaar bepaalde volgorde.
Zodra aan de criteria bedoeld in artikel 259bis-1, § 2, is voldaan, zijn de magistraten verkozen in de volgorde van het aantal behaalde stemmen.
[
1 Wanneer verschillende kandidaten een gelijk aantal stemmen behalen, worden zij gerangschikt volgens hun anciënniteit als beroepsmagistraat in aflopende volgorde. Wanneer er dan nog een gelijke rangschikking is, worden ze gerangschikt volgens leeftijd.]
1 De verkiezingsprocedure wordt geregeld bij [
1 ...]
1 koninklijk besluit.
§ 2. De niet-magistraten worden door de Senaat benoemd met een meerderheid van twee derden van de uitgebrachte stemmen.
Onverminderd het recht om zich individueel kandidaat te stellen, kunnen door elk van de orden van advocaten en door elk van de universiteiten en hogescholen van de Vlaamse en Franse Gemeenschap kandidaten worden voorgedragen. Per college worden ten minste vijf leden uit de voorgedragen kandidaten benoemd.
§ 3. Op het ogenblik van de kandidaatstelling mag de leeftijd van [
1 66]
1 jaar niet zijn bereikt.
§ 4. Voor de leden van de Hoge Raad wordt voor de duur van het mandaat een lijst met opvolgers opgesteld.
Voor de magistraten bestaat deze lijst uit de niet-verkozen magistraten in de volgorde van het aantal behaalde stemmen.
Voor de niet-magistraten wordt deze lijst opgesteld door de Senaat; hij bestaat uit de niet-benoemde kandidaten.
[
2 § 4/1. De kandidaten die zijn opgenomen in de definitieve kandidatenlijsten en die niet werden verkozen, kunnen binnen een termijn van vijf dagen vanaf de verzending van het uittreksel uit het proces-verbaal van de verkiezing per elektronische post ter attentie van de voorzitter van de Hoge Raad, een bezwaar indienen tegen de regelmatigheid van de kiesverrichtingen, de stemopneming, de rangschikking van de kandidaten of de aanwijzing van de verkozenen.
De kandidaat die het bezwaar indient moet een belang hebben. Het bezwaar dient, op straffe van onontvankelijkheid, met reden omkleed te zijn en vergezeld te zijn van de stavingsstukken die de kandidaat in zijn bezit heeft.
Het Bureau spreekt zich binnen acht dagen na de ontvangst van het bezwaar uit over de ontvankelijkheid ervan. Het deelt binnen vijf dagen deze beslissing per elektronische post mee aan de indiener en bezorgt per elektronische post een kopie van het ontvankelijk verklaarde bezwaar aan de minister bevoegd voor Justitie en aan de andere kandidaten.
De andere kandidaten kunnen binnen vijf dagen vanaf de verzending van de kopie hun opmerkingen per elektronische post overzenden aan de voorzitter van de Hoge Raad.
Indien het bezwaar ontvankelijk is verklaard, wijst het Bureau één van zijn leden aan of een lid van de Hoge Raad die geen kandidaat is om een onderzoek in te stellen en verslag uit te brengen aan de algemene vergadering. Het aangewezen lid is bevoegd om alle nuttige vaststellingen te doen, alle betrokken personen te horen en alle relevante documenten op te vragen en te onderzoeken. De stembiljetten mogen alleen worden onderzocht in het bijzijn van twee getuigen, leden-magistraten van de Hoge Raad die geen kandidaat zijn. De enveloppen die de stembiljetten bevatten, worden na het onderzoek in hun bijzijn opnieuw verzegeld.
Binnen veertig dagen na de ontvangst van het bezwaar en na de indiener van het bezwaar te hebben gehoord, doet de algemene vergadering van de Hoge Raad, met uitsluiting van de leden-magistraten die kandidaat zijn, uitspraak, deelt zij deze beslissing per elektronische post mee aan de indiener en bezorgt zij per elektronische post een kopie aan de minister bevoegd voor Justitie en aan de andere kandidaten.
Indien het bezwaar gegrond wordt verklaard en de vastgestelde onregelmatigheid een invloed zou kunnen hebben gehad op de rangschikking van de kandidaten, de aanwijzing van de verkozenen of de opstelling van de lijst met opvolgers overeenkomstig paragraaf 4, tweede lid, dan neemt de algemene vergadering de nodige maatregelen om deze onregelmatigheid recht te zetten.]
2 § 5. Ten laatste (acht maanden) voor het verstrijken van het mandaat van de leden van de Hoge Raad wordt een oproep tot de kandidaten bekendgemaakt in het Belgisch Staatsblad. <W 2002-12-19/59, art. 2, 101; 16-01-2003>
Voor de magistraten moeten de kandidaturen op straffe van verval binnen een termijn van een maand na deze oproep bij een ter post aangetekende brief aan de Hoge Raad worden gericht.
Voor de niet-magistraten moeten de kandidaturen en de lijsten met voorgedragen kandidaten bedoeld in § 2, tweede lid, op straffe van verval binnen een termijn van drie maanden na deze oproep aan de voorzitter van de Senaat worden gericht bij een ter post aangetekende brief.
(De Minister van Justitie maakt de lijst met de aantredende leden van de Hoge Raad voor de Justitie en hun opvolgers bekend in het Belgisch Staatsblad in de derde maand vóór het verstrijken van het mandaat. De Hoge Raad maakt de samenstelling van het bureau en de commissies bekend in het Belgisch Staatsblad en deze bekendmaking geldt als installatie.
De uittredende leden houden zitting tot het verstrijken van hun mandaat en in ieder geval tot de installatie van de nieuwe leden van het bureau en de commissies overeenkomstig artikel 259bis -4.) <W 2002-12-19/59, art. 2, 101; 16-01-2003>
----------
(
1)<W
2015-11-23/01, art. 3, 200; Inwerkingtreding : 27-11-2015>
(
2)<W
2017-07-06/24, art. 243, 211; Inwerkingtreding : 03-08-2017>
Afdeling III. - <Ingevoegd bij W 1998-12-22/47, art. 45,
Inwerkingtreding : 01-03-1999> Duur van het mandaat en onverenigbaarheden.
Art. 259bis3.<Ingevogd bij W 1998-12-22/47, art. 45,
Inwerkingtreding : 01-03-1999> § 1.[
1 De leden nemen in de Hoge Raad zitting voor een periode van vier jaar die ingaat op de dag van de installatie. Niemand mag meer dan twee mandaten vervullen.]
1 § 2. Het lidmaatschap van de Hoge Raad is tijdens de duur van het mandaat onverenigbaar met de uitoefening van :
1° een ambt van plaatsvervangend magistraat; (NOTA : Bij arrest nr 3/2001 van 25 januari 2001 (B.S. 13-02-2001) heeft het Arbitragehof in dit artikel, het 1° vernietigd en handhaaft de gevolgen van de vernietigde bepaling, wat de samenstelling en de handelingen van de Hoge Raad voor de Justitie betreft, tot aan de volgende benoemingen die zullen worden gedaan door de Senaat met toepassing van artikel 259bis2, § 2, van het Gerechtelijk Wetboek)
2° een bij verkiezing verleend openbaar mandaat;
3° een openbaar ambt van politieke aard;
4° een mandaat van korpschef.
§ 3. Het mandaat in de Hoge Raad eindigt van rechtswege indien :
1° het lid er om verzoekt;
2° een onverenigbaarheid bedoeld in § 2 ontstaat;
3° een lid de hoedanigheid vereist als voorwaarde om in de Hoge Raad zitting te kunnen nemen, verliest;
4° een lid kandidaat is voor een benoeming tot magistraat of een aanwijzing tot korpschef, bijstandsmagistraat (, verbindingsmagistraat in jeugdzaken of federale) magistraat; <W 2006-06-13/40, art. 40, 134;
Inwerkingtreding : 16-08-2006>
5° [
1 een magistraat werd toegelaten tot de inruststelling;]
1 [
1 6° een lid niet meer voldoet aan de in artikel 259bis-1, § 1, derde lid, bedoelde voorwaarden.]
1 § 4. Het mandaat van een lid kan om ernstige redenen worden opgeheven door de Hoge Raad die daarover beslist met een meerderheid van twee derden van de uitgebrachte stemmen in elke college. Tegen de beslissingen staat geen enkel beroep open.
Het mandaat kan niet worden opgeheven dan nadat het lid gehoord is over de aangevoerde redenen. Voorafgaandelijk aan de hoorzitting stelt de Hoge Raad een dossier samen dat alle stukken bevat die betrekking hebben op de aangevoerde redenen.
Ten minste vijf dagen voor de hoorzitting wordt de betrokkene opgeroepen bij een ter post aangetekende brief met ten minste opgave van :
1° de aangevoerde ernstige redenen;
2° het feit dat de opheffing van het mandaat wordt overwogen;
3° plaats, dag en uur van de hoorzitting;
4° het recht van de betrokkene zich te laten bijstaan door een persoon naar keuze;
5° de plaats waar en de termijn waarbinnen het dossier kan worden ingezien;
6° het recht om getuigen te doen oproepen.
Vanaf de oproeping tot en met de dag voor de hoorzitting kunnen de betrokkene en de persoon die hem bijstaat het dossier inzien.
Van de hoorzitting wordt proces-verbaal opgesteld.
----------
(
1)<W
2015-11-23/01, art. 4, 200; Inwerkingtreding : 27-11-2015>
Afdeling IV. - <Ingevoegd bij W 1998-12-22/47, art. 45,
Inwerkingtreding : 01-03-1999> Werking.
Art. 259bis4. <Ingevoegd bij W 1998-12-22/47, art. 45,
Inwerkingtreding : 01-03-1999> § 1. De Hoge Raad stelt met een meerderheid van twee derden van zijn leden een bureau samen dat bestaat uit twee magistraten en twee niet-magistraten. Elk college draagt hiertoe een magistraat en een niet-magistraat voor. De Hoge Raad wijst tevens op voorstel van elk college met dezelfde meerderheid de commissies aan waarvan de leden van het bureau het voorzitterschap bekleden.
De Koning kan op voorstel van de Hoge Raad bij een in Ministerraad overlegd besluit het aantal leden van het bureau verhogen volgens de behoeften van de dienst met inachtneming van de verdeling bedoeld in het eerste lid.
De leden van het bureau oefenen hun functie voltijds uit en mogen tijdens de duur van hun mandaat geen andere beroepsactiviteit uitoefenen. De Hoge Raad kan afwijkingen op dit verbod toestaan op voorwaarde dat ze de betrokkene niet beletten zijn opdracht naar behoren te vervullen.
§ 2. Het voorzitterschap van de Hoge Raad wordt, in de volgorde bepaald door twee derden van zijn leden, voor een termijn van één jaar beurtelings bekleed door (een lid van het bureau behorend tot een verschillend college en dat nog geen voorzitter van de Hoge Raad is geweest.) <W 2000-07-17/34, art. 2, 080;
Inwerkingtreding : 01-01-2000>
§ 3. Het voorzitterschap van elk college wordt voor een termijn van twee jaar beurtelings bekleed door de voorzitters van de benoemingscommissie en de advies- en onderzoekscommissie, te beginnen met de oudste.
§ 4. Elk lid van de Hoge Raad neemt zitting in één van de commissies van de colleges.
Elk college wijst de leden van zijn commissies aan met een meerderheid van twee derden van zijn leden.
§ 5. Het Nederlandstalige college en zijn commissies verrichten hun werkzaamheden in het Nederlands. Het Franstalige college en zijn commissies verrichten hun werkzaamheden in het Frans.
De algemene vergadering en de verenigde commissies verrichten hun werkzaamheden in het Nederlands en het Frans. De leden gebruiken daarbij de taal van het college waartoe zij behoren.
De Hoge Raad neemt de nodige maatregelen voor de vertaling.
Art. 259bis5.<Ingevoegd bij W 1998-12-22/47, art. 45,
Inwerkingtreding : 01-03-1999> § 1. Onverminderd andersluidende bepalingen besluiten de Hoge Raad, de colleges, de commissies en het bureau bij volstrekte meerderheid van stemmen op voorwaarde dat ten minste de helft van de leden aanwezig is. Bij staking van stemmen beslist de stem van de voorzitter.
§ 2. Een lid waarvan het mandaat voortijdig openvalt, wordt voor de resterende duur vervangen door een opvolger. Betreft het een magistraat dan wordt hij vervangen door de eerst gerangschikte kandidaat op de lijst bedoeld in artikel 259bis-2, § 4, tweede lid. Betreft het een niet-magistraat, dan wijst de Senaat de opvolger aan uit de lijst bedoeld in artikel 259bis-2, § 4, derde lid.
[
1 De opvolger valt onder de toepassing van artikel 259bis-3, § 1. Indien de resterende duur van het mandaat minder dan een jaar bedraagt, geldt dit niet als een mandaat voor de toepassing van de beperking van het aantal mandaten voorzien in die bepaling.]
1 ----------
(
1)<W
2015-11-23/01, art. 5, 200; Inwerkingtreding : 27-11-2015>
Art. 259bis6.<Ingevoegd bij W 1998-12-22/47, art. 45,
Inwerkingtreding : 01-03-1999> § 1. De Hoge Raad, de colleges en de commissies kunnen bij hun werkzaamheden deskundigen raadplegen.
§ 2. (De Hoge Raad beschikt over eigen personeel dat belast is met de ondersteuning van zijn werkzaamheden en de organisatie van de verkiezingen bedoeld in artikel 259bis -2, § 1. De Hoge Raad stelt de personeelsformatie en de taalkaders vast, met inachtneming van de taalpariteit per niveau. De Hoge Raad bepaalt het statuut van zijn personeel. Hij benoemt en ontslaat zijn personeel.
De Koning keurt [
1 ...]
1 de personeelsformatie, de taalkaders en het statuut bedoeld in het vorige lid goed.) <W 2002-12-19/59, art. 4, 101; 01-04-2003>
(Lid 3 opgeheven) <W 2002-12-19/59, art. 4, 101; 01-04-2003>
(Lid 4 opgeheven) <W 2002-12-19/59, art. 4, 101; 01-04-2003>
De Hoge Raad beslist over de opdrachten, de verhindering en de vervanging, de afwezigheid, het verlof en de vakantie van de leden van het administratief personeel.
§ 3. De Hoge Raad stelt een huishoudelijk reglement op dat de werkwijze van de Hoge Raad en het bureau bepaalt.
§ 4. Het bureau coördineert de werkzaamheden van de Hoge Raad, de colleges en het personeel.
[
1 Het bureau beslist over informatie-uitwisseling tussen de commissies indien een commissie over informatie beschikt die nuttig is voor de opdracht van de andere commissies.]
1 ----------
(
1)<W
2019-03-23/03, art. 15, 223; Inwerkingtreding : 01-01-2020>
Afdeling V. - <Ingevoegd bij W 1998-12-22/47, art. 45,
Inwerkingtreding : 01-03-1999> Algemene vergadering van de Hoge Raad.
Art. 259bis7. <Ingevoegd bij W 1998-12-22/47, art. 45,
Inwerkingtreding : 01-03-1999> § 1. De Hoge Raad ontvangt rechtstreeks van de bevoegde instanties de door de wet of bij verordening voorgeschreven verslagen die verband houden met de algemene werking van de rechterlijke orde.
§ 2. De algemene vergadering is bevoegd voor :
1° de goedkeuring van de adviezen, voorstellen, verslagen, richtlijnen, programma's en andere handelingen van de colleges en de commissies in de gevallen en onder de voorwaarden bepaald in de afdelingen VI en VII;
2° de vaststelling van de beëindiging van het mandaat van een lid van de Hoge Raad in de gevallen bedoeld in artikel 259bis-3, § 3.
§ 3. De algemene vergadering stelt aan de hand van een analyse en een evaluatie van de vergaarde informatie een jaarlijks verslag op over de algemene werking van de rechterlijke orde, dat wordt bezorgd aan de Minister van Justitie, de Kamer van volksvertegenwoordigers, de Senaat en de korpschefs van de hoven en van het openbaar ministerie bij deze hoven. Deze verslagen bevatten geen enkele aanwijzing over de identiteit van personen.
§ 4. De Minister van Justitie of zijn vertegenwoordiger kan op uitnodiging van de Hoge Raad of op eigen verzoek worden gehoord.
Afdeling VI. - <Ingevoegd bij W 1998-12-22/47, art. 45,
Inwerkingtreding : 01-03-1999> De benoemings- en aanwijzingscommissies.
Art. 259bis8.<Ingevoegd bij W 1998-12-22/47, art. 45,
Inwerkingtreding : 01-03-1999> § 1. Elk college stelt in zijn midden een benoemings- en aanwijzingscommissie in, hierna "de benoemingscommissie" genoemd, die bestaat uit veertien leden, waarvan de helft magistraten en de helft niet-magistraten zijn. Ten minste één lid van de Franstalige benoemingscommissie moet blijk geven van de kennis van het Duits.
Het voorzitterschap van elke benoemingscommissie wordt bekleed door het daartoe aangewezen lid van het bureau. Bij diens afwezigheid wordt het voorzitterschap waargenomen door het oudste aanwezige lid.
Elke benoemingscommissie kan slechts geldig beraadslagen wanneer ten minste tien leden aanwezig zijn.
[
1 Indien het vereiste quorum niet wordt bereikt omdat teveel leden afwezig of verhinderd zijn, kan de voorzitter, via loting, overgaan tot hun vervanging tot het quorum wordt bereikt. De loting vindt plaats uit de leden van de advies- en onderzoekscommissie van hetzelfde taalcollege en met inachtname van de pariteit tussen magistraten en niet-magistraten. De vervanging geldt voor de duur van de afwezigheid of verhindering.]
1 § 2. De benoemingscommissies vormen samen de verenigde benoemingscommissie.
Het voorzitterschap van de verenigde benoemingscommissie wordt voor een termijn van twee jaar beurtelings bekleed door de voorzitters van de benoemingscommissies, te beginnen met de oudste. Bij diens afwezigheid wordt het voorzitterschap waargenomen door het oudste aanwezige lid van de commissie waartoe de voorzitter in functie behoort.
De verenigde benoemingscommissie kan slechts geldig beraadslagen wanneer ten minste tien leden van elke benoemingscommissie aanwezig zijn.
----------
(
1)<W
2019-03-23/03, art. 16, 223; Inwerkingtreding : 01-01-2020>
Art. 259bis9.<Ingevoegd bij W 1998-12-22/47, art. 45,
Inwerkingtreding : 02-08-2000> § 1. De verenigde benoemingscommissie bereidt de programma's voor het examen inzake beroepsbekwaamheid en het vergelijkend toelatingsexamen tot de gerechtelijke stage voor (evenals het programma van het mondelinge evaluatie-examen). [
4 Zij is eveneens belast met het voorbereiden van het programma van het examen dat toegang verleent tot het ambt van plaatsvervangend rechter en van plaatsvervangend raadsheer.]
4 <W 2005-04-07/63, art. 8, 125;
Inwerkingtreding : 13-05-2006>
(Het examen inzake beroepsbekwaamheid, het vergelijkend examen tot de gerechtelijke stage [
4 , het mondelinge evaluatie-examen en het examen dat toegang verleent tot het ambt van plaatsvervangend rechter en van plaatsvervangend raadsheer]
4) zijn bedoeld om de voor de uitoefening van het ambt van magistraat noodzakelijke maturiteit en bekwaamheid te beoordelen en worden afgelegd in de taal van het diploma van doctor of licentiaat in de rechten van de kandidaat. [
1 Wanneer evenwel de benoemingscommissie daartoe beslist, kan het schriftelijk gedeelte van het examen inzake beroepsbekwaamheid of van het vergelijkend toelatingsexamen tot de gerechtelijke stage door de Duitstalige kandidaten die hierom verzoeken in de Duitse taal worden afgelegd. Voor de toepassing van dit artikel wordt onder Duitstalige kandidaat iedere persoon verstaan die houder is van een diploma van het secundair onderwijs dat werd behaald in een onderwijsinstelling van het Duitse taalgebied of iedere persoon wiens hoofdverblijfplaats of werkplaats zich sinds ten minste vijf jaar in een gemeente van het Duitse taalgebied bevindt.]
1 <W 2005-04-07/63, art. 8, 125;
Inwerkingtreding : 13-05-2006>
[
3 De kandidaten die zich voor het examen inzake beroepsbekwaamheid inschrijven moeten, op het ogenblik van hun inschrijving, licentiaat of master in de rechten zijn en tijdens de periode van vijf jaar voorafgaand aan de inschrijving gedurende ten minste vier jaar als houder van het diploma van licentiaat of master in de rechten, als voornaamste beroepsactiviteit juridische functies hebben uitgeoefend.
De kandidaten die vijf keer niet geslaagd zijn voor het examen inzake beroepsbekwaamheid worden uitgesloten van elke latere deelname aan dat examen.]
3 De geslaagden voor het examen inzake beroepsbekwaamheid [
4 en het examen dat toegang verleent tot het ambt van plaatsvervangend rechter en van plaatsvervangend raadsheer]
4 behouden het voordeel van hun uitslag gedurende zeven jaar te rekenen van de datum van het proces-verbaal van het examen.
[
3 § 1/1. Op verzoek van de minister bevoegd voor Justitie of zijn gemachtigde wordt een vergelijkend toelatingsexamen tot de gerechtelijke stage georganiseerd. Tijdens hetzelfde gerechtelijk jaar wordt op verzoek van de minister bevoegd voor Justitie of zijn gemachtigde een tweede vergelijkend toelatingsexamen tot de gerechtelijke stage georganiseerd.
De benoemingscommissie zendt het aantal geslaagden van het schriftelijke gedeelte van het vergelijkend toelatingsexamen tot de gerechtelijke stage onverwijld over aan de minister bevoegd voor Justitie en zendt de definitieve rangschikking van de geslaagden van het vergelijkend examen onverwijld over aan de minister bevoegd voor Justitie.
De geslaagden van het vergelijkend toelatingsexamen tot de gerechtelijke stage kunnen uiterlijk vier jaar na de afsluiting van de examens benoemd worden tot gerechtelijk stagiair. Onder de geslaagden van verschillende vergelijkende toelatingsexamens tot de gerechtelijke stage wordt voorrang verleend aan degenen van wie de naam voorkomt op de lijst met de recentste datum van bekendmaking in het Belgisch Staatsblad.
De kandidaten die vijf keer niet geslaagd zijn voor het vergelijkend toelatingsexamen tot de gerechtelijke stage worden uitgesloten van elke latere deelname aan het vergelijkend toelatingsexamen tot de gerechtelijke stage.]
3 § 2. [
1 De Duitstalige geslaagden voor het examen inzake beroepsbekwaamheid en het vergelijkend toelatingsexamen tot de gerechtelijke stage moeten de eerste keer solliciteren voor een ambt van magistraat waarvoor de kennis van het Duits is vereist en moeten dit ambt gedurende ten minste drie jaar uitoefenen.]
1 § 3. De examenprogramma's bedoeld in § 1 (...) worden na goedkeuring door de algemene vergadering bekrachtigd door de Minister van Justitie en bekendgemaakt in het Belgisch Staatsblad. <W
2007-01-31/30, art. 44, 146;
Inwerkingtreding : 02-02-2008>
(§ 4. De magistraten benoemd op grond van het examen inzake beroepsbekwaamheid [
4 , het mondelinge evaluatie-examen of het examen dat toegang verleent tot het ambt van plaatsvervangend rechter en van plaatsvervangend raadsheer]
4, volgen [
3 in de loop van de twee jaren die volgen op hun benoeming]
3 een theoretische en een praktische opleiding waarvan de inhoud en duur worden vastgesteld door het Instituut voor gerechtelijke opleiding.)[
2 De verplichte opleiding van magistraten benoemd op grond van het examen inzake beroepsbekwaamheid of op grond van het mondelinge evaluatie-examen bevat een opleiding inzake budgettair beheer en gerechtskosten]
2 <W
2007-01-31/30, art. 44, 146;
Inwerkingtreding : 02-02-2008>
[
4 De verplichte opleiding van magistraten benoemd op grond van het examen inzake beroepsbekwaamheid en het mondelinge evaluatie-examen, van plaatsvervangende rechters en van plaatsvervangende raadsheren bevat een opleiding inzake deontologie.]
4 [
5 § 5. Magistraten die benoemd worden als vrederechter, in of bij een politierechtbank, in of bij een rechtbank van eerste aanleg, in of bij een arbeidsrechtbank, in of bij een hof van beroep of in of bij een arbeidshof en die niet eerder deze opleiding hebben gevolgd, volgen in de loop van de twee jaren die volgen op hun benoeming een basisopleiding met betrekking tot seksueel geweld en intrafamiliaal geweld.]
5 ----------
(
1)<W
2009-04-28/06, art. 2, 156; Inwerkingtreding : 08-06-2009>
(
2)<W
2016-05-04/03, art. 51, 203; Inwerkingtreding : 23-05-2016>
(
3)<W
2017-07-06/24, art. 244, 211; Inwerkingtreding : 03-08-2017>
(
4)<W
2019-03-23/03, art. 17, 223; Inwerkingtreding : 01-01-2020>
(
5)<W
2020-07-31/03, art. 52, 228; Inwerkingtreding : 17-08-2020>
Art. 259bis10.<Ingevoegd bij W 1998-12-22/47, art. 45,
Inwerkingtreding : 02-08-2000> § 1. De benoemingscommissies zijn bevoegd voor :
1° de voordracht van kandidaten voor de benoemingen tot magistraat en de aanwijzingen tot korpschef, bijstandsmagistraat (, verbindingsmagistraat in jeugdzaken) of federale magistraat, (bedoeld in artikel 58bis, 1°, 2° en 4°); <W 2000-07-17/34, art. 3, 080;
Inwerkingtreding : 02-08-2000> <W 2006-06-13/40, art. 41, 134;
Inwerkingtreding : 16-08-2006>
2° de organisatie [
1 van het schriftelijke en het mondelinge gedeelte]
1 van het examen inzake beroepsbekwaamheid en het vergelijkend toelatingsexamen tot de gerechtelijke stage op de wijze en onder de voorwaarden bepaald bij koninklijk besluit.
(3° de organisatie van het mondelinge evaluatie-examen op de wijze en onder de voorwaarden die bij koninklijk besluit bepaald zijn en het verstrekken van de in artikel 191bis, § 2, laatste lid, bedoelde machtiging;)<W 2005-04-07/63, art. 9, 125 ;
Inwerkingtreding : 13-05-2006>
[
2 4° de organisatie van het examen dat toegang verleent tot het ambt van plaatsvervangend rechter en van plaatsvervangend raadsheer op de wijze en onder de voorwaarden bepaald bij koninklijk besluit.]
2 § 2. Elke benoemingscommissie kan met een meerderheid van twee derden van haar leden besluiten om voor de uitoefening van de bevoegdheden bedoeld in § 1, 2°, en artikel 259bis-9 in haar midden een subcommissie in te stellen die evenveel magistraten als niet-magistraten telt. (Elke benoemingscommissie kan een beroep doen op externe deskundigen om de subcommissies bij te staan bij de voorbereiding [
1 en de verbetering]
1 van de in § 1, 2°, bedoelde examens en bij de voorbereiding van de proeven. [
1 Deze deskundigen brengen verslag uit van hun werkzaamheden bij de benoemingscommissie die hen heeft aangewezen. De deskundigen die de subcommissies dienen bij te staan in de voorbereiding en de verbetering van de examens bedoeld in § 1, 2°, waarvan het schriftelijke gedeelte in het Duits werd afgenomen, worden aangewezen op grond van hun juridische en taalkundige bekwaamheid. Er zijn vier deskundigen: twee magistraten en twee niet-magistraten. Eén van de niet-magistraten moet licentiaat in de Germaanse filologie zijn en Duits gestudeerd hebben.]
1 Deze deskundigen maken in geen geval deel uit van de subcommissies en mogen niet deelnemen aan de beraadslagingen.) <W 2003-05-03/45, art. 15, 110;
Inwerkingtreding : 02-06-2003>
In de gevallen bedoeld in artikel 259bis-9 kan de ene benoemingscommissie of subcommissie niet meer stemmen uitbrengen dan de andere benoemingscommissie of subcommissie.
§ 3. Elke benoemingscommissie doet jaarlijks aan de algemene vergadering verslag over zijn werkzaamheden.
----------
(
1)<W
2009-04-28/06, art. 3, 156; Inwerkingtreding : 08-06-2009>
(
2)<W
2019-03-23/03, art. 18, 223; Inwerkingtreding : 01-01-2020>
Afdeling VII. - <Ingevoegd bij W 1998-12-22/47, art. 45,
Inwerkingtreding : 01-03-1999> De advies- en onderzoekscommissies.
Art. 259bis11.<Ingevoegd bij W 1998-12-22/47, art. 45,
Inwerkingtreding : 01-03-1999> § 1. Elk college stelt in zijn midden een advies- en onderzoekscommissie in die bestaat uit acht leden, waarvan de helft magistraten en de helft niet-magistraten zijn.
Het voorzitterschap van elke advies- en onderzoekscommissie wordt bekleed door het daartoe aangewezen lid van het bureau. Bij diens afwezigheid wordt het voorzitterschap waargenomen door het oudste aanwezige lid.
Elke advies- en onderzoekscommissie kan slechts geldig beraadslagen wanneer ten minste zes leden aanwezig zijn.
[
1 Indien het vereiste quorum niet wordt bereikt omdat teveel leden afwezig of verhinderd zijn, kan de voorzitter, via loting, overgaan tot hun vervanging tot het quorum wordt bereikt. De loting vindt plaats uit de leden van de benoemings- en aanwijzingscommissie van hetzelfde taalcollege en met inachtname van de pariteit tussen magistraten en niet-magistraten. De vervanging geldt voor de duur van de afwezigheid of verhindering.]
1 § 2. De advies- en onderzoekscommissies vormen samen de verenigde advies- en onderzoekscommissie.
Het voorzitterschap van de verenigde advies- en onderzoekscommissie wordt voor een termijn van twee jaar beurtelings bekleed door de voorzitters van de advies- en onderzoekscommissies, te beginnen met de oudste. Bij diens afwezigheid wordt het voorzitterschap waargenomen door het oudst aanwezige lid van de commissie waartoe de voorzitter in functie behoort.
De verenigde advies- en onderzoekscommissie kan slechts geldig beraadslagen wanneer ten minste zes leden van elke commissie aanwezig zijn.
----------
(
1)<W
2019-03-23/03, art. 19, 223; Inwerkingtreding : 01-01-2020>
Art. 259bis12. <Ingevoegd bij W 1998-12-22/47, art. 45,
Inwerkingtreding : 01-03-1999> § 1. De verenigde advies- en onderzoekscommissie bereidt, hetzij ambtshalve, hetzij op verzoek van de algemene vergadering, de Minister van Justitie of de meerderheid van de leden van de Kamer van volksvertegenwoordigers of van de Senaat de adviezen en voorstellen voor over :
1° de algemene werking van de rechterlijke orde;
2° de wetsvoorstellen en -ontwerpen die een weerslag hebben op de algemene werking van de rechterlijke orde;
3° de aanwending van de beschikbare middelen.
§ 2. De verenigde advies- en onderzoekscommissie kan alle informatie inwinnen die nuttig is voor de taken vermeld in § 1, onverminderd het bepaalde in artikel 259bis-16.
Een verzoek tot informatie aan leden van de rechterlijke orde geschiedt na voorafgaande kennisgeving aan hun respectieve korpschefs en hiërarchische meerderen. Is het lid van de rechterlijke orde geen magistraat, dan wordt de informatie meegedeeld na goedkeuring door de korpschef van het betrokken rechtscollege.
§ 3. De adviezen en voorstellen van de verenigde advies- en onderzoekscommissie zijn schriftelijk en hebben bindende, noch schorsende werking.
(Voorzover er overeenkomstig artikel 259bis -18 meegedeelde adviezen en voorstellen betreffende de wetsontwerpen die een weerslag hebben op de werking van de rechterlijke orde beschikbaar zijn, worden zij aan de ontwerpen van de regering gehecht op het ogenblik waarop zij worden ingediend bij de Kamer van volksvertegenwoordigers of bij de Senaat.) <W 2002-12-19/59, art. 5, 101; 16-01-2003>
Art. 259bis13. <Ingevoegd bij W 1998-12-22/47, art. 45,
Inwerkingtreding : 01-03-1999> De verenigde advies- en onderzoekscommissie bereidt de standaardprofielen voor de functies van korpschef voor op basis van de criteria bepaald door de Hoge Raad.
De standaardprofielen worden binnen een maand na goedkeuring door de algemene vergadering bekendgemaakt in het Belgisch Staatsblad.
De Koning kan de verschillende categorieën van profielen vastleggen.
Art. 259bis14.<Ingevoegd bij W 1998-12-22/47, art. 45,
Inwerkingtreding : 01-03-1999> § 1. De verenigde advies- en onderzoekscommissie is belast met het algemeen toezicht op en de bevordering van het gebruik van de middelen van interne controle binnen de rechterlijke orde, bedoeld in de artikelen 140, 340, 398 tot 400 in fine, 401 tot 414, 651, 652, 838 en 1088 van het Gerechtelijk Wetboek en 441 en 442 van het Wetboek van Strafvordering.
§ 2. De overheden bevoegd voor de toepassing van de wetsbepalingen bedoeld in § 1, brengen hierover jaarlijks verslag uit aan de verenigde advies- en onderzoekscommissie en aan de Minister van Justitie.
[
1 De verenigde advies- en onderzoekscommissie kan zich te allen tijde alle documenten en inlichtingen die het nodig acht om haar opdrachten te vervullen, doen verstrekken. De gerechtelijke overheden zijn gehouden op dat verzoek in te gaan.]
1 De Minister van Justitie wordt hiervan gelijktijdig in kennis gesteld.
§ 3. De verenigde advies- en onderzoekscommissie brengt jaarlijks verslag uit over de wijze waarop de middelen van interne controle worden aangewend en hun werking kan worden verbeterd.
----------
(
1)<W
2019-03-23/03, art. 20, 223; Inwerkingtreding : 01-01-2020>
Art. 259bis15.<Ingevoegd bij W 1998-12-22/47, art. 45,
Inwerkingtreding : 02-08-2000> § 1. Elke advies- en onderzoekscommissie ontvangt de klachten over de werking van de rechterlijke orde en verzekert de opvolging ervan.
§ 2. Om ontvankelijk te zijn moeten de klachten schriftelijk, ondertekend en gedagtekend zijn en de volledige identiteit van de klager bevatten.
§ 3. Komen niet in aanmerking voor behandeling :
1° klachten die behoren tot de strafrechtelijke of tuchtrechtelijke bevoegdheid van andere overheden;
2° klachten met betrekking tot de inhoud van een rechterlijke beslissing;
3° klachten waarvan het doel via het aanwenden van een gewoon of buitengewoon rechtsmiddel kan of kon worden bereikt;
4° klachten die reeds zijn behandeld en geen nieuwe elementen bevatten;
5° klachten die kennelijk ongegrond zijn.
Tot de niet-behandeling van de klacht wordt besloten bij gemotiveerde beslissing waartegen geen enkel beroep openstaat.
In voorkomend geval wordt de klager doorverwezen naar de bevoegde overheden die gehouden zijn de advies- en onderzoekscommissies op gemotiveerde wijze in te lichten over het gevolg dat aan de klacht werd gegeven.
§ 4. De klachten die de advies- en onderzoekscommissies zelf behandelen worden, al naar gelang, ter kennis gebracht van de korpschef van het rechtscollege en van de korpschefs of hiërarchische meerderen van de personen die het voorwerp zijn van de klacht.
Onverminderd de bevoegdheden van de korpschef of de hiërarchische meerdere, delen de advies- en onderzoekscommissies de klacht op het ogenblik dat dit nuttig wordt geacht mee aan de persoon tegen wie de klacht gericht is of voor wie de klacht bezwarend is.
§ 5. De personen die in kennis zijn gesteld van de klacht hebben het recht om hierover aan de advies- en onderzoekscommissies mondelinge of schriftelijke verklaringen af te leggen. De advies- en onderzoekscommissie kunnen deze personen om bijkomende inlichtingen verzoeken op voorwaarde dat hun korpschef of hiërarchische meerdere gelijktijdig wordt verwittigd.
§ 6. De advies- en onderzoekscommissies lichten de klager schriftelijk in over het gevolg dat aan de klacht gegeven werd.
Bij gegronde klachten kunnen de advies- en onderzoekscommissies aanbevelingen doen ter oplossing van het gestelde probleem en voorstellen ter verbetering van de algemene werking van de rechterlijke orde formuleren ten behoeve van de betrokken instanties en de Minister van Justitie.
§ 7. Elke advies- en onderzoekscommissie stelt minstens eenmaal per jaar een schriftelijk verslag op over de opvolging van de ontvangen klachten.
TOEKOMSTIG RECHT
Art. 259bis15. [1 § 1. Elke advies- en onderzoekscommissie ontvangt en volgt de klachten op over de werking van de rechterlijke orde, met inbegrip van de klachten over het gedrag van de leden en personeelsleden van de rechterlijke orde alsook van de personen die onder toezicht van die leden een opdracht vervullen, met uitzondering van de leden van de rechterlijke orde die worden bedoeld in het tweede deel, boek I, titel VI, hoofdstuk Vbis.
Voor behandeling door de advies- en onderzoekscommissies komen niet in aanmerking :
1° klachten die behoren tot de strafrechtelijke of tuchtrechtelijke bevoegdheid van andere overheden;
2° klachten met betrekking tot de inhoud van een rechterlijke beslissing;
3° klachten waarvan het doel door middel van het aanwenden van een gewoon of buitengewoon rechtsmiddel kan of kon worden bereikt;
4° klachten die al zijn behandeld en geen nieuwe elementen bevatten;
5° klachten die gelijkstaan met algemene verzoeken om inlichtingen of met vragen over dossiers die in behandeling zijn;
6° kennelijk ongegronde klachten.
In die gevallen wordt tot niet-behandeling van de klacht besloten bij een met redenen omklede beslissing waartegen geen enkel beroep open staat.
§ 2. Elke belanghebbende kan kosteloos zijn klacht indienen bij de Hoge Raad voor de Justitie.
Om ontvankelijk te zijn, moeten de klachten schriftelijk, ondertekend en gedagtekend zijn door de klager of door zijn gemachtigde, en de volledige identiteit bevatten van de klager, alsook een bondige beschrijving van de feiten.
De klacht kan ook elektronisch worden ingediend. In dat geval kan de in § 4 bedoelde korpschef of hiërarchische meerdere, een schriftelijke bevestiging van de klacht vragen, die is ondertekend en gedagtekend door de klager of zijn gemachtigde.
§ 3. Elke overheid die een klacht ontvangt zoals bepaald bij § 1, eerste lid, deelt die integraal mee aan de Hoge Raad voor de Justitie.
§ 4. Na de klacht te hebben geregistreerd, zenden de advies- en onderzoekscommissies ze voor behandeling naar de korpschef of diens hiërarchische meerdere, die zij bevoegd acht om ze te behandelen. Tegelijk brengen ze de klager hiervan op de hoogte.
De registratie van de klacht, alsmede de behandeling ervan en de communicatie tussen de in het eerste lid bedoelde korpschef of hiërarchische meerdere en de advies- en onderzoekscommissies, geschieden volgens nadere regels welke de Koning bepaalt op voorstel van de advies- en onderzoekscommissies.
§ 5. De in § 4 bedoelde korpschef of hiërarchische meerdere bericht onverwijld ontvangst van de klacht en vermeldt hierbij de datum waarop de klacht werd ontvangen. Tegelijk brengt de in § 4 bedoelde korpschef of hiërarchische meerdere de klager ervan op de hoogte dat de klacht bij hem is aanhangig gemaakt. Op het ogenblik waarop de in § 4 bedoelde korpschef of hiërarchische meerdere dat nuttig acht, deelt hij de klacht mee aan de persoon tegen wie de klacht gericht is of aan de persoon voor wie de klacht bezwarend is.
De Koning regelt de procedure van interne klachtenbehandeling door de in § 4 bedoelde korpschef of hiërarchische meerdere, na advies van de Hoge Raad voor de Justitie. Elke beslissing wordt met redenen omkleed en wordt gewezen binnen drie maanden vanaf de ontvangst van de klacht. De in § 4 bedoelde korpschef of hiërarchische meerdere kan in voorkomend geval beslissen de klager, de persoon tegen wie de klacht gericht is of de persoon voor wie de klacht bezwarend is te horen en bijkomende inlichtingen te vragen. In dit geval kan de termijn van drie maanden tot vier maanden worden verlengd.
De in § 4 bedoelde korpschef of hiërarchische meerdere licht de advies- en onderzoekscommissies en de klager schriftelijk in over het gevolg dat aan de klacht is gegeven.
§ 6. Wanneer de advies- en onderzoekscommissies een klacht ontvangen die geen betrekking heeft op de werking van de rechterlijke orde, wordt de klager doorverwezen naar de bevoegde overheden, die de advies- en onderzoekscommissies op met redenen omklede wijze inlichten over het gevolg dat aan de klacht is gegeven.
Wanneer de advies- en onderzoekscommissies een klacht ontvangen als bedoeld in § 1, tweede lid, wordt tot niet-behandeling van de klacht besloten bij een met redenen omklede beslissing waartegen geen enkel beroep open staat. In voorkomend geval wordt de klager doorverwezen naar de bevoegde overheden, die de advies- en onderzoekscommissies op een met redenen omklede wijze inlichten over het gevolg dat aan de klacht is gegeven.
§ 7. De advies- en onderzoekscommissies behandelen zelf de klacht indien ze van mening zijn dat geen andere overheid bevoegd is of dat zij het beste geschikt zijn om ze te behandelen. Zij kunnen eveneens een in § 5 bedoelde klacht zelf onderzoeken wanneer ze niet binnen de vastgestelde termijn is behandeld.
De klachten die de advies- en onderzoekscommissies zelf behandelen, worden ter kennis gebracht van de korpschef van het rechtscollege en van de korpschef of hiërarchische meerdere van de persoon op wie de klacht betrekking heeft.
Onverminderd de bevoegdheden van de korpschef of de hiërarchische meerdere, delen de advies- en onderzoekscommissies de klacht, op het ogenblik waarop ze dit nuttig achten, mee aan de persoon tegen wie de klacht gericht is of voor wie de klacht bezwarend is.
De advies- en onderzoekscommissies kunnen beslissen om de klager, de persoon tegen wie de klacht gericht is of de persoon voor wie de klacht bezwarend is te horen. De advies- en onderzoekscommissies kunnen eveneens deze personen om bijkomende inlichtingen verzoeken, op voorwaarde dat hun korpschef of hiërarchische meerdere gelijktijdig wordt verwittigd.
De advies- en onderzoekscommissies doen in voorkomend geval aanbevelingen ter oplossing van het gerezen probleem.
De advies- en onderzoekscommissies brengen de klager schriftelijk op de hoogte van de genomen beslissing.
§ 8. Wanneer de klager na afloop van de in § 5 bedoelde procedure niet tevreden is met het antwoord van de in § 4 bedoelde korpschef of hiërarchische meerdere of wanneer deze zonder rechtvaardiging nalaat om binnen de vastgestelde termijn te antwoorden, kan de klager zich wenden tot de Hoge Raad voor de Justitie.
Op basis van de analyse van de klacht, doen de advies- en onderzoekscommissies in voorkomend geval aanbevelingen ter oplossing van het gerezen probleem.
§ 9. Op basis van de klachten kan de Verenigde advies- en onderzoekscommissie aanbevelingen ter verbetering van de algemene werking van de rechterlijke orde sturen aan de betrokken overheden, de minister van Justitie, de Kamer van volksvertegenwoordigers en de Senaat.
§ 10. De in artikel 259bis-7, § 2, 1°, bedoelde goedkeuring van de algemene vergadering is niet vereist voor de aanbevelingen van de advies- en onderzoekscommissies.
§ 11. De Verenigde advies- en onderzoekscommissie stelt minstens eenmaal per jaar een schriftelijk verslag op over de opvolging van de ontvangen klachten.]1
----------
(
1)<W
2014-04-04/44, art. 2, 193; Inwerkingtreding : onbepaald>
Art. 259bis16.<Ingevoegd bij W 1998-12-22/47, art. 45,
Inwerkingtreding : 01-03-1999> § 1. De verenigde advies- en onderzoekscommissie kan met uitsluiting van strafrechtelijke en tuchtrechtelijke bevoegdheden een bijzonder onderzoek instellen naar de werking van de rechterlijke orde.
Dit onderzoek gebeurt hetzij ambtshalve na voorafgaande goedkeuring door de meerderheid van de leden van de verenigde advies- en onderzoekscommissie, hetzij op verzoek van de Minister van Justitie of de meerderheid van de leden van de Kamer van volksvertegenwoordigers of van de Senaat.
§ 2. Het onderzoek wordt in opdracht van de verenigde advies- en onderzoekscommissie uitgevoerd door de bevoegde korpschef of hiërarchische meerdere die hierover schriftelijk verslag uitbrengt binnen de door de verenigde advies- en onderzoekscommissie vastgestelde termijn.
§ 3. Het onderzoek wordt uitzonderlijk door de verenigde advies- en onderzoekscommissie zelf uitgevoerd na voorafgaande goedkeuring door twee derden van haar leden wanneer :
1° de Minister van Justitie dit bij zijn verzoek heeft gevraagd;
2° het gelet op het onderwerp van het onderzoek niet raadzaam is dit op te dragen aan de korpschef of de hiërarchische meerdere bedoeld in § 2 of het onderzoek door dezen niet naar behoren is of wordt gevoerd.
De Minister van Justitie wordt hiervan voor aanvang van het onderzoek in kennis gesteld.
De verenigde advies- en onderzoekscommissie voert het onderzoek onder leiding van een lid-magistraat en kan :
1° zich ter plaatse begeven teneinde alle nuttige vaststellingen te doen, zonder te kunnen overgaan tot huiszoeking;
2° [
1 ...]
1 gerechtelijke dossiers raadplegen en zich deze ter plaatse doen overleggen teneinde er kennis van te nemen alsook uittreksels en kopies ervan nemen of zich deze kosteloos doen bezorgen;
3° [
1 leden van de rechterlijke orde of elke andere persoon waarvan het horen nuttig is bij wijze van inlichting horen, in voorkomend geval, onder ede.]
1 In voorkomend geval is het deze [
1 personen]
1 toegestaan verklaringen af te leggen die gedekt zijn door het beroepsgeheim.
§ 4. De verenigde advies- en onderzoekscommissie stelt over elk onderzoek een verslag op dat wordt goedgekeurd met een meerderheid van twee derden van haar leden.
----------
(
1)<W
2019-03-23/03, art. 21, 223; Inwerkingtreding : 01-01-2020>
Art. 259bis17.<Ingevoegd bij W 1998-12-22/47, art. 45,
Inwerkingtreding : 01-03-1999> § 1. De betrokken commissie heeft in het kader van de uitoefening van de bevoegdheden bedoeld in de artikelen 259bis-11 tot 259bis-16 tevens het recht de werking van de rechterlijke orde door te lichten, zonder zich te kunnen mengen in de [
1 inhoudelijke]
1 behandeling van lopende dossiers.
§ 2. (...) <W 2003-05-03/45, art. 16, 110;
Inwerkingtreding : 02-06-2003>
----------
(
1)<W
2019-03-23/03, art. 22, 223; Inwerkingtreding : 01-01-2020>
Art. 259bis18.<W 2002-12-19/59, art. 6, 101; 16-01-2003> § 1. De adviezen en voorstellen bedoeld in artikel 259bis -12, § 1, en de verslagen bedoeld in de artikelen 259bis -14, § 3, 259bis -15, § 7, en 259bis -16, § 4, worden ter goedkeuring overgezonden aan de algemene vergadering, die ze vervolgens meedeelt aan de Minister van Justitie, aan de Kamer van volksvertegenwoordigers, aan de Senaat, alsook aan de korpschefs van de hoven en van het openbaar ministerie bij deze hoven.
§ 2. Een goedkeuring van de algemene vergadering is niet vereist voor de adviezen met spoedeisend karakter aan de verenigde advies- en onderzoekscommissie gevraagd door de minister van Justitie of door de meerderheid van de leden van de Kamer van volksvertegenwoordigers of van de Senaat. Het spoedeisend karakter wordt bepaald door de verzoekende instantie.
Het spoedeisend karakter moet gemotiveerd worden, met uiteenzetting van de uitzonderlijke omstandigheden.
In dat geval wordt onverwijld door de verenigde advies- en onderzoekscommissie aan de leden van de algemene vergadering mededeling gedaan van het verzoek om spoedadvies, en de tekst van het voorstel of ontwerp waarover het advies wordt gevraagd op basis van artikel 259bis -12, § 1.
De termijnen waarbinnen de adviezen moeten worden afgeleverd, maken het voorwerp uit van een protocolakkoord tussen de minister van Justitie, de Kamer van volksvertegenwoordigers, de Senaat en de Hoge Raad voor de Justitie.
De leden van de algemene vergadering kunnen hun opmerkingen schriftelijk en binnen de vooropgestelde termijn overzenden aan de verenigde advies- en onderzoekscommissie, die hierover overlegt. Een samenvatting van de opmerkingen wordt toegevoegd aan het advies.
Het advies en de samenvatting van de opmerkingen worden overgezonden aan de verzoekende instantie en aan de leden van de algemene vergadering.
Afdeling VIII. - <Ingevoegd bij W 1998-12-22/47, art. 45,
Inwerkingtreding : 01-03-1999> Gemeenschappelijke bepalingen.
Art. 259bis19.<Ingevoegd bij W 1998-12-22/47, art. 45,
Inwerkingtreding : 01-03-1999> § 1. Het is de leden van de Hoge Raad verboden deel te nemen aan een beraadslaging of een beslissing over zaken waarbij zij een persoonlijk en rechtstreeks belang hebben, waarbij hun bloed- of aanverwanten tot in de vierde graad of de personen met wie zij een feitelijk gezin vormen een persoonlijk en rechtstreeks belang hebben of waarbij zij in een professionele hoedanigheid betrokken zijn of zijn geweest.
§ 2. Wanneer een lid van de Hoge Raad bij de uitoefening van zijn opdrachten kennis krijgt van een misdaad of een wanbedrijf, moet hij overeenkomstig artikel 29 van het Wetboek van Strafvordering de bevoegde procureur des Konings onverwijld in kennis stellen.
(§ 2bis. Wanneer de Hoge Raad bij het uitvoeren van zijn opdrachten van mening is dat een van zijn leden behorend tot de Rechterlijke Orde, een magistraat, een lid van de griffies en parketsecretariaten, een lid van het personeel van de griffies en de parketsecretariaten of een verstrekker van het advies bedoeld in de artikelen 259ter, § 1, en 259quater, § 1, niet voldoet aan de plichten van zijn ambt of weigert zijn medewerking te verlenen, brengt de Hoge Raad dit in voorkomend geval ter kennis van de bevoegde tuchtoverheden met het verzoek te onderzoeken of een tuchtprocedure dient te worden ingesteld. Hij deelt dit terzelfder tijd mee aan de Minister van Justitie.
Wanneer de Hoge Raad dezelfde vaststelling doet omtrent zijn andere leden, deelt hij dit terzelfder tijd mee aan de voorzitter van de Senaat.
De tuchtoverheden stellen de Hoge Raad op een met redenen omklede wijze in kennis van het gevolg dat hieraan is gegeven.) <W 2003-05-03/45, art. 17, 110;
Inwerkingtreding : 02-06-2003>
[
1 Een in artikel 259bis-5, § 1, bedoeld orgaan dat vaststelt dat een magistraat zijn medewerking weigert te verlenen aan de uitoefening van de in artikelen 259bis-10, 259bis-12, 259bis-14, 259bis-15, 259bis-16 en 259bis-17, bedoelde bevoegdheden van de Hoge Raad kan de zaak doorverwijzen naar de tuchtrechtbank en maakt haar in dat geval de uiteenzetting van de feiten en de middelen over. Het betrokken orgaan brengt de minister bevoegd voor Justitie terzelfder tijd op de hoogte van deze doorverwijzing.]
1 § 3. Artikel 458 van het Strafwetboek is van toepassing op de leden van de Hoge Raad, op hun opvolgers, op de deskundigen en op het personeel van de Raad voor alle gegevens waarvan zij kennis nemen in het kader van de uitoefening van hun opdrachten in de Hoge Raad.
----------
(
1)<W
2019-03-23/03, art. 23, 223; Inwerkingtreding : 01-01-2020>
Art. 259bis20. <Ingevoegd bij W 1998-12-22/47, art. 45,
Inwerkingtreding : 01-03-1999> § 1. De Hoge Raad moet steeds in kennis worden gesteld van een tuchtprocedure tegen een van zijn leden, alsook van de redenen die aan deze procedure ten grondslag liggen.
Ingeval de Hoge Raad van oordeel is dat de tuchtprocedure steunt op de activiteiten die betrokkene in de Raad uitoefent, voegt hij zijn advies bij het dossier betreffende de procedure.
§ 2. De bepalingen van § 1 zijn van toepassing op voormalige leden van de Hoge Raad gedurende vier jaren te rekenen van de beëindiging van hun mandaat.
Art. 259bis21. <Ingevoegd bij W 1998-12-22/47, art. 45,
Inwerkingtreding : 01-03-1999> § 1. (De magistraten die lid zijn van het bureau hebben op jaarbasis recht op een toelage van 15.000 EUR. De niet-magistraten die lid zijn van het bureau genieten een wedde die gelijk staat met die van kamervoorzitter in het hof van beroep met eenentwintig jaar nuttige anciënniteit.
Artikel 362 is van toepassing op het in het vorige lid vermelde bedrag.) <W 2002-12-19/59, art. 7, 101; 16-01-2003>
§ 2. De leden van de Hoge Raad die geen lid zijn van het bureau hebben voor hun werkzaamheden in de Hoge Raad en de commissies recht op een presentiegeld waarvan het bedrag per gepresteerde dag niet meer mag bedragen dan 1/30 van de maandelijkse toelage toegekend aan (de leden van het bureau die geen magistraat zijn), dat geen magistraat is. Werkzaamheden die per dag minder dan vier uur bestrijken, geven recht op de helft van bovenvermelde maximumtoelage. <W 2002-12-19/59, art. 7, 101; 16-01-2003>
§ 3. De leden van de Hoge Raad hebben recht op de vergoedingen voor de reis- en verblijfkosten overeenkomstig de bepalingen die van toepassing zijn op het personeel van de ministeries. De personen die niet tot het bestuur behoren of voor wie de rang waartoe hun graad behoort niet is bepaald, worden gelijkgesteld met ambtenaren van rang 13. De voorzitter wordt gelijkgesteld met een ambtenaar van rang 17.
(§ 4. De Hoge Raad kan aan zijn leden een vergoeding per uur toekennen voor de werkzaamheden verricht buiten de lokalen van de Hoge Raad, die betrekking hebben op de verbetering van de examens en de vergelijkende examens alsook voor het onderzoek van klachten voor zover deze prestaties niet worden vergoed op grond van §§ 2 en 3.) <W 2000-07-17/34, art. 4, 080;
Inwerkingtreding : 02-08-2000>
Art. 259bis22.<Ingevoegd bij W 1998-12-22/47, art. 45,
Inwerkingtreding : 01-03-1999> § 1. De zetel van de Hoge Raad is gevestigd in het administratief arrondissement Brussel-Hoofdstad.
§ 2. [
1 Onverminderd de bevoegdheid van de Kamer van volksvertegenwoordigers om de begrotingsvoorstellen van de Hoge Raad voor de Justitie te onderzoeken en zijn begroting goed te keuren alsook de regelmatigheid van de uitvoering ervan te controleren en de rekeningen op hun regelmatigheid te verifiëren en goed te keuren, worden de kredieten voor deze begroting uitgetrokken als dotatie op de algemene uitgavenbegroting van het Rijk.]
1 ----------
(
1)<W
2009-06-18/04, art. 2, 157; Inwerkingtreding : 12-07-2009>
HOOFDSTUK Vter. - <Ingevoegd bij W 1998-12-22/47, art. 46,
Inwerkingtreding : 02-08-2000> Benoemings- en aanwijzingsprocedure.
Afdeling I. - <Ingevoegd bij W 1998-12-22/47, art. 46,
Inwerkingtreding : 02-08-2000> Benoemingen.
Art. 259ter.<Ingevoegd bij W 1998-12-22/47, art. 46,
Inwerkingtreding : 02-08-2000> § 1. Vooraleer de Koning tot een benoeming bedoeld in artikel 58bis, 1° overgaat, vraagt de Minister van Justitie binnen [
2 vijfendertig]
2 dagen na de bekendmaking van de vacature in het Belgisch Staatsblad, [
2 voor de kandidaturen die hij ontvankelijk heeft verklaard overeenkomstig de voorwaarden bedoeld in de artikelen 287sexies en 216bis,]
2 een gemotiveerd schriftelijk advies (overeenkomstig een door de Minister van Justitie, op voorstel van de Hoge Raad voor de Justitie, bepaald standaardformulier) aan : <W 2003-05-03/45, art. 18, 111;
Inwerkingtreding : onbepaald, uiterlijk op 02-06-2004>
1° de korpschef van het rechtscollege of van het openbaar ministerie bij dat rechtscollege waar de benoeming moet geschieden, behoudens wanneer het een benoeming tot raadsheer in het Hof van Cassatie, raadsheer of plaatsvervangend raadsheer in het hof van beroep of raadsheer in het arbeidshof betreft;
2° de korpschef van het rechtscollege of van het openbaar ministerie bij dat rechtscollege waar de kandidaat werkzaam is, hetzij als magistraat, hetzij als plaatsvervangend magistraat (hetzij als referendaris of parketjurist, hetzij als gerechtelijk stagiair); <W 2003-05-03/45, art. 18, 110;
Inwerkingtreding : 02-06-2003>
(Voor de magistraten die met toepassing van artikel 144bis, § 3, eerste en tweede lid, belast zijn met een opdracht, verstrekt de federale procureur advies indien de betrokkene deze opdracht voltijds uitoefent. Wordt de opdracht niet voltijds uitgeoefend, dan heeft het advies van de federale procureur betrekking op de deeltijds uitgeoefende opdracht en wordt het toegevoegd aan dat van de korpschef.) <W 2001-06-21/42, art. 15, 085;
Inwerkingtreding : 21-05-2002>
3° een vertegenwoordiger van de balie aangewezen door de orde van advocaten van het gerechtelijk arrondissement waar de kandidaat werkzaam is, hetzij als advocaat, hetzij als magistraat. Voor het gerechtelijk arrondissement Brussel geeft al naar gelang de kandidaat ingeschreven is op het tableau van de Nederlandstalige of Franstalige orde van advocaten of de magistraat behoort tot de Nederlandstalige of Franstalige taalrol, hetzij de vertegenwoordiger van de Nederlandstalige orde, hetzij de vertegenwoordiger van de Franstalige orde advies.
De korpschef van een rechtscollege of het openbaar ministerie bij een rechtscollege met zetel te Brussel die niet wettelijk tweetalig is, wijst een titularis van een adjunct-mandaat van de andere taalrol aan om hem bij te staan bij het inwinnen van inlichtingen en doornemen van de stukken voor het verstrekken van advies over de kandidaten behorend tot de andere taalrol.
(Ingeval de in het eerste lid bedoelde korpschefs om welke reden dan ook in de onmogelijkheid zijn om advies te verstrekken, wordt het advies bedoeld in het eerste lid, 1° en 2°, verstrekt door de in [
1 artikel 319, eerste lid, tweede zin, of 319, tweede lid, tweede zin]
1 bedoelde magistraat.) <W 2003-05-03/45, art. 18, 110;
Inwerkingtreding : 02-06-2003>
(Is de kandidaat hoogleraar dan vraagt de Minister van Justitie overeenkomstig het bepaalde in § 1, eerste lid, het advies van zijn decaan en van de rector of van een van beiden indien de kandidaat zelf decaan of rector is.
De personen bedoeld in deze paragraaf dienen zich ervan te onthouden advies te verstrekken telkens er een persoonlijk of strijdig belang bestaat. Zij kunnen inzonderheid geen advies verstrekken over bloed- en aanverwanten tot in de vierde graad noch over personen met wie zij een feitelijk gezin vormen. In die gevallen wordt het advies bedoeld in het eerste lid, 1° en 2°, verstrekt door de in [
1 artikel 319, eerste lid, tweede zin, of 319, tweede lid, tweede zin]
1, bedoelde magistraat. Indien deze laatste omwille van de hiervoor vermelde redenen evenmin advies kan verstrekken, dan wordt het advies verstrekt door de korpschef van het onmiddellijk hogere rechtscollege of voor wat het Hof van Cassatie betreft, door de algemene vergadering [
1 of de korpsvergadering]
1.) <W 2003-05-03/45, art. 18, 110;
Inwerkingtreding : 02-06-2003>
§ 2. De adviezen worden binnen dertig dagen na het verzoek om advies bedoeld in § 1 door de adviesverlenende instanties [
2 ...]
2 overgezonden aan de Minister van Justitie en in afschrift [
2 langs elektronische weg tegen ontvangstbewijs]
2 meegedeeld aan de betrokken kandidaat. [
2 ...]
2.
[
2 Onverminderd de toepassing van artikel 259bis-19, § 2bis, wordt, bij gebrek aan advies binnen de vastgestelde termijn of bij gebrek aan gebruik van het standaardformulier, aan dat advies voorbijgegaan, hetgeen uiterlijk acht dagen na het verstrijken van die termijn door de minister van Justitie langs elektronische weg tegen ontvangstbewijs wordt meegedeeld aan de betrokken kandidaat.]
2 De kandidaten beschikken op straffe van verval over een termijn van vijftien dagen te rekenen van de kennisgeving van de adviezen om hun opmerkingen aan de Minister van Justitie [
2 langs elektronische weg]
2 mee te delen. Wanneer een of meerdere adviezen niet tijdig zijn uitgebracht, dienen zij dit te doen binnen [
2 tachtig]
2 dagen na de bekendmaking bedoeld in § 1.
([
4 Onverminderd de toepassing van artikel 259bis-6, § 4 bestaat het benoemingsdossier]
4 uitsluitend, al naargelang het geval, uit de volgende stukken :
a) [
2 de kandidatuur met de stavingsstukken bedoeld in artikel 287sexies, derde of achtste lid, met betrekking tot de studies en beroepservaring;]
2 b) het curriculum vitae;
c) de schriftelijke adviezen bedoeld in § 1 en in voorkomend geval de opmerkingen van de kandidaat [
2 , alsmede de stukken waaruit de ontvangst van deze adviezen door de kandidaat blijkt]
2;
d) (het eindverslag van de gerechtelijke stage opgemaakt door de bevoegde evaluatiecommissie) [
3 , het getuigschrift waaruit blijkt dat de gerechtelijke stage met vrucht is voltooid]
3 [
2 en de stageverslagen opgesteld door de stagemeesters]
2; <W
2007-01-31/30, art. 45, 146;
Inwerkingtreding : onbepaald, ten laatste op 02-02-2008>
e) de definitieve beoordeling in het evaluatiedossier;
f) [
2 een uittreksel uit het strafregister dat dateert van na de bekendmaking bedoeld in paragraaf 1, eerste lid.]
2 § 3. Voor een benoeming tot raadsheer in het Hof van Cassatie, raadsheer of plaatsvervangend raadsheer in het hof van beroep of raadsheer in het arbeidshof, zendt de Minister van Justitie binnen [
2 negentig]
2 dagen te rekenen van de bekendmaking bedoeld in § 1 aan de algemene vergadering van het rechtscollege waar de benoeming moet geschieden voor elke kandidaat het benoemingsdossier over met het verzoek een gemotiveerd advies uit te brengen over elk van de kandidaten; dit advies wordt bij hun dossier gevoegd.
De algemene vergadering hoort de kandidaten die haar binnen [
2 negentig]
2 dagen te rekenen van de bekendmaking van de vacature als bedoeld in § 1 daarom [
2 langs elektronische weg]
2 hebben verzocht.
Voor het hof van beroep en het arbeidshof te Brussel worden de adviezen goedgekeurd met een meerderheid van twee derden van de leden van de algemene vergadering.
De algemene vergadering zendt binnen dertig dagen na het verzoek om advies de gemotiveerde adviezen [
2 ...]
2 aan de Minister van Justitie over en deelt een afschrift [
2 langs elektronische weg tegen ontvangstbewijs]
2 mee aan de betrokken kandidaten. [
2 ...]
2.
[
2 Bij gebrek aan adviezen binnen de vastgestelde termijn over elke kandidaat of bij gebrek aan gebruik van het standaardformulier, wordt aan dat advies voorbijgegaan, hetgeen uiterlijk acht dagen na het verstrijken van die termijn door de minister van Justitie langs elektronische weg tegen ontvangstbewijs wordt meegedeeld aan de betrokken kandidaten.]
2 [
2 De kandidaten beschikken op straffe van verval over een termijn van vijftien dagen te rekenen van de kennisgeving van het advies van de algemene vergadering om hun opmerkingen aan de minister van Justitie langs elektronische weg mee te delen. Wanneer het advies niet tijdig is uitgebracht, dienen zij dit te doen binnen honderdvijfendertig dagen na de bekendmaking bedoeld in paragraaf 1.]
2 § 4. Binnen [
2 negentig]
2 dagen te rekenen van de bekendmaking bedoeld in § 1 zendt de Minister van Justitie aan de bevoegde benoemingscommissie voor [
2 de kandidaten wier kandidatuur ontvankelijk werd verklaard]
2 het benoemingsdossier over met het verzoek over te gaan tot een voordracht van een kandidaat.
In geval van tussenkomst van de algemene vergadering bedoeld in § 3 (en van het college van procureurs-generaal bedoeld in artikel 259sexies, § 1), wordt deze termijn verlengd met [
2 vijfenvijftig dagen]
2. <W 2003-05-03/45, art. 18, 110;
Inwerkingtreding : 02-06-2003>
Met uitzondering van de gerechtelijke stagiairs moeten de kandidaten, al naar gelang, uiterlijk op het einde van de termijn bedoeld in het eerste en het tweede lid voldoen aan de benoemingsvoorwaarden. De gerechtelijke stagiairs (kunnen zich ten vroegste [
3 vijf maanden]
3 voor het einde van de gerechtelijke stage kandidaat stellen en ze) moeten aan de benoemingsvoorwaarden voldoen op het ogenblik van de benoeming. <W 2003-05-03/45, art. 18, 110;
Inwerkingtreding : 02-06-2003>
De benoemingscommissie hoort de kandidaten die binnen [
2 negentig]
2 dagen te rekenen van de bekendmaking van de vacature als bedoeld in § 1, haar daarom [
2 langs elektronische weg]
2 hebben verzocht. In geval van tussenkomst van de algemene vergadering bedoeld in § 3 (of van het college van procureurs-generaal bedoeld in artikel 259sexies, § 1) wordt deze termijn verlengd met [
2 vijfenvijftig dagen]
2. <W 2003-05-03/45, art. 18, 110;
Inwerkingtreding : 02-06-2003>
(De benoemingscommissie kan ambtshalve beslissen om alle kandidaten [
2 wier kandidatuur ontvankelijk werd verklaard]
2 te horen.
De benoemingscommissie nodigt de kandidaten uit [
2 langs elektronische weg]
2 waarin de plaats en het tijdstip waarop zij zich moeten aanbieden, worden vermeld.
(Van het onderhoud met de kandidaat wordt een geluidsopname gemaakt. Die opname wordt door de Hoge Raad voor de Justitie samen met het dossier over de voordracht bewaard.
Het op deze manier opgenomen onderhoud wordt uitgetikt wanneer de kandidaat bij de Raad van State beroep instelt tegen de benoeming voor de functie waarvoor hij zich kandidaat stelde. Op dezelfde wijze wordt het onderhoud van de kandidaat die tot de genoemde functie werd benoemd, uitgetikt. Daartoe zendt de Minister van Justitie een kopie van het bij de Raad van State ingestelde beroep aan de voorzitter van de betrokken benoemingscommissie. De uitgetikte tekst wordt door de voorzitter en een lid van de benoemingscommissie gelijkluidend verklaard en door tussenkomst van de Minister van Justitie overgezonden aan de Raad van State.) <W 2004-07-09/31, art. 6, 119;
Inwerkingtreding : 15-07-2004>
Een kandidaat die niet verschijnt op het door de benoemingscommissie bepaalde tijdstip wordt, behoudens in geval van overmacht, geacht te verzaken aan de mogelijkheid om gehoord te worden. In geval van overmacht, die soeverein door de benoemingscommissie wordt beoordeeld, wordt de kandidaat opnieuw opgeroepen, voor zover daardoor geen afbreuk wordt gedaan aan de termijn waarover de benoemingscommissie beschikt om de voordracht te doen.) <W 2003-05-03/45, art. 18, 111;
Inwerkingtreding : onbepaald, uiterlijk op 02-06-2004>
De voordracht gebeurt bij meerderheid van twee derden van de uitgebrachte stemmen op grond van criteria die betrekking hebben op de bekwaamheid en geschiktheid van de kandidaat.
In geval van een vacature voor de ambten bedoeld in artikel 43, § 4, van de wet van 15 juni 1935 op het gebruik der talen in gerechtszaken, geschiedt de voordracht door de verenigde benoemingscommissie bij meerderheid van twee derden van de stemmen uitgebracht binnen elke benoemingscommissie.
Van de met redenen omklede voordracht wordt een proces-verbaal opgemaakt dat door de voorzitter en een lid van de benoemingscommissie wordt ondertekend.
Binnen veertig dagen na het verzoek tot voordracht deelt de benoemingscommissie [
2 langs elektronische weg tegen ontvangstbewijs]
2 de lijst met de voorgedragen kandidaat en de niet-voorgedragen kandidaten, en het proces-verbaal van voordracht mee aan de Minister van Justitie. Een afschrift van de lijst wordt [
2 langs elektronische weg]
2 aan de kandidaten meegedeeld (evenals aan de korpschef van de vacature en de korpschef van de voorgedragen kandidaat). <W 2003-05-03/45, art. 18, 110;
Inwerkingtreding : 02-06-2003>
(Wordt geen voordracht meegedeeld binnen de voorgeschreven termijn, dan kan de Minister van Justitie vanaf de veertigste dag tot de vijfenvijftigste dag na het verzoek tot voordracht, de benoemingscommissie [
2 langs elektronische weg]
2 aanmanen om een voordracht te doen. De benoemingscommissie beschikt over vijftien dagen vanaf de verzending van de aanmaning om vooralsnog een voordracht te doen.) <W 2003-05-03/45, art. 18, 110;
Inwerkingtreding : 02-06-2003>
Wordt geen voordracht meegedeeld binnen de voorgeschreven termijn (of binnen de ingevolge aanmaning verlengde termijn), dan brengt de Minister van Justitie dit binnen vijftien dagen [
2 langs elektronische weg]
2 ter kennis van de kandidaten en wordt een nieuwe oproep tot de kandidaten in het Belgisch Staatsblad bekendgemaakt. <W 2003-05-03/45, art. 18, 110;
Inwerkingtreding : 02-06-2003>
§ 5. [
2 De Koning beschikt vanaf de ontvangst van de voordracht over vijftig dagen om een beslissing te nemen en deze langs elektronische weg mee te delen aan de benoemingscommissie, aan de kandidaten, aan de korpschef van het rechtscollege of van het openbaar ministerie bij het rechtscollege waar de benoeming moet geschieden, aan de korpschef van de kandidaat en aan de procureur-generaal van de plaats waar de eed moet worden afgelegd.]
2 In geval van gemotiveerde weigering beschikt de benoemingscommissie vanaf de ontvangst van deze beslissing over vijftien dagen om een nieuwe voordracht te doen overeenkomstig de nadere regels bepaald in § 4. (De gemotiveerde weigeringsbeslissing wordt [
2 langs elektronische weg tegen ontvangstbewijs]
2 meegedeeld aan de benoemingscommissie en aan de voorgedragen kandidaat. De korpschef van het rechtscollege of van het openbaar ministerie bij dat rechtscollege waar de benoeming moet geschieden, de korpschef van de voorgedragen kandidaat en andere kandidaten worden [
2 langs elektronische weg]
2 op de hoogte gebracht van de weigeringsbeslissing.) <W 2003-05-03/45, art. 18, 110;
Inwerkingtreding : 02-06-2003>
[
2 Telkens wanneer de Koning niet beslist binnen de termijn van vijftig dagen, beschikken de betrokken benoemingscommissie en de kandidaten vanaf de vijfenvijftigste dag over een termijn van vijftien dagen om langs elektronische weg een aanmaning aan de minister van Justitie te betekenen.]
2. Wanneer de Koning binnen vijftien dagen na de betekening geen beslissing treft, wordt zijn stilzwijgen geacht een afwijzende beslissing te zijn waartegen beroep bij de Raad van State kan worden ingesteld. Bij ontstentenis van tijdige aanmaning en zo het een eerste voordracht betreft, doet de benoemingscommissie een nieuwe voordracht, overeenkomstig het bepaalde in het tweede lid; zo het geen eerste voordracht betreft, wordt een nieuwe oproep tot de kandidaten bekendgemaakt.
----------
(
1)<W
2014-05-08/02, art. 9, 185; Inwerkingtreding : 01-04-2014>
(
2)<W
2016-05-04/03, art. 52, 203; Inwerkingtreding : 23-05-2016>
(
3)<W
2017-07-06/24, art. 245, 211; Inwerkingtreding : 03-08-2017>
(
4)<W
2019-03-23/03, art. 24, 223; Inwerkingtreding : 01-01-2020>
Art. 259ter TOEKOMSTIG RECHT.
<Ingevoegd bij W 1998-12-22/47, art. 46, Inwerkingtreding : 02-08-2000> § 1. Vooraleer de Koning tot een benoeming bedoeld in artikel 58bis, 1° overgaat, vraagt de Minister van Justitie binnen [2 vijfendertig]2 dagen na de bekendmaking van de vacature in het Belgisch Staatsblad, [2 voor de kandidaturen die hij ontvankelijk heeft verklaard overeenkomstig de voorwaarden bedoeld in de artikelen 287sexies en 216bis,]2 een gemotiveerd schriftelijk advies (overeenkomstig een door de Minister van Justitie, op voorstel van de Hoge Raad voor de Justitie, bepaald standaardformulier) aan : <W 2003-05-03/45, art. 18, 111; Inwerkingtreding : onbepaald, uiterlijk op 02-06-2004>
1° de korpschef van het rechtscollege of van het openbaar ministerie bij dat rechtscollege waar de benoeming moet geschieden, behoudens wanneer het een benoeming tot raadsheer in het Hof van Cassatie, raadsheer of plaatsvervangend raadsheer in het hof van beroep of raadsheer in het arbeidshof betreft;
2° de korpschef van het rechtscollege of van het openbaar ministerie bij dat rechtscollege waar de kandidaat werkzaam is, hetzij als magistraat, hetzij als plaatsvervangend magistraat (hetzij als referendaris of parketjurist, hetzij als gerechtelijk stagiair); <W 2003-05-03/45, art. 18, 110; Inwerkingtreding : 02-06-2003>
(Voor de magistraten die met toepassing van artikel 144bis, § 3, eerste en tweede lid, belast zijn met een opdracht, verstrekt de federale procureur advies indien de betrokkene deze opdracht voltijds uitoefent. Wordt de opdracht niet voltijds uitgeoefend, dan heeft het advies van de federale procureur betrekking op de deeltijds uitgeoefende opdracht en wordt het toegevoegd aan dat van de korpschef.) <W 2001-06-21/42, art. 15, 085; Inwerkingtreding : 21-05-2002>
3° een vertegenwoordiger van de balie aangewezen door de orde van advocaten van het gerechtelijk arrondissement waar de kandidaat werkzaam is, hetzij als advocaat, hetzij als magistraat. Voor het gerechtelijk arrondissement Brussel geeft al naar gelang de kandidaat ingeschreven is op het tableau van de Nederlandstalige of Franstalige orde van advocaten of de magistraat behoort tot de Nederlandstalige of Franstalige taalrol, hetzij de vertegenwoordiger van de Nederlandstalige orde, hetzij de vertegenwoordiger van de Franstalige orde advies.
De korpschef van een rechtscollege of het openbaar ministerie bij een rechtscollege met zetel te Brussel die niet wettelijk tweetalig is, wijst een titularis van een adjunct-mandaat van de andere taalrol aan om hem bij te staan bij het inwinnen van inlichtingen en doornemen van de stukken voor het verstrekken van advies over de kandidaten behorend tot de andere taalrol.
(Ingeval de in het eerste lid bedoelde korpschefs om welke reden dan ook in de onmogelijkheid zijn om advies te verstrekken, wordt het advies bedoeld in het eerste lid, 1° en 2°, verstrekt door de in [1 artikel 319, eerste lid, tweede zin, of 319, tweede lid, tweede zin]1 bedoelde magistraat.) <W 2003-05-03/45, art. 18, 110; Inwerkingtreding : 02-06-2003>
(Is de kandidaat hoogleraar dan vraagt de Minister van Justitie overeenkomstig het bepaalde in § 1, eerste lid, het advies van zijn decaan en van de rector of van een van beiden indien de kandidaat zelf decaan of rector is.
De personen bedoeld in deze paragraaf dienen zich ervan te onthouden advies te verstrekken telkens er een persoonlijk of strijdig belang bestaat. Zij kunnen inzonderheid geen advies verstrekken over bloed- en aanverwanten tot in de vierde graad noch over personen met wie zij een feitelijk gezin vormen. In die gevallen wordt het advies bedoeld in het eerste lid, 1° en 2°, verstrekt door de in [1 artikel 319, eerste lid, tweede zin, of 319, tweede lid, tweede zin]1, bedoelde magistraat. Indien deze laatste omwille van de hiervoor vermelde redenen evenmin advies kan verstrekken, dan wordt het advies verstrekt door de korpschef van het onmiddellijk hogere rechtscollege of voor wat het Hof van Cassatie betreft, door de algemene vergadering [1 of de korpsvergadering]1.) <W 2003-05-03/45, art. 18, 110; Inwerkingtreding : 02-06-2003>
§ 2. De adviezen worden binnen dertig dagen na het verzoek om advies bedoeld in § 1 door de adviesverlenende instanties [2 ...]2 overgezonden aan de Minister van Justitie en in afschrift [2 langs elektronische weg tegen ontvangstbewijs]2 meegedeeld aan de betrokken kandidaat. [2 ...]2.
[2 Onverminderd de toepassing van artikel 259bis-19, § 2bis, wordt, bij gebrek aan advies binnen de vastgestelde termijn of bij gebrek aan gebruik van het standaardformulier, aan dat advies voorbijgegaan, hetgeen uiterlijk acht dagen na het verstrijken van die termijn door de minister van Justitie langs elektronische weg tegen ontvangstbewijs wordt meegedeeld aan de betrokken kandidaat.]2
De kandidaten beschikken op straffe van verval over een termijn van vijftien dagen te rekenen van de kennisgeving van de adviezen om hun opmerkingen aan de Minister van Justitie [2 langs elektronische weg]2 mee te delen. Wanneer een of meerdere adviezen niet tijdig zijn uitgebracht, dienen zij dit te doen binnen [2 tachtig]2 dagen na de bekendmaking bedoeld in § 1.
(Het benoemingsdossier bestaat uitsluitend, al naargelang het geval, uit de volgende stukken :
a) [2 de kandidatuur met de stavingsstukken bedoeld in artikel 287sexies, derde of achtste lid, met betrekking tot de studies en beroepservaring;]2
b) het curriculum vitae;
c) de schriftelijke adviezen bedoeld in § 1 en in voorkomend geval de opmerkingen van de kandidaat [2 , alsmede de stukken waaruit de ontvangst van deze adviezen door de kandidaat blijkt]2;
d) (het eindverslag van de gerechtelijke stage opgemaakt door de bevoegde evaluatiecommissie) [2 en de stageverslagen opgesteld door de stagemeesters]2; <W 2007-01-31/30, art. 45, 146; Inwerkingtreding : onbepaald, ten laatste op 02-02-2008>
e) de definitieve beoordeling in het evaluatiedossier;
f) [2 een uittreksel uit het strafregister dat dateert van na de bekendmaking bedoeld in paragraaf 1, eerste lid.]2
§ 3. Voor een benoeming tot raadsheer in het Hof van Cassatie, raadsheer of plaatsvervangend raadsheer in het hof van beroep of raadsheer in het arbeidshof, zendt de Minister van Justitie binnen [2 negentig]2 dagen te rekenen van de bekendmaking bedoeld in § 1 aan de algemene vergadering van het rechtscollege waar de benoeming moet geschieden voor elke kandidaat het benoemingsdossier over [3 met het verzoek een met redenen omkleed schriftelijk advies overeenkomstig een door de minister van Justitie, op voorstel van de Hoge Raad voor de Justitie, bepaald standaardformulier uit te brengen over elk van de kandidaten;]3; dit advies wordt bij hun dossier gevoegd.
De algemene vergadering hoort de kandidaten die haar binnen [2 negentig]2 dagen te rekenen van de bekendmaking van de vacature als bedoeld in § 1 daarom [2 langs elektronische weg]2 hebben verzocht.
Voor het hof van beroep en het arbeidshof te Brussel worden de adviezen goedgekeurd met een meerderheid van twee derden van de leden van de algemene vergadering.
De algemene vergadering zendt binnen dertig dagen na het verzoek om advies de gemotiveerde adviezen [2 ...]2 aan de Minister van Justitie over en deelt een afschrift [2 langs elektronische weg tegen ontvangstbewijs]2 mee aan de betrokken kandidaten. [2 ...]2.
[2 Bij gebrek aan adviezen binnen de vastgestelde termijn over elke kandidaat of bij gebrek aan gebruik van het standaardformulier, wordt aan dat advies voorbijgegaan, hetgeen uiterlijk acht dagen na het verstrijken van die termijn door de minister van Justitie langs elektronische weg tegen ontvangstbewijs wordt meegedeeld aan de betrokken kandidaten.]2
[2 De kandidaten beschikken op straffe van verval over een termijn van vijftien dagen te rekenen van de kennisgeving van het advies van de algemene vergadering om hun opmerkingen aan de minister van Justitie langs elektronische weg mee te delen. Wanneer het advies niet tijdig is uitgebracht, dienen zij dit te doen binnen honderdvijfendertig dagen na de bekendmaking bedoeld in paragraaf 1.]2
§ 4. Binnen [2 negentig]2 dagen te rekenen van de bekendmaking bedoeld in § 1 zendt de Minister van Justitie aan de bevoegde benoemingscommissie voor [2 de kandidaten wier kandidatuur ontvankelijk werd verklaard]2 het benoemingsdossier over met het verzoek over te gaan tot een voordracht van een kandidaat.
In geval van tussenkomst van de algemene vergadering bedoeld in § 3 (en van het college van procureurs-generaal bedoeld in artikel 259sexies, § 1), wordt deze termijn verlengd met [2 vijfenvijftig dagen]2. <W 2003-05-03/45, art. 18, 110; Inwerkingtreding : 02-06-2003>
Met uitzondering van de gerechtelijke stagiairs moeten de kandidaten, al naar gelang, uiterlijk op het einde van de termijn bedoeld in het eerste en het tweede lid voldoen aan de benoemingsvoorwaarden. De gerechtelijke stagiairs (kunnen zich ten vroegste zes maanden voor het einde van de gerechtelijke stage kandidaat stellen en ze) moeten aan de benoemingsvoorwaarden voldoen op het ogenblik van de benoeming. <W 2003-05-03/45, art. 18, 110; Inwerkingtreding : 02-06-2003>
De benoemingscommissie hoort de kandidaten die binnen [2 negentig]2 dagen te rekenen van de bekendmaking van de vacature als bedoeld in § 1, haar daarom [2 langs elektronische weg]2 hebben verzocht. In geval van tussenkomst van de algemene vergadering bedoeld in § 3 (of van het college van procureurs-generaal bedoeld in artikel 259sexies, § 1) wordt deze termijn verlengd met [2 vijfenvijftig dagen]2. <W 2003-05-03/45, art. 18, 110; Inwerkingtreding : 02-06-2003>
(De benoemingscommissie kan ambtshalve beslissen om alle kandidaten [2 wier kandidatuur ontvankelijk werd verklaard]2 te horen.
De benoemingscommissie nodigt de kandidaten uit [2 langs elektronische weg]2 waarin de plaats en het tijdstip waarop zij zich moeten aanbieden, worden vermeld.
(Van het onderhoud met de kandidaat wordt een geluidsopname gemaakt. Die opname wordt door de Hoge Raad voor de Justitie samen met het dossier over de voordracht bewaard.
Het op deze manier opgenomen onderhoud wordt uitgetikt wanneer de kandidaat bij de Raad van State beroep instelt tegen de benoeming voor de functie waarvoor hij zich kandidaat stelde. Op dezelfde wijze wordt het onderhoud van de kandidaat die tot de genoemde functie werd benoemd, uitgetikt. Daartoe zendt de Minister van Justitie een kopie van het bij de Raad van State ingestelde beroep aan de voorzitter van de betrokken benoemingscommissie. De uitgetikte tekst wordt door de voorzitter en een lid van de benoemingscommissie gelijkluidend verklaard en door tussenkomst van de Minister van Justitie overgezonden aan de Raad van State.) <W 2004-07-09/31, art. 6, 119; Inwerkingtreding : 15-07-2004>
Een kandidaat die niet verschijnt op het door de benoemingscommissie bepaalde tijdstip wordt, behoudens in geval van overmacht, geacht te verzaken aan de mogelijkheid om gehoord te worden. In geval van overmacht, die soeverein door de benoemingscommissie wordt beoordeeld, wordt de kandidaat opnieuw opgeroepen, voor zover daardoor geen afbreuk wordt gedaan aan de termijn waarover de benoemingscommissie beschikt om de voordracht te doen.) <W 2003-05-03/45, art. 18, 111; Inwerkingtreding : onbepaald, uiterlijk op 02-06-2004>
De voordracht gebeurt bij meerderheid van twee derden van de uitgebrachte stemmen op grond van criteria die betrekking hebben op de bekwaamheid en geschiktheid van de kandidaat.
In geval van een vacature voor de ambten bedoeld in artikel 43, § 4, van de wet van 15 juni 1935 op het gebruik der talen in gerechtszaken, geschiedt de voordracht door de verenigde benoemingscommissie bij meerderheid van twee derden van de stemmen uitgebracht binnen elke benoemingscommissie.
Van de met redenen omklede voordracht wordt een proces-verbaal opgemaakt dat door de voorzitter en een lid van de benoemingscommissie wordt ondertekend.
Binnen veertig dagen na het verzoek tot voordracht deelt de benoemingscommissie [2 langs elektronische weg tegen ontvangstbewijs]2 de lijst met de voorgedragen kandidaat en de niet-voorgedragen kandidaten, en het proces-verbaal van voordracht mee aan de Minister van Justitie. Een afschrift van de lijst wordt [2 langs elektronische weg]2 aan de kandidaten meegedeeld (evenals aan de korpschef van de vacature en de korpschef van de voorgedragen kandidaat). <W 2003-05-03/45, art. 18, 110; Inwerkingtreding : 02-06-2003>
(Wordt geen voordracht meegedeeld binnen de voorgeschreven termijn, dan kan de Minister van Justitie vanaf de veertigste dag tot de vijfenvijftigste dag na het verzoek tot voordracht, de benoemingscommissie [2 langs elektronische weg]2 aanmanen om een voordracht te doen. De benoemingscommissie beschikt over vijftien dagen vanaf de verzending van de aanmaning om vooralsnog een voordracht te doen.) <W 2003-05-03/45, art. 18, 110; Inwerkingtreding : 02-06-2003>
Wordt geen voordracht meegedeeld binnen de voorgeschreven termijn (of binnen de ingevolge aanmaning verlengde termijn), dan brengt de Minister van Justitie dit binnen vijftien dagen [2 langs elektronische weg]2 ter kennis van de kandidaten en wordt een nieuwe oproep tot de kandidaten in het Belgisch Staatsblad bekendgemaakt. <W 2003-05-03/45, art. 18, 110; Inwerkingtreding : 02-06-2003>
§ 5. [2 De Koning beschikt vanaf de ontvangst van de voordracht over vijftig dagen om een beslissing te nemen en deze langs elektronische weg mee te delen aan de benoemingscommissie, aan de kandidaten, aan de korpschef van het rechtscollege of van het openbaar ministerie bij het rechtscollege waar de benoeming moet geschieden, aan de korpschef van de kandidaat en aan de procureur-generaal van de plaats waar de eed moet worden afgelegd.]2
In geval van gemotiveerde weigering beschikt de benoemingscommissie vanaf de ontvangst van deze beslissing over vijftien dagen om een nieuwe voordracht te doen overeenkomstig de nadere regels bepaald in § 4. (De gemotiveerde weigeringsbeslissing wordt [2 langs elektronische weg tegen ontvangstbewijs]2 meegedeeld aan de benoemingscommissie en aan de voorgedragen kandidaat. De korpschef van het rechtscollege of van het openbaar ministerie bij dat rechtscollege waar de benoeming moet geschieden, de korpschef van de voorgedragen kandidaat en andere kandidaten worden [2 langs elektronische weg]2 op de hoogte gebracht van de weigeringsbeslissing.) <W 2003-05-03/45, art. 18, 110; Inwerkingtreding : 02-06-2003>
[2 Telkens wanneer de Koning niet beslist binnen de termijn van vijftig dagen, beschikken de betrokken benoemingscommissie en de kandidaten vanaf de vijfenvijftigste dag over een termijn van vijftien dagen om langs elektronische weg een aanmaning aan de minister van Justitie te betekenen.]2. Wanneer de Koning binnen vijftien dagen na de betekening geen beslissing treft, wordt zijn stilzwijgen geacht een afwijzende beslissing te zijn waartegen beroep bij de Raad van State kan worden ingesteld. Bij ontstentenis van tijdige aanmaning en zo het een eerste voordracht betreft, doet de benoemingscommissie een nieuwe voordracht, overeenkomstig het bepaalde in het tweede lid; zo het geen eerste voordracht betreft, wordt een nieuwe oproep tot de kandidaten bekendgemaakt.
----------
(
1)<W
2014-05-08/02, art. 9, 185; Inwerkingtreding : 01-04-2014>
(
2)<W
2016-05-04/03, art. 52, 203; Inwerkingtreding : 23-05-2016>
(
3)<W
2016-05-04/03, art. 52,10°, 203; Inwerkingtreding : onbepaald>
Afdeling II. - <Ingevoegd bij W 1998-12-22/47, art. 46,
Inwerkingtreding : 02-08-2000> Procedure van aanwijzing in mandaten.
Art. 259quater.<Ingevoegd bij W 1998-12-22/47, art. 46,
Inwerkingtreding : 02-08-2000> § 1. (De eerste voorzitter van het Hof van Cassatie en de procureur-generaal bij het Hof van Cassatie worden door de Koning aangewezen voor een mandaat van vijf jaar dat niet hernieuwbaar is in hetzelfde rechtscollege of hetzelfde parket.
De andere korpschefs bedoeld in artikel 58bis, 2°, worden door de Koning aangewezen voor een mandaat van vijf jaar dat onmiddellijk één keer hernieuwbaar is in hetzelfde rechtscollege of hetzelfde parket.) <W
2006-12-18/37, art. 3, 1°, 145;
Inwerkingtreding : 01-01-2008>
§ 2. De Minister van Justitie vraagt binnen [
5 vijfendertig]
5 dagen na de bekendmaking van de vacature in het Belgisch Staatsblad [
2 door middel van een standaardformulier vastgesteld door de minister van Justitie, op voorstel van de Hoge Raad voor de Justitie]
2, [
5 voor de kandidaturen die hij ontvankelijk heeft verklaard overeenkomstig de voorwaarden bepaald in de artikelen 287sexies,]
5 een gemotiveerd schriftelijk advies, al naar gelang het geval aan :
1° (de nog in functie zijnde uittredende korpschef) van het rechtscollege of van het openbaar ministerie bij dat rechtscollege waar de aanwijzing moet geschieden; <W 2003-05-03/45, art. 19, 110;
Inwerkingtreding : 02-06-2003>
2° (de korpschef van het rechtscollege of van het openbaar ministerie bij het rechtscollege waar de kandidaat als magistraat werkzaam is. Voor de magistraten die bij toepassing van artikel 144bis, § 3, eerste en tweede lid, een opdracht krijgen, verstrekt de federale procureur advies indien de betrokkene voltijds voor hem werkt. Zijn de prestaties niet voltijds dan wordt voor het aspect federaal werk, het advies van de federale procureur aan dat van de korpschef toegevoegd.)[
1 Voor de magistraten bedoeld in artikel 43, § 5bis, eerste lid, van de wet van 15 juni 1935 op het gebruik der talen in gerechtszaken, verstrekt de procureur des Konings van Halle-Vilvoorde de nodige inlichtingen aan de procureur des Konings van Brussel, die zijn advies verleent.]
1 <W
2006-12-18/37, art. 3, 2°, 145;
Inwerkingtreding : 01-01-2008>
3° een vertegenwoordiger van de balie aangewezen door de orde van advocaten van het gerechtelijk arrondissement waar de kandidaat werkzaam is als magistraat. Voor het gerechtelijk arrondissement Brussel geeft, al naar gelang de magistraat behoort tot de Nederlandse of Franse taalrol, hetzij de vertegenwoordiger van de Nederlandstalige orde, hetzij de vertegenwoordiger van de Franstalige orde advies.[
5 Voor de eerste voorzitter van het Hof van Cassatie en de procureur-generaal bij dit Hof, geeft de stafhouder van de Orde van advocaten bij het Hof van Cassatie advies.]
5 [
7 4° de eerste voorzitter van het hof en de algemene vergadering van het hof wanneer de aanwijzing in het mandaat van voorzitter een benoeming tot raadsheer binnen een hof van beroep of een arbeidshof tot gevolg heeft; in dat geval heeft het advies enkel betrekking op de benoeming tot raadsheer;
5° de procureur-generaal bij het hof van beroep wanneer de aanwijzing in het mandaat van procureur des Konings of arbeidsauditeur een benoeming tot substituut-procureur-generaal bij het hof van beroep of tot substituut-generaal bij het arbeidshof tot gevolg heeft; in dat geval heeft het advies enkel betrekking op de benoeming tot substituut-procureur-generaal bij het hof van beroep of tot substituut-generaal bij het arbeidshof;
6° de procureur-generaal bij het hof van beroep wanneer de aanwijzing in het mandaat van federale procureur een benoeming tot substituut-procureur-generaal bij het hof van beroep en een ambtshalve aanwijzing als eerste advocaat-generaal tot gevolg heeft; in dat geval heeft het advies enkel betrekking op de benoeming tot substituut-procureur-generaal bij het hof van beroep en de ambtshalve aanwijzing als eerste advocaat-generaal.]
7 (Ingeval de in het eerste lid, 2°, bedoelde korpschef dezelfde persoon is als de in het eerste lid, 1° bedoelde korpschef, dan wordt het advies verstrekt hetzij door de algemene vergadering [
3 of de korpsvergadering]
3 wat het Hof van Cassatie betreft, [
6 hetzij de eerste voorzitter van het hof van beroep voor de voorzitter van de vrederechters en rechters in de politierechtbank,]
6 hetzij door de voorzitter van het college van procureurs-generaal wat de federale procureur betreft, hetzij door de korpschef van het onmiddellijk hogere rechtscollege of van het openbaar ministerie bij dat rechtscollege wat de andere gevallen betreft. Zulks geldt ook ingeval de in het eerste lid, 1° en 2°, bedoelde korpschef om enige reden in de onmogelijkheid is om advies te verstrekken of er in zijn hoofde een persoonlijk tegenstrijdig belang bestaat in de zin van artikel 259ter, § 1, vijfde lid. De regels van artikel 259ter, § 1, tweede lid, en § 2, eerste tot derde lid, zijn van overeenkomstige toepassing.) <W
2006-12-18/37, art. 3, 3°, 145;
Inwerkingtreding : 01-01-2008>
([
13 Onverminderd de toepassing van artikel 259bis-6, § 4, bestaat het aanwijzingsdossier van een korpschef]
13 uitsluitend uit de volgende stukken :
a) [
5 de kandidatuur met de stavingsstukken bedoeld in artikel 287sexies, achtste lid, met betrekking tot de studies en beroepservaring;]
5;
b) het curriculum vitae;
c) de schriftelijke adviezen bedoeld in het eerste lid en in voorkomend geval de opmerkingen van de kandidaat [
5 , alsmede de stukken waaruit de ontvangst van deze adviezen door de kandidaat blijkt]
5;
d) het beleidsplan van de kandidaat;
e) de definitieve beoordeling in het evaluatiedossier;
f) [
5 een uittreksel uit het strafregister dat dateert van na de bekendmaking bedoeld in het eerste lid.]
5) <W 2003-05-03/45, art. 19, 111;
Inwerkingtreding : 02-06-2004>
§ 3. Voor een aanwijzing tot eerste voorzitter van het Hof van Cassatie, eerste voorzitter van het hof van beroep of eerste voorzitter van het arbeidshof is artikel 259ter, § 3, van overeenkomstige toepassing. (Indien de algemene vergadering niet het vereiste quorum bereikt, omdat teveel leden van het betrokken hof van beroep of arbeidshof kandidaat zijn voor de functie van korpschef van dat hof, wordt het in artikel 259ter, § 3, bedoelde advies verstrekt door de eerste voorzitter van het Hof van Cassatie.) <W 2003-05-03/45, art. 19, 110;
Inwerkingtreding : 02-06-2003>
Voor het overige zijn de bepalingen bedoeld in artikel 259ter, §§ 4 en 5, van overeenkomstige toepassing, behoudens voor wat hierna volgt :
1° de voordracht geschiedt tevens op basis van het standaardprofiel bedoeld in artikel 259bis-13;
2° betreft het een aanwijzing tot korpschef bedoeld in de artikelen 43, § 4, 43bis, § 4, eerste lid, en 49, § 2, eerste en vierde lid in fine, van de wet van 15 juni 1935 op het gebruik der talen in gerechtszaken, dan gebeurt de voordracht door de verenigde benoemingscommissie met een meerderheid van twee derden van de uitgebrachte stemmen binnen elke benoemingscommissie;
3° (op het ogenblik dat het mandaat daadwerkelijk openvalt moet de kandidaat ten minste (vijf jaar) verwijderd zijn van de leeftijdsgrens bedoeld in artikel 383, § 1;) <W 2003-05-03/45, art. 19, 110;
Inwerkingtreding : 02-06-2003> <W
2006-12-18/37, art. 3, 4°, 145;
Inwerkingtreding : 01-01-2008>
(4° de benoemingscommissie hoort alle kandidaten voor een mandaat van korpschef [
5 wier kandidatuur ontvankelijk werd verklaard]
5.) <W 2003-05-03/45, art. 19, 111;
Inwerkingtreding : 02-06-2004>
(§ 3bis. Uiterlijk op het einde van de 52e maand van de uitoefening van het mandaat brengt de korpschef bedoeld in § 1, tweede lid, de minister van Justitie ervan op de hoogte of hij al dan niet de verlenging van het mandaat vraagt. Indien hij deze verlenging niet vraagt, valt het mandaat open.
[
6 ...]
6 Indien de betrokkene de verlenging van het mandaat heeft gevraagd, zendt de minister van Justitie uiterlijk 60 dagen voor het verstrijken van het mandaat, het verlengingsdossier dat de stukken bevat bedoeld in artikel 259novies, § 10, veertiende lid, over aan de bevoegde benoemings- en aanwijzingscommissie van de Hoge Raad voor de Justitie.
De benoemings- en aanwijzingscommissie hoort de korpschef.
De voordracht door de benoemings- en aanwijzingscommissie neemt de vorm aan van een met redenen omklede beslissing tot aanvaarding of weigering van de verlenging van het mandaat van korpschef. Zij wordt uiterlijk 30 dagen voor het verstrijken van het mandaat overgezonden aan de Minister van Justitie.
De verlenging van het mandaat of het openvallen van het mandaat vindt plaats binnen 30 dagen voor het verstrijken van het mandaat.
In geval van aanwijzing van een korpschef bedoeld in § 6, derde lid, lopen de in deze paragraaf bedoelde termijnen volgens het tijdschema dat van toepassing zou geweest zijn op zijn voorganger.
Indien het mandaat van een korpschef niet wordt verlengd, wordt het mandaat, tot de aanwijzing van de opvolger, uitgeoefend door een adjunct-mandaathouder naar orde van dienstanciënniteit of bij ontstentenis van deze door een ander magistraat naar orde van dienstanciënniteit.) <W
2006-12-18/37, art. 3, 5°, 145;
Inwerkingtreding : 01-01-2008>
§ 4. [
8 Tenzij hij reeds is aangewezen in dat mandaat of is benoemd in dat ambt, heeft de aanwijzing van een magistraat als korpschef van een rechtbank, een hof, de vrederechters en rechters in de politierechtbank, een parket, een arbeidsauditoraat of een parket-generaal een aanwijzing in subsidiaire orde tot gevolg, tijdelijk in overtal, in het adjunct-mandaat of een benoeming in het volgende ambt, dat pas zal worden uitgeoefend na afloop van het tweede mandaat en voor zover de uittredende korpschef een positieve evaluatie heeft verkregen in de loop van het vijfde jaar van het lopende mandaat, tenzij de magistraat de voorkeur eraan geeft zijn vroegere benoeming of zijn vroegere adjunct-mandaat terug op te nemen :
- de eerste voorzitter van het hof van beroep [
11 wordt aangewezen tot kamervoorzitter]
11 in het hof van beroep;
- de eerste voorzitter van het arbeidshof [
11 wordt aangewezen tot kamervoorzitter]
11 in het arbeidshof;
- de procureur-generaal bij het hof van beroep wordt aangewezen tot eerste advocaat-generaal bij het hof van beroep;
- de federale procureur wordt benoemd tot substituut-procureur-generaal en aangewezen tot eerste advocaat-generaal in het rechtsgebied van het hof van beroep waaruit hij afkomstig is;
- de voorzitter van de rechtbank van eerste aanleg wordt benoemd tot raadsheer in het hof van beroep;
- de voorzitter van de [
12 ondernemingsrechtbank]
12 wordt benoemd tot raadsheer in het hof van beroep;
- de voorzitter van de arbeidsrechtbank wordt benoemd tot raadsheer in het arbeidshof;
- de voorzitter van de vrederechters en rechters in de politierechtbank wordt benoemd tot raadsheer in het hof van beroep;
- de procureur des Konings [
11 wordt benoemd tot substituut-procureur-generaal]
11 bij het hof van beroep;
- de arbeidsauditeur [
11 wordt benoemd tot substituut-generaal]
11 bij het arbeidshof.
De uittredende korpschef kan op zijn verzoek door de Koning opnieuw worden benoemd, desgevallend tijdelijk in overtal, in het ambt waarin hij het laatst was benoemd voor zijn aanwijzing tot korpschef. In voorkomend geval neemt hij tevens het adjunct-mandaat waarin hij was aangewezen weer op in de fase waarin hij had opgehouden het uit te oefenen, voor zover het niet gaat om een mandaat bedoeld in § 5, achtste lid, of het bijzonder mandaat waarin hij was aangewezen binnen of buiten het rechtscollege of het parket waarin hij is of was benoemd in de fase waarin hij had opgehouden het uit te oefenen.
Het tweede lid geldt voor de korpschef die de vermelding "onvoldoende" heeft gekregen bij zijn evaluatie.]
8 § 5. [
9 De aanwijzing in de functie van korpschef van een kandidaat van buiten het rechtscollege of parket geeft aanleiding tot een gelijktijdige benoeming, in voorkomend geval tijdelijk in overtal, in dat rechtscollege of parket zonder dat artikel 287sexies van toepassing is, met uitzondering van de federale procureur die zijn benoeming behoudt en de voorzitter van de vrederechters en rechters in de politierechtbank die tegelijkertijd benoemd wordt hetzij als vrederechter in een kanton van het arrondissement, aangewezen door de Koning, hetzij als rechter in de politierechtbank van het arrondissement. In voorkomend geval heeft de aanwijzing in het mandaat van federale procureur bovendien een gelijktijdige aanwijzing in subsidiaire orde, in overtal, als federale magistraat tot gevolg. Wanneer de als voorzitter van de vrederechters en rechters in de politierechtbank aangewezen magistraat geen vrederechter of rechter in de politierechtbank is, wordt hij respectievelijk aangewezen als vrederechter als de ondervoorzitter rechter in de politierechtbank is en als rechter in de politierechtbank als de ondervoorzitter vrederechter is.
De aanwijzing in het mandaat van voorzitter van de rechtbank van eerste aanleg of van procureur des Konings van een kandidaat van buiten het rechtscollege of parket geeft ook aanleiding tot een benoeming in subsidiaire orde, in voorkomend geval tijdelijk in overtal, in de andere rechtbanken van eerste aanleg of parketten van de procureur des Konings van het rechtsgebied van het hof van beroep, overeenkomstig artikel 100 en met inachtneming van de wet van 15 juni 1935 op het gebruik der talen in gerechtszaken.
Het tweede lid is eveneens van toepassing op de aanwijzingen in de [
12 ondernemingsrechtbanken]
12, de arbeidsrechtbanken en de arbeidsauditoraten in het rechtsgebied van het Hof van beroep te Brussel.
De korpschefs die op grond van het eerste lid zijn benoemd tot vrederechter in een kanton, worden in subsidiaire orde benoemd in de andere kantons van het gerechtelijk arrondissement.
De aanwijzing in het mandaat van voorzitter van de rechtbank van eerste aanleg te Eupen van een kandidaat van buiten het rechtscollege geeft ook aanleiding tot een benoeming tot rechter in subsidiaire orde, tijdelijk in overtal, in de [
12 ondernemingsrechtbank]
12 en in de arbeidsrechtbank te Eupen overeenkomstig artikel 100/1. De aanwijzing in het mandaat van procureur des Konings te Eupen, van een kandidaat van buiten het parket geeft ook aanleiding tot een benoeming tot substituut in subsidiaire orde, tijdelijk in overtal, in het arbeidsauditoraat te Eupen overeenkomstig artikel 156.
De basisbenoemingen en de benoemingen in subsidiaire orde bedoeld in deze paragraaf nemen een einde bij toepassing van paragraaf 4.
De aanwijzing als korpschef schorst het adjunct-mandaat.
De aanwijzing als korpschef maakt evenwel een einde aan het mandaat van adjunct-procureur des Konings van Brussel, adjunct-arbeidsauditeur van Brussel, afdelingsvoorzitter, afdelingsprocureur, afdelingsauditeur en ondervoorzitter van de vrederechters en rechters in de politierechtbank.
De houders van een adjunct-mandaat van wie het mandaat geschorst is, kunnen in voorkomend geval in overtal worden vervangen tijdens de duur van het mandaat van korpschef.
De korpschef kan in voorkomend geval worden vervangen in overtal.]
9 [
6 § 5/1. Behoudens het geval waarin bij hun evaluatie de vermelding "onvoldoende" aan hen werd toegekend, mogen de magistraten die een mandaat van korpschef hebben uitgeoefend, respectievelijk de titel van ereeerste-voorzitter, erevoorzitter, ereprocureur-generaal, erefederale procureur, ereprocureur des Konings of ere-arbeidsauditeur dragen.]
6 § 6. (Het openvallen van een mandaat van korpschef leidt tot toepassing van [
3 artikel 287sexies]
3.
Indien het mandaat van eerste voorzitter van het Hof van Cassatie of van procureur-generaal bij het Hof van Cassatie voortijdig openvalt, wordt [
3 artikel 287sexies]
3 enkel toegepast voor zover de normale einddatum van het mandaat ten minste twee jaar verwijderd is van het tijdstip waarop het mandaat openvalt. Indien deze termijn korter is dan twee jaar, wordt het mandaat voltooid door de vervanger bedoeld in [
3 artikel 319, tweede lid, tweede zin]
3.
[
1 Indien op het tijdstip waarop een mandaat van federale procureur, van eerste voorzitter van het hof van beroep te Brussel, van procureur-generaal bij het hof van beroep te Brussel of van eerste voorzitter van het arbeidshof te Brussel voortijdig openvalt, de normale einddatum van het mandaat ten minste twee jaar verwijderd is, wordt artikel 287sexies toegepast.]
1 Indien op het tijdstip waarop een mandaat bedoeld in het derde lid voortijdig openvalt, de normale einddatum van het mandaat minder dan twee jaar verwijderd is, wordt het mandaat voltooid door de vervanger bedoeld in [
3 artikel 319, tweede lid, tweede zin]
3.
Indien de vervanging bedoeld in het vierde lid in de loop van het eerste mandaat gebeurt, wordt [
3 artikel 287sexies]
3 toegepast voor de toekenning van een mandaat voor de hernieuwingsperiode of voor het resterende deel van deze periode.
In geval van een oproep tot de kandidaten met toepassing van het tweede, derde en vijfde lid, kunnen op straffe van onontvankelijkheid enkel degenen die voldoen aan dezelfde taalvoorwaarden als de korpschef wiens mandaat voortijdig afloopt, zich kandidaat stellen.
De duur van het mandaat van degene die met toepassing van het tweede, derde of vijfde lid, tot korpschef wordt aangewezen, wordt in afwijking van § 1 beperkt tot de resterende duur van het mandaat dat voortijdig afloopt. Indien de aanwijzing in een mandaat bedoeld in het derde lid evenwel gebeurt in de loop van het eerste mandaat, wordt voor de hernieuwingsperiode § 3bis toegepast.) <W
2006-12-18/37, art. 3, 10°, 145;
Inwerkingtreding : onbepaald en uiterlijk op : 01-01-2008>
(§ 7. De korpschef kan zijn mandaat voortijdig ter beschikking stellen [
5 langs elektronische weg tegen ontvangstbewijs]
5. Het mandaat wordt evenwel slechts beëindigd na negen maanden te rekenen vanaf de ontvangst van de terbeschikkingstelling. Deze termijn kan door de Koning, op gemotiveerd verzoek van de betrokken korpschef, worden ingekort.
[
10 De korpschef die het lopende mandaat niet voleindigt, neemt ambtshalve het ambt waarin hij op het tijdstip van zijn aanwijzing was benoemd weer op of, in voorkomend geval, het adjunct-mandaat waarin hij was aangewezen in de fase waarin hij had opgehouden het uit te oefenen, voor zover het niet gaat om een mandaat van adjunct-procureur des Konings van Brussel, adjunct-arbeidsauditeur van Brussel, afdelingsvoorzitter, afdelingsprocureur, afdelingsauditeur of ondervoorzitter van de vrederechters en rechters in de politierechtbank of het bijzonder mandaat binnen of buiten het rechtscollege of het parket waarin hij is of was benoemd waarin hij was aangewezen in de fase waarin hij had opgehouden het uit te oefenen.]
10 De korpschef die zijn mandaat voortijdig ter beschikking stelt kan zich gedurende een termijn van twee jaar nadat hij zijn mandaat effectief neerlegde, niet opnieuw kandidaat stellen voor een mandaat van korpschef.) <W 2003-05-03/45, art. 19, 110;
Inwerkingtreding : 02-06-2003>
(NOTA : bij arrest nr 122/2008 van 01-09-2008 (B.St. 18-09-2008, p. 48642-48649), heeft het Grondwettelijk Hof de woorden " dat de stukken bevat bedoeld in artikel 259novies, § 10, veertiende lid, " in artikel 259quater, § 3bis, derde lid, vernietigd in zoverre zij van toepassing zijn op de korpschefs van de hoven en rechtbanken) ----------
(
1)<W
2012-07-19/36, art. 25, 175; Inwerkingtreding : 31-03-2014 (zie ook art. 61, L1 en L2)>
(
2)<W
2014-05-08/02, art. 10,1°, 185; Inwerkingtreding : 24-10-2016 (KB
2016-09-28/10, art. 1)>
(
3)<W
2014-05-08/02, art. 10,2° à 10,8°, 185; Inwerkingtreding : 01-04-2014, bevestigd door W
2014-04-10/73, art. 11, 187; Inwerkingtreding : 10-06-2014>
(
4)<W
2016-02-05/11, art. 202, 201; Inwerkingtreding : 29-02-2016>
(
5)<W
2016-05-04/03, art. 53, 203; Inwerkingtreding : 23-05-2016>
(
6)<W
2017-07-06/24, art. 246, b) ,c) et f), 211; Inwerkingtreding : 03-08-2017>
(
7)<W
2017-07-06/24, art. 246,a), 211; Inwerkingtreding : 01-01-2019>
(
8)<W
2017-07-06/24, art. 246,d, 211; Inwerkingtreding : 01-01-2019>
(
9)<W
2017-07-06/24, art. 246,e, 211; Inwerkingtreding : 01-01-2019>
(
10)<W
2017-07-06/24, art. 246,g, 211; Inwerkingtreding : 01-01-2019>
(
11)<W
2018-12-21/09, art. 157, 222; Inwerkingtreding : 01-01-2019>
(
12)<W
2018-04-15/14, art. 252, 216; Inwerkingtreding : 01-11-2018>
(
13)<W
2019-03-23/03, art. 25, 223; Inwerkingtreding : 01-01-2020>
Art. 259quinquies.<Ingevoegd bij W 1998-12-22/47, art. 46,
Inwerkingtreding : 02-08-2000> § 1. De titularissen van de adjunct-mandaten bedoeld in artikel 58bis, 3°, worden aangewezen als volgt :
1° de voorzitter en de afdelingsvoorzitters in het Hof van Cassatie, de kamervoorzitters in het hof van beroep en [
2 in het arbeidshof, de ondervoorzitters van de rechtbank van eerste aanleg, de arbeidsrechtbank en de [
4 ondernemingsrechtbank]
4 en de ondervoorzitters van de vrederechters en rechters in de politierechtbank.]
2 worden door de bevoegde algemene vergaderingen uit hun midden aangewezen, uit twee kandidaten die door de korpschef op gemotiveerde wijze worden voorgedragen voorzover er voldoende leden zijn die in de voorwaarden verkeren en zich kandidaat hebben gesteld. [
1 Voor de hoven met zetel te Brussel]
1 geschieden de voordrachten en de aanwijzing per taalgroep volgens de taalrol van het mandaat.
Telt het betrokken rechtscollege minder dan zeven magistraten, dan geschiedt de aanwijzing door de korpschef bij beschikking;
(Om te kunnen worden aangewezen tot voorzitter van het Hof van Cassatie moet de kandidaat op het tijdstip waarop het mandaat daadwerkelijk openvalt bovendien ten minste vijf jaar verwijderd zijn van de leeftijdsgrens bedoeld in artikel 383, § 1.) <W
2006-12-18/37, art. 4, 1°, 145;
Inwerkingtreding : 01-01-2008>
2° de eerste advocaten-generaal bij de hoven, de advocaten-generaal bij het hof van beroep en het arbeidshof [
1 , de eerste substituten, de eerste substituut-procureur des Konings die de functie van adjunct-procureur des Konings van Brussel uitoefent en de eerste substituut-arbeidsauditeur die de functie van adjunct-arbeidsauditeur van Brussel uitoefent]
1 worden door de Koning aangewezen op gemotiveerde voordracht door de korpschef van twee kandidaten, indien voorhanden.
(Om te kunnen worden aangewezen tot eerste advocaat-generaal bij het Hof van Cassatie moet de kandidaat op het tijdstip waarop het mandaat daadwerkelijk openvalt bovendien ten minste vijf jaar verwijderd zijn van de leeftijdsgrens bedoeld in artikel 383, § 1.) <W
2006-12-18/37, art. 4, 2°, 145;
Inwerkingtreding : 01-01-2008>
[
2 3° de afdelingsvoorzitter bij een rechtbank wordt [
3 ...]
3 aangewezen door de algemene vergadering uit twee kandidaten op een met redenen omklede voordracht van de voorzitter van de rechtbank uit magistraten van de zetel die zich bij hem kandidaat hebben gesteld.
De Koning wijst een afdelingsprocureur of afdelingsauditeur aan [
3 ...]
3 op een met redenen omklede voordracht door de korpschef van twee parketmagistraten die zich bij hem kandidaat hebben gesteld.
De afdelingsvoorzitter, afdelingsprocureur, of afdelingsauditeur, kan voor de duur van zijn mandaat worden vervangen, in voorkomend geval in overtal.]
2 [
3 Naargelang het geval kan de vervanging worden toegestaan in de rechtbank of het parket waarin de aanwijzing heeft plaatsgevonden of, indien de aangewezen persoon magistraat was in een andere rechtbank of in een ander parket dan in de rechtbank of het parket waarin hij wordt aangewezen, in die rechtbank of dat parket.]
3 [
3 De aanwijzing in het mandaat van afdelingsvoorzitter, afdelingsprocureur of afdelingsauditeur schorst het adjunct-mandaat waarin die magistraat was aangewezen binnen of buiten het rechtscollege of het parket waarin de aanwijzing als afdelingsvoorzitter, afdelingsprocureur of afdelingsauditeur heeft plaatsgevonden. De aanwijzing in het adjunct-mandaat van afdelingsprocureur of afdelingsauditeur maakt evenwel een einde aan het adjunct-mandaat van adjunct-procureur des Konings van Brussel of van adjunct-arbeidsauditeur van Brussel.]
3 (§ 1bis. De aanwijzingen in de adjunct-mandaten van voorzitter van het Hof van Cassatie en van eerste advocaat-generaal bij het Hof van Cassatie gebeuren voor een niet-hernieuwbare termijn van vijf jaar.
De voorzitter van het Hof van Cassatie en de eerste advocaat-generaal bij het Hof van Cassatie worden onderworpen aan een evaluatie in de loop van het vijfde jaar van het mandaat.
Bij het verstrijken van hun mandaat nemen zij het laatste ambt of het laatste adjunct-mandaat waarin zij werden benoemd of aangewezen, weer op. In voorkomend geval verdwijnt het overtal bij het openvallen van een mandaat van dezelfde rang.
De aanwijzing als voorzitter van het Hof van Cassatie schorst het adjunct-mandaat van [
3 sectievoorzitter]
3 in het Hof van Cassatie.
In geval van vervroegde beëindiging van het mandaat wordt de in § 1 bedoelde procedure aangevat met het oog op de aanwijzing van een magistraat van dezelfde taalrol die het lopende mandaat beëindigt.) <W
2006-12-18/37, art. 4, 3°, 145;
Inwerkingtreding : 01-01-2008>
[
3 § 1ter. De aanwijzingen als ondervoorzitter van de vrederechters en rechters in de politierechtbank gebeuren voor een termijn van vijf jaar die kan worden hernieuwd na evaluatie indien de nieuwe voorzitter dezelfde hoedanigheid heeft als de uittredende voorzitter of indien de magistraat die is aangewezen als voorzitter van de vrederechters en rechters in de politierechtbank geen vrederechter of rechter in de politierechtbank is. De vervroegde beëindiging van het mandaat van voorzitter van de vrederechters en rechters in de politierechtbank heeft tot gevolg dat het mandaat van ondervoorzitter wordt beëindigd bij de eedaflegging van de opvolger van de voorzitter, behalve indien de nieuwe voorzitter dezelfde hoedanigheid heeft als de uittredende voorzitter of indien de magistraat die is aangewezen als voorzitter van de vrederechters en rechters in de politierechtbank geen vrederechter of rechter in de politierechtbank is.
In geval van vervroegde beëindiging van het mandaat van ondervoorzitter, wordt de in paragraaf 1 bedoelde procedure aangevat met het oog op de aanwijzing van de magistraat die het lopende mandaat zal beëindigen. Naargelang de te vervangen ondervoorzitter vrederechter of rechter in de politierechtbank was, zal hij respectievelijk worden vervangen door een vrederechter of een rechter in de politierechtbank.
Bij niet-hernieuwing van het mandaat van ondervoorzitter wordt de procedure bedoeld in paragraaf 1 aangevat.
Bij het verstrijken van hun mandaat nemen zij het laatste ambt waarin zij werden benoemd weer op.
De ondervoorzitter van de vrederechters en rechters in de politierechtbank wordt verondersteld zijn mandaat te hebben aangevat op de datum van de eedaflegging van de voorzitter van de vrederechters en rechters in de politierechtbank.]
3 § 2. De aanwijzingen in de (andere) adjunct-mandaten gebeuren voor een termijn van drie jaar die kan worden hernieuwd na evaluatie. Na negen jaar ambtsvervulling woen zij na evaluatie vast aangewezen. [
2 De afdelingsvoorzitters, afdelingsprocureurs, [
3 en de afdelingsauditeurs]
3 worden niet vast aangewezen in hun adjunct-mandaat.]
2 <W
2006-12-18/37, art. 4, 4°, 145;
Inwerkingtreding : 01-01-2008>
Bij niet-hernieuwing van het mandaat wordt de procedure bedoeld in § 1 aangevat. In dit geval neemt de magistraat bij het verstrijken van zijn mandaat het ambt of het adjunct-mandaat waarin hij het laatst werd benoemd of vast aangewezen weer op. In voorkomend geval verdwijnt het overtal bij het openvallen van een mandaat van dezelfde rang. <W
2006-12-18/37, art. 4, 5°, 145;
Inwerkingtreding : 01-01-2008>
----------
(
1)<W
2012-07-19/36, art. 26, 175; Inwerkingtreding : 31-03-2014 (zie ook art. 61, L1 en L2)>
(
2)<W
2013-12-01/01, art. 61, 179; Inwerkingtreding : 01-04-2014, gewijzigd door W
2014-05-08/02, art. 109, 185; Inwerkingtreding : 01-04-2014>
(
3)<W
2016-05-04/03, art. 54, 203; Inwerkingtreding : 23-05-2016>
(
4)<W
2018-04-15/14, art. 252, 216; Inwerkingtreding : 01-11-2018>
Art. 259sexies.<Ingevoegd bij W 1998-12-22/47, art. 46,
Inwerkingtreding : 02-08-2000> § 1. De titularissen van de bijzondere mandaten bedoeld in artikel 58bis, 4°, worden aangewezen als volgt :
1° de onderzoeksrechters, de beslagrechters en de rechters in de [
4 familie- en jeugdrechtbank]
4 worden door de Koning aangewezen op voordracht van de bevoegde algemene vergadering uit de kandidaten die op gemotiveerde wijze door de korpschef worden voorgesteld.
Zij worden aangewezen uit de rechters die gedurende ten minste drie jaar het ambt van magistraat van het openbaar ministerie of van rechter in de rechtbank van eerste aanleg hebben uitgeoefend en die voornoemde ambten reeds hebben uitgeoefend krachtens artikel 80, tweede lid, tenzij de Koning van de laatste voorwaarde afwijkt en Hij zijn keuze met bijzondere redenen omkleedt.
(Om het ambt van onderzoeksrechter, beslagrechter of rechter in de [
4 familie- en jeugdrechtbank]
4 te kunnen uitoefenen moet men een gespecialiseerde opleiding hebben gevolgd, georganiseerd door het Instituut voor gerechtelijke opleiding.
Bovendien, om het ambt van onderzoeksrechter [
4 of van rechter van de familie- en jeugdrechtbank]
4 te kunnen uitoefenen, moet men gedurende tenminste een jaar het ambt van rechter in de rechtbank van eerste aanleg hebben uitgeoefend.) <W
2007-01-31/30, art. 46, 146;
Inwerkingtreding : 02-02-2008>
2° de [
4 familie- en jeugdrechter]
4 in hoger beroep wordt door de Koning aangewezen op voordracht van de bevoegde algemene vergadering uit de kandidaten die op gemotiveerde wijze door de korpschef worden voorgesteld. Hij wordt aangewezen uit de kamervoorzitters en raadsheren;
(Om het ambt [
4 familie- en jeugdrechter]
4 in hoger beroep te kunnen uitoefenen moet men een gespecialiseerde opleiding hebben gevolgd, georganiseerd door het Instituut voor gerechtelijke opleiding.) <W
2007-01-31/30, art. 46, 146;
Inwerkingtreding : 02-02-2008>
3° (de verbindingsmagistraten in jeugdzaken, de bijstandsmagistraten) en de federale magistraten worden aangewezen uit de leden van het openbaar ministerie die gedurende ten minste vijf jaar het ambt van magistraat van het openbaar ministerie of van onderzoeksrechter hebben uiteoefend. <W 2006-06-13/40, art. 42, 2°, 134;
Inwerkingtreding : 16-08-2006>
De aanwijzing geschiedt door de Koning op voordracht van de verenigde benoemingscommissie overeenkomstig de bepalingen bedoeld in artikel 259ter, §§ 1, 2, 4 en 5. (Voor de verbindingsmagistraten in jeugdzaken wordt het door artikel 259ter, § 1, 1°, voorgeschreven advies niet ingewonnen.) <W 2006-06-13/40, art. 42, 3°, 134;
Inwerkingtreding : 16-08-2006>
(Om het ambt van verbindingsmagistraat in jeugdzaken, bijstandsmagistraat of federaal magistraat te kunnen uitoefenen moet men een gespecialiseerde opleiding hebben gevolgd, georganiseerd door het Instituut voor gerechtelijke opleiding.) <W
2007-01-31/30, art. 46, 146;
Inwerkingtreding : onbepaald, ten laatste op 02-02-2008>
De Minister van Justitie zendt binnen [
7 negentig dagen]
7 te rekenen van de bekendmaking van de vacature in het Belgisch Staatsblad aan het college van procureurs-generaal voor elke kandidaat het benoemingsdossier over met het verzoek een gemotiveerd advies uit te brengen over elk van de kandidaten; dit advies wordt bij hun dossier gevoegd.
Het college van procureurs-generaal hoort de kandidaten die haar binnen [
7 negentig dagen]
7 te rekenen van de bekendmaking van de vacature zoals bedoeld in het vorige lid daarom [
7 langs elektronische weg]
7 hebben verzocht.
[
7 Het College van procureurs-generaal zendt binnen dertig dagen na het verzoek om advies de met redenen omklede adviezen over aan de minister van Justitie en deelt langs elektronische weg tegen ontvangstbewijs een afschrift mee aan de betrokken kandidaten.]
7 Bij gebrek aan adviezen binnen de vastgestelde termijn over elke kandidaat, wordt met deze adviezen geen rekening gehouden, hetgeen uiterlijk acht dagen na het verstrijken van die termijn door de Minister van Justitie [
7 langs elektronische weg tegen ontvangstbewijs]
7 wordt meegedeeld aan de betrokken kandidaten.
(4° De rechters in de strafuitvoeringsrechtbank worden door de Koning aangewezen op met redenen omklede voordracht van de eerste voorzitter van het hof van beroep (uit de [
1 rechters [
7 ...]
7 of raadsheren [
7 ...]
7]
1) die zich kandidaat hebben gesteld. <W 2006-12-27/33, art. 82, 1°, 144;
Inwerkingtreding : 07-01-2007>
De minister van Justitie stuurt de kandidaturen voor advies aan de korpschef van de kandidaten en aan de korpschef van het rechtscollege waar de aanwijzing moet geschieden. Deze laatsten bezorgen de kandidaturen aan de eerste voorzitter van het betrokken hof van beroep en voegen er hun advies aan toe.
De eerste voorzitter van het hof van beroep bezorgt de voordracht en de adviezen aan de Minister van Justitie.
[
1 Om te worden aangewezen als rechter in de strafuitvoeringsrechtbank, moet het bewijs worden geleverd van vijf jaar ervaring als werkend magistraat, waarvan drie jaar als rechter [
7 bij het hof van beroep]
7 of raadsheer bij het hof van beroep en de voortgezette gespecialiseerde opleiding hebben gevolgd, die georganiseerd wordt [
3 door het Instituut voor gerechtelijke opleiding]
3.
De rechter in de strafuitvoeringsrechtbank kan voor de duur van zijn mandaat worden vervangen door middel van een benoeming of, in voorkomend geval, van een aanwijzing in overtal.]
1 [
7 Naargelang het geval kan de vervanging worden toegestaan in het rechtscollege waarin de aanwijzing heeft plaatsgevonden of, indien hij is benoemd in een ander rechtscollege, in dat rechtscollege.]
7 5° [
1 De substituten-procureur des Konings gespecialiseerd in strafuitvoeringszaken worden door de Koning aangewezen op met redenen omklede voordracht van de procureur-generaal bij het hof van beroep uit de substituten-procureurs des Konings en de substituten-procureur-generaal [
2 en]
2 de advocaten-generaal bij het hof van beroep die zich kandidaat hebben gesteld.]
1 De minister van Justitie stuurt de kandidaturen voor advies aan de korpschef van de kandidaten en aan de korpschef van het openbaar ministerie bij het rechtscollege waar de aanwijzing moet geschieden. Deze laatsten bezorgen de kandidaturen aan de betrokken procureur-generaal en voegen er hun advies aan toe.
De procureur-generaal bij het hof van beroep bezorgt de voordracht en de adviezen aan de Minister van Justitie.
[
2 De substituten-procureur des Konings gespecialiseerd in strafuitvoeringszaken worden aangewezen uit de magistraten bedoeld in het eerste lid die minimum vijf jaar ervaring hebben, waarvan drie jaar als substituut van de procureur des Konings, substituut van de procureur-generaal of advocaat-generaal bij het hof van beroep en die een voortgezette gespecialiseerde opleiding hebben gevolgd, georganiseerd door het Instituut voor gerechtelijke opleiding.]
2 [
1 De parketmagistraat gespecialiseerd in [
5 strafuitvoeringszaken en interneringszaken]
5 kan voor de duur van zijn mandaat worden vervangen door middel van een benoeming of, in voorkomend geval, van een aanwijzing in overtal.]
1) [
7 Naargelang het geval kan de vervanging worden toegestaan in het parket waarin de aanwijzing heeft plaatsgevonden of, indien hij is benoemd in een ander parket, in dat parket]
7 <W 2006-05-17/36, art. 19, 2°, 132;
Inwerkingtreding : 31-08-2006>
§ 2. De onderzoeksrechters, de beslagrechters en de rechters in de jeugdrechtbank worden aangewezen voor een termijn van een jaar, die na evaluatie een eerste maal voor twee jaar en vervolgens telkens voor vijf jaar kan worden hernieuwd.
[
8 De rechters in de strafuitvoeringsrechtbank en de substituten-procureur des Konings gespecialiseerd in strafuitvoeringszaken worden aangewezen voor een periode van een jaar, die een eerste maal voor een periode van drie jaar en vervolgens telkens voor een periode van vier jaar kan worden verlengd, na evaluatie.]
8 De jeugdrechters in hoger beroep worden aangewezen voor een termijn van drie jaar die na evaluatie telkens voor vijf jaar kan worden hernieuwd.
[
6 De verbindingsmagistraten in jeugdzaken en de bijstandsmagistraten worden aangewezen voor een termijn van vijf jaar, die na evaluatie tweemaal kan worden hernieuwd. De federale magistraten worden aangewezen voor een termijn van vijf jaar die na een positieve evaluatie telkens voor vijf jaar kan worden hernieuwd. Na twee hernieuwingen kan het mandaat van federaal magistraat maar hernieuwd worden mits een bijkomende positief advies van het College van procureurs-generaal.]
6 (De magistraten van het openbaar ministerie die worden aangewezen tot (verbindingsmagistraat in jeugdzaken of federaal magistraat) kunnen vervangen worden door een benoeming en, in voorkomend geval, een aanwijzing in overtal.) <W 2003-05-03/45, art. 20, 110;
Inwerkingtreding : 02-06-2003> <W 2006-06-13/40, art. 42, 5°, 134;
Inwerkingtreding : 16-08-2006>
§ 3. Ingeval een bijzonder mandaat niet wordt hernieuwd, wordt de procedure bedoeld in § 1 aangevat.
(De (verbindingsmagistraat in jeugdzaken, de bijstandsmagistraat) en de federale magistraat nemen na het verstrijken van hun mandaat het ambt waarin zij zijn benoemd weer op en in voorkomend geval het adjunct-mandaat waarin zij zijn aangewezen. [
9 De aanwijzing in één van de in de eerste zin bedoelde mandaten maakt een einde aan het mandaat van afdelingsprocureur, van afdelingsauditeur, van adjunct-procureur des Konings te Brussel en van adjunct-arbeidsauditeur te Brussel.]
9 <W 2006-06-13/40, art. 42, 6°, 134; Inwerkingtreding : 16-08-2006>
[
9 Met uitzondering van de adjunct-mandaten bedoeld in het tweede lid, tweede zin, worden de niet vast adjunct-mandaten geschorst voor de duur van de mandaten van verbindingsmagistraat in jeugdzaken, bijstandsmagistraat en federale magistraat.]
9 Het bijzonder mandaat van (rechter in de strafuitvoeringsrechtbank, verbindingsmagistraat in jeugdzaken, bijstandsmagistraat, federaal magistraat of substituut-procureur des Konings gespecialiseerd in strafuitvoeringszaken) neemt een einde wanneer de betrokkene een opdracht als bedoeld in de artikelen 308, [
10 309/1,]
10 [
11 309/2,]
11 323bis, 327 en 327bis aanvaardt.) <W 2001-06-21/42, art. 17, 085;
Inwerkingtreding : 20-07-2001> <W 2006-06-13/40, art. 42, 7°, 134;
Inwerkingtreding : 16-08-2006>
----------
(
1)<W
2013-12-01/01, art. 62, 179; Inwerkingtreding : 01-04-2014>
(
2)<W
2014-05-08/02, art. 110, 185; Inwerkingtreding : 01-04-2014>
(
3)<W
2014-04-10/73, art. 12, 187; Inwerkingtreding : 02-02-2008>
(
4)<W
2013-07-30/23, art. 121, 192; Inwerkingtreding : 01-09-2014>
(
5)<W
2014-05-05/11, art. 103, 195; Inwerkingtreding : 01-10-2016 (zie ook art. 136. Overgangsbepalingen: art. 134 en 135>
(
6)<W
2016-02-05/11, art. 203, 201; Inwerkingtreding : 29-02-2016>
(
7)<W
2016-05-04/03, art. 55, 203; Inwerkingtreding : 23-05-2016. Overgangsbepalingen : art. 251>
(
8)<W
2016-05-04/03, art. 55,9°, 203; Inwerkingtreding : 13-05-2016. Overgangsbepalingen : art. 251>
(
9)<W
2017-07-06/24, art. 247, 211; Inwerkingtreding : 03-08-2017>
(
10)<W
2018-05-25/02, art. 18, 217; Inwerkingtreding : 01-07-2018>
(
11)<W
2019-05-05/10, art. 96, 226; Inwerkingtreding : 24-05-2019>
Art. 259sexies/1.[
1 De rechters in de tuchtrechtbank en de raadsheren in de tuchtrechtbank in hoger beroep worden [
3 aangewezen uit de magistraten van de zetel of uit de plaatsvervangende magistraten bedoeld in artikel 156bis]
3 die gedurende ten minste tien jaar een ambt van magistraat van het openbaar ministerie of van de zetel hebben uitgeoefend en die nog nooit een tuchtsanctie hebben opgelopen, tenzij deze werd uitgewist.
De rechters in de tuchtrechtbank worden door de algemene vergaderingen van de rechtbanken van eerste aanleg aangewezen voor een niet-hernieuwbare termijn van zeven jaar uit de kandidaten die op een met redenen omklede wijze door de korpschef worden voorgesteld.
De raadsheren in de tuchtrechtbank in hoger beroep worden door de algemene vergaderingen van de hoven van beroep aangewezen voor een niet-hernieuwbare termijn van zeven jaar uit de kandidaten die op een met redenen omklede wijze door de korpschef worden voorgesteld.
[
2 De kandidaturen voor de mandaten van rechter bij de tuchtrechtbank en van raadsheer bij de tuchtrechtbank in hoger beroep worden naar de bevoegde algemene vergadering gestuurd binnen een termijn van een maand vanaf de bekendmaking van de vacature in het Belgisch Staatsblad.
De voorzitters van de rechtbanken van eerste aanleg en de eerste voorzitters van de hoven van beroep bezorgen de naam van de aangewezen rechters en raadsheren aan de minister van Justitie binnen vijfenzeventig dagen na de oproep tot kandidaten.]
2 De Koning stelt het contingent vast van de rechters die zitting kunnen houden in de tuchtrechtbank en van de raadsheren die zitting kunnen houden in de tuchtrechtbank in hoger beroep.
De korpschefs en de leden van de Hoge Raad voor de Justitie kunnen niet worden aangewezen om zitting te houden in de tuchtrechtscolleges.
Het mandaat van rechter in de tuchtrechtbank en van raadsheer in de tuchtrechtbank in hoger beroep neemt een einde wanneer de betrokkene een in de artikelen 308, [
4 309/2,]
4 323bis, 327 en 327bis bedoelde opdracht aanvaardt. Het mandaat neemt ambtshalve een einde wanneer hem een tuchtstraf wordt opgelegd.]
1 ----------
(
1)<Ingevoegd bij W
2013-07-15/08, art. 4, 182; Inwerkingtreding : 09-04-2014 (KB
2014-03-28/13, art. 3, 1°)>
(
2)<W
2014-05-08/02, art. 29, 185; Inwerkingtreding : 09-04-2014>
(
3)<W
2017-07-06/24, art. 248, 211; Inwerkingtreding : 03-08-2017>
(
4)<W
2019-05-05/10, art. 97, 226; Inwerkingtreding : 24-05-2019>
Art. 259septies.<Ingevoegd bij W 1998-12-22/47, art. 46,
Inwerkingtreding : 02-08-2000> De uitoefening van een mandaat van korpschef is onverenigbaar met de uitoefening van een adjunct-mandaat en met de uitoefening van een bijzonder mandaat indien dit laatste buiten het rechtscollege gebeurt.
De uitoefening van een adjunct-mandaat is verenigbaar met de uitoefening van een bijzonder mandaat voor zover dit binnen hetzelfde rechtscollege gebeurt.
([
4 Met uitzondering van de mandaten van afdelingsvoorzitter, afdelingsprocureur en afdelingsauditeur [
5 [
6 en van eerste advocaat-generaal]
6 bij het hof van beroep]
5 is een aanwijzing in een adjunct-mandaat overeenkomstig artikel 259quinquies]
4 uitsluitend mogelijk in het rechtscollege waar de magistraat op de personeelsformatie wordt aangerekend.
Met uitzondering van de mandaten (van rechter in de strafuitvoeringsrechtbank, van verbindingsmagistraat in jeugdzaken, van bijstandsmagistraat, van federaal magistraat en van substituut-procureur des Konings gespecialiseerd in strafuitvoeringszaken) is de aanwijzing in een bijzonder mandaat overeenkomstig artikel 259sexies uitsluitend mogelijk in het rechtscollege waar de magistraat op de personeelsformatie aangerekend wordt.) <W 2000-07-17/34, art. 6, 080;
Inwerkingtreding : 02-08-2000> <W 2006-06-13/40, art. 43, 134;
Inwerkingtreding : 16-08-2006>
(Tijdens de uitoefening van hun mandaat kunnen de rechter in de strafuitvoeringsrechtbank en de substituut-procureur des Konings gespecialiseerd in strafuitvoeringszaken in een adjunct-mandaat worden aangewezen in het rechtscollege van herkomst. Artikel 323bis, § 1, tweede tot vierde lid, is op hen van toepassing.) <W 2006-05-17/36, art. 20, 2°, 132;
Inwerkingtreding : 01-02-2007>
[
1 In geval van met redenen omklede behoeften kan een onderzoeksrechter, een [
2 rechter in de familie- en jeugdrechtbank]
2 of een beslagrechter echter met zijn instemming, na gunstig advies van de betrokken korpschefs en met inachtneming van de wet van 15 juni 1935 op het gebruik der talen in gerechtszaken bij beschikking van de eerste voorzitter, de opdracht worden gegeven zijn ambt gelijktijdig en voor een beperkte periode uit te oefenen in een andere rechtbank van eerste aanleg van het rechtsgebied. In de beschikking van de eerste voorzitter wordt vermeld waarom deze opdracht [
2 onontbeerlijk]
2 is en worden de nadere regels van de opdracht bepaald.]
1 ----------
(
1)<W
2013-12-01/01, art. 63, 179; Inwerkingtreding : 01-04-2014>
(
2)<W
2014-05-08/02, art. 111, 185; Inwerkingtreding : 01-09-2014>
(
3)<W
2014-05-05/11, art. 104, 195; Inwerkingtreding : 01-10-2016 (zie ook art. 136). Overgangsbepalingen: art. 134 en 135>
(
4)<W
2014-12-19/24, art. 30, 196; Inwerkingtreding : 08-01-2015>
(
5)<W
2017-07-06/24, art. 249, 211; Inwerkingtreding : 01-01-2019>
(
6)<W
2018-12-21/09, art. 158, 222; Inwerkingtreding : 01-01-2019>
HOOFDSTUK Vquater. - <Ingevoegd bij W 1998-12-22/47, art. 47,
Inwerkingtreding : 02-08-2000> De gerechtelijke stage.
Art. 259octies.[
1 § 1. De kandidaten die zich voor het vergelijkend toelatingsexamen tot de gerechtelijke stage inschrijven, moeten, op het ogenblik van hun inschrijving, licentiaat in de rechten of houder van een masterdiploma in de rechten en tijdens de periode van vier jaar voorafgaand aan de inschrijving gedurende ten minste twee jaar als houder van het diploma van licentiaat of master in de rechten als voornaamste beroepsactiviteit hetzij een stage bij de balie hebben doorlopen, hetzij andere juridische functies hebben uitgeoefend.
De kandidaturen voor dit vergelijkend toelatingsexamen tot de gerechtelijke stage moeten worden ingediend binnen een maand na de bekendmaking van de oproep tot kandidaten in het Belgisch Staatsblad.
De Koning bepaalt bij een besluit, vastgesteld na overleg in de Ministerraad, en op advies van het College van het openbaar ministerie en van het College van de hoven en rechtbanken voor elk gerechtelijk jaar vóór 30 april het aantal vacante plaatsen van gerechtelijk stagiair voor de Nederlandse en voor de Franse taalrol. De Koning houdt rekening met het aantal gerechtelijke attachés bedoeld in § 7.
De minister bevoegd voor Justitie benoemt de gerechtelijke stagiairs en wijst op gezamenlijk voorstel van het College van hoven en rechtbanken en het College van het openbaar ministerie het rechtsgebied van het hof van beroep aan waar de stage wordt doorgemaakt. De procureur-generaal verleent, binnen dit rechtsgebied, dienstaanwijzing aan de gerechtelijk stagiair bij een parket van de procureur des Konings of een arbeidsauditoraat en de eerste voorzitter van het hof van beroep verleent dienstaanwijzing aan de gerechtelijk stagiair in een rechtbank van eerste aanleg, een [
2 ondernemingsrechtbank]
2 of een arbeidsrechtbank.
Bij de benoeming, de aanwijzing in een rechtsgebied van een hof van beroep en de dienstaanwijzing van de gerechtelijke stagiairs wordt rekening gehouden met de voorrang volgens de rangschikking bedoeld in artikel 259bis-9, § 1/1, tweede lid.
§ 2. De stage die toegang geeft tot het ambt van magistraat van het openbaar ministerie of van de zetel heeft een duur van twee jaar. Zij behelst een opleiding bestaande uit een cyclus van cursussen georganiseerd door het Instituut voor gerechtelijke opleiding en een praktische opleiding die verloopt in verschillende opeenvolgende stadia :
- van de 1e tot de 11e maand, stage bij een parket van de procureur des Konings en/of van de arbeidsauditeur; deze periode omvat eveneens een maand in een administratieve dienst van een of meer parketten;
- van de 12e tot de 14e maand een externe stage;
- van de 15e tot de 24e maand, stage bij een of meer kamers van de rechtbank van eerste aanleg, van de arbeidsrechtbank en/of de [
2 ondernemingsrechtbank]
2; deze periode omvat eveneens een maand in een of meer griffies.
Het programma van de externe stage wordt goedgekeurd door de bevoegde commissie voor de evaluatie van de gerechtelijke stage.
De deelname aan de opleidingssessies georganiseerd door het Instituut voor gerechtelijke opleiding is verplicht voor alle gerechtelijke stagiairs.
§ 3. De gerechtelijk stagiair staat tijdens de hele duur van zijn stage, ook tijdens de externe stage, onder het gezag en toezicht van de korpschef van het parket of de zetel waar hij zijn stage doormaakt.
Hij staat eveneens onder leiding van twee stagemeesters die met zijn opleiding zijn belast en die bij de opmaak en de follow-up van het stageprogramma worden bijgestaan door het Instituut voor gerechtelijke opleiding. De eerste is magistraat bij het parket van de procureur des Konings of van de arbeidsauditeur. De tweede is magistraat van de zetel in de rechtbank van eerste aanleg, de arbeidsrechtbank of de [
2 ondernemingsrechtbank]
2. Zij worden door hun respectievelijke korpschefs aangewezen onder de magistraten die de door het Instituut voor gerechtelijke opleiding georganiseerde gespecialiseerde opleiding hebben gevolgd. Deze opleiding wordt minstens tweejaarlijks georganiseerd.
De stagiair moet vóór het einde van de 9e maand van de stage een met redenen omkleed voorstel inzake de externe stage ter goedkeuring voorleggen aan de bevoegde commissie voor de evaluatie van de gerechtelijke stage.
In de loop van de 12e maand van de stage zendt de eerste stagemeester aan de bevoegde commissie voor de evaluatie van de gerechtelijke stage een omstandig verslag over omtrent het verloop van het eerste deel van de stage en in de loop van de 15e maand van de stage een omstandig verslag omtrent het verloop van de externe stage. Hij bezorgt een afschrift van die verslagen aan de procureur des Konings en/of de arbeidsauditeur van het parket of het auditoraat waarin de stagiair dienstaanwijzing is verleend, evenals aan de betrokken procureur-generaal.
In de loop van de 21e maand zendt de tweede stagemeester aan de bevoegde commissie voor de evaluatie van de gerechtelijke stage een omstandig verslag over omtrent het verloop van het derde deel van de stage en bezorgt een afschrift ervan aan de voorzitter van de rechtbank van eerste aanleg, van de arbeidsrechtbank en/of van de [
2 ondernemingsrechtbank]
2 waarin de stagiair dienstaanwijzing is verleend, evenals aan de eerste voorzitter van het betrokken hof van beroep. Indien nodig dient de stagemeester op dezelfde wijze een aanvullend verslag in omtrent de laatste drie stagemaanden.
Vóór het einde van de 22e stagemaand zendt de bevoegde commissie voor de evaluatie van de gerechtelijke stage het omstandig eindverslag en de door de stagemeesters opgestelde verslagen over aan de minister bevoegd voor Justitie en zendt een afschrift van het eindverslag over aan de korpschefs van het parket en van het rechtscollege waarin de stagiair dienstaanwijzing is verleend, evenals aan de betrokken procureur-generaal en eerste voorzitter van het hof van beroep.
De gerechtelijk stagiair ontvangt binnen dezelfde termijn een afschrift van de stageverslagen. Indien de inhoud van een of meer verslagen ongunstig is, brengt de bevoegde commissie voor de evaluatie van de gerechtelijke stage advies uit, na de betrokkene te hebben gehoord. Van de inachtneming van dit voorschrift wordt melding gemaakt in het aan de minister bevoegd voor Justitie toegezonden verslag.
Indien het eindverslag gunstig is en de stagiair alle stageverplichtingen is nagekomen, reikt de directeur van het Instituut voor gerechtelijke opleiding aan de stagiair in de loop van de 22e stagemaand een getuigschrift uit waaruit blijkt dat hij met vrucht de gerechtelijke stage heeft voltooid en zendt hij een afschrift ervan aan de minister bevoegd voor Justitie. Het getuigschrift wordt echter ingetrokken indien de stagiair een ernstige fout maakt gedurende de laatste twee stagemaanden.
§ 4. De minister bevoegd voor Justitie of zijn gemachtigde kan de stage, op gemotiveerd advies van de korpschef van het parket of van het rechtscollege waar de stagiair zijn stage doormaakt en van de bevoegde commissie voor de evaluatie van de gerechtelijke stage, vroegtijdig beëindigen wegens professionele ongeschiktheid na de betrokkene te hebben gehoord en met inachtneming van een opzegtermijn van drie maanden. De opzegtermijn gaat in na het verstrijken van de kalendermaand waarin de opzegging ter kennis wordt gebracht van de betrokkene.
De minister bevoegd voor Justitie of zijn gemachtigde kan de stage, op gemotiveerd advies van de korpschef van het parket of van het rechtscollege waar de stagiair zijn stage doormaakt en van de bevoegde commissie voor de evaluatie van de gerechtelijke stage, ook vroegtijdig beëindigen wegens een ernstige fout na de betrokkene te hebben gehoord en zonder opzegtermijn.
In de gevallen bedoeld in het eerste en het tweede lid is de betrokkene onderworpen aan de artikelen 7 tot 13 van de wet van 20 juli 1991 houdende sociale en diverse bepalingen.
De minister bevoegd voor Justitie of zijn gemachtigde kan de stage om gegronde redenen schorsen, hetzij ambtshalve na advies van de betrokken korpschef, hetzij op verzoek van de betrokkene.
In geval van een onafgebroken schorsing of afwezigheid van meer dan een maand wordt de stage van rechtswege met eenzelfde termijn verlengd zonder dat deze verlenging meer dan acht maanden kan bedragen.
Het vierde en het vijfde lid zijn niet van toepassing op de in artikel 39 van de arbeidswet van 16 maart 1971 bedoelde verloven met betrekking tot moederschapsbescherming, die worden gelijkgesteld met stageperiodes.
§ 5. De gerechtelijke stagiairs benoemd overeenkomstig § 1 worden in die hoedanigheid in dienst genomen nadat zij de eed hebben afgelegd die bepaald is in artikel 2 van het decreet van 20 juli 1831 betreffende de eed.
De stagiair heeft niet de hoedanigheid van magistraat.
De stagiair heeft, voor de duur van de stage bij het parket van de procureur des Konings of voor de duur van de stage bij het parket van de arbeidsauditeur, de hoedanigheid van officier van gerechtelijke politie, hulpofficier respectievelijk van de procureur des Konings of van de arbeidsauditeur, maar mag in die hoedanigheid niet optreden dan na aanstelling door de procureur-generaal.
Na zes maanden stage kan hij door de procureur-generaal worden aangesteld om het ambt van openbaar ministerie geheel of ten dele uit te oefenen, enkel voor de duur van de stage bij het parket van de procureur des Konings en/of van de arbeidsauditeur.
Tijdens de duur van de stage bij de zetel kan de stagiair als griffier worden toegevoegd overeenkomstig artikel 329. In die periode staat de gerechtelijk stagiair de rechter of de rechters bij uit wie de kamer van de rechtbank waarvoor hem dienstaanwijzing is verleend, is samengesteld. Hij woont de beraadslagingen bij, maar kan geen rechter vervangen.
Die dienstaanwijzingen worden ter kennis gebracht van de in § 3 bedoelde stagemeesters en van de respectieve korpschefs.
Het ambt van gerechtelijk stagiair is onverenigbaar met iedere andere bezoldigde betrekking. De minister bevoegd voor Justitie of zijn gemachtigde kan op advies van de betrokken stagemeester aan de belanghebbende evenwel toestemming verlenen tot de uitoefening van de ambten bedoeld in artikel 294, eerste lid.
§ 6. De gerechtelijk stagiair ontvangt :
1° een wedde uitbetaald na vervallen termijn, berekend in de weddeschaal NA 11, die aan het personeel van de federale overheidsdiensten wordt toegekend;
2° de in deze schaal voorziene tussentijdse verhogingen;
3° de bijslagen, vergoedingen en bijkomende bezoldigingen die aan het personeel van de federale overheidsdiensten worden toegekend, in dezelfde mate en onder dezelfde voorwaarden als die welke gelden voor voornoemd personeel;
4° een forfaitaire premie van 138 euro per daadwerkelijk in een parket van de procureur des Konings geleverde wachtdienst tijdens de nacht of tijdens de weekends of de feestdagen, voor zover hij op de rol van de wachtprestaties ingeschreven staat. Onder wachtdienst wordt een doorlopende dienst van twaalf uur verstaan tijdens dewelke betrokkenen bereikbaar en beschikbaar zijn, maar zich ook kunnen verplaatsen om prestaties te verrichten op een werkplaats. Het maximumbedrag van de premies voor de wettelijke stageperiode in het parket mag niet hoger zijn dan 1 242 euro.
Bij de benoeming tot de stage, wordt de wedde vastgesteld door enkel een periode van twee jaar in aanmerking te nemen die geldt als de ervaring vereist overeenkomstig § 1, eerste lid, als voorwaarde voor deelname aan het vergelijkend toelatingsexamen tot de stage.
De mobiliteitsregeling die geldt voor de wedde van het personeel is ook van toepassing op de wedde van de stagiair en op de wachtpremie. Zij worden gekoppeld aan het spilindexcijfer 138,01.
De volledige wetgeving betreffende de sociale zekerheid van de stagiairs van het openbaar ambt is op de gerechtelijk stagiair toepasselijk.
De Koning regelt de rechtshulp aan de gerechtelijke stagiairs en de schadeloosstelling van de door hen opgelopen zaakschade, overeenkomstig de bepalingen die op het rijkspersoneel van toepassing zijn.
§ 7. Indien de stage met vrucht is voltooid en de benoeming van de stagiair niet kan plaatshebben op het einde van de 24e maand, benoemt de Koning de stagiair ambtshalve tot gerechtelijk attaché bij de hoven en rechtbanken of bij het openbaar ministerie, naargelang van het geval.
Daartoe stellen de gerechtelijke stagiairs vóór het einde van de 21e maand van hun stage de minister bevoegd voor Justitie elektronisch ervan in kennis of zij eventueel, na afloop van hun stage, bij voorkeur bij het parket dan wel bij de zetel de functie van gerechtelijk attaché willen uitoefenen.
De minister bevoegd voor Justitie of zijn gemachtigde wijst naargelang van de noodwendigheden van de dienst en, indien mogelijk, op grond van de voorkeur van de gerechtelijk attaché, de rechtbank of het parket aan waarin hij zijn ambt zal uitoefenen. De noodwendigheden van de dienst worden opgesteld op advies van het College van de hoven en rechtbanken en van het College van het openbaar ministerie.
Het College van hoven en rechtbanken en het College van het openbaar ministerie brengen elk jaar aan de minister bevoegd voor Justitie verslag uit met betrekking tot de situatie van de gerechtelijk attachés bij de hoven en rechtbanken en het openbaar ministerie, evenals de evaluatie van de overgang naar de magistratuur in de loop van het afgelopen gerechtelijk jaar. Dit verslag wordt overgezonden aan de Kamer van volksvertegenwoordigers.
De gerechtelijk attaché heeft bij het parket de hoedanigheid van officier van gerechtelijke politie, hulpofficier respectievelijk van de procureur des Konings of van de arbeidsauditeur, maar mag in die hoedanigheid niet optreden dan na aanstelling door de procureur-generaal. Hij kan door de procureur-generaal worden aangesteld om het ambt van openbaar ministerie geheel of ten dele uit te oefenen onder toezicht van de korpschef van het parket waaraan hij verbonden is.
De gerechtelijk attaché bij de hoven en rechtbanken staat onder toezicht van de korpschef van het rechtscollege waaraan hij is verbonden. Hij kan als griffier worden toegevoegd overeenkomstig artikel 329. Hij staat de rechter of de rechters bij uit wie de kamer van de rechtbank waarvoor hem dienstaanwijzing is verleend, is samengesteld. Hij woont de beraadslagingen bij en kan een plaatsvervanging waarnemen.
§ 8. Het statuut van de referendarissen en parketjuristen is van toepassing op de gerechtelijke attachés onder voorbehoud van het volgende :
1° de gerechtelijk attaché ontvangt een wedde uitbetaald na vervallen termijn, die overeenkomt met een ambt in de klasse A1;
2° voor de toepassing van artikel 372bis wordt de duur van de gerechtelijke stage als schaalanciënniteit gerekend en wordt de gerechtelijk attaché geacht twee keer ambtshalve de vermelding "voldoet aan de verwachtingen" te hebben gekregen;
3° de gerechtelijk attaché is vrijgesteld van de stageperiode die aan de benoeming voorafgaat;
4° de gerechtelijk attaché ontvangt een forfaitaire premie van 138 euro per daadwerkelijk in een parket van de procureur des Konings geleverde wachtdienst tijdens de nacht of tijdens de weekends of de feestdagen, voor zover hij op de rol van de wachtprestaties ingeschreven staat. Onder wachtdienst wordt een doorlopende dienst van twaalf uur verstaan tijdens dewelke betrokkenen bereikbaar en beschikbaar zijn, maar zich ook kunnen verplaatsen om prestaties te verrichten op een werkplaats. Het aantal gepresteerde wachtdiensten per jaar mag niet hoger zijn dan 18.
De mobiliteitsregeling die geldt voor de wedden van het personeel is ook van toepassing op de wedde van de gerechtelijk stagiair en op de wachtpremie. Zij worden gekoppeld aan het spilindexcijfer 138,01.]
1 ----------
(
1)<W
2017-07-06/24, art. 250, 211; Inwerkingtreding : 03-08-2017>
(
2)<W
2018-04-15/14, art. 252, 216; Inwerkingtreding : 01-11-2018>
HOOFDSTUK Vquinquies. - <Ingevoegd bij W 1998-12-22/47, art. 48,
Inwerkingtreding : 02-08-2000> De evaluatie van magistraten.
Afdeling I. - <Ingevoegd bij W 1998-12-22/47, art. 48,
Inwerkingtreding : 02-08-2000> Algemene bepalingen.
Art. 259novies.<W
2006-12-18/37, art. 5, 145;
Inwerkingtreding : 01-01-2008> § 1. De werkende beroepsmagistraten worden onderworpen aan een met redenen omklede schriftelijke evaluatie, hetzij een periodieke evaluatie wanneer het een benoeming betreft, hetzij een evaluatie van het mandaat wanneer het een mandaat van korpschef, een adjunct-mandaat of een bijzonder mandaat betreft.
De periodieke evaluaties geschieden binnen dertig dagen na het verstrijken van de termijnen bepaald in dit hoofdstuk. Er kan vervroegd worden overgegaan tot een nieuwe evaluatie wanneer zich sedert de laatste evaluatie bijzondere feiten hebben voorgedaan of bijzondere vaststellingen zijn gedaan.
De periodieke evaluatie kan leiden tot een beoordeling " zeer goed ", " goed ", " voldoende " of " onvoldoende ". De evaluatie van de houders van mandaten kan leiden tot een beoordeling " goed " of " onvoldoende ".
De evaluatie slaat op de wijze van ambtsuitoefening, met uitsluiting van de inhoud van een rechterlijke beslissing, en geschiedt op grond van criteria die betrekking hebben op de persoonlijkheid en de intellectuele, professionele en organisatorische capaciteiten.
De evaluatie van de korpschefs heeft tevens betrekking op hun managementcapaciteiten en inzonderheid op het personeelsbeheer en de initiatieven genomen met het oog op de bestrijding van de gerechtelijke achterstand.
De Koning bepaalt op voorstel van de Hoge Raad voor de Justitie de evaluatiecriteria en de weging van deze criteria rekening houdend met de eigenheid van de ambten en mandaten, en stelt nadere regels voor de toepassing van deze bepalingen op.
§ 2. Bij de aanvang van de periode waarover de magistraat moet worden geëvalueerd vindt een planningsgesprek plaats tussen de magistraat en zijn beoordelaars of één van hen.
De plaats en het tijdstip waarop het planningsgesprek zal plaatshebben, worden uiterlijk vijftien dagen vooraf [
2 langs elektronische weg]
2 of tegen gedagtekend ontvangstbewijs ter kennis gebracht van de magistraat.
Het planningsgesprek strekt ertoe op grond van de concrete functiebeschrijving van de magistraat en rekening houdend met de organisatorische context de doelstellingen voor de komende evaluatieperiode vast te stellen. Die doelstellingen moeten specifiek, meetbaar, aanvaardbaar en realiseerbaar zijn.
De beoordelaars, of één van hen, bepalen welke beoordeling aan de magistraat zal worden verleend indien hij de vooropgestelde doelstellingen haalt. Gaat het niet om de hoogste beoordeling dan wordt aan de magistraat meegedeeld welke doelstellingen bereikt zouden moeten worden om een betere beoordeling te behalen.
De magistraat stelt, ten behoeve van zijn beoordelaars of één van hen, een verslag op van het planningsgesprek.
Dit verslag vermeldt de punten waarover overeenstemming werd bereikt. Voor de punten waarover geen overeenstemming werd bereikt, worden de verschillende standpunten weergegeven.
Bij gebrek aan overeenstemming wordt het meningsverschil zo nauwkeurig mogelijk omschreven. Indien de beoordelaars, of één van hen, van oordeel zijn dat het verslag geen accurate weergave is van de inhoud van het planningsgesprek, voegen zij hun versie eraan toe. Een afschrift wordt aan de magistraat bezorgd.
Het origineel van het verslag en, in voorkomend geval, de versie van de beoordelaars worden bewaard in het evaluatiedossier.
§ 3. In de loop van de evaluatieperiode kan tot een functioneringsgesprek worden overgegaan wanneer aanleiding bestaat om de functiebeschrijving of de doelstellingen aan te passen. Dit gebeurt hetzij op initiatief van de beoordelaars, of van één van hen, hetzij op verzoek van de magistraat.
De plaats en het tijdstip worden in gemeen overleg bepaald.
Bij gebrek aan consensus vindt het functioneringsgesprek plaats binnen vijftien dagen na het schriftelijk verzoek van één van de partijen dat aan de andere partij [
2 langs elektronische weg]
2 of tegen gedagtekend ontvangstbewijs ter kennis is gebracht.
De magistraat stelt, ten behoeve van zijn beoordelaars, of één van hen, een verslag op van het functioneringsgesprek, overeenkomstig de procedure bepaald in § 2, zesde tot achtste lid.
§ 4. De plaats en het tijdstip waarop het evaluatiegesprek plaatsheeft, worden uiterlijk 15 dagen voordien [
2 langs elektronische weg]
2 of tegen gedagtekend ontvangstbewijs ter kennis gebracht van de magistraat.
In deze kennisgeving wordt de magistraat verzocht het evaluatiegesprek schriftelijk voor te bereiden en deze voorbereiding uiterlijk drie dagen voor het evaluatiegesprek aan de beoordelaars te bezorgen.
De beoordelaars stellen vervolgens een ontwerp van voorlopige beoordeling op. Dit ontwerp wordt tijdens het evaluatiegesprek aan de magistraat meegedeeld en met hem besproken. Het kan worden aangepast rekening houdend met het onderhoud.
§ 5. De korpschef [
1 ...]
1 zendt tegen gedagtekend ontvangstbewijs of [
2 langs elektronische weg tegen ontvangstbewijs]
2 een afschrift van de voorlopige beoordeling aan de betrokkene.
De betrokkene kan op straffe van verval binnen een termijn van vijftien dagen te rekenen van de kennisgeving van de voorlopige beoordeling, zijn schriftelijke opmerkingen tegen gedagtekend ontvangstbewijs of [
2 langs elektronische weg tegen ontvangstbewijs]
2 bezorgen aan de korpschef [
1 ...]
1, [
2 die ze]
2 bij het evaluatiedossier voegt.
De voorlopige beoordeling wordt definitief ingeval de magistraat geen schriftelijke opmerkingen formuleert.
Ingeval de magistraat evenwel schriftelijke opmerkingen met betrekking tot de voorlopige beoordeling formuleert, wordt een definitieve schriftelijke beoordeling opgesteld waarin deze opmerkingen schriftelijk worden beantwoord.
§ 6. Binnen vijftien dagen na de ontvangst van deze opmerkingen, zendt de korpschef [
1 ...]
1 een afschrift van de definitieve beoordeling aan de minister van Justitie en tegen gedagtekend ontvangstbewijs of [
2 langs elektronische weg tegen]
2 ontvangstbewijs aan de betrokkene.
§ 7. Het evaluatiegesprek wordt gevolgd door een planningsgesprek voor de volgende periode.
§ 8. De evaluatiedossiers berusten bij de korpschef [
1 ...]
1. Een afschrift van de definitieve beoordelingen berust bij de Minister van Justitie gedurende ten minste tien jaar. De evaluaties zijn vertrouwelijk en kunnen te allen tijde door de geëvalueerde ingekeken worden.
§ 9. De §§ 2 tot 8 zijn niet van toepassing op de korpschefs.
In de loop van het tweede jaar van uitoefening van het mandaat wordt over de uitvoering van het beheersplan, als bedoeld in artikel 259quater, § 2, derde lid, d, een follow-upgesprek gehouden tussen de korpschef en de leden van de bevoegde kamer van het evaluatiecollege bedoeld in artikel 259undecies, § 3. Dit gesprek heeft betrekking op de genomen maatregelen op managementsvlak en in voorkomend geval op de aanpassingen die de korpschef na zijn indiensttreding in het beheersplan heeft aangebracht. Er is geen follow-upgesprek voor de korpschef bedoeld in artikel 259quater, § 6, derde lid, noch voor deze bedoeld in het vijfde lid wanneer het mandaat voor een duur van minder dan vijf jaar wordt toegewezen.
Wordt het mandaat verlengd dan gaat het follow-upgesprek over de invoering van het functioneringsplan dat de korpschef heeft opgesteld tijdens het vijfde jaar van zijn eerste mandaat.
Het follow-upgesprek heeft plaats op zijn vroegst in de achttiende maand van uitoefening van het mandaat.
De korpschef stelt een verslag op van dit gesprek. Indien de bevoegde kamer van het evaluatiecollege van oordeel is dat het verslag geen accurate weergave vormt van de inhoud van het follow-upgesprek, voegt zij er haar versie aan toe. Een afschrift wordt aan de magistraat bezorgd. Het origineel van het verslag en, in voorkomend geval, de versie van de beoordelaars worden bewaard in het evaluatiedossier.
De plaats en het tijdstip waarop de follow-upgesprekken tussen de korpschef en de bevoegde kamer van het genoemde college plaatsvinden, worden door de voorzitter van de bevoegde kamer van het evaluatiecollege ter kennis gebracht van de magistraat uiterlijk tien dagen voordien [
2 langs elektronische weg]
2 of tegen gedagtekend ontvangstbewijs.
De bevoegde kamer van het evaluatiecollege stelt uiterlijk in de loop van de 24e maand van uitoefening van het mandaat eventuele aanbevelingen op die zijn ingegeven door het follow-upgesprek.
In voorkomend geval deelt de voorzitter van de bevoegde kamer van het evaluatiecollege binnen die termijn aan de betrokkene een afschrift van de aanbevelingen mee tegen gedagtekend ontvangstbewijs of [
2 langs elektronische weg tegen]
2 ontvangstbewijs.
Een afschrift van de eventuele aanbevelingen berust gedurende ten minste tien jaar bij de minister van Justitie.
§ 10. De korpschefs worden geëvalueerd in de loop van het vijfde jaar van uitoefening van hun mandaat. Voor de evaluatie van de korpschef bedoeld in artikel 259quater, § 6, derde lid, alsook voor deze bedoeld in het vijfde lid ingeval het mandaat wordt toegewezen voor een duur van minder dan vijf jaar, lopen de in deze paragraaf bedoelde termijnen volgens het tijdschema dat van toepassing zou zijn geweest op de voorganger.
De evaluatie vangt op zijn vroegst aan in de loop van de vierenvijftigste maand van uitoefening van het mandaat.
Het verslag van het follow-upgesprek en in voorkomend geval de versie van de bevoegde kamer van het evaluatiecollege als bedoeld in artikel 259undecies, § 3, het functioneringsverslag opgesteld door de korpschef, de verplichte en facultatieve adviezen en de evaluatiegesprekken tussen de korpschef en de bevoegde kamer van het evaluatiecollege vormen de grondslag van de evaluatie.
De korpschefs bezorgen het functioneringsverslag [
2 ...]
2 aan de bevoegde kamer van het genoemde college in de loop van de vierenvijftigste maand van uitoefening van het mandaat.
De directeur-generaal van het directoraat-generaal Rechterlijke Organisatie van de federale overheidsdienst Justitie en naar gelang van het geval de algemene vergadering of de korpsvergadering zenden [
2 ...]
2 een met de redenen omkleed advies over aan de bevoegde kamer van het genoemde college in de loop van de vierenvijftigste maand van uitoefening van het mandaat.
Een afschrift van deze adviezen wordt, binnen dezelfde termijnen, [
2 langs elektronische weg tegen]
2 ontvangstbewijs of tegen gedagtekend ontvangstbewijs bezorgd aan de betrokken korpschef, respectievelijk door de algemene vergadering of door de korpsvergadering en door de federale overheidsdienst Justitie.
[
2 Bij gebrek aan adviezen binnen de vastgestelde termijn wordt aan dat advies voorbijgegaan.]
2 De plaats en het tijdstip waarop de evaluatiegesprekken tussen de korpschefs en de bevoegde kamer van het genoemde college plaatsvinden worden aan de magistraat meegedeeld door de voorzitter van de bevoegde kamer van het evaluatiecollege [
2 langs elektronische weg]
2 of tegen gedagtekend ontvangstbewijs, uiterlijk tien dagen vóór de datum van het gesprek.
De bevoegde kamer van het evaluatiecollege stelt de voorlopige beoordeling op.
De voorzitter van de bevoegde kamer van het evaluatiecollege zendt tegen gedagtekend ontvangstbewijs of [
2 langs elektronische weg tegen]
2 ontvangstbewijs een afschrift van de voorlopige beoordeling aan de betrokkene.
Op straffe van verval kan de betrokkene binnen een termijn van tien dagen te rekenen vanaf de kennisgeving van de voorlopige beoordeling zijn schriftelijke opmerkingen tegen gedagtekend ontvangstbewijs of [
2 langs elektronische weg tegen]
2 ontvangstbewijs meedelen aan de voorzitter van de bevoegde kamer van het evaluatiecollege, [
2 die ze]
2 bij het evaluatiedossier voegt.
De bevoegde kamer van het evaluatiecollege stelt de definitieve beoordeling op uiterlijk zeventig dagen vóór het einde van het mandaat. De definitieve beoordeling wordt met redenen omkleed.
De voorzitter van de bevoegde kamer van het evaluatiecollege zendt binnen deze termijn een afschrift van de definitieve met redenen omklede beoordeling tegen gedagtekend ontvangstbewijs of [
2 langs elektronische weg tegen]
2 ontvangstbewijs over aan de betrokkene.
De voorzitter van de bevoegde kamer van het evaluatiecollege bezorgt tegelijkertijd de volgende stukken aan de minister van Justitie :
- het verslag van het follow-upgesprek opgesteld door de korpschef en in voorkomend geval aangevuld met de versie van de bevoegde kamer van het evaluatiecollege;
- het door de korpschef opgestelde functioneringsverslag;
- de in het vijfde lid bedoelde verplichte adviezen en de door de kamer gevraagde facultatieve adviezen;
- de definitieve met redenen omklede evaluatiebeoordeling;
- [
2 de stukken waaruit blijkt dat de kandidaat de adviezen heeft ontvangen.]
2.
De evaluatiedossiers berusten bij de voorzitter van de bevoegde kamer van het evaluatiecollege. Een afschrift van de definitieve beoordelingen berust bij de minister van Justitie gedurende ten minste tien jaar. De evaluatie is vertrouwelijk en kan te allen tijde door de geëvalueerde ingekeken worden. ".
(NOTA : bij arrest nr 122/2008 van 01-09-2008 (B.St. 18-09-2008, p. 48642-48649), heeft het Grondwettelijk Hof de woorden " de woorden " een mandaat van korpschef, " in artikel 259novies, § 1, eerste lid, vernietigd, in zoverre zij van toepassing zijn op de korpschefs van de hoven en rechtbanken)
(NOTA : bij arrest nr 122/2008 van 01-09-2008 (B.St. 18-09-2008, p. 48642-48649), heeft het Grondwettelijk Hof artikel 259novies, § 1, vijfde lid, § 9, tweede tot en met het negende lid, en § 10, vernietigd, in zoverre zij van toepassing zijn op de korpschefs van de hoven en rechtbanken) ----------
(
1)<W
2013-12-01/01, art. 64, 179; Inwerkingtreding : 01-04-2014>
(
2)<W
2016-05-04/03, art. 57, 203; Inwerkingtreding : 23-05-2016. Overgangsbepalingen art. 251>
Afdeling II. - <Ingevoegd bij W 1998-12-22/47, art. 48,
Inwerkingtreding : 02-08-2000> De periodieke evaluatie.
Art. 259decies.<Ingevoegd bij W 1998-12-22/47, art. 48,
Inwerkingtreding : 02-08-2000> § 1. De periodieke evaluatie van een magistraat vindt de eerste maal plaats een jaar te rekenen van de eedaflegging in het ambt waarin hij moet beoordeeld worden en vervolgens om de drie jaar. (De vervroegde evaluatie bedoeld in (artikel 259novies, § 1, tweede lid), doet geen afbreuk aan het tijdstip waarop de evaluatie gebruikelijk moet geschieden.) <W 2003-05-03/45, art. 23, 110;
Inwerkingtreding : 02-06-2003> <W
2006-12-18/37, art. 6, 145;
Inwerkingtreding : 01-01-2008>
§ 2. [
3 De evaluatie geschiedt bij volstrekte meerderheid van stemmen door de korpschef en twee magistraten, verkozen door de algemene vergadering, de korpsvergadering of de algemene vergadering van de vrederechters en de rechters in de politierechtbank. De beoordelaars moeten ten minste de beoordeling "goed" hebben. De twee magistraten worden verkozen voor een hernieuwbare termijn van vijf jaar uit de leden van het rechtscollege of van het openbaar ministerie bij dat rechtscollege of door de algemene vergadering van vrederechters en rechters in de politierechtbank. Telt het rechtscollege of het openbaar ministerie bij een rechtscollege of de algemene vergadering van vrederechters en rechters in de politierechtbank minder dan vijf leden in de personeelsformatie, dan geschiedt de evaluatie door de korpschef.]
3 In de rechtscolleges met zetel te Brussel en het openbaar ministerie bij deze [
1 hoven]
1 worden met het oog op de evaluatie uit en door elke taalgroep van de algemene vergadering of de korpsvergadering twee magistraten gekozen die samen met de korpschef belast zijn met de evaluatie van de magistraten die behoren tot hun taalrol.
[
3 Derde lid opgeheven.]
3 [
3 Voor wat het gerechtelijk arrondissement Brussel betreft worden twee algemene vergaderingen van vrederechters en rechters in de politierechtbank opgericht volgens de taal van het diploma van de betrokken vrederechter of rechter in de politierechtbank.]
3 [
2 Vijfde lid opgeheven.]
2 (Heeft de evaluatie betrekking op het ambt van rechter in de strafuitvoeringsrechtbank, dan geschiedt zij door de eerste voorzitter van het hof van beroep, de voorzitter van de rechtbank van eerste aanleg van de plaats waar het hof van beroep zijn zetel heeft en een van de magistraten die door de algemene vergadering aangewezen zijn voor de evaluatie van de rechters in de rechtbank van eerste aanleg van de plaats waar het hof van beroep zijn zetel heeft, gekozen door de eerste voorzitter van het hof van beroep.
Heeft de evaluatie betrekking op het ambt van substituut-procureur des Konings gespecialiseerd in strafuitvoeringszaken, dan geschiedt zij door de procureur-generaal bij het hof van beroep, de procureur des Konings bij de rechtbank van eerste aanleg van de plaats waar het hof van beroep zijn zetel heeft en een van de magistraten die door de korpsvergadering aangewezen zijn voor de evaluatie van de substituten in de rechtbank van eerste aanleg van de plaats waar het hof van beroep zijn zetel heeft, gekozen door de procureur-generaal bij het hof van beroep.) <W 2006-05-17/36, art. 21, 132;
Inwerkingtreding : 01-02-2007>
§ 3. De beoordeling "onvoldoende" geeft aanleiding tot de toepassing (van artikel 360quater). <W 2002-12-27/30, art. 2, 099;
Inwerkingtreding : 01-10-2002>
----------
(
1)<W
2012-07-19/36, art. 27, 175; Inwerkingtreding : 31-03-2014 (zie ook art. 61, L1 en L2)>
(
2)<W
2013-12-01/01, art. 65, 179; Inwerkingtreding : 01-04-2014>
(
3)<W
2014-05-08/02, art. 112, 185; Inwerkingtreding : 01-04-2014>
(
4)<W
2014-05-05/11, art. 105, 195; Inwerkingtreding : 01-10-2016. (zie ook art. 136). Overgangsbepalingen: art. 134 en 135>
Afdeling III. - <Ingevoegd bij W 1998-12-22/47, art. 48,
Inwerkingtreding : 02-08-2000> De evaluatie van mandaten.
Art. 259undecies. <Ingevoegd bij W 1998-12-22/47, art. 48,
Inwerkingtreding : 02-08-2000> § 1. De evaluatie van de titularissen van een adjunct-mandaat en van een bijzonder mandaat vindt plaats op het einde van elke termijn waarvoor het mandaat is verleend en geschiedt uiterlijk vier maanden voor het verstrijken van de termijn op de wijze bedoeld in artikel 259decies, § 2, met uitzondering van de bijstandsmagistraat (en de verbindingsmagistraat in jeugdzaken) (...) die (worden) onderworpen aan een evaluatie door het college van procureurs-generaal. <W 2001-06-21/42, art. 19, 085;
Inwerkingtreding : 21-05-2002> <W 2006-06-13/40, art. 44, 1°, 134;
Inwerkingtreding : 16-08-2006>
§ 2. Krijgt de titularis van een (ander) adjunct-mandaat (het mandaat van voorzitter van het Hof van Cassatie en van eerste advocaat-generaal van het Hof van Cassatie) of een bijzonder mandaat de beoordeling "goed", dan wordt zijn mandaat hernieuwd. Is de beoordeling "onvoldoende" dan is, al naar gelang het geval, de procedure bedoeld in artikel 259quinquies of 259sexies van toepassing. (De korpschef (of het college van procureurs-generaal) zendt aan de Federale Overheidsdienst Justitie een beschikking over waarin de verlenging of het einde van het mandaat wordt vastgesteld.) <W 2003-05-03/45, art. 24, 110;
Inwerkingtreding : 02-06-2003> <W 2006-06-13/40, art. 44, 2°, 134;
Inwerkingtreding : 16-08-2006> <W
2006-12-18/37, art. 7, 1°, 145;
Inwerkingtreding : onbepaald en uiterlijk op : 01-01-2008>
De titularissen van een adjunct-mandaat die na negen jaar vast aangewezen zijn, worden onderworpen aan een periodieke evaluatie.
(§ 3. Er wordt een evaluatiecollege opgericht samengesteld uit een Nederlandstalige kamer en een Franstalige kamer die respectievelijk belast zijn met de evaluatie van de korpschefs van de Nederlandstalige of Franstalige taalgroep.
Bij gebrek aan een magistraat in de Franstalige kamer die blijk geeft van kennis van de Duitse taal, wordt een beroep gedaan op een tolk.
De korpschefs worden geëvalueerd door de bevoegde kamer van het evaluatiecollege samengesteld uit twee korpschefs afkomstig uit de zittende magistratuur of het parket naargelang de geëvalueerde behoort tot de zittende magistratuur of het parket, twee magistraten die lid zijn van de advies- en onderzoekscommissie van de Hoge Raad voor de Justitie, een magistraat van het Rekenhof en een specialist in het beheer van human resources.
Elk van de kamers wordt voorgezeten door de korpschef met de meeste anciënniteit.
De leden van het evaluatiecollege zetelen voor een hernieuwbare periode van vier jaar die begint te lopen de dag van de bekendmaking van de samenstelling van de kamers in het Belgisch Staatsblad. De uittredende leden zetelen tot de installatie van de nieuwe leden.
De aanwijzingsprocedure wordt gestart uiterlijk acht maanden voor het verstrijken van de mandaten.
De leden die een evaluatie " onvoldoende " hebben gekregen of die de hoedanigheid hebben verloren op grond waarvan zij als lid van het college werden aangewezen, worden ambtshalve door een plaatsvervanger vervangen. De gepensioneerde leden van de evaluatiecolleges kunnen hun mandaat na hun pensionering beëindigen.
De leden van de kamers van het evaluatiecollege dienen zich ervan te onthouden advies te verstrekken telkens er een persoonlijk of strijdig belang bestaat. Ze kunnen inzonderheid geen advies verstrekken over bloed- en aanverwanten tot in de vierde graad noch over personen met wie ze een feitelijk gezin vormen.
De beslissingen van de kamers worden genomen bij volstrekte meerderheid van stemmen van de leden. Bij staking van stemmen is de stem van de voorzitter van de kamer beslissend.
Naargelang de korpschefs hun ambt uitoefenen in de zittende magistratuur of het parket, worden zij respectievelijk verkozen door de korpschefs van de zittende magistratuur of het parket onder alle korpschefs van de zittende magistratuur of het parket van dezelfde taalgroep die ten minste vier jaar verwijderd zijn van de leeftijdsgrens bedoeld in artikel 383, § 1. De stemming is verplicht.
De magistraten die lid zijn van de Hoge Raad voor de Justitie worden aangewezen door de algemene vergadering van de Hoge Raad voor de Justitie.
De raadsheren in het Rekenhof worden aangewezen door de eerste voorzitter van het Rekenhof.
De specialisten in het beheer van human resources worden aangewezen door de minister van Justitie op voorstel van de minister van Ambtenarenzaken.
Het secretariaat van de kamers van het evaluatiecollege wordt waargenomen door de griffie van het Hof van Cassatie.
De nadere regels inzake de verkiezingen, het aantal plaatsvervangers van iedere categorie van leden van het evaluatiecollege en het aan de magistraten van het Rekenhof en de specialisten in human resources toegekende presentiegeld, worden vastgesteld bij koninklijk besluit.) <W
2006-12-18/37, art. 7, 2°, 145;
Inwerkingtreding : 01-01-2008>
(NOTA : bij arrest nr 122/2008 van 01-09-2008 (B.St. 18-09-2008, p. 48642-48649), heeft het Grondwettelijk Hof artikel 259undecies, § 3, vernietigd, in zoverre zij van toepassing zijn op de korpschefs van de hoven en rechtbanken)
Afdeling IIIbis. [
1 - De evaluatie van bijzondere opdrachten]
1 ----------
(
1)<Ingevoegd bij W
2018-02-04/04, art. 47, 218; Inwerkingtreding : 01-07-2018>
Art. 259undecies/1. [
1 § 1. De directeur, de adjunct-directeur en de verbindingsmagistraten van het Centraal Orgaan voor de Inbeslagneming en de Verbeurdverklaring worden tijdens de uitoefening van hun werkzaamheden voor het Centraal Orgaan onderworpen aan een met redenen omklede schriftelijke evaluatie.
Artikel 259novies, §§ 1 tot 8, is op hen van toepassingen met uitzondering van de afwijkingen opgenomen in paragraaf 2.
§ 2. De directeur, de adjunct-directeur en de verbindingsmagistraten van het Centraal Orgaan worden geëvalueerd door het College van procureurs-generaal, dat ook de taken vervult die door de paragrafen 2 tot 8 van artikel 259novies aan de korpschef worden toegekend.
Voor de evaluatie van de adjunct-directeur en de verbindingsmagistraten geeft de directeur advies. De evaluatie van de directeur en de adjunct-directeur heeft eveneens betrekking op hun managementcapaciteiten.
De evaluatie vindt éénmaal in de helft en éénmaal op het einde van hun opdracht plaats.
De evaluatie kan leiden tot een beoordeling "goed" of "onvoldoende". Ingeval de prestaties van de magistraat als "onvoldoende" worden beoordeeld, wordt door de minister bevoegd voor Justitie ambtshalve een einde gemaakt aan de betreffende opdracht.
De Koning bepaalt op voorstel van het College van procureurs-generaal de evaluatiecriteria en de weging van deze criteria rekening houdend met de eigenheid van de betrokken opdrachten.]
1 ----------
(
1)<Ingevoegd bij W
2018-02-04/04, art. 48, 218; Inwerkingtreding : 01-07-2018>
Afdeling IV. - [
1 Beroepscommissie]
1 ----------
(
1)<Ingevoegd bij W
2016-05-04/03, art. 58, 203; Inwerkingtreding : 23-05-2016>
Art. 259undecies/1.[
2 259undecies/2]
2 [
1 De magistraten kunnen tegen de definitieve beoordeling "onvoldoende" die zij hebben gekregen in het kader van hun evaluatie binnen dertig dagen na de kennisgeving van die beoordeling beroep instellen bij een beroepscommissie.
Het College van de hoven en rechtbanken wijst per taalrol en voor drie jaar zes leden aan uit de rechtscolleges van eerste aanleg en zes leden uit de hoven.
Het College van het openbaar ministerie wijst per taalrol en voor drie jaar zes leden aan uit de parketten van de procureur des Konings en uit de arbeidsauditoraten en zes leden uit de parketten-generaal en de auditoraten-generaal.
Voor de toepassing van dit artikel worden de leden van en bij het Hof van Cassatie respectievelijk gelijkgesteld met leden van de hoven en de parketten-generaal.
Voor de toepassing van dit artikel worden de leden van het federaal parket gelijkgesteld met de leden van de parketten-generaal.
Naargelang de verzoeker tot de zetel of het openbaar ministerie behoort, wordt het beroep respectievelijk gericht aan de voorzitter van het College van de hoven en rechtbanken of aan de voorzitter van het College van het openbaar ministerie die de beroepscommissie binnen vijf dagen samenstelt.
De beroepscommissie bestaat respectievelijk uit drie magistraten van het openbaar ministerie van dezelfde taalrol als de verzoeker en worden aangewezen door de voorzitter van het College van het openbaar ministerie of uit drie magistraten van de zetel van dezelfde taalrol als de verzoeker en worden aangewezen door de voorzitter van het College van de hoven en rechtbanken.]
1 ----------
(
1)<Ingevoegd bij W
2016-05-04/03, art. 59, 203; Inwerkingtreding : 23-05-2016>
(
2)<W
2018-02-04/04, art. 49, 218; Inwerkingtreding : 01-07-2018>
HOOFDSTUK Vsexies. - <Ingevoegd bij W 1998-12-22/47, art. 49,
Inwerkingtreding : 02-08-2000> Referendarissen bij het Hof van Cassatie.
Art. 259duodecies. <Ingevoegd bij W 1998-12-22/47, art. 49,
Inwerkingtreding : 02-08-2000> Om tot referendaris bij het Hof van Cassatie te worden benoemd, moet men volle vijfentwintig jaar oud zijn en doctor of licentiaat in de rechten zijn.
De kandidaten worden met het oog op hun benoeming gerangschikt op grond van een vergelijkend examen.
Het Hof stelt de examenstof vast rekening houdend met de behoeften van de dienst. Het bepaalt de voorwaarden van het vergelijkend examen en stelt de examencommissies aan.
Met inachtneming van het taalevenwicht bestaat elke examencommissie uit twee leden van het Hof aangewezen door de eerste voorzitter van het Hof van Cassatie, twee leden van het parket aangewezen door de procureur-generaal bij het Hof en vier buiten de instelling staande personen die door de Koning worden aangewezen uit twee lijsten van vier kandidaten, elk met inachtneming van het taalevenwicht, die respectievelijk door de eerste voorzitter en procureur-generaal voorgedragen worden.
De examenuitslag blijft (zes) jaar geldig. <W 2005-08-10/60, art. 2, 126 ;
Inwerkingtreding : 01-01-2004>
Art. 259terdecies. <Ingevoegd bij W 1998-12-22/47, art. 49,
Inwerkingtreding : 02-08-2000> De referendarissen worden door de Koning benoemd voor een stage van drie jaar volgens de rangschikking bedoeld in artikel 259duodecies.
Na drie jaar wordt de benoeming definitief tenzij de Koning, uitsluitend op voorstel van al naar het geval de eerste voorzitter of de procureur-generaal, anders beslist, ten laatste tijdens het derde kwartaal van het derde stagejaar.
De eerste voorzitter van het Hof van Cassatie en de procureur-generaal bij dit Hof wijzen in onderlinge overeenstemming de referendarissen-stagiairs en de definitief benoemde referendarissen aan die onder het gezag van de ene en die onder het gezag van de andere komen te staan.
Art. 259quaterdecies.<Ingevoegd bij W 1998-12-22/47, art. 49,
Inwerkingtreding : 02-08-2000> De jaren als referendaris bij het Hof van Cassatie doorgebracht, komen in aanmerking voor de berekening van de anciënniteit in elke administratieve of gerechtelijke functie of in een functie bij het [
1 Grondwettelijk Hof]
1 of bij de Raad van State, die de referendarissen nadien zouden bekleden.
----------
(
1)<W
2010-02-21/02, art. 11, 163; Inwerkingtreding : 08-03-2010>
HOOFDSTUK VI. - (Gerechtspersoneel.) <W
2007-04-25/64, art. 44, 153;
Inwerkingtreding : 01-12-2008>
Afdeling I. - Selectie- en benoemingsvoorwaarden. <ingevoegd bij W
2007-04-25/64, art. 45;
Inwerkingtreding : 01-12-2008>
Onderafdeling I. - Attachés in de dienst voor documentatie en overeenstemming der teksten bij het Hof van Cassatie. <W
2007-04-25/64, art. 46, 153;
Inwerkingtreding : 01-12-2008>
Art. 260.<W
2007-04-25/64, art. 47, 153;
Inwerkingtreding : 01-12-2008> [
2 § 1.]
2 Om te worden benoemd in een [
1 klasse]
1 van het niveau A, met de titel van attaché in de dienst voor documentatie en overeenstemming der teksten bij het Hof van Cassatie moet de kandidaat hetzij doctor, licentiaat of master in de rechten zijn, hetzij licentiaat of master in de Romaanse of Germaanse filologie, hetzij licentiaat vertaler.
De kandidaten worden met het oog op hun benoeming gerangschikt op grond van een vergelijkend examen. Het Hof van Cassatie stelt de examenmaterie vast, bepaalt de voorwaarden van het vergelijkend examen en stelt de examencommissie aan. De geslaagden behouden gedurende drie jaar te rekenen vanaf de datum van het proces-verbaal van het vergelijkend examen het voordeel van hun uitslag.
Iedere examencommissie bestaat uit een lid van het Hof dat door de eerste voorzitter van het Hof van Cassatie is aangewezen, uit een magistraat van het parket aangewezen door de procureur-generaal bij dit Hof, uit een advocaat bij het Hof van Cassatie aangewezen door de stafhouder, uit een attaché in de dienst voor documentatie en overeenstemming der teksten en uit een buiten de instelling staande persoon, deze laatste twee in onderling overleg aangewezen door de eerste voorzitter en de procureur-generaal.
De uitkeringen en vergoedingen aan de leden en aan de secretaris van de examencommissie worden door de Koning vastgesteld.
[
2 § 2. Na afloop van een stage die moet toelaten om de geschiktheid van de kandidaat voor het ambt te kunnen beoordelen, wordt de benoeming definitief wanneer de stagiair na afloop van zijn evaluatieperiode, de vermelding "voldoet aan de verwachtingen" of "uitzonderlijk" heeft verkregen of wanneer de beroepscommissie bedoeld in artikel 287quater zijn benoeming heeft voorgesteld.
Tijdens de stage kan de Koning, in geval van beroepsongeschiktheid of wegens een zware fout, aan de stage een einde maken op voorstel van de bedoelde beroepscommissie.
De termijn en het statuut die van toepassing zijn op de stagiairs van de niveaus B, C en D bedoeld in artikel 177 worden in dezelfde mate en onder dezelfde voorwaarden op hen toegepast.]
2 ----------
(
1)<W
2014-04-10/73, art. 13, 187; Inwerkingtreding : 10-06-2014>
(
2)<W
2016-05-04/03, art. 60, 203; Inwerkingtreding : 01-07-2016 (zie ook art. 261, vijfde en achtste lid. Overgangsbepalingen : art. 251) >
Onderafdeling II. - Referendarissen en parketjuristen bij de hoven van beroep, de arbeidshoven en de rechtbanken. <ingevoegd bij W
2007-04-25/64, art. 48;
Inwerkingtreding : 01-12-2008>
Art. 261.<W
2007-04-25/64, art. 49, 153;
Inwerkingtreding : 01-12-2008> Om te worden benoemd in een [
1 klasse]
1 van het niveau A, met als titel referendaris bij het hof van beroep, bij het arbeidshof en bij de rechtbanken, of parketjurist bij de parketten bij die hoven en die rechtbanken, moet de kandidaat :
1° doctor, licentiaat of master in de rechten zijn;
2° geslaagd zijn voor een vergelijkende selectie voor het desbetreffende ambt, georganiseerd door Selor - het Selectiebureau voor de federale overheid.
[
2 Na afloop van een stage die moet toelaten om de geschiktheid van de kandidaat voor het ambt te kunnen beoordelen, wordt de benoeming definitief wanneer de stagiair na afloop van zijn evaluatieperiode, de vermelding "voldoet aan de verwachtingen" of "uitzonderlijk" heeft verkregen of wanneer de beroepscommissie bedoeld in artikel 287quater zijn benoeming heeft voorgesteld.
Tijdens de stage kan de Koning, in geval van beroepsongeschiktheid of wegens een zware fout, aan de stage een einde maken op voorstel van de bedoelde beroepscommissie.]
2 [
2 De termijn en het statuut die van toepassing zijn op de stagiairs van de niveaus B, C en D bedoeld in artikel 177 worden in dezelfde mate en onder dezelfde voorwaarden op hen toegepast.]
2 ----------
(
1)<W
2014-04-10/73, art. 14, 187; Inwerkingtreding : 10-06-2014>
(
2)<W
2016-05-04/03, art. 61, 203; Inwerkingtreding : 01-07-2016 (zie ook art. 261, vijfde en achtste lid). Overgangsbepalingen : art. 251 >
Onderafdeling III. - Leden van de griffie. <W
2007-04-25/64, art. 50, 153;
Inwerkingtreding : 01-12-2008>
Art. 262.<W
2007-04-25/64, art. 51, 153;
Inwerkingtreding : 01-12-2008> § 1. Om door middel van werving te worden benoemd in een [
3 klasse]
3 van het niveau A, met de titel van hoofdgriffier, moet de kandidaat :
1° houder zijn van een diploma of een getuigschrift in aanmerking komend voor de toelating tot een ambt van het niveau A bij de Rijksbesturen;
2° geslaagd zijn voor een vergelijkende selectie voor het desbetreffende ambt, georganiseerd door Selor - het Selectiebureau voor de federale overheid.
[
5 Na afloop van een stage die moet toelaten om de geschiktheid van de kandidaat voor het ambt te kunnen beoordelen, wordt de benoeming definitief wanneer de stagiair na afloop van zijn evaluatieperiode, de vermelding "voldoet aan de verwachtingen" of "uitzonderlijk" heeft verkregen of wanneer de beroepscommissie bedoeld in artikel 287quater zijn benoeming heeft voorgesteld.
Tijdens de stage kan de Koning, in geval van beroepsongeschiktheid of wegens een zware fout, aan de stage een einde maken op voorstel van de bedoelde beroepscommissie.]
5 [
5 De termijn en het statuut die van toepassing zijn op de stagiairs van de niveaus B, C en D bedoeld in artikel 177 worden in dezelfde mate en onder dezelfde voorwaarden op hen toegepast.]
5 § 2. Om door middel van bevordering te worden benoemd in een vakklasse van het niveau A, met de titel van hoofdgriffier, moet de kandidaat :
1° vast benoemd zijn en beschikken over, naar gelang van het geval, een klassenanciënniteit of graadanciënniteit van ten minste 5 jaar in het ambt van referendaris, griffier-hoofd van dienst of griffier als deze beschikt over een diploma of getuigschrift bedoeld in § 1, eerste lid, 1°, of 10 jaar in het ambt van griffier;
2° [
5 geslaagd zijn voor een vergelijkende selectie voor het desbetreffende ambt als bedoeld in artikel 279, § 4.]
5 [
5 tweede en zesde lid opgeheven.]
5 [
4 § 3. Om overeenkomstig artikel 160, § 8, derde lid, aangewezen te worden in een klasse van niveau A met de titel van hoofdgriffier, moet de kandidaat :
1° vast benoemd zijn in het niveau A als lid van het gerechtspersoneel;
2° beschikken over een niveau-anciënniteit van ten minste 6 jaar;
3° en geslaagd zijn voor een vergelijkende selectie voor het desbetreffende ambt die wordt georganiseerd door Selor - het Selectiebureau van de federale overheid.
De vergelijkende selectie bestaat uit een onderhoud op grond van een praktijkgeval dat verband houdt met de gerechtelijke context van de functie.
De werkelijk gepresteerde diensten in de hoedanigheid van contractueel personeelslid worden in aanmerking genomen voor de berekening van de vereiste niveau-anciënniteit.]
4 ----------
(
1)<Opgeheven bij W
2010-12-29/02, art. 30, 169; Inwerkingtreding : 25-10-2010>
(
2)<W
2013-12-01/01, art. 66, 179; Inwerkingtreding : 01-04-2014>
(
3)<W
2014-04-10/73, art. 15, 187; Inwerkingtreding : 10-06-2014>
(
4)<W
2014-04-10/72, art. 6, 189; Inwerkingtreding : 01-07-2014>
(
5)<W
2016-05-04/03, art. 62, 203; Inwerkingtreding : 01-07-2016 (zie ook art. 261, vijfde en achtste lid). Overgangsbepalingen : art. 251>
Art. 263.<W
2007-04-25/64, art. 52, 153;
Inwerkingtreding : 01-12-2008> § 1. Om door middel van werving te worden benoemd in een [
3 klasse]
3 van het niveau A, met de titel van griffier-hoofd van dienst, moet de kandidaat :
1° houder zijn van een diploma of een getuigschrift in aanmerking komend voor de toelating tot een ambt van het niveau A bij de Rijksbesturen;
2° geslaagd zijn voor een vergelijkende selectie voor het desbetreffende ambt, georganiseerd door Selor - het Selectiebureau voor de federale overheid.
[
4 "Na afloop van een stage die moet toelaten om de geschiktheid van de kandidaat voor het ambt te kunnen beoordelen, wordt de benoeming definitief wanneer de stagiair na afloop van zijn evaluatieperiode, de vermelding "voldoet aan de verwachtingen" of "uitzonderlijk" heeft verkregen of wanneer de beroepscommissie bedoeld in artikel 287quater zijn benoeming heeft voorgesteld.
Tijdens de stage kan de Koning, in geval van beroepsongeschiktheid of wegens een zware fout, aan de stage een einde maken op voorstel van de bedoelde beroepscommissie.]
4 [
4 De termijn en het statuut die van toepassing zijn op de stagiairs van de niveaus B, C en D bedoeld in artikel 177 worden in dezelfde mate en onder dezelfde voorwaarden op hen toegepast.]
4 § 2. Om door middel van bevordering te worden benoemd in een [
3 klasse]
3 van het niveau A, met de titel van griffier-hoofd van dienst, moet de kandidaat :
1° [
5 vast benoemd zijn in een functie van het niveau A of een graad van het niveau B en beschikken over, naargelang het geval, een klassenanciënniteit of een graadanciënniteit van tenminste 2 jaar als deze beschikt over een diploma of getuigschrift bedoeld in § 1, eerste lid, 1°, of van ten minste 5 jaar indien deze niet over dergelijk diploma of getuigschrift beschikt;]
5 2° [
4 geslaagd zijn voor een vergelijkende selectie voor het desbetreffende ambt als bedoeld in artikel 279, § 4.]
4.
[
4 ...]
4.
[
4 ...]
4.
----------
(
1)<W
2010-12-29/02, art. 31, 169; Inwerkingtreding : 25-10-2010>
(
2)<W
2013-12-01/01, art. 67, 179; Inwerkingtreding : 01-04-2014>
(
3)<W
2014-04-10/73, art. 16, 187; Inwerkingtreding : 10-06-2014>
(
4)<W
2016-05-04/03, art. 63, 203; Inwerkingtreding : 01-07-2016 (zie ook art. 261, vijfde en achtste lid). Overgangsbepalingen : art. 251>
(
5)<W
2017-07-06/24, art. 251, 211; Inwerkingtreding : 03-08-2017>
Art. 264.<W
2007-04-25/64, art. 53, 153;
Inwerkingtreding : 01-12-2008> § 1. Om door middel van werving tot de graad van griffier te worden benoemd in het niveau B moet de kandidaat :
1° houder zijn van een diploma of een getuigschrift in aanmerking komend voor de toelating tot een ambt van het niveau B bij de Rijksbesturen;
2° geslaagd zijn voor een vergelijkende selectie voor het desbetreffende ambt, georganiseerd door Selor - het Selectiebureau voor de federale overheid.
[
2 Na afloop van een stage die moet toelaten om de geschiktheid van de kandidaat voor het ambt te kunnen beoordelen, wordt de benoeming definitief wanneer de stagiair na afloop van zijn evaluatieperiode, de vermelding "voldoet aan de verwachtingen" of "uitzonderlijk" heeft verkregen of wanneer de beroepscommissie bedoeld in artikel 287quater zijn benoeming heeft voorgesteld.
Tijdens de stage kan de Koning, in geval van beroepsongeschiktheid of wegens een zware fout, aan de stage een einde maken op voorstel van de bedoelde beroepscommissie.]
2 [
2 De termijn en het statuut die van toepassing zijn op de stagiairs van de niveaus B, C en D bedoeld in artikel 177 worden in dezelfde mate en onder dezelfde voorwaarden op hen toegepast.]
2 § 2. Om door middel van bevordering te worden benoemd in het niveau B tot de graad van griffier moet de kandidaat :
1° vast benoemd zijn in het ambt van assistent of deskundige bij een griffie [
2 , een parketsecretariaat of, in voorkomend geval, een steundienst]
2;
2° geslaagd zijn voor een vergelijkende selectie voor het desbetreffende ambt, georganiseerd door Selor - het Selectiebureau voor de federale overheid.
§ 3. [
2 De vergelijkende selectie kan meerdere opeenvolgende modules van proeven omvatten waarbij de kandidaat enkel tot de volgende module wordt toegelaten op voorwaarde dat hij geslaagd is voor de vorige. In dat geval wordt de rangschikking enkel vastgelegd op basis van de resultaten van de laatste module.]
2 ----------
(
1)<W
2013-12-01/01, art. 68, 179; Inwerkingtreding : 01-04-2014>
(
2)<W
2016-05-04/03, art. 64, 203; Inwerkingtreding : 01-07-2016 (zie ook art. 261, vijfde en achtste lid). Overgangsbepalingen : art. 251>
Onderafdeling IV. - Leden van het parketsecretariaat. <W
2007-04-25/64, art. 54, 153;
Inwerkingtreding : 01-12-2008>
Art. 265.<W
2007-04-25/64, art. 55, 153;
Inwerkingtreding : 01-12-2008> § 1. Om door middel van werving te worden benoemd in een [
2 klasse]
2 van het niveau A, met de titel van hoofdsecretaris, moet de kandidaat :
1° houder zijn van een diploma of een getuigschrift in aanmerking komend voor de toelating tot een ambt van het niveau A bij de Rijksbesturen;
2° geslaagd zijn voor een vergelijkende selectie voor het desbetreffende ambt, georganiseerd door Selor - het Selectiebureau voor de federale overheid.
[
4 Na afloop van een stage die moet toelaten om de geschiktheid van de kandidaat voor het ambt te kunnen beoordelen, wordt de benoeming definitief wanneer de stagiair na afloop van zijn evaluatieperiode, de vermelding "voldoet aan de verwachtingen" of "uitzonderlijk" heeft verkregen of wanneer de beroepscommissie bedoeld in artikel 287quater zijn benoeming heeft voorgesteld.
Tijdens de stage kan de Koning, in geval van beroepsongeschiktheid of wegens een zware fout, aan de stage een einde maken op voorstel van de bedoelde beroepscommissie.]
4.
[
4 De termijn en het statuut die van toepassing zijn op de stagiairs van de niveaus B, C en D bedoeld in artikel 177 worden in dezelfde mate en onder dezelfde voorwaarden op hen toegepast.]
4 § 2. Om door middel van bevordering te worden benoemd in een vakklasse van het niveau A, met de titel van hoofdsecretaris, moet de kandidaat :
1° vast benoemd zijn en beschikken over, naar gelang van het geval, een klassenanciënniteit of graadanciënniteit van ten minste 5 jaar in het ambt van parketjurist, secretaris-hoofd van dienst of secretaris als deze beschikt over een diploma of getuigschrift bedoeld in § 1, eerste lid, 1°, of ten minste 10 jaar in het ambt van secretaris;
2° [
4 geslaagd zijn voor een vergelijkende selectie voor het desbetreffende ambt als bedoeld in artikel 279, § 4.]
4.
[
4 ...]
4.
[
4 ...]
4.
[
3 § 3. Om overeenkomstig artikel 160, § 8, derde lid, aangewezen te worden in een klasse van niveau A, met de titel van hoofdsecretaris, moet de kandidaat :
1° vast benoemd zijn in het niveau A als lid van het gerechtspersoneel;
2° beschikken over een niveau-anciënniteit van ten minste 6 jaar;
3° en geslaagd zijn voor een vergelijkende selectie voor het desbetreffende ambt die wordt georganiseerd door Selor - het Selectiebureau van de federale overheid.
De vergelijkende selectie bestaat uit een onderhoud op grond van een praktijkgeval dat verband houdt met de gerechtelijke context van de functie.
De werkelijk gepresteerde diensten in de hoedanigheid van contractueel personeelslid worden in aanmerking genomen voor de berekening van de vereiste niveau-anciënniteit.]
3 ----------
(
1)<W
2010-12-29/02, art. 32, 169; Inwerkingtreding : 25-10-2010>
(
2)<W
2014-04-10/73, art. 17, 187; Inwerkingtreding : 10-06-2014>
(
3)<W
2014-04-10/72, art. 7, 189; Inwerkingtreding : 01-07-2014>
(
4)<W
2016-05-04/03, art. 65, 203; Inwerkingtreding : 01-07-2016 (zie ook art. 261, vijfde en achtste lid). Overgangsbepalingen : art. 251>
Art. 266.<W
2007-04-25/64, art. 56, 153;
Inwerkingtreding : 01-12-2008> § 1. Om door middel van werving te worden benoemd in een [
2 klasse]
2 van het niveau A, met de titel van secretaris-hoofd van dienst, moet de kandidaat :
1° houder zijn van een diploma of een getuigschrift in aanmerking komend voor de toelating tot een ambt van het niveau A bij de Rijksbesturen;
2° geslaagd zijn voor een vergelijkende selectie voor het desbetreffende ambt, georganiseerd door Selor - het Selectiebureau voor de federale overheid.
[
3 Na afloop van een stage die moet toelaten om de geschiktheid van de kandidaat voor het ambt te kunnen beoordelen, wordt de benoeming definitief wanneer de stagiair na afloop van zijn evaluatieperiode, de vermelding "voldoet aan de verwachtingen" of "uitzonderlijk" heeft verkregen of wanneer de beroepscommissie bedoeld in artikel 287quater zijn benoeming heeft voorgesteld.
Tijdens de stage kan de Koning, in geval van beroepsongeschiktheid of wegens een zware fout, aan de stage een einde maken op voorstel van de bedoelde beroepscommissie.]
3 [
3 De termijn en het statuut die van toepassing zijn op de stagiairs van de niveaus B, C en D bedoeld in artikel 177 worden in dezelfde mate en onder dezelfde voorwaarden op hen toegepast.]
3 § 2. Om door middel van bevordering te worden benoemd in een [
2 klasse]
2 van het niveau A, met de titel van secretaris-hoofd van dienst, moet de kandidaat :
1° [
4 vast benoemd zijn in een functie van het niveau A of een graad van het niveau B en beschikken over, naargelang het geval, een klassenanciënniteit of een graadanciënniteit van tenminste 2 jaar als deze beschikt over een diploma of getuigschrift bedoeld in § 1, eerste lid, 1°, of van ten minste 5 jaar indien deze niet over dergelijk diploma of getuigschrift beschikt;]
4 2° [
3 geslaagd zijn voor een vergelijkende selectie voor het desbetreffende ambt als bedoeld in artikel 279, § 4.]
3 [
3 ...]
3.
[
3 ...]
3.
----------
(
1)<W
2010-12-29/02, art. 33, 169; Inwerkingtreding : 25-10-2010>
(
2)<W
2014-04-10/73, art. 18, 187; Inwerkingtreding : 10-06-2014>
(
3)<W
2016-05-04/03, art. 66, 203; Inwerkingtreding : 01-07-2016 (zie ook art. 261, vijfde en achtste lid). Overgangsbepalingen : art. 251>
(
4)<W
2017-07-06/24, art. 252, 211; Inwerkingtreding : 03-08-2017>
Art. 266bis. (Abrogé) <W 2006-06-10/68, art. 16, 140;
Inwerkingtreding : 01-12-2006>
Art. 267.<W
2007-04-25/64, art. 57, 153;
Inwerkingtreding : 01-12-2008> § 1. Om door middel van werving te worden benoemd in het niveau B tot de graad van secretaris bij een parket moet de kandidaat :
1° houder zijn van een diploma of een getuigschrift in aanmerking komend voor de toelating tot een ambt van het niveau B bij de Rijksbesturen;
2° geslaagd zijn voor een vergelijkende selectie voor het desbetreffende ambt, georganiseerd door Selor - het Selectiebureau voor de federale overheid.
[
1 Na afloop van een stage die moet toelaten om de geschiktheid van de kandidaat voor het ambt te kunnen beoordelen, wordt de benoeming definitief wanneer de stagiair na afloop van zijn evaluatieperiode, de vermelding "voldoet aan de verwachtingen" of "uitzonderlijk" heeft verkregen of wanneer de beroepscommissie bedoeld in artikel 287quater zijn benoeming heeft voorgesteld.
Tijdens de stage kan de Koning, in geval van beroepsongeschiktheid of wegens een zware fout, aan de stage een einde maken op voorstel van de bedoelde beroepscommissie.]
1 [
1 De termijn en het statuut die van toepassing zijn op de stagiairs van de niveaus B, C en D bedoeld in artikel 177 worden in dezelfde mate en onder dezelfde voorwaarden op hen toegepast.]
1 § 2. Om door middel van bevordering te worden benoemd in het niveau B met de graad van secretaris moet de kandidaat :
1° vast benoemd zijn in het ambt van assistent of deskundige bij een griffie [
1 , een parketsecretariaat of, in voorkomend geval, een steundienst]
1;
2° geslaagd zijn voor een vergelijkende selectie voor het desbetreffende ambt, georganiseerd door Selor - het Selectiebureau voor de federale overheid.
§ 3. [
1 De vergelijkende selectie kan meerdere opeenvolgende modules van proeven omvatten waarbij de kandidaat enkel tot de volgende module wordt toegelaten op voorwaarde dat hij geslaagd is voor de vorige. In dat geval wordt de rangschikking enkel vastgelegd op basis van de resultaten van de laatste module.]
1 ----------
(
1)<W
2016-05-04/03, art. 67, 203; Inwerkingtreding : 01-07-2016 (zie ook art. 261, vijfde en achtste lid). Overgangsbepalingen : art. 251>
Onderafdeling V. - Personeelsleden verbonden aan de griffies, de parketsecretariaten en de steundiensten. <ingevoegd bij W
2007-04-25/64, art. 58;
Inwerkingtreding : 01-12-2008>
Art. 268.<W
2007-04-25/64, art. 59, 153;
Inwerkingtreding : 01-12-2008> § 1. Om door middel van werving te worden benoemd in een [
2 klasse]
2 van het niveau A moet de kandidaat :
1° houder zijn van een diploma of een getuigschrift in aanmerking komend voor de toelating tot een ambt van het niveau A bij de Rijksbesturen;
2° geslaagd zijn voor een vergelijkende selectie voor het desbetreffende ambt, georganiseerd door Selor - het Selectiebureau voor de federale overheid.
[
3 Na afloop van een stage die moet toelaten om de geschiktheid van de kandidaat voor het ambt te kunnen beoordelen, wordt de benoeming definitief wanneer de stagiair na afloop van zijn evaluatieperiode, de vermelding "voldoet aan de verwachtingen" of "uitzonderlijk" heeft verkregen of wanneer de beroepscommissie bedoeld in artikel 287quater zijn benoeming heeft voorgesteld.
Tijdens de stage kan de Koning, in geval van beroepsongeschiktheid of wegens een zware fout, aan de stage een einde maken op voorstel van de bedoelde beroepscommissie.
De termijn en het statuut die van toepassing zijn op de stagiairs van de niveaus B, C en D bedoeld in artikel 177 worden in dezelfde mate en onder dezelfde voorwaarden op hen toegepast.]
3 § 2. [
3 Om door middel van bevordering te worden benoemd in een klasse van het niveau A, moet de kandidaat vast benoemd zijn in het niveau C of B bij een griffie, een parketsecretariaat of, in voorkomend geval, een steundienst en geslaagd zijn voor een vergelijkende selectie voor het desbetreffende ambt als bedoeld in artikel 279, § 4.]
3 ----------
(
1)<W
2013-12-01/01, art. 69, 179; Inwerkingtreding : 01-04-2014>
(
2)<W
2014-04-10/73, art. 19, 187; Inwerkingtreding : 10-06-2014>
(
3)<W
2016-05-04/03, art. 68, 203; Inwerkingtreding : 01-07-2016 (zie ook art. 261, vijfde en achtste lid). Overgangsbepalingen : art. 251>
Art. 269.
<Opgeheven bij W
2016-05-04/03, art. 69, 203; Inwerkingtreding : 23-05-2016>
Art. 269bis. (Opgeheven) <W
2007-04-25/64, art. 61, 153;
Inwerkingtreding : 01-12-2008>
Art. 269ter. (Opgeheven) <W
2007-04-25/64, art. 62, 153;
Inwerkingtreding : 01-12-2008>
HOOFDSTUK VII. - (...). <W
2007-04-25/64, art. 63, 153;
Inwerkingtreding : 01-12-2008>
Art. 270.<W
2007-04-25/64, art. 64, 153;
Inwerkingtreding : 01-12-2008> § 1. Om door middel van werving tot deskundige, administratief deskundige of ICT-deskundige bij een griffie, een parketsecretariaat of in voorkomend geval een steundienst te worden benoemd, moet de kandidaat :
1° houder zijn van een diploma of een getuigschrift in aanmerking komend voor de toelating tot een ambt van het niveau B bij de Rijksbesturen;
2° geslaagd zijn voor een vergelijkende selectie voor het desbetreffende ambt, georganiseerd door Selor - het Selectiebureau voor de federale overheid.
[
3 Na afloop van een stage die moet toelaten om de geschiktheid van de kandidaat voor het ambt te kunnen beoordelen, wordt de benoeming definitief wanneer de stagiair na afloop van zijn evaluatieperiode, de vermelding "voldoet aan de verwachtingen" of "uitzonderlijk" heeft verkregen of wanneer de beroepscommissie bedoeld in artikel 287quater zijn benoeming heeft voorgesteld.
Tijdens de stage kan de minister van Justitie, in geval van beroepsongeschiktheid of wegens een zware fout, aan de stage een einde maken op voorstel van de bedoelde beroepscommissie.]
3 § 2. Om door middel van bevordering tot deskundige, administratief deskundige of ICT-deskundige bij een griffie, een parketsecretariaat of in voorkomend geval een steundienst te worden benoemd, moet de kandidaat :
1° vast benoemd zijn in het ambt van assistent bij een griffie [
3 , een parketsecretariaat of, in voorkomend geval, een steundienst]
3;
2° geslaagd zijn voor een vergelijkende selectie voor het desbetreffende ambt, georganiseerd door Selor - het Selectiebureau voor de federale overheid.
§ 3. De Koning stelt de termijn, welke niet langer kan zijn dan één jaar, en het statuut vast die van toepassing zijn op de [
3 stage]
3.
----------
(
1)<W
2013-12-01/01, art. 70, 179; Inwerkingtreding : 01-04-2014>
(
2)<W
2014-04-10/73, art. 21, 187; Inwerkingtreding : 10-06-2014>
(
3)<W
2016-05-04/03, art. 70, 203; Inwerkingtreding : 01-07-2016 (zie ook art. 261, vijfde en achtste lid). Overgangsbepalingen : art. 251>
Art. 271.<W
2007-04-25/64, art. 65, 153;
Inwerkingtreding : 01-12-2008> § 1. Om door middel van werving tot assistent bij een griffie, een parketsecretariaat of in voorkomend geval een steundienst te worden benoemd, moet de kandidaat :
[
2 1°]
2 houder zijn van een diploma of een getuigschrift in aanmerking komend voor de toelating tot een ambt van het niveau C bij de Rijksbesturen;
[
2 2°]
2 geslaagd zijn voor een vergelijkende selectie voor het desbetreffende ambt, georganiseerd door het Selor - het Selectiebureau voor de federale overheid.
[
3 Na afloop van een stage die moet toelaten om de geschiktheid van de kandidaat voor het ambt te kunnen beoordelen, wordt de benoeming definitief wanneer de stagiair na afloop van zijn evaluatieperiode, de vermelding "voldoet aan de verwachtingen" of "uitzonderlijk" heeft verkregen of wanneer de beroepscommissie bedoeld in artikel 287quater zijn benoeming heeft voorgesteld.
Tijdens de stage kan de minister van Justitie, in geval van beroepsongeschiktheid of wegens een zware fout, aan de stage een einde maken op voorstel van de bedoelde beroepscommissie.]
3 § 2. Om door middel van bevordering tot assistent bij een griffie, een parketsecretariaat of in voorkomend geval een steundienst te worden benoemd, moet de kandidaat :
1° vast benoemd zijn in het ambt van medewerker bij een griffie [
3 , een parketsecretariaat of, in voorkomend geval, een steundienst]
3 2° geslaagd zijn voor een vergelijkende selectie voor het desbetreffende ambt, georganiseerd door Selor - het Selectiebureau voor de federale overheid.
§ 3. De Koning stelt de termijn, welke niet langer kan zijn dan één jaar, en het statuut vast die van toepassing zijn op de [
3 stage
3.
----------
(
1)<W
2013-12-01/01, art. 71, 179; Inwerkingtreding : 01-04-2014>
(
2)<W
2014-04-10/73, art. 22, 187; Inwerkingtreding : 10-06-2014>
(
3)<W
2016-05-04/03, art. 71, 203; Inwerkingtreding : 01-07-2016 (zie ook art. 261, vijfde en achtste lid). Overgangsbepalingen : art. 251>
Art. 272.<W
2007-04-25/64, art. 66, 153;
Inwerkingtreding : 01-12-2008> Om tot medewerker bij een griffie, een parketsecretariaat of in voorkomend geval een steundienst te worden benoemd, moet de kandidaat geslaagd zijn voor een vergelijkende selectie voor het desbetreffende ambt, georganiseerd door Selor - het Selectiebureau voor de federale overheid.
[
3 Na afloop van een stage die moet toelaten om de geschiktheid van de kandidaat voor het ambt te kunnen beoordelen, wordt de benoeming definitief wanneer de stagiair na afloop van zijn evaluatieperiode, de vermelding "voldoet aan de verwachtingen" of "uitzonderlijk" heeft verkregen of wanneer de beroepscommissie bedoeld in artikel 287quater zijn benoeming heeft voorgesteld.
Tijdens de stage kan de minister van Justitie, in geval van beroepsongeschiktheid of wegens een zware fout, aan de stage een einde maken op voorstel van de bedoelde beroepscommissie.]
3 De Koning stelt de termijn, welke niet langer kan zijn dan één jaar, en het statuut vast die van toepassing zijn op de [
3 stage]
3.
----------
(
1)<W
2013-12-01/01, art. 72, 179; Inwerkingtreding : 01-04-2014>
(
2)<W
2014-04-10/73, art. 23, 187; Inwerkingtreding : 10-06-2014>
(
3)<W
2016-05-04/03, art. 72, 203; Inwerkingtreding : 01-07-2016 (zie ook art. 261, vijfde en achtste lid). Overgangsbepalingen : art. 251> >
HOOFDSTUK VIIbis. - Bemiddelingsadviseurs en -assistenten. (opgeheven) <W 1999-04-12/38, art. 3, 075;
Inwerkingtreding : 01-07-1999>
Art. 272bis.[
1 fwijking van de in de artikelen 262 tot 268, 270 en 271 bedoelde diplomavoorwaarden wordt toegestaan aan de kandidaten die houder zijn van een attest dat getuigt van generieke competenties die buiten diploma zijn verworven en toegang geeft tot het niveau waarin zich de graad of de klasse bevindt waartoe de functie waarvoor de selectie is georganiseerd, behoort. Dit getuigschrift wordt uitgereikt door het Selectiebureau van de Federale Overheid en de geldigheidsduur ervan wordt bepaald op vijf jaar te rekenen vanaf de datum van aflevering. De beslissing tot het organiseren van een selectie wordt genomen op voorstel van de directeur-generaal van de rechterlijke organisatie na goedkeuring door de onderhandelingsorganen bedoeld in de wet van 25 april 2007 tot regeling van de betrekkingen tussen de overheid en de vakorganisaties van de griffiers van de Rechterlijke Orde, de referendarissen bij het Hof van Cassatie en de referendarissen en parketjuristen bij de hoven en rechtbanken en de wet van 19 december 1974 tot regeling van de betrekkingen tussen de overheid en de vakbonden van haar personeel.]
1 ----------
(
1)<W
2014-04-10/73, art. 24, 187; Inwerkingtreding : 10-06-2014>
Art. 272ter. (opgeheven) <L 1999-04-12/38, art. 3, 075;
Inwerkingtreding : 01-07-1999>
HOOFDSTUK VIII. - (...). <W 2006-06-10/68, art. 25, 140;
Inwerkingtreding : 01-12-2006>
Afdeling II. -[
1 Selectie.]
1 ----------
(
1)<W
2016-05-04/03, art. 73, 203; Inwerkingtreding : 23-05-2016. Overgangsbepalingen : art. 251>
Art. 273.[
1 De Koning bepaalt de nadere regels voor de vergelijkende selectie bedoeld in de artikelen 261 tot 268 en 270 tot 272.]
1 ----------
(
1)<W
2016-05-04/03, art. 74, 203; Inwerkingtreding : 23-05-2016. Overgangsbepalingen : art. 251>
Art. 274.<W
2007-04-25/64, art. 69, 153;
Inwerkingtreding : 01-12-2008> § 1. [
4 In het niveau A en voor een betrekking van griffier of secretaris, kiest het directiecomité of de betrekking moet worden verleend door middel van mutatie, mobiliteit, werving, bevordering en/of verandering van graad.
Voor de vredegerechten en de politierechtbanken van het gerechtelijk arrondissement Brussel ligt die keuze bij de voorzitter van de rechtbank van eerste aanleg. De voorzitter van de bevoegde rechtbank van eerste aanleg wordt bepaald overeenkomstig artikel 186bis, tweede tot zevende lid.]
4 § 2. [
4 Voor de benoeming tot hoofdgriffier, griffier-hoofd van dienst, hoofdsecretaris, secretaris-hoofd van dienst of tot functies in de klasse A3 of A4 in niveau A kiest het directiecomité of de betrekking moet worden verleend door middel van mutatie of bevordering.]
4 Wanneer de betrekking niet kan worden toegekend onder deze personeelsleden wordt, bij mobiliteit, een beroep gedaan op de ambtenaren van het federaal administratief openbaar ambt, in de zin van artikel 1 van de wet van 22 juli 1993 houdende bepaalde maatregelen inzake ambtenarenzaken, die voldoen aan de reglementaire voorwaarden en die er aanspraak kunnen op maken door bevordering tot de hogere klasse [
2 ...]
2.
Wanneer de betrekking niet kan worden toegekend bij mobiliteit, wordt ze toegekend overeenkomstig de regels bepaald inzake aanwerving. Evenwel, wordt van de kandidaten een nuttige ervaring voor de functie van zes jaar voor de klasse A3 en van negen jaar voor de klasse A4 geëist.
[
4 § 2/1. Voor de aanwijzing tot hoofdgriffier of hoofdsecretaris wordt in de vacante betrekking voorzien door een beroep te doen op gerechtspersoneel dat voldoet aan de reglementaire voorwaarden en dat aanspraak kan maken op bevordering.]
4 § 3. Op aanvraag van de minister [
4 van Justitie]
4 of zijn gemachtigde organiseert Selor een vergelijkende selectie die leidt tot een rangschikking van de geslaagden.
§ 4. Wanneer de aard van de te begeven functie dit vereist kan de minister [
4 van Justitie]
4 of zijn gemachtigde [
4 op verzoek van het directiecomité]
4 , onder toezicht van Selor een bijkomende vergelijkende proef organiseren die voor deze functie leidt tot een aparte rangschikking van de geslaagden. [
5 De bijkomende vergelijkende proef kan uit meerder opeenvolgende delen bestaan waarbij de kandidaat enkel kan deelnemen aan het volgende deel als deze geslaagd is voor het vorige deel. In dit geval wordt de rangschikking bepaald op basis van de resultaten van het laatste deel, dat minstens een interview omvat.]
5 De selectiecommissie is samengesteld als volgt :
1° Als voorzitter, naar gelang van het geval, de korpschef bedoeld in artikel 58bis, 2°, [
1 ...]
1 van het hof, de rechtbank of het parket waarin de betrekking is vacant verklaard of zijn aangestelde;
2° [
2 minstens twee leden]
2 die door de minister van Justitie zijn aangewezen uit personen die wegens hun bevoegdheid of hun specialisatie, bijzonder geschikt zijn. Deze bijzondere geschiktheid kan worden aangetoond hetzij door een diploma, hetzij door een relevante beroepsbekwaamheid.
[
4 Ingeval van samenloop van kandidaten die in aanmerking komen voor mutatie, mobiliteit, werving, bevordering en/of verandering van graad, wordt steeds een bijkomende proef georganiseerd.
De werfreserve van de bijkomende vergelijkende proef heeft een geldigheidsduur van twee jaar, te rekenen vanaf de datum van het proces-verbaal dat deze afsluit.]
4 De deelname aan de bijkomende vergelijkende proef is niet verplicht. De geslaagden voor deze vergelijkende proef, evenals de kandidaten die niet zijn geslaagd, behouden de rangschikking bedoeld in § 3.
[
4 § 4/1. Het directiecomité kan, zonder toepassing van artikel 287sexies, een beroep doen op de bestaande reserve van een bijkomende vergelijkende proef bedoeld in paragraaf 4, vierde lid.
§ 4/2. De geslaagden voor de bijkomende vergelijkende proef die niet ingaan op een betrekking die hen wordt aangeboden, worden geschrapt uit de werfreserve van de bijkomende vergelijkende proef.]
4 § 5. De Koning benoemt [
3 of, in voorkomend geval, wijst aan]
3 [
4 ...]
4 de geslaagde die het hoogst is gerangschikt voor de desbetreffende vergelijkende selectie ofwel de geslaagde die het hoogst is gerangschikt voor de bijkomende vergelijkende proef.
----------
(
1)<W
2013-12-01/01, art. 73, 179; Inwerkingtreding : 01-04-2014>
(
2)<W
2014-04-10/73, art. 25, 187; Inwerkingtreding : 10-06-2014>
(
3)<W
2014-04-10/72, art. 8, 189; Inwerkingtreding : 01-07-2014>
(
4)<W
2016-05-04/03, art. 75, 203; Inwerkingtreding : 23-05-2016. Overgangsbepalingen : art. 251>
(
5)<W
2017-07-06/24, art. 253, 211; Inwerkingtreding : 03-08-2017>
Art. 275. <W
2007-04-25/64, art. 70, 153;
Inwerkingtreding : 01-12-2008> Onder geslaagden van twee of meer vergelijkende selecties, wordt voorrang verleend aan de geslaagden van de selectie waarvan het proces-verbaal op de verst afgelegen datum is afgesloten.
Art. 275bis.[
1 De geslaagden die een ambt postuleren, verbinden er zich toe in dienst te treden. Zij die na de kennisgeving van de benoeming weigeren in dienst te treden, worden uit de reserve van geslaagden geschrapt.
Met de benoeming putten de personeelsleden de rechten uit verbonden aan hun uitslag. Ontslagnemende personeelsleden verliezen het voordeel van hun uitslag, zelfs indien de termijn van de betrokken selectie niet is verstreken.]
1 ----------
(
1)<Ingevoegd bij W
2016-05-04/03, art. 76, 203; Inwerkingtreding : 23-05-2016. Overgangsbepalingen : art. 251>
Afdeling III. - Ontwikkeling binnen de loopbaan <ingevoegd bij W
2007-04-25/64, art. 71;
Inwerkingtreding : 01-12-2008>
Onderafdeling I. - Algemene bepalingen. <ingevoegd bij W
2007-04-25/64, art. 72;
Inwerkingtreding : 01-12-2008>
Art. 276.<W
2007-04-25/64, art. 73, 154;
Inwerkingtreding : 01-12-2008> § 1. Er zijn twee soorten bevorderingen :
1° wat de administratieve loopbaan betreft, is de bevordering de benoeming van het personeelslid :
a) tot een graad van een hoger niveau;
b) tot een klasse van niveau A wanneer hij deel uitmaakt van een lager niveau;
c) tot de hogere klasse;
2° [
1 wat de geldelijke loopbaan betreft, is de bevordering de toekenning aan het personeelslid in zijn graad of in zijn klasse van de weddeschaal die hoger is dan die welke hij genoot; ze wordt "bevordering in weddeschaal" genoemd;]
1 § 2. [
2 Om een bevordering of een bevordering in weddenschaal te verkrijgen, moet het personeelslid zich in een administratieve stand bevinden waarin hij zijn aanspraken op bevordering kan doen gelden. Bovendien mag hij geen vermelding "te verbeteren" of "onvoldoende" hebben verkregen op het einde van zijn evaluatie.]
2 ----------
(
1)<W
2014-04-10/72, art. 9, 189; Inwerkingtreding : 01-07-2014>
(
2)<W
2017-07-06/24, art. 254, 211; Inwerkingtreding : 03-08-2017>
Art. 277.<W
2007-04-25/64, art. 74, 154;
Inwerkingtreding : 01-12-2008> § 1. [
2 Om tot de klasse A2 te worden bevorderd moet het personeelslid ten minste twee jaar anciënniteit in de klasse A1 hebben.
Om tot de klasse A3 te worden bevorderd moet het personeelslid ten minste vier jaar anciënniteit in de klasse A2 hebben of ten minste zes jaar anciënniteit in de klasse A1 of ten minste zes jaar anciënniteit in de klassen A1 en A2 samen.
Om tot de klasse A4 te worden bevorderd moet het personeelslid met de klasse A3 bekleed zijn.
Om tot de klasse A5 te worden bevorderd moet het personeelslid ten minste twee jaar anciënniteit in de klasse A4 hebben.]
2 § 2. In afwijking van § 1, moeten personeelsleden bedoeld in de artikelen 262, § 2, 263, § 2, 265, § 2, 266, § 2, niet beschikken over een klassenanciënniteit om te worden bevorderd tot een [
1 klasse]
1 A2 of A3, met de titel van hoofdgriffier, hoofdsecretaris, griffier-hoofd van dienst of secretaris-hoofd van dienst.
§ 3. [
2 ...]
2.
§ 4. [
2 ...]
2.
§ 5. De bevordering door overgang naar het hogere niveau wordt verleend bij wege van een vergelijkende selectie.
----------
(
1)<W
2014-04-10/73, art. 26, 187; Inwerkingtreding : 10-06-2014>
(
2)<W
2014-04-10/72, art. 10, 189; Inwerkingtreding : 01-07-2014>
Art. 278.<W
2007-04-25/64, art. 75, 154;
Inwerkingtreding : 01-12-2008> § 1. De verandering van graad is de benoeming van het personeelslid tot een graad die gelijkwaardig is met de zijne.
[
1 ...]
1.
§ 2. [
1 [
2 ...]
2.
De benoemingen door verandering van graad worden door de Koning gedaan, of door de minister [
2 van Justitie]
2 wat de deskundigen betreft.]
1 ----------
(
1)<W
2014-04-10/73, art. 27, 187; Inwerkingtreding : 10-06-2014>
(
2)<W
2016-05-04/03, art. 77, 203; Inwerkingtreding : 23-05-2016. Overgangsbepalingen : art. 251>
HOOFDSTUK VIII. (...). <W
2007-04-25/64, art. 76, 154;
Inwerkingtreding : 01-12-2008>
Onderafdeling II. - [
1 Bevordering naar niveau A]
1 ----------
(
1)<W
2016-05-04/03, art. 78, 203; Inwerkingtreding : 01-07-2016 (zie ook art. 261, vijfde en achtste lid>
Art. 279.[
1 § 1. § 1. Om aan de proeven voor de bevordering naar niveau A deel te nemen moet het personeelslid zich in een administratieve stand bevinden waarin hij zijn aanspraken op bevordering kan laten gelden, en bij zijn laatste evaluatie de vermelding "uitzonderlijk" of "voldoet aan de verwachting" hebben gekregen en behouden.
§ 2. De proeven voor de overgang naar het niveau A zijn in drie reeksen ingedeeld :
De eerste reeks wordt georganiseerd door Selor. De proeven van die reeks beogen een evaluatie van het vermogen van een personeelslid om in niveau A te functioneren. Ze worden afgesloten met een attest van slagen of een verslag van het niet-slagen. Het attest van slagen is onbeperkt in de tijd geldig.
De afgevaardigd bestuurder van Selor kan een vrijstelling toekennen voor proeven waarvoor men reeds geslaagd is.
Een personeelslid dat niet geslaagd is voor een proef wordt gedurende een periode van zes maanden, te rekenen vanaf de datum van het afleggen van deze proef, uitgesloten van de mogelijkheid van het opnieuw afleggen ervan.
§ 3. De tweede reeks omvat vier proeven die een evaluatie van de verwerving van kennis beogen. Elk van de vier proeven bestaat in het volgen van en slagen voor cursussen van minstens vier ECTS-studiepunten van een masterprogramma van een universiteit of hogeschool van de Europese Economische Ruimte. De tweede reeks proeven is alleen toegankelijk voor de geslaagden van de eerste reeks proeven.
Een van die proeven dient gekozen te worden binnen de vakgebieden economie, recht of overheidsfinanciën.
De drie andere proeven worden gekozen in onderling akkoord tussen de kandidaat en de minister van Justitie of zijn afgevaardigde op advies van het Instituut voor de gerechtelijke opleiding.
Het Instituut voor gerechtelijke opleiding kan ook zelf de in het derde lid bedoelde proeven organiseren, mits gunstig advies van twee hoogleraren, één van elke taalrol, gespecialiseerd in het vakgebied van die proeven. Het advies zal gunstig zijn indien en alleen indien de proeven tot het niveau van een master behoren en indien elke proef met minstens vier ECTS-studiepunten overeenkomt.
Kandidaten die houder zijn van een master of van een ander diploma dat toegang verleent tot het niveau A, die is uitgereikt door een universiteit of hogeschool van de Europese Economische Ruimte, worden beschouwd als geslaagden van de proeven van deze reeks.
Voor elke proef van deze reeks is het slagen onbeperkt in de tijd geldig.
De inschrijvingskosten voor de proeven van deze reeks worden ten laste genomen door het Instituut voor gerechtelijke opleiding.
§ 4. De derde reeks is een vergelijkende selectie voor een functie van het niveau A. Ze wordt georganiseerd door Selor. Ze is alleen toegankelijk voor de geslaagden van de eerste en de tweede reeks proeven. De vergelijkende selectie kan meerdere proeven omvatten, waarvan de eerste een uitsluitingsproef kan zijn.]
1 ----------
(
1)<Hersteld bij W
2016-05-04/03, art. 79, 203; Inwerkingtreding : 01-07-2016 (zie ook art. 261, vijfde en achtste lid)>
Art. 280.
<Opgeheven bij W
2014-04-10/72, art. 11, 189; Inwerkingtreding : 01-07-2014>
Art. 280bis.
<Opgeheven bij W
2014-04-10/72, art. 11, 189; Inwerkingtreding : 01-07-2014>
Art. 281.
<Opgeheven bij W
2014-04-10/72, art. 11, 189; Inwerkingtreding : 01-07-2014>
Art. 282.
<Opgeheven bij W
2014-04-10/72, art. 11, 189; Inwerkingtreding : 01-07-2014>
Art. 283.
<Opgeheven bij W
2014-04-10/72, art. 11, 189; Inwerkingtreding : 01-07-2014>
Art. 284.
<Opgeheven bij W
2014-04-10/72, art. 11, 189; Inwerkingtreding : 01-07-2014>
Art. 284bis.
<Opgeheven bij W
2014-04-10/72, art. 11, 189; Inwerkingtreding : 01-07-2014>
HOOFDSTUK IX. <Opgeheven bij W
2014-04-10/72, art. 11, 189; Inwerkingtreding : 01-07-2014>
Art. 285.
<Opgeheven bij W
2014-04-10/72, art. 11, 189; Inwerkingtreding : 01-07-2014>
HOOFDSTUK X. <Opgeheven bij W
2014-04-10/72, art. 11, 189; Inwerkingtreding : 01-07-2014>
Art. 285bis.
<Opgeheven bij W
2014-04-10/72, art. 11, 189; Inwerkingtreding : 01-07-2014>
Art. 286.
<Opgeheven bij W
2014-04-10/72, art. 11, 189; Inwerkingtreding : 01-07-2014>
Art. 286bis.
<Opgeheven bij W
2014-04-10/72, art. 11, 189; Inwerkingtreding : 01-07-2014>
Art. 287.
<Opgeheven bij W
2014-04-10/72, art. 11, 189; Inwerkingtreding : 01-07-2014>
Art. 287bis.
<Opgeheven bij W
2014-04-10/72, art. 11, 189; Inwerkingtreding : 01-07-2014>
Afdeling IV. - Evaluatie. <ingevoegd bij W
2007-04-25/64, art. 93;
Inwerkingtreding : 01-12-2008>
Art. 287ter.[
1 § 1. Alle [
2 ...]
2 personeelsleden van niveau A, B, C en D zijn onderworpen aan een evaluatiecyclus.
Wat de hoofdgriffiers en de hoofdsecretarissen betreft, is de korpschef bedoeld in artikel 58bis, 2°, de evaluator. Wat de andere personeelsleden betreft, is de evaluator de hiërarchische meerdere van het personeelslid of de functionele chef aan wie de hiërarchische meerdere de evaluatietaak heeft gedelegeerd.
De hiërarchische meerdere is [
2 de magistraat die of]
2 het vastbenoemd personeelslid dat de verantwoordelijkheid over een dienst of over een team heeft en dat dientengevolge rechtstreeks gezag uitoefent over de personeelsleden van die dienst of van dat team. De functionele chef is [
2 de magistraat die of]
2 het vastbenoemd of contractueel personeelslid dat, onder de verantwoordelijkheid van de hiërarchische meerdere van een personeelslid, een rechtstreekse gezagsrelatie heeft ten aanzien van laatstgenoemde bij het dagelijks uitoefenen van zijn ambt.
§ 2. [
2 De evaluatieperiode duurt een jaar behoudens uitzonderingen bepaald door de Koning. Er vindt een functiegesprek plaats in het begin van de evaluatieperiode wanneer het personeelslid vastbenoemd wordt, in dienst genomen wordt of van functie verandert. Er wordt ook een functiegesprek gehouden wanneer de functie belangrijke veranderingen ondergaat.]
2.
Bij het begin van de [
2 ...]
2 evaluatieperiode, in voorkomend geval onmiddellijk na het functiegesprek, vindt een planningsgesprek plaats. Tijdens dit planningsgesprek worden de evaluator en het personeelslid het eens over de prestatiedoelstellingen en eventueel over de persoonlijke ontwikkelingsdoelstellingen.
Tijdens de evaluatieperiode wordt, telkens dat nodig is, een functioneringsgesprek gehouden tussen de evaluator en het personeelslid.
Op het einde van de evaluatieperiode nodigt de evaluator het personeelslid uit voor een evaluatiegesprek.
§ 3. De evaluatie is hoofdzakelijk gebaseerd op de volgende elementen :
1° het bereiken van de prestatiedoelstellingen vastgelegd tijdens het planningsgesprek en eventueel aangepast tijdens de functioneringsgesprekken;
2° de ontwikkeling van de competenties van het personeelslid die nuttig zijn voor zijn functie;
3° in voorkomend geval, de kwaliteit van de evaluaties die het personeelslid heeft uitgevoerd, als hij daarmee belast is.
De evaluatie berust eveneens op de volgende elementen :
- de bijdrage van het personeelslid aan de prestaties van het team waarin hij werkt;
- de beschikbaarheid van het personeelslid voor de gebruikers van de dienst, zowel interne als externe gebruikers.
Het evaluatieverslag wordt afgesloten met één van de volgende vermeldingen : uitzonderlijk, voldoet aan de verwachtingen, te verbeteren en onvoldoende.
Het heeft uitwerking op het einde van de evaluatieperiode.
[
2 § 3bis. De paragrafen 2 en 3 zijn van toepassing op de stage, onder voorbehoud van de volgende specificiteiten :
1° de stage bestaat minstens uit drie functioneringsgesprekken. Zij zijn evenwichtig verdeeld over de volledige evaluatieperiode en worden elk afgesloten met de toekenning van een vermelding "uitzonderlijk", "voldoet aan de verwachtingen", "te verbeteren" of "onvoldoende";
2° wanneer ze betrekking hebben op de stage worden de in § 3 bedoelde elementen bepaald om :
- de optimale integratie van de stagiair in zijn dienst en binnen de rechterlijke orde in het algemeen mogelijk te maken;
- aan te tonen of de stagiair over de vereiste bekwaamheden beschikt om de taken uit te voeren die verbonden zijn aan de betrekking waarvoor hij aangewezen is.]
2 § 4. Ingeval gedurende de drie jaar na de toekenning van de eerste vermelding "onvoldoende" een tweede vermelding "onvoldoende" wordt gegeven, [
2 zelfs als ze niet opeenvolgend zijn";]
2, leidt dit tot ontslag wegens beroepsongeschiktheid van het personeelslid.
Aan het wegens beroepsongeschiktheid ontslagen vastbenoemd personeelslid wordt een ontslagvergoeding toegekend. Deze vergoeding is gelijk aan twaalfmaal de laatste maandbezoldiging indien het personeelslid ten minste twintig jaar dienst heeft, aan achtmaal of zesmaal deze bezoldiging naargelang hij tien jaar dienst of minder dan tien jaar dienst heeft.
[
2 Deze paragraaf is niet van toepassing op de stagiairs.]
2 [
2 § 4bis. Indien gedurende de stage een vermelding "onvoldoende" wordt toegekend na afloop van een verplicht functioneringsgesprek, maakt de magistraat-korpschef het dossier over aan de in artikel 287quater bedoelde beroepscommissie die beslist of de stage mag worden verdergezet of die een ontslagvoorstel overmaakt aan de overheid bevoegd om het ontslag tijdens de stage uit te spreken.
In afwijking van het eerste lid leidt de aan de stagiair toegekende functioneringsvermelding "onvoldoende" niet tot de aanhangigmaking bij de beroepscommissie indien de stagiair, de evaluator en de magistraat-korpschef akkoord zijn over de verderzetting van de stage.
§ 4ter. Indien na afloop van de stage een vermelding "te verbeteren" of "onvoldoende" wordt toegekend, maakt de magistraat-korpschef het dossier over aan de beroepscommissie.
In geval van vermelding "onvoldoende", naargelang het geval :
1° beslist de beroepscommissie of de stage moet worden verlengd;
2° legt de beroepscommissie een met redenen omkleed ontslagvoorstel voor aan de overheid bevoegd om het ontslag tijdens de stage uit te spreken.
In geval van vermelding "te verbeteren", naar gelang het geval :
1° beslist de beroepscommissie of de stage moet worden verlengd;
2° legt de beroepscommissie een met redenen omkleed benoemingsvoorstel voor aan de overheid bevoegd om het ontslag tijdens de stage uit te spreken. In dat geval wordt de stageperiode beschouwd als een periode die afgesloten wordt met de vermelding "voldoet aan de verwachtingen".
§ 4quater. Na afloop van de stage die werd verlengd overeenkomstig § 4ter, maakt de magistraat-korpsoverste aan de commissie het evaluatiedossier over van de stagiair aan wie de evaluatievermelding "te verbeteren" of "onvoldoende" werd toegekend.
De commissie legt, naar gelang het geval :
1° een met redenen omkleed benoemingsvoorstel voor aan de overheid bevoegd om het ontslag tijdens de stage uit te spreken. In dat geval wordt de stageperiode beschouwd als een periode die afgesloten wordt met de vermelding "voldoet aan de verwachtingen";
2° een met redenen omkleed ontslagvoorstel voor aan de overheid bevoegd om het ontslag tijdens de stage uit te spreken.]
2 § 5. De Koning stelt de nadere regels vast voor de toepassing van deze bepalingen met betrekking tot de evaluatieprocedure, de duurtijd ervan en de bedoelde personen]
1 ----------
(
1)<W
2014-04-10/73, art. 28, 187; Inwerkingtreding : 01-07-2014>
(
2)<W
2016-05-04/03, art. 80, 203; Inwerkingtreding : 01-07-2016 (zie ook art. 261, vijfde en achtste lid). Overgangsbepalingen : art. 251>
Art. 287ter/1.[
1 § 1. In afwijking van artikel 287ter, wordt elke houder van een functie van hoofdgriffier of hoofdsecretaris, bedoeld in artikel 160, § 8, derde lid, tijdens zijn mandaat jaarlijks geëvalueerd door de korpschef, bedoeld in artikel 58bis, 2°. De eerste vier cycli worden met een tussentijdse evaluatie afgesloten. De laatste cyclus eindigt zes maanden voor het verstrijken van het mandaat en wordt met een eindevaluatie afgesloten.
§ 2. De mandaathouder wordt geëvalueerd op de wijze waarop de dienst die hij leidt heeft bijgedragen tot de verwezenlijking van de doelstellingen bepaald in het beheersplan, bedoeld in artikel 185/6, rekening houdend met de resultaatgebieden die in zijn functieprofiel nader worden bepaald.
Hij wordt bovendien geëvalueerd op de wijze waarop hij zijn taak van evaluator heeft vervuld. De controle op deze taak wordt uitgevoerd volgens de regels die van toepassing zijn op de hoofdgriffiers en hoofdsecretarissen die geen mandaathouder zijn.
In voorkomend geval wordt geen rekening gehouden met de doelstellingen waarvan het niet bereiken geenszins aan de geëvalueerde kan worden toegeschreven. In ieder geval houdt de evaluatie van de eigen bijdrage van de geëvalueerde rekening met wat redelijkerwijze van hem kan worden verwacht.
§ 3. Op het einde van elke evaluatiecyclus nodigt de korpschef bedoeld in artikel 58bis, 2°, de mandaathouder uit voor een evaluatiegesprek. [
2 Als voorbereiding op dit gesprek maakt de te evalueren persoon een zelfevaluatie op die hij twintig kalenderdagen vóór het gesprek doorstuurt naar de evaluator. Die schriftelijke zelfevaluatie wordt bij het evaluatiedossier gevoegd.]
2 Een personeelslid belast met personeelsaangelegenheden kan dit gesprek als secretaris bijwonen.
In ieder geval heeft de korpschef bedoeld in artikel 58bis, 2°, een functioneringsgesprek met de te evalueren mandaathouder met het oog op zijn evaluatie.
§ 4. Na het evaluatiegesprek werkt de korpschef bedoeld in artikel 58bis, 2°, het evaluatieverslag af dat binnen twintig kalenderdagen na het evaluatiegesprek tegen ontvangstbewijs aan de geëvalueerde wordt bezorgd.
[
2 ...]
2.
De houder van een mandaat van hoofdgriffier of hoofdsecretaris wiens tussentijdse evaluatie resulteert in de vermelding "onvoldoende" of wiens eindevaluatie niet resulteert in de vermelding "voldoet aan de verwachtingen" of de vermelding "uitzonderlijk", kan, per aangetekende zending, beroep instellen bij de beroepscommissie bedoeld in artikel 287quater, binnen vijftien kalenderdagen na de betekening van het evaluatieverslag.
Het beroep is opschortend. In voorkomend geval wordt het mandaat verlengd tot het einde van de beroepsprocedure bedoeld in artikel 287quater.
§ 5. Elke evaluatie wordt afgesloten met een van de volgende vermeldingen : "uitzonderlijk", "voldoet aan de verwachtingen", "te verbeteren", of "onvoldoende".
De evaluatie van de mandaathouder wordt afgesloten met de vermelding "onvoldoende" als eruit blijkt dat de doelstellingen voor de dienst die hij leidt, omschreven in het beheersplan bedoeld in artikel 185/6, en in het bijzonder in de resultaatgebieden die in het functieprofiel van de functiehouder nader worden bepaald, klaarblijkelijk niet zijn verwezenlijkt tijdens de geëvalueerde periode.
De vermelding "onvoldoende" wordt bovendien toegekend als minder dan 70 % van de evaluaties waarmee hij belast is, uitgevoerd zijn binnen de vastgestelde termijnen en overeenkomstig artikel 287ter.
De evaluatie van de mandaathouder wordt afgesloten met de vermelding "te verbeteren" als eruit blijkt dat de doelstellingen voor de dienst die hij leidt, omschreven in het beheersplan bedoeld in artikel 185/6, en in het bijzonder in de resultaatgebieden die in het functieprofiel van de functiehouder nader worden bepaald, slechts gedeeltelijk zijn verwezenlijkt tijdens de geëvalueerde periode.
Behalve als de vermelding "onvoldoende" zich opdringt, wordt de vermelding "te verbeteren" bovendien ambtshalve toegekend als minder dan 90 % van de evaluaties waarmee hij belast is uitgevoerd zijn, of als de evaluaties buiten de vastgestelde termijnen of niet overeenkomstig artikel 287ter uitgevoerd zijn.
De evaluatie van de mandaathouder wordt afgesloten met de vermelding "voldoet aan de verwachtingen" als eruit blijkt dat de meerderheid van de doelstellingen voor de dienst die hij leidt, omschreven in het beheersplan bedoeld in artikel 185/6, en in het bijzonder in de resultaatgebieden die in het functieprofiel van de functiehouder nader worden bepaald, werden verwezenlijkt tijdens de geëvalueerde periode.
De vermelding "voldoet aan de verwachtingen" wordt bovendien pas toegekend als ten minste 90 % van alle evaluaties waarmee hij belast is, uitgevoerd zijn binnen de vastgestelde termijnen en overeenkomstig artikel 287ter.
De evaluatie van de mandaathouder wordt afgesloten met de vermelding "uitzonderlijk" als eruit blijkt dat de meerderheid van de doelstellingen voor de dienst die hij leidt, omschreven in het beheersplan bedoeld in artikel 185/6, en in het bijzonder in de resultaatgebieden die in het functieprofiel van de functiehouder nader worden bepaald, werden verwezenlijkt tijdens de geëvalueerde periode en dat sommige overtroffen werden.
De toekenning van de vermelding "uitzonderlijk" vereist bovendien dat alle evaluaties waarmee hij belast is, uitgevoerd zijn binnen de vastgestelde termijnen en overeenkomstig artikel 287ter, en dat de mandaathouder een echte leader van zijn team is gebleken, die het team ertoe kan brengen zijn doelstellingen te overtreffen.
§ 6. De eindevaluatie van de houder van een mandaat van hoofdgriffier of hoofdsecretaris bedoeld in artikel 160, § 8, derde lid, wordt gestaafd met de evaluatieverslagen betreffende de verstreken periodes voor de tussentijdse evaluaties en de totale periode van het mandaat.
§ 7. Indien een tussentijdse of de eindevaluatie van een houder van een mandaat van hoofdgriffier of hoofdsecretaris bedoeld in artikel 160, § 8, derde lid, leiden tot een vermelding "onvoldoende", komt aan zijn aanwijzing een einde op de eerste dag van de maand die volgt op de definitieve toekenning van de vermelding.
De betrokkene wordt ter beschikking van zijn dienst van oorsprong gesteld.
§ 8. Indien de eindevaluatie van een houder van een mandaat van hoofdgriffier of hoofdsecretaris bedoeld in artikel 160, § 8, derde lid, leidt tot een vermelding "voldoet aan de verwachtingen" of "uitzonderlijk", wordt het mandaat van rechtswege verlengd met een nieuwe periode van vijf jaar.
Indien de eindevaluatie leidt tot een vermelding "te verbeteren", komt aan zijn aanwijzing een einde op de eerste dag van de maand die volgt op de definitieve toekenning van de vermelding.
De betrokkene wordt ter beschikking van zijn dienst van oorsprong gesteld.]
1 [
2 § 9. Het evaluatiedossier van de houder van een mandaat van hoofdgriffier of hoofdsecretaris bedoeld in artikel 160, § 8, derde lid, bestaat uit de volgende elementen :
1° een identificatiefiche met de persoonlijke gegevens en het aanstellingsbesluit;
2° een gevalideerde functiebeschrijving;
3° het beheersplan bedoeld in artikel 185/6;
4° in voorkomend geval, de verslagen over de functioneringsgesprekken en/of ieder ander document dat inzicht verschaft in de afspraken, de schikkingen en de aanpassingen aan de te bereiken doelstellingen, die tussen de geëvalueerde mandaathouder en zijn evaluator werden getroffen;
5° de zelfevaluatie van de mandaathouder;
6° de evaluatieverslagen;
7° eventueel dossier van het ingestelde beroep.
De geëvalueerde kan documenten laten opnemen in zijn evaluatiedossier.
Het evaluatiedossier wordt bewaard bij de korpschef bedoeld in artikel 58bis.
Het individuele evaluatiedossier is toegankelijk voor de geëvalueerde, voor zijn evaluator en voor de minister van Justitie of zijn gemachtigde.]
2 ----------
(
1)<Ingevoegd bij W
2014-04-10/72, art. 12, 189; Inwerkingtreding : 01-07-2014>
(
2)<W
2016-05-04/03, art. 81, 203; Inwerkingtreding : 23-05-2016>
Art. 287quater.[
1 § 1.[
2 Er wordt een beroepscommissie opgericht die bevoegd is voor de beroepen inzake evaluatie en de stage.
De zetel van deze beroepscommissie is gevestigd te Brussel.
De beroepscommissie bestaat uit een Nederlandstalige afdeling en een Franstalige afdeling. De taalrol van het personeelslid bepaalt voor welke afdeling hij dient te verschijnen.
Het Duitstalige personeelslid verschijnt voor de afdeling voorgezeten door de plaatsvervangende voorzitter die zijn kennis van het Duits bewijst.
De beroepscommissie stelt haar huishoudelijk reglement op.
De beroepscommissie is samengesteld uit :
1° twee voorzitters aangewezen door de minister van Justitie : de Nederlandstalige voorzitter zit de Nederlandstalige afdeling voor, de Franstalige voorzitter zit de Franstalige afdeling voor;
2° per afdeling, vijf leden, van wie er twee zijn aangewezen door de minister van Justitie en drie zijn aangewezen door de representatieve vakorganisaties, naar rato van één per organisatie;
3° plaatsvervangers, namelijk : drie voorzitters aangewezen door de minister van Justitie, en, per afdeling, vijf leden, van wie er twee worden aangewezen door de minister van Justitie en drie worden aangewezen door de representatieve vakorganisaties.
De voorzitters en de plaatsvervangende voorzitters worden aangewezen onder de magistraten van de rechterlijke orde.
De andere leden en de andere plaatsvervangende leden worden aangewezen uit het gerechtspersoneel van het niveau A of B.
Met uitzondering van de voorzitters, wordt de ene helft van de leden en de plaatsvervangers aangewezen door de minister van Justitie op voorstel van het College van het openbaar ministerie en de andere helft op voorstel van het College van de hoven en rechtbanken.
Twee van de plaatsvervangende voorzitters nemen respectievelijk het voorzitterschap waar van de Nederlandstalige afdeling voor de Nederlandstalige voorzitter en van de Franstalige afdeling voor de Franstalige voorzitter. De derde plaatsvervangende voorzitter moet zijn kennis van het Duits bewijzen, evenals van het Nederlands of het Frans. Hij neemt met name het voorzitterschap waar van de afdeling die instaat voor de dossiers van Duitstalige personeelsleden.
Het beroep is opschortend.]
2 § 2. [
2 [
3 Onverminderd artikel 287ter, § 4ter dat van toepassing is op de stagiair, bestaat het met redenen omkleed advies van de commissie]
3 hetzij uit een voorstel van behoud van de toegekende vermelding, hetzij uit een voorstel van een gunstigere vermelding.]
2 Indien de beroepscommissie heeft voorgesteld de vermelding te behouden, wordt deze definitief. [
2 De minister van Justitie of zijn afgevaardigde brengt het personeelslid dat beroep heeft ingesteld onmiddellijk ervan op de hoogte en deelt hem het advies mee.]
2 Indien de beroepscommissie heeft voorgesteld de vermelding te wijzigen, neemt de minister van Justitie of zijn afgevaardigde de beslissing om hetzij de vermelding te wijzigen overeenkomstig het advies van de beroepscommissie, hetzij de oorspronkelijke vermelding te bevestigen, [
2 ...]
2. Zij deelt haar beslissing mee binnen twintig werkdagen te rekenen vanaf de ontvangst van het advies.
§ 3. De Koning stelt de nadere regels vast voor de organisatie en de werking van de beroepscommissie inzake evaluatie.]
1 ----------
(
1)<W
2014-04-10/73, art. 29, 187; Inwerkingtreding : 01-07-2014>
(
2)<W
2016-05-04/03, art. 82, 203; Inwerkingtreding : 23-05-2016>
(
3)<W
2017-07-06/24, art. 255, 211; Inwerkingtreding : 03-08-2017>
HOOFDSTUK VII. - Bepalingen gemeen aan de hoofdstukken I tot VI. <ingevoegd bij W
2007-04-25/64, art. 96;
Inwerkingtreding : 01-12-2008>
Art. 287quinquies.<ingevoegd bij W
2007-04-25/64, art. 97;
Inwerkingtreding : 01-12-2008> § 1. Voor de ambten, de functies en bedieningen die in deze titel zijn bepaald moet de kandidaat aan de bij de wet gestelde eisen inzake kennis van de landstalen hebben voldaan.
§ 2. Voor de ambten en functies bedoeld in de artikelen 187 tot 194, 207 tot 209 en de artikelen 254 en 258, moeten de kandidaten de voorgeschreven juridische functies als houder van het diploma van master, licentiaat of doctor in de rechten en als voornaamste beroepsactiviteit hebben uitgeoefend.
§ 3. Voor de ambten, de functies en de bedieningen die in deze titel zijn bepaald moeten de betrokkenen een gedrag hebben dat in overeenstemming is met de eisen van de beoogde betrekking en de burgerlijke en politieke rechten genieten. [
1 De voorwaarde met betrekking tot het gedrag wordt bewezen door middel van een uittreksel uit het strafregister waaruit blijkt dat de kandidaat niet werd veroordeeld, zelfs niet met uitstel, bij een in kracht van gewijsde gegane veroordeling, tot enige correctionele of criminele straf, tenzij hij in eer en rechten hersteld is. Deze bepaling is van overeenkomstige toepassing op de personen die soortgelijke, in kracht van gewijsde gegane veroordelingen hebben ondergaan in het buitenland.]
1 ----------
(
1)<W
2016-05-04/03, art. 83, 203; Inwerkingtreding : 23-05-2016. Overgangsbepalingen : art. 251>
Art. 287sexies.<ingevoegd bij W
2007-04-25/64, art. 98;
Inwerkingtreding : 01-12-2008> [
2 Elke kandidaatstelling voor een benoeming in de rechterlijke orde of voor een aanwijzing als korpschef, rechter in de strafuitvoeringsrechtbank, verbindingsmagistraat in jeugdzaken, bijstandsmagistraat, federaal magistraat, substituut-procureur des Konings gespecialiseerd in strafuitvoeringszaken of van lid van het gerechtspersoneel moet op straffe van verval aan de minister van Justitie worden gericht binnen een termijn van twintig dagen vanaf de bekendmaking van de vacature in het Belgisch Staatsblad.]
2 De bekendmaking van de vacature vermeldt, in voorkomend geval, binnen welke termijn de kandidaten kunnen vragen gehoord te worden met toepassing van de artikelen 259ter, 259quater en 259sexies, § 1, 3°.
Elke kandidatuur voor een benoeming of voor een aanwijzing tot korpschef in de magistratuur dient op straffe van verval, vergezeld te zijn van :
a) alle stavingstukken met betrekking tot de studies en beroepservaring;
b) een curriculum vitae overeenkomstig een door de minister van Justitie, op voorstel van de Hoge Raad voor de Justitie, bepaald standaardformulier;
[
2 ...]
2.
Het beleidsplan, bedoeld in artikel 259quater, § 2, derde lid, moet, op straffe van verval [
2 ...]
2 [
2 langs elektronische weg]
2 aan de minister van Justitie worden gericht binnen een termijn van zestig dagen na de bekendmaking van de vacature in het Belgisch Staatsblad.
De bekendmaking kan geschieden op zijn vroegst vijftien maanden vóór het ontstaan van de vacature.
Geen benoeming noch aanwijzing kan geschieden dan nadat de termijn bepaald in het eerste lid is verlopen.
[
2 De oproep in het Belgisch Staatsblad vermeldt de wijze waarop de kandidaturen moeten worden ingediend. De oproep kan evenzeer voor vacatures van het gerechtspersoneel en rekening houdende met de rangschikking, het maximum aantal deelnemers aan de bijkomende proef vastleggen.]
2 [
2 De in het derde lid bedoelde stavingstukken met betrekking tot de studies en beroepservaring moeten evenwel niet meer aan de kandidaat worden gevraagd wanneer zij reeds werden ingediend bij een eerdere kandidaatstelling of wanneer zij beschikbaar zijn omdat de kandidaat al lid of personeelslid is van de rechterlijke orde.]
2 ----------
(
1)<W
2012-12-31/02, art. 24, 172; Inwerkingtreding : 10-01-2013>
(
2)<W
2016-05-04/03, art. 84, 203; Inwerkingtreding : 23-05-2016. Overgangsbepalingen : art. 251>
HOOFDSTUK VIII. [
1 Definitieve ambtsneerlegging]
1 ----------
(
1)<Ingevoegd bij W
2016-05-04/03, art. 85, 203; Inwerkingtreding : 23-05-2016>
Art. 287septies. [
1 Wordt ambtshalve en zonder opzeggingstermijn uit zijn ambt ontslagen, het personeelslid bedoeld in de hoofdstukken Vsexies en VI :
1° van wie de benoeming als onregelmatig werd vastgesteld binnen de termijn van het beroep tot nietigverklaring bij de Raad van State; deze termijn geldt niet in geval van fraude of bedrog vanwege het personeelslid;
2° die zonder geldige reden zijn post verlaat en gedurende meer dan tien werkdagen afwezig blijft en die behoorlijk en op voorhand verwittigd werd en om opheldering verzocht werd;
3° die verkeert in een geval waarin toepassing van de strafwetten en de burgerlijke wetten ambtsneerlegging ten gevolge heeft.]
1 ----------
(
1)<Ingevoegd bij W
2016-05-04/03, art. 86, 203; Inwerkingtreding : 23-05-2016>
Art. 287octies. [
1 Het vrijwillig ontslag geeft aanleiding tot ambtsneerlegging. In dat geval mag het personeelslid bedoeld in de hoofdstukken Vsexies en VI zijn dienst slechts verlaten nadat hij zijn ontslag, bij een ter post aangetekende brief, ter kennis heeft gebracht aan de minister van Justitie of zijn gemachtigde.
De in het eerste lid bedoelde kennisgeving gebeurt ten minste dertig dagen voorafgaand aan het ontslag, dat ingaat op de datum van verzending van de aangetekende brief. Die termijn kan in onderlinge overeenstemming worden ingekort.]
1 ----------
(
1)<Ingevoegd bij W
2016-05-04/03, art. 87, 203; Inwerkingtreding : 23-05-2016>
Art. 287novies. [
1 De artikelen 287septies en 287octies zijn van toepassing op de stagiairs.]
1 ----------
(
1)<Ingevoegd bij W
2016-05-04/03, art. 88, 203; Inwerkingtreding : 23-05-2016>
BOEK II. - GERECHTELIJKE AMBTEN.
EERSTE TITEL I. - Voorwaarden voor het uitoefenen van gerechtelijke ambten.
HOOFDSTUK I. - (Installatie van de magistraten, de referendarissen, de parketjuristen en de griffiers en hun eedaflegging.) <W
2007-04-25/64, art. 99, 154;
Inwerkingtreding : 01-12-2008>
Art. 288.(De installatie geschiedt bij elke benoeming, bij elke aanwijzing tot korpschef [
6 , bij elke eerste aanwijzing in een adjunct-mandaat en bij de eerste benoeming van rechter in sociale zaken, raadsheer in sociale zaken [
7 , rechter in handelszaken of assessor [
9 in de strafuitvoeringsrechtbank]
9]
7]
6 .) <W 1998-12-22/47, art. 52, 066;
Inwerkingtreding : 02-08-2000>
De installatie van de eerste voorzitter, de voorzitters, de raadsheren, de procureur-generaal, (de eerste advocaat-generaal,) de advocaten-generaal, de substituut-procureurs-generaal bij het hof van beroep, (de eerste advocaat-generaal,) de advocaten-generaal en de substituten-generaal bij het arbeidshof, alsmede van de hoofdgriffiers, geschiedt in openbare zitting van de verenigde kamers, respectievelijk van het Hof van Cassatie, van het hof van beroep en van het arbeidshof. <W 1998-12-22/47, art. 52, 066;
Inwerkingtreding : 02-08-2000>
(De installatie van de plaatsvervangende raadsheren in de hoven van beroep, zoals bedoeld in artikel 207bis, § 1, geschiedt voor een kamer van het hof van beroep, voorgezeten door de eerste voorzitter of de raadsheer die hem vervangt of voor de vakantiekamer.) <W 1997-07-09/36, art. 15, 054;
Inwerkingtreding : 13-08-1997>
(De installatie van de federale procureur geschiedt voor de eerste kamer van het Hof van beroep te Brussel.) <W 2001-06-21/42, art. 27, 085;
Inwerkingtreding : 20-07-2001>
(De installatie van de voorzitters, ondervoorzitters, rechters, [
2 ...]
2 en plaatsvervangende rechters in de rechtbanken van eerste aanleg, de [
11 ondernemingsrechtbanken]
11, [
12 en van de rechters in ondernemingszaken]
12 [
7 de voorzitters en ondervoorzitters van de vrederechters en rechters in de politierechtbank,]
7 de procureurs des Konings, hun eerste substituten en hun substituten, [
10 de gerechtelijke attachés bij de rechtbanken van eerste aanleg, de [
11 ondernemingsrechtbanken]
11 en de parketten van de procureurs des Konings,]
10 de referendarissen en de parketjuristen bij de hoven van beroep, en bij de rechtbanken van eerste aanleg en de [
11 ondernemingsrechtbanken]
11, alsmede van de hoofdgriffiers van voormelde rechtbanken, geschiedt vóór één van de kamers van het hof van beroep, voorgezeten door de eerste voorzitter of de raadsheer die hem vervangt, of vóór de vakantiekamer.) <W
2007-04-25/64, art. 100, 1°, 154;
Inwerkingtreding : 01-12-2008>
(De installatie van de voorzitters, ondervoorzitters, rechters, [
2 ...]
2 en plaatsvervangende rechters, van de arbeidsauditeurs, hun eerste substituten en hun substituten, [
10 van de gerechtelijke attachés bij de arbeidsrechtbanken en de parketten van de arbeidsauditeurs,]
10 van de referendarissen en de parketjuristen bij de arbeidshoven en de arbeidsrechtbanken, evenals van de hoofdgriffiers in de arbeidsrechtbanken geschiedt vóór één van de kamers van het arbeidshof, voorgezeten door de eerste voorzitter of de raadsheer die hem vervangt, of voor de vakantiekamer.) <W
2007-04-25/64, art. 100, 2°, 154;
Inwerkingtreding : 01-12-2008>
(De installatie van de federale magistraten [
13 en van de parketjuristen bij het federaal parket]
13 geschiedt voor de federale procureur.) <W 2001-06-21/42, art. 27, 085;
Inwerkingtreding : 20-07-2001>
(De installatie van de werkende en plaatsvervangende assessoren [
9 in de strafuitvoeringsrechtbank]
9 geschiedt voor een kamer van het hof van beroep, voorgezeten door de eerste voorzitter of de raadsheer die hem vervangt, of voor de vakantiekamer.) <W 2006-05-17/36, art. 23, 132;
Inwerkingtreding : 01-02-2007>
De installatie van de werkende en plaatsvervangende raadsheren in sociale zaken en rechters in sociale zaken geschiedt vóór een kamer van het arbeidshof, voorgezeten door de eerste voorzitter of de raadsheer die hem vervangt, of vóór de vakantiekamer.
(De installatie van de griffiers en personeelsleden van niveau A van de hoven geschiedt vóór de kamer waarin de eerste voorzitter of de raadsheer die hem vervangt zitting heeft, en de installatie van de griffiers en personeelsleden van niveau A van de rechtbanken voor de kamer waarin de voorzitter van de rechtbank waaraan zij verbonden zijn, zitting heeft, of vóór de vakantiekamer.) <W
2007-04-25/64, art. 100, 3°, 154;
Inwerkingtreding : 01-12-2008>
(De installatie van de vrederechters en de rechters in de politierechtbank, hun plaatsvervangers, hun hoofdgriffiers en griffiers, geschiedt voor één van de kamers van de rechtbank van eerste aanleg, voorgezeten door de voorzitter of de rechter die hem vervangt, of vóór de vakantiekamer. De installatie van de referendarissen bij de politierechtbank geschiedt overeenkomstig het vijfde lid. [
1 In het gerechtelijk arrondissement Brussel geschiedt de installatie van de vrederechters en de rechters in de politierechtbank, hun plaatsvervangers, hun hoofdgriffiers en griffiers voor een kamer of vakantiekamer van de Franstalige of Nederlandstalige rechtbank van eerste aanleg, naargelang de taal van het diploma van licentiaat, doctor of master in de rechten waarvan zij houders zijn dan wel, wat de hoofdgriffiers en griffiers betreft, naargelang de bewezen taalkennis. ]
1 <W
2007-04-25/64, art. 100, 4°, 154;
Inwerkingtreding : 01-12-2008>
(De installatie van de referendarissen bij het Hof van Cassatie geschiedt voor een kamer van het hof, voorgezeten door de eerste voorzitter, de voorzitter of de afdelingsvoorzitter dan wel door de raadsheer die hem vervangt.) <W 1997-05-06/38, art. 8, 052;
Inwerkingtreding : 05-07-1997>
[
3 De installatie van de raadsheren en de raadsheren-assessoren in de tuchtrechtbank in hoger beroep en van de rechters en rechters-assessoren in de tuchtrechtbank geschiedt [
4 respectievelijk]
4 voor een van de kamers van het hof van beroep in het rechtsgebied waarvan de tuchtrechtbank [
4 of de tuchtrechtbank in hoger beroep]
4 gevestigd is, voorgezeten door de eerste voorzitter of door de raadsheer die hem vervangt, of voor de vakantiekamer.]
3 [
8 De installatie van een assessor in de tuchtrechtbank of in de tuchtrechtbank in hoger beroep geldt als installatie in de tuchtrechtbank in hoger beroep respectievelijk in de tuchtrechtbank.]
8 ----------
(
1)<W
2012-07-19/36, art. 28, 175; Inwerkingtreding : 31-03-2014 (zie ook art. 61, L1 en L2)>
(
2)<W
2013-12-01/01, art. 75, 179; Inwerkingtreding : 01-04-2014>
(
3)<W
2013-07-15/08, art. 6, 182; Inwerkingtreding : 01-09-2014>
(
4)<W
2014-05-08/02, art. 31, 003; Inwerkingtreding : 01-09-2014>
(
5)<W
2014-05-05/11, art. 106, 195; Inwerkingtreding : 01-10-2016. (zie ook art. 136). Overgangsbepalingen: art. 134 en 135>
(
6)<W
2015-07-20/19, art. 4, 198; Inwerkingtreding : 05-09-2015>
(
7)<W
2016-05-04/03, art. 89,1° en 3°, 203; Inwerkingtreding : 23-05-2016>
(
8)<W
2016-05-04/03, art. 89,5°, 203; Inwerkingtreding : 01-09-2014>
(
9)<W
2016-05-04/03, art. 89,2° et 4°, 203; Inwerkingtreding : 01-10-2016 (zie ook art. 261, zevende en achtste lid)>
(
10)<W
2017-07-06/24, art. 256, 211; Inwerkingtreding : 03-08-2017>
(
11)<W
2018-04-15/14, art. 252, 216; Inwerkingtreding : 01-11-2018>
(
12)<W
2019-05-05/19, art. 95, 225; Inwerkingtreding : 29-06-2019>
(
13)<W
2019-05-05/10, art. 98, 226; Inwerkingtreding : 03-06-2019>
Art. 289. De eerste voorzitters van het Hof van Cassatie, van de hoven van beroep en van de arbeidshoven en de procureurs-generaal bij die hoven leggen, persoonlijk of schriftelijk, in handen van de Koning de eed af bij het decreet van 20 juli 1831 voorgeschreven.
(De federale procureur legt die eed bij zijn installatie af in handen van de eerste voorzitter van het Hof van Beroep te Brussel, de federale magistraten bij hun installatie in handen van de federale procureur.) <W 2001-06-21/42, art. 28, 085;
Inwerkingtreding : 20-07-2001>
De andere in artikel 288 genoemde personen leggen die eed bij hun installatie af in handen van de eerste voorzitter van het hof of van de voorzitter der rechtbank.
Art. 290. <W 2003-05-03/45, art. 26, 110;
Inwerkingtreding : 02-06-2003> Is de plaats onbezet op het ogenblik van de bekendmaking van de benoeming of de aanwijzing in het Belgisch Staatsblad, dan moet de eed worden afgelegd binnen een maand na die bekendmaking, anders kan de benoeming of de aanwijzing als niet-bestaande worden beschouwd.
Is de plaats nog bezet op het ogenblik van de bekendmaking van de benoeming of aanwijzing in het Belgisch Staatsblad, dan moet de eed worden afgelegd in de loop van een maand te rekenen vanaf het daadwerkelijk vrij komen van de plaats, anders kan de benoeming of aanwijzing als niet-bestaande worden beschouwd.
Vanaf de dag waarop de eed wordt afgelegd, wordt betrokkene bekleed met de overeenstemmende hoedanigheid van magistraat.
Art. 291.Wanneer de installatie of de eedaflegging van de voorzitters, ondervoorzitters, (rechters [
1 ...]
1, rechters in sociale zaken) en in handelszaken (, assessoren [
5 in de strafuitvoeringsrechtbank]
5) en plaatsvervangende rechters in de rechtbanken, [
4 de voorzitters en ondervoorzitters van de vrederechters en rechters in de politierechtbank, de assessoren in de tuchtrechtscolleges, ]
4 van de procureurs des Konings en hun substituten, [
2 de referendarissen en de parketjuristen bij de hoven en rechtbanken]
2 de arbeidsauditeurs en hun substituten, [
6 van de gerechtelijke attachés bij die rechtbanken en die parketten,]
6 van de griffiers bij die rechtbanken, van de vrederechters en rechters in de politierechtbank, hun plaatsvervangers en griffiers, wegens buitengewone omstandigheden niet overeenkomstig de artikelen 288 en 289 kan geschieden, leggen die personen, persoonlijk of schriftelijk, naar gelang van het geval, in handen van de eerste voorzitter van het hof van beroep of van het arbeidshof, de eed af die bij het decreet van 20 juli 1831 is voorgeschreven. <W 1998-02-10/32, art. 12, 057;
Inwerkingtreding : 02-03-1998> <W 1999-03-24/31, art. 9, 070;
Inwerkingtreding : 17-04-1999> <W 2006-05-17/36, art. 24, 132;
Inwerkingtreding : 01-02-2007>
(In het geval bedoeld in het eerste lid, leggen de federale procureur en de federale magistraten de eed af in handen van de voorzitter van het college van procureurs-generaal.) <W 2001-06-21/42, art. 29, 085;
Inwerkingtreding : 20-07-2001>
(In het eerste lid bedoelde geval leggen de referendarissen bij het Hof van Cassatie de eed af in handen van de eerste voorzitter van het hof.) <W 1997-05-06/38, art. 9, 052;
Inwerkingtreding : 05-07-1997>
----------
(
1)<W
2013-12-01/01, art. 76, 179; Inwerkingtreding : 01-04-2014>
(
2)<W
2014-04-10/73, art. 30, 187; Inwerkingtreding : 10-06-2014>
(
3)<W
2014-05-05/11, art. 107, 195; Inwerkingtreding : 01-10-2016 (zie ook art. 136). Overgangsbepalingen: art. 134 en 135>
(
4)<W
2016-05-04/03, art. 90,1°, 203; Inwerkingtreding : 23-05-2016>
(
5)<W
2016-05-04/03, art. 90,2°, 203; Inwerkingtreding : 01-10-2016 (zie ook art. 261, zevende en achtste lid)>
(
6)<W
2017-07-06/24, art. 257, 211; Inwerkingtreding : 03-08-2017>
HOOFDSTUK Ibis. - <Ingevoegd bij W 1997-02-17/50, art. 68;
Inwerkingtreding : 01-07-1997> (Eedaflegging van de secretarissen.) <W 1999-04-12/38, art. 10, 075;
Inwerkingtreding : 01-07-1999>
Art. 291bis. <Ingevoegd bij W 1997-02-17/50, art. 68;
Inwerkingtreding : 01-07-1997> (...) <W 1999-04-12/38, art. 11, 075;
Inwerkingtreding : 01-07-1999>
De hoofdsecretarissen, secretarissen (...) bij de parketten leggen de in het decreet van 20 juli 1831 voorgeschreven eed af in handen, naar gelang van het geval, van de procureur-generaal, (van de federale procureur), van de procureur des Konings of van de arbeidsauditeur. <W 2001-06-21/42, art. 30;
Inwerkingtreding : 20-07-2001> <W
2007-04-25/64, art. 101, 154;
Inwerkingtreding : 01-12-2008>
(Is de plaats onbezet op het ogenblik van de bekendmaking van de benoeming of de aanwijzing in het Belgisch Staatsblad, dan moet de eed worden afgelegd binnen een maand na die bekendmaking, anders kan de benoeming of de aanwijzing als niet-bestaande worden beschouwd.
Is de plaats nog bezet op het ogenblik van de bekendmaking van de benoeming of aanwijzing in het Belgisch Staatsblad, dan moet de eed worden afgelegd in de loop van een maand te rekenen van het daadwerkelijk vrij komen van de plaats, anders kan de benoeming of aanwijzing als niet-bestaande worden beschouwd.) <W 2006-06-10/68, art. 44, 140;
Inwerkingtreding : 01-12-2006>
De eed moet worden afgelegd binnen een maand na de kennisgeving van de benoeming; anders mag deze als niet-bestaande worden beschouwd.
HOOFDSTUK II. - Onverenigbaarheden.
Eerste afdeling. - Cumulatie van ambten.
Art. 292. Cumulatie van rechterlijke ambten is verboden, uitgenomen de gevallen die de wet bepaalt.
Nietig is het vonnis, gewezen door een rechter die vroeger bij het uitoefenen van een ander rechterlijk ambt kennis genomen heeft van de zaak.
Art. 293. De ambten van de rechterlijke orde zijn onverenigbaar met de uitoefening van een bij verkiezing verleend openbaar mandaat, met enige bezoldigde openbare functie of openbaar ambt van politieke of administratieve aard, met het ambt van notaris of van gerechtsdeurwaarder, met het beroep van advokaat, met de militaire stand en met de geestelijke stand.
Deze ambten zijn, wanneer ze worden uitgeoefend in een arbeidsgerecht, ook onverenigbaar met ieder ambt in een representatieve organisatie van werknemers, zelfstandigen of werkgevers of in een instelling die deelneemt aan de uitvoering van de wetgeving inzake maatschappelijke zekerheid.
De regel van het tweede lid is niet toepasselijk op de ambten uitgeoefend in de aldaar bedoelde organisaties wanneer zij enkel verband houden met de belangen van de personen die gerechtelijke ambten bekleden.
Art. 294. Er kan met machtiging van de Koning, op voordracht van de minister van Justitie, afgeweken worden van de regel die in artikel 293 is gesteld, wanneer het gaat om de uitoefening van het ambt van hoogleraar of leraar, docent, assistent in een onderwijsinrichting of lid van een examencommissie.
Er kan eveneens afgeweken worden van de regel die in het eerste lid van artikel 293 is gesteld, met machtiging van de Koning, op voordracht van de minister van Justitie, wanneer het gaat om de deelneming aan een commissie, een raad of comité van advies of, krachtens een bijzondere opdracht, aan het beheer of het toezicht op een openbare instelling, voor zoveel het aantal bezoldigde opdrachten of ambten beperkt blijft tot twee en het geheel van de bezoldiging niet hoger is dan het tiende deel van de jaarlijkse brutowedde van het hoofdambt in de rechterlijke orde.
Er kan met machtiging van de Koning, bij een met redenen omkleed besluit, genomen op eensluidend advies van de rechterlijke overheid, afgeweken worden van de bij het tweede lid gestelde beperkingen ten aanzien van het aantal bezoldigde opdrachten of ambten en het bedrag van de bezoldiging.
Art. 294bis.[
1 Wanneer wettelijke of reglementaire bepalingen beroep doen op magistraten voor het bekleden van een in artikel 294, tweede lid, bedoelde functie wordt onder magistraat verstaan de magistraat in functie, de magistraat in ruste gesteld wegens het bereiken van de leeftijd, die bedoeld wordt in artikel 383, § 1, en [
2 de magistraat die op eigen verzoek vóór de wettelijke leeftijd is toegelaten tot de inruststelling]
2 en die bovendien gemachtigd werd tot het voeren van de eretitel van zijn ambt.]
1 ----------
(
1)<Ingevoegd bij W
2012-12-31/02, art. 23, 172; Inwerkingtreding : 10-01-2013>
(
2)<W
2015-10-19/01, art. 71, 199; Inwerkingtreding : 01-11-2015>
Art. 295. Geen lid van een hof, rechtbank, parket of griffie kan worden benoemd of aangewezen voor de ambten of bedieningen in artikel 294 bepaald, zonder het advies van de korpschef of van de magistraat die zijn hïerarchische meerdere is.
Art. 296. De leden van de hoven, rechtbanken, parketten en griffies mogen niet voor enige andere openbare dienst worden opgevorderd, behoudens de gevallen die de wet bepaalt.
Art. 297. De leden van de hoven, rechtbanken, parketten en griffies mogen mondeling noch schriftelijk de verdediging van de partijen voeren en mogen hun geen consult geven.
Art. 298.De leden van de hoven, rechtbanken, parketten en griffies mogen [
1 niet tegen bezoldiging optreden in een scheidsgerecht of als bemiddelaar bedoeld in het zevende deel.]
1 [
1 In afwijking van het eerste lid, mogen de emeritus magistraten en eremagistraten optreden als bemiddelaar zoals bedoeld in het zevende deel, onder voorbehoud, wat hun erkenning betreft, van de toepassing van artikel 1726.
De plaatsvervangende magistraten bedoeld in artikel 156bis, de plaatsvervangende rechters, de plaatsvervangende raadsheren, de rechters in sociale zaken, de raadsheren in sociale zaken en de rechters in ondernemingszaken mogen in een zaak optreden als bemiddelaar zoals bedoeld in het zevende deel voor zover zij er geen enkele kennis van hebben gehad tijdens de uitoefening van hun ambt, onder voorbehoud, wat hun erkenning betreft, van de toepassing van artikel 1726. Zij mogen bovendien hun ambt niet meer uitoefenen in de dossiers waarin zij als bemiddelaar zijn opgetreden.]
1 ----------
(
1)<W
2018-06-18/03, art. 204, 219; Inwerkingtreding : 12-07-2018>
Art. 299. De leden van de hoven, rechtbanken, parketten en griffies mogen niet, hetzij persoonlijk, hetzij door een tussenpersoon, enige handel drijven, als zaakwaarnemer optreden of deelnemen aan de leiding of het beheer van of aan het toezicht op handelsvennootschappen of nijverheids- of handelsinrichtingen.
Art. 299bis. <W
2007-04-25/64, art. 102, 154;
Inwerkingtreding : 01-12-2008> De artikelen 293 tot 299 zijn mede van toepassing op de referendarissen bij het Hof van Cassatie en op het gerechtspersoneel van het niveau A.
Art. 300.De plaatsvervangende (raadsheren zoals bedoeld in artikel 207bis, § 1, 1°, 2°, 4° en 5°, en de plaatsvervangende) rechters zijn onderworpen aan dezelfde regels van onverenigbaarheid als de werkende rechters, behoudens de uitoefening van het beroep van advocaat en van notaris en de bezigheden die hun daardoor geoorloofd zijn. <W 1997-07-09/36, art. 16, 054;
Inwerkingtreding : 13-08-1997>
De werkende en plaatsvervangende [
4 raadsheren in sociale zaken en rechters in sociale zaken]
4 zijn onderworpen aan dezelfde regels van onverenigbaarheid als de werkende rechters [
4 ...]
4, met uitzondering van:
1° die welke gesteld zijn in artikel 293, tweede lid;
2° het drijven van een handel, het beheer of de leiding van of het toezicht op handelsvennootschappen en nijverheids- of handelsinrichtingen;
3° het aangaan en de uitvoering van een arbeidsovereenkomst of een leerovereenkomst.
(4° de uitoefening van het beroep van bedrijfsrevisor en van accountant en de bezigheden die hen daardoor geoorloofd zijn.) <W 2003-05-03/45, art. 27, 110;
Inwerkingtreding : 02-06-2003>
([
2 De werkende assessoren in de strafuitvoeringsrechtbank]
2 zijn onderworpen aan dezelfde regels van onverenigbaarheid als de werkende magistraten, met uitzondering van de benoeming en de contractuele aanwerving in een bezoldigde openbare functie of ambt van administratieve aard.
[
2 De plaatsvervangende assessoren in de strafuitvoeringsrechtbank]
2 zijn onderworpen aan dezelfde regels van onverenigbaarheid als de werkende magistraten, met uitzondering van de uitoefening van beroepswerkzaamheden die voor het opdoen van ervaring toegestaan zijn om benoemd te worden tot assessor.) <W 2006-05-17/36, art. 25, 132;
Inwerkingtreding : 31-08-2006>
[
4 De rechters in ondernemingszaken zijn onderworpen aan dezelfde regels van onverenigbaarheid als de werkende magistraten, met uitzondering van de uitoefening van beroepswerkzaamheden die voor het opdoen van ervaring toegestaan zijn om benoemd te worden tot rechter in ondernemingszaken. Niemand mag tegelijk het ambt van rechter in ondernemingszaken en van gerechtsmandataris uitoefenen in het arrondissement of de afdeling van de ondernemingsrechtbank waar hij als gerechtsmandataris werd aangewezen.]
4 ----------
(
1)<W
2014-05-05/11, art. 108, 195; Inwerkingtreding : 01-10-2016 (zie ook art. 136). Overgangsbepalingen: art. 134 en 135>
(
2)<W
2016-05-04/03, art. 91, 203; Inwerkingtreding : 01-10-2016 (zie ook art. 261, zevende en achtste lid)>
(
3)<W
2018-04-15/14, art. 8, 216; Inwerkingtreding : 01-11-2018>
(
4)<W
2019-05-05/19, art. 96, 225; Inwerkingtreding : 29-06-2019>
Afdeling II. - Bloed- of aanverwantschap.
Art. 301.<W
2007-04-25/64, art. 103, 154;
Inwerkingtreding : 01-12-2008> Personen met wie ze een feitelijk gezin vormen en bloed- of aanverwanten tot en met de vierde graad mogen behoudens vrijstelling door de Koning, niet gelijktijdig van een zelfde hof of rechtbank deel uitmaken als raadsheren, rechters [
1 ...]
1, plaatsvervangende raadsheren, plaatsvervangende rechters, rechters in sociale zaken of rechters in handels zaken, ambtenaren van het openbaar ministerie, referendarissen bij het Hof van Cassatie, gerechtspersoneel van niveau A, griffiers en secretarissen.
----------
(
1)<W
2013-12-01/01, art. 77, 179; Inwerkingtreding : 01-04-2014>
Art. 302. <W
2007-04-25/64, art. 104, 154;
Inwerkingtreding : 01-12-2008> Zelfs in geval van vrijstelling als bedoeld in artikel 301 mogen personen met wie ze een feitelijk gezin vormen en bloed- of aanverwanten tot en met de vierde graad geen zitting nemen in een zelfde zaak of er de taken van referendaris bij het Hof van Cassatie vervullen.
Art. 303. <W
2007-04-25/64, art. 105, 154;
Inwerkingtreding : 01-12-2008> In een vredegerecht mogen de rechters, hun plaatsvervangers en de griffiers geen feitelijk gezin vormen of geen bloed- of aanverwanten tot en met de graad van oom of neef zijn.
Art. 304. In alle zaken moet (de rechter, [
1 ...]
1, de plaatsvervangende rechter, de ambtenaar van het openbaar ministerie) (de griffier) (,de referendaris bij het Hof van Cassatie) (, de rechter in sociale zaken of in handelszaken of de assessor [
3 in de strafuitvoeringsrechtbank]
3), op straffe van tuchtsanctie als naar recht, zich onthouden, indien hij echtgenoot, bloed- of aanverwant in de rechte lijn of in de tweede graad in de zijlijn is van de advocaat of van de gemachtigde van een der partijen. <W 1998-02-10/32, art. 14, 057;
Inwerkingtreding : 02-03-1998> <W 1997-05-06/38, art. 13, 052;
Inwerkingtreding : 05-07-1997> <W 1997-02-17/50, art. 70, 044;
Inwerkingtreding : 01-07-1997> <W 2006-05-17/36, art. 27, 132;
Inwerkingtreding : 01-02-2007>
----------
(
1)<W
2013-12-01/01, art. 78, 179; Inwerkingtreding : 01-04-2014>
(
2)<W
2014-05-05/11, art. 109, 195; Inwerkingtreding : 01-10-2016 (zie ook art. 136). Overgangsbepalingen: art. 134 en 135>
(
3)<W
2016-05-04/03, art. 92, 203; Inwerkingtreding : 01-10-2016 (zie ook art. 261, zevende en achtste lid)>
HOOFDSTUK III. [
1 - Deontologische regels.]
1 ----------
(
1)<W
2019-03-23/03, art. 26, 223; Inwerkingtreding : 01-01-2020>
Art. 305.[
1 De algemene beginselen inzake de deontologie van de werkende en de plaatsvervangende magistraten, van de assessoren in de strafuitvoeringsrechtbank, van de rechters en raadsheren in sociale zaken en van de rechters in ondernemingszaken worden vastgelegd door de Hoge Raad voor de Justitie, na advies van de Adviesraad van de magistratuur.]
1 ----------
(
1)<W
2019-03-23/03, art. 27, 223; Inwerkingtreding : 01-01-2020>
Art. 306. (Opgeheven) <W 2001-06-21/42, art. 31, 085;
Inwerkingtreding : 20-07-2001>
Art. 307. (Opgeheven) <W 2001-06-21/42, art. 31, 085;
Inwerkingtreding : 20-07-2001>
HOOFDSTUK IV. - Magistraten gemachtigd om [
1 een opdracht van algemeen belang]
1 te aanvaarden bij een internationale, supranationale of buitenlandse instelling.
----------
(
1)<W
2015-08-10/04, art. 2, 197; Inwerkingtreding : 29-08-2015>
Art. 308.<W 2003-01-09/30, art. 2, 100;
Inwerkingtreding : 13-01-2003> De magistraten van de rechterlijke orde bedoeld in artikel 58bis kunnen door de Koning, op advies van de korpschef of de magistraat aan wie zij hiërarchisch ondergeschikt zijn, gemachtigd worden om [
1 opdrachten van algemeen belang]
1 te vervullen bij supranationale, internationale of buitenlandse instellingen.
De vergunning geldt voor één jaar. [
1 Op verzoek van de internationale, supranationale of buitenlandse instelling en van de magistraat kan deze termijn telkens met ten hoogste een jaar verlengd worden.]
1 Heeft de betrokkene na het verstrijken van het verlof zijn ambt in de rechterlijke orde niet weder opgenomen, dan wordt hij als ontslagnemend beschouwd.
De magistraten met verlof wegens opdracht behouden hun plaats op de ranglijst en worden geacht het ambt waarin ze werden benoemd te hebben uitgeoefend. Zij behouden de aan dit ambt verbonden wedde met de daaraan verbonden verhogingen en voordelen voor zover aan de opdracht geen wedde is verbonden. [
1 Indien de opdracht een deeltijdse opdracht betreft waaraan een wedde is verbonden, behouden zij naar rato de aan hun ambt verbonden wedde met de daaraan verbonden verhogingen en voordelen.]
1 (De bepalingen van artikel 323bis zijn van overeenkomstige toepassing op de titularissen van een adjunct-mandaat die vast zijn aangewezen, de titularissen van een adjunct-mandaat die niet vast zijn aangewezen, de titularissen van een bijzondere mandaat en de korpschefs.) <W 2003-05-03/45, art. 28, 110;
Inwerkingtreding : 02-06-2003>
----------
(
1)<W
2015-08-10/04, art. 3, 197; Inwerkingtreding : 29-08-2015>
Art. 309. <W 2003-01-09/30, art. 3, 100;
Inwerkingtreding : 13-01-2003> Is de opdracht bedoeld in artikel 308 voltijds, dan kan in de vervanging van de magistraten worden voorzien door een benoeming, en in voorkomend geval, een aanwijzing in overtal.
HOOFDSTUK IVbis. [
1 - Magistraten gemachtigd om een opdracht als verbindingsmagistraat in het buitenland te vervullen.]
1 ----------
(
1)<Ingevoegd bij W
2018-05-25/02, art. 19, 217; Inwerkingtreding : 01-07-2018>
Art. 309/1. [
1 § 1. De minister bevoegd voor Justitie kan, na advies van het College van procureurs-generaal, een magistraat als verbindingsmagistraat in het buitenland aanwijzen.
Om als verbindingsmagistraat te worden aangewezen, dient de kandidaat op het ogenblik van zijn aanwijzing:
1° magistraat te zijn van het openbaar ministerie;
2° ten minste tien jaar juridische functies te hebben uitgeoefend waarvan ten minste zes jaar een ambt van magistraat;
3° houder te zijn van het getuigschrift bedoeld in artikel 43quinquies, § 1, derde lid, van de wet van 15 juni 1935 op het gebruik van de talen in gerechtszaken, waaruit de kennis blijkt van de andere taal dan die van zijn diploma van doctor, licentiaat of master in de rechten.
De minister bevoegd voor Justitie bepaalt, op voorstel van het College van procureurs-generaal, de bijzondere voorwaarden waaraan de verbindingsmagistraat moet voldoen. Deze worden in het Belgisch Staatsblad gepubliceerd in de oproep tot kandidaten.
§ 2. De aanwijzing geldt voor een termijn van twee jaar. De aanwijzing kan, na advies van het College van procureurs-generaal, eenmaal worden hernieuwd.
Uitzonderlijk kan, op met redenen omkleed voorstel van het College van procureurs-generaal, de aanwijzing nog tweemaal met telkens een periode van een jaar worden verlengd.
§ 3. De verbindingsmagistraat bedoeld in paragraaf 1 behoudt zijn hoedanigheid van magistraat.
De bepalingen van artikel 323bis zijn van toepassing.
§ 4. In het kader van de uitoefening van zijn opdrachten vertegenwoordigt de verbindingsmagistraat, naargelang van het geval, ofwel de minister bevoegd voor Justitie ofwel de bevoegde Belgische gerechtelijke overheid.
Wat zijn gerechtelijke opdrachten betreft, oefent de verbindingsmagistraat zijn bevoegdheden uit onder de rechtstreekse leiding en toezicht van het College van procureurs-generaal. Per nieuw dossier bezorgt hij een verslag aan de procureur-generaal die bevoegd is voor internationale betrekkingen.
Wat zijn opdrachten in rechtstreeks verband met de bevoegdheden van de Federale Overheidsdienst Justitie betreft, oefent hij zijn bevoegdheden uit onder de rechtstreekse leiding en toezicht van de minister bevoegd voor Justitie.
§ 5. De verbindingsmagistraat wordt toegewezen aan een diplomatieke post.
De verbindingsmagistraat en zijn inwonende gezinsleden die te zijnen laste zijn en de Belgische nationaliteit hebben, genieten voor de duur van de opdracht het diplomatiek statuut.
De verbindingsmagistraat is aan de diplomatieke gebruiken en regels en aan het diplomatiek gezag van het hoofd van de diplomatieke zending onderworpen.
§ 6. De verbindingsmagistraat bezorgt aan de minister bevoegd voor Justitie, het College van procureurs-generaal en de federale procureur een omstandig jaarlijks activiteitenverslag over zijn werkzaamheden.
Het College van procureurs-generaal evalueert de verbindingsmagistraat jaarlijks, onder andere op grond van zijn activiteitenverslag en na hem te hebben gehoord, betreffende de wijze waarop hij zijn opdracht en zijn bevoegd-heden uitoefent. Deze evaluatie wordt opgenomen in het in artikel 143bis, § 7, bedoelde verslag.
Ingeval de prestaties als onvoldoende worden beoordeeld, kan de minister bevoegd voor Justitie, op met redenen omkleed voorstel van het College van procureurs-generaal en na de verbindingsmagistraat gehoord te hebben, een einde stellen aan de aanwijzing van de verbindingsmagistraat.
§ 7. De minister bevoegd voor Justitie kan, na advies van het College van procureurs-generaal, een einde stellen aan de aanwijzing van de verbindingsmagistraat wegens tekortkoming aan zijn verplichtingen.
Het College van procureurs-generaal kan het advies bedoeld in het eerste lid slechts uitbrengen na de verbindingsmagistraat te hebben gehoord, of minstens behoorlijk daartoe te hebben opgeroepen.]
1 ----------
(
1)<Ingevoegd bij W
2018-05-25/02, art. 20, 217; Inwerkingtreding : 01-07-2018>
HOOFDSTUK IVter. [
1 - Magistraten gemachtigd om een opdracht in het Europees Openbaar Ministerie te vervullen.]
1 ----------
(
1)<Ingevoegd bij W
2019-05-05/10, art. 99, 226; Inwerkingtreding : 03-06-2019>
Art. 309/2. [
1 § 1. Magistraten kunnen de opdrachten van Europese hoofdaanklager, Europese aanklager en gedelegeerd Europese aanklager vervullen overeenkomstig en volgens de voorwaarden voorzien in de verordening 2017/1939 van de Raad van 12 oktober 2017 betreffende nauwere samenwerking bij de instelling van het Europees Openbaar Ministerie ("EOM").
§ 2. De minister bevoegd voor Justitie wijst drie magistraten aan die voorgedragen worden om de opdracht van Europese aanklager te vervullen zoals bepaald in artikel 16, lid 1, van de in paragraaf 1 genoemde verordening.
Om te kunnen worden voorgedragen als Europese aanklager dient de kandidaat op het ogenblik van de aanwijzing :
1° het ambt van magistraat uit te oefenen waarvan in de laatste vijftien jaar ten minste tien jaar het ambt van magistraat van het openbaar ministerie;
2° houder te zijn van het getuigschrift bedoeld in artikel 43quinquies, § 1, derde lid, van de wet van 15 juni 1935 op het gebruik der talen in gerechtszaken, waaruit de kennis blijkt van de andere taal dan die van zijn diploma van doctor, licentiaat of master in de rechten.
§ 3. De minister bevoegd voor Justitie wijst ten minste één magistraat van de Nederlandstalige taalrol en één magistraat van de Franstalige taalrol aan die voorgedragen worden om de opdracht van gedelegeerd Europese aanklager te vervullen zoals bepaald in artikel 17, lid 1, van de in paragraaf 1 genoemde verordening.
Om te kunnen worden voorgedragen als gedelegeerd Europese aanklager dient de kandidaat op het ogenblik van de aanwijzing het ambt van magistraat uit te oefenen waarvan in de laatste tien jaar ten minste vijf jaar het ambt van magistraat van het openbaar ministerie.
§ 4. De minister bevoegd voor Justitie kan de kandidaten bedoeld in de paragrafen 2 en 3 slechts aanwijzen na gemeenschappelijk advies van het College van procureurs-generaal en de federale procureur. Zij kunnen de kandidaten daartoe horen.
De oproep in het Belgisch Staatsblad vermeldt de wijze waarop de kandidaturen worden ingediend.
§ 5. De opdrachten worden voltijds uitgeoefend.
Artikel 323bis is van toepassing.
Tijdens hun opdracht zijn de magistraten niet onderworpen aan de bepalingen van deel II, boek II, titel V.
§ 6. De gedelegeerd Europese aanklagers beschikken over een secretariaat waarvan de samenstelling en de nadere werkingsregels vastgesteld worden door de Koning.]
1 ----------
(
1)<Ingevoegd bij W
2019-05-05/10, art. 100, 226; Inwerkingtreding : 24-05-2019>
HOOFDSTUK V. - <Ingevoegd bij W 2003-04-10/59, art. 94;
Inwerkingtreding : 01-01-2004> Magistraten gemachtigd om Belgische militaire troepen in het buitenland te vergezellen
Art. 309bis.<Ingevoegd bij W 2003-04-10/59, art. 94;
Inwerkingtreding : 01-01-2004> In vredestijd kunnen magistraten van het openbaar ministerie de Belgische troepen vergezellen bij militaire operaties in het buitenland, als de Ministers van Justitie en van Landsverdediging hiertoe in gemeenschappelijk overleg beslissen, na een gemotiveerd verslag van de militaire overheden dat bijzondere omstandigheden zulks rechtvaardigen.
Daartoe wordt door de Koning, na advies van de korpschef en op voordracht van het College van procureurs-generaal, een lijst van magistraten van het openbaar ministerie vastgesteld. Ze worden aangewezen onder de sedert ten minste een jaar benoemde magistraten van het openbaar ministerie die op de oproep tot kandidaten reageren.
De aanwijzing van de magistraten die op die lijst voorkomen, geldt voor een hernieuwbare periode van [
1 vijf]
1 jaar.
Wanneer het zenden van een magistraat om de troepen te vergezellen gerechtvaardigd wordt overeenkomstig het eerste lid, dan wordt deze magistraat door de federale procureur gekozen ofwel uit de federale magistraten ofwel uit de magistraten die voorkomen op de door de Koning vastgestelde lijst. In dit laatste geval wordt aan de magistraat van rechtswege gedurende deze periode een opdracht bij het federaal parket gegeven.
De magistraat vervult die opdracht onder de onmiddellijke leiding en toezicht van de federale procureur.
De magistraat die de troepen vergezelt moet houder zijn van een brevet inzake militaire technieken dat minder dan vijf jaar geleden door het Ministerie van Landsverdediging is uitgereikt.
Het brevet inzake militaire technieken bewijst dat de magistraat die de troepen vergezelt, een militaire basisopleiding heeft gevolgd, op de wijze bepaald door de Minister van Landsverdediging.
Het brevet inzake militaire technieken blijft geldig zolang de houder een attest kan voorleggen, uitgereikt door het Ministerie van Landsverdediging aan diegenen die de bijscholingscursussen hebben gevolgd die om de vijf jaar worden georganiseerd.
De opdracht troepen te vergezellen mag geen negatieve gevolgen hebben op de verloning van de magistraat en heeft, in voorkomend geval, geen weerslag op het mandaat, vermeld in artikel 58bis, dat de betrokkene uitoefent.
----------
(
1)<W
2014-04-25/23, art. 15, 184; Inwerkingtreding : 24-05-2014>
HOOFDSTUK VI. [
1 Magistraten gemachtigd om een opdracht te vervullen in het kader van Eurojust]
1 ----------
(
1)<Ingevoegd bij W
2016-02-05/11, art. 204, 201; Inwerkingtreding : 29-02-2016>
Art. 309ter.[
1 § 1. De minister van Justitie wijst na advies van de federale procureur en van de procureur-generaal die bevoegd is voor de internationale betrekkingen onder de federale magistraten het Belgische lid bij Eurojust en de adjunct van het Belgische lid bij Eurojust aan.
De aanwijzingen gelden voor een termijn van vijf jaar en kunnen verlengd worden na advies van de federale procureur en van de procureur-generaal die bevoegd is voor de internationale betrekkingen. Indien het Belgische lid echter de functie van voorzitter of vice-voorzitter van Eurojust bekleedt, geldt zijn aanwijzing ten minste tot het einde van zijn ambtstermijn als voorzitter of vice-voorzitter.
De adjunct van het Belgische lid bij Eurojust kan hem vervangen.
Het Belgische lid bij Eurojust oefent zijn functie uit op de zetel van Eurojust.
De adjunct kan zijn functies op de zetel van Eurojust uitoefenen na een beslissing van de minister van Justitie volgend op een advies van de federale procureur en van de procureur-generaal die bevoegd is voor de internationale betrekkingen.
De adjunct oefent zijn functies echter uit op de zetel van Eurojust indien het Belgische lid de functie van voorzitter van Eurojust bekleedt.
§ 2. De magistraten bedoeld in paragraaf 1 behouden tijdens hun aanwijzing hun statuut van federaal magistraat en behouden de aan dit ambt verbonden wedde met de daaraan verbonden verhogingen en voordelen [
2 ...]
2. [
2 Artikel 355bis, § 2, is van toepassing op de adjunct van het Belgisch lid die zijn functie niet uitoefent op de zetel van Eurojust. De uitbetaling van de premie bedoeld in artikel 357, § 4, vijfde lid, wordt bovendien geschorst zolang de federaal magistraat zijn functie van Belgisch lid of zijn functie van adjunct van het Belgisch lid uitoefent op de zetel van Eurojust.]
2 Zij blijven als federaal magistraat onderworpen aan de evaluatie bedoeld in artikel 259undecies.
§ 3. De magistraten bedoeld in paragraaf 1 oefenen hun bevoegdheden van federaal magistraat uit onder de rechtstreekse leiding en toezicht van de federale procureur.
Wanneer het Belgische lid evenwel voorzitter of vice-voorzitter van Eurojust is, is in afwijking van het eerste lid, artikel 28, 3, van het besluit 2002/187/JBZ van de Raad van 28 februari 2002 betreffende de oprichting van Eurojust teneinde de strijd tegen ernstige vormen van criminaliteit te versterken van toepassing.
§ 4. [
2 Onverminderd de evaluatie bedoeld in artikel 259undecies, hoort het College van procureurs-generaal de federale procureur in het kader van de evaluatie bedoeld in artikel 143bis § 3, derde lid, over de wijze waarop het Belgisch bureau bij Eurojust de richtlijnen van het strafrechtelijk beleid heeft uitgevoerd en zijn bevoegdheden heeft uitgeoefend met inachtneming van de taken en doelstellingen van Eurojust. Deze evaluatie wordt opgenomen in het in artikel 143bis, § 7, bedoelde verslag.
Het Belgisch lid bij Eurojust bezorgt daartoe aan de minister bevoegd voor Justitie en aan de federale procureur en via deze laatste aan de procureur-generaal die bevoegd is voor de internationale betrekkingen jaarlijks een toelichting over de activiteiten van het Belgisch bureau bij Eurojust, de interne taakverdeling, een analyse en beoordeling van het beleid in het voorbije jaar, alsook de prioritaire doelstellingen voor het komende jaar.
Om de zes maanden brengt het Belgische lid bij Eurojust over de werking van het Belgisch bureau verslag uit aan de minister bevoegd voor Justitie en aan de federale procureur en via deze laatste aan de procureur-generaal die bevoegd is voor de internationale betrekkingen.]
2]
1 ----------
(
1)<Ingevoegd bij W
2016-02-05/11, art. 205, 201; Inwerkingtreding : 29-02-2016>
(
2)<W
2019-05-05/10, art. 101, 226; Inwerkingtreding : 03-06-2019>
Art. 309quater. [
1 De minister van Justitie wijst op advies van de federale procureur onder de federale magistraten de nationale correspondenten van België bij Eurojust aan.
Wanneer het Belgische lid bij Eurojust en de adjunct niet beschikbaar zijn, oefent de nationaal correspondent van België bij Eurojust de bevoegdheden van het Belgische lid bij Eurojust uit.]
1 ----------
(
1)<Ingevoegd bij W
2016-02-05/11, art. 206, 201; Inwerkingtreding : 29-02-2016>
Art. 309quinquies.[
1 § 1. De minister van Justitie wijst het Belgische lid van het gemeenschappelijk controleorgaan bedoeld in artikel 23 van het besluit 2002/187/JBZ van de Raad van 28 februari 2002 betreffende de oprichting van Eurojust teneinde de strijd tegen ernstige vormen van criminaliteit te versterken, aan onder de leden van de [
2 Gegevensbeschermingsautoriteit]
2.
§ 2. De aanwijzing geldt voor een termijn van vijf jaar die tweemaal kan worden verlengd.
§ 3. Het bij het gemeenschappelijk controleorgaan aangewezen lid ontvangt een presentiegeld waarvan het bedrag door de Koning wordt vastgesteld en dat volgens de door Hem bepaalde regels wordt toegekend.]
1 ----------
(
1)<Ingevoegd bij W
2016-02-05/11, art. 207, 201; Inwerkingtreding : 29-02-2016>
(
2)<W
2019-03-23/03, art. 28, 223; Inwerkingtreding : 29-03-2019>
HOOFDSTUK VII. - [
1 Parketjurist gemachtigd om een opdracht te vervullen in het kader van Eurojust]
1 ----------
(
1)<Ingevoegd bij W
2016-02-05/11, art. 208, 201; Inwerkingtreding : 29-02-2016>
Art. 309sexies.[
1 § 1. De minister van Justitie wijst, op advies van de federale procureur en van de procureur-generaal die bevoegd is voor internationale betrekkingen, een parketjurist aangewezen bij het federaal parket als medewerker bij Eurojust aan om het Belgische lid en de adjunct bij te staan.
De medewerker mag noch het lid noch de adjunct vervangen.
De medewerker kan zijn functies op de zetel van Eurojust uitoefenen na een beslissing van de minister van Justitie volgend op een advies van de federale procureur en van de procureur-generaal die bevoegd is voor de internationale betrekkingen.
§ 2. De parketjurist bedoeld in paragraaf 1 blijft de aan dit ambt verbonden wedde met de daaraan verbonden verhogingen en voordelen behouden. [
2 De taalpremie bedoeld in artikel 373 wordt hem niet toegekend zolang hij zijn functie uitoefent op de zetel van Eurojust.]
2 De Koning stelt de postvergoeding van de medewerker vast.]
1 ----------
(
1)<Ingevoegd bij W
2016-02-05/11, art. 209, 201; Inwerkingtreding : 29-02-2016>
(
2)<W
2019-05-05/10, art. 102, 226; Inwerkingtreding : 03-06-2019>
HOOFDSTUK VIII. - [
1 Gerechtspersoneel gemachtigd om een internationale opdracht uit te oefenen.]
1 ----------
(
1)<Ingevoegd bij W
2014-04-10/73, art. 31, 187; Inwerkingtreding : 10-06-2014>
Art. 309septies.[
1 § 1. De leden van het gerechtspersoneel kunnen door de Koning, op advies van de bevoegde korpschef, [
3 directeur,]
3 hoofdgriffier of hoofdsecretaris gemachtigd worden om een internationale opdracht uit te oefenen die wordt toevertrouwd door een beslissing van de Ministerraad binnen het raam van de ontwikkelingssamenwerking, vredesopdrachten, de wetenschappelijke vorsing of de humanitaire hulp.
§ 2. De Koning kan [
2 ...]
2 een postvergoeding en de voorwaarden waarbinnen deze internationale opdrachten kunnen uitgeoefend worden, vaststellen.]
1 ----------
(
1)<Ingevoegd bij W
2014-04-10/73, art. 32, 187; Inwerkingtreding : 10-06-2014>
(
2)<W
2016-02-05/11, art. 210, 201; Inwerkingtreding : 29-02-2016>
(
3)<W
2018-05-25/02, art. 21, 217; Inwerkingtreding : 01-07-2018>
Art. 309octies. [
1 § 1. De leden van het gerechtspersoneel kunnen door de Koning, op advies van de bevoegde korpschef, directeur, hoofdgriffier of hoofdsecretaris gemachtigd worden om opdrachten van algemeen belang te vervullen bij internationale, supranationale of buitenlandse instellingen.
§ 2. De Koning kan een postvergoeding en de voorwaarden waarbinnen deze opdrachten kunnen uitgeoefend worden, vaststellen.]
1 ----------
(
1)<Ingevoegd bij W
2016-06-29/01, art. 63, 204; Inwerkingtreding : 16-07-2016>
Art. 309novies. [
1 § 1. De minister bevoegd voor Justitie kan, op verzoek van het College van procureurs-generaal en op advies van de bevoegde korpschef, directeur, hoofdgriffier of hoofdsecretaris een lid van het gerechtspersoneel aanwijzen als medewerker van de verbindingsmagistraat in het buitenland, of die medewerker aanwerven op grond van een arbeidsovereenkomst.
De medewerker behoudt de aan zijn ambt verbonden wedde met de daaraan verbonden verhogingen en voordelen.
De medewerker is onderworpen aan de wettelijke regels die van toepassing zijn op het gerechtspersoneel.
§ 2. De Koning kan een postvergoeding en de voorwaarden waarbinnen deze aanwijzing kan uitgeoefend worden, vaststellen.
§ 3. De verbindingsmagistraat oefent het functioneel gezag uit over de medewerker.
§ 4. De minister bevoegd voor Justitie kan, op met redenen omkleed voorstel van het College van procureurs-generaal en na de medewerker te hebben gehoord, een einde stellen aan de aanwijzing van de medewerker wegens tekortkoming aan zijn verplichtingen.]
1 ----------
(
1)<Ingevoegd bij W
2018-05-25/02, art. 22, 217; Inwerkingtreding : 01-07-2018>
TITEL II. - Uitoefening van gerechtelijke ambten.
HOOFDSTUK I. - Rangorde en voorrang.
Art. 310. <W
2007-04-25/64, art. 106, 154;
Inwerkingtreding : 01-12-2008>
In het Hof van Cassatie wordt een ranglijst bijgehouden, vastgesteld als volgt :
Leden van het Hof :
- De eerste voorzitter;
- De voorzitter;
- De raadsheren, naar orde van hun dienstouderdom als raadsheer;
- De procureur-generaal;
- De eerste advocaat-generaal;
- De advocaten-generaal naar orde van hun aanwijzing;
- De referendarissen bij het Hof van Cassatie.
Leden van de griffie :
- Gerechtspersoneel van niveau A, naar orde van benoeming in hun klasse;
- Gerechtspersoneel van niveau B, naar orde van benoeming in hun graad.
Leden van het parketsecretariaat :
- Gerechtspersoneel van niveau A, naar orde van benoeming in hun klasse;
- Gerechtspersoneel van niveau B, naar orde van benoeming in hun graad.
Art. 311. In de hoven van beroep en in de arbeidshoven wordt een ranglijst bijgehouden, (vastgesteld als volgt) : <W 1997-02-17/50, art. 72, 045;
Inwerkingtreding : 01-07-1997>
Leden van het hof:
- De eerste voorzitter;
- De kamervoorzitters, naar de orde van hun dienstouderdom als voorzitter;
- De raadsheren, naar orde van hun dienstouderdom als raadsheer; (de plaatsvervangende raadsheren zoals bedoeld in artikel 207bis, § 2, naar orde van hun benoeming, en vervolgens de plaatsvervangende raadsheren zoals bedoeld in artikel 207bis, § 1, 3°, naar orde van hun benoeming en vervolgens de overige plaatsvervangende raadsheren naar orde van hun benoeming); <W 1997-07-09/36, art. 18, 054;
Inwerkingtreding : 13-08-1997>
- De procureur-generaal;
- De eerste advocaat-generaal bij het hof van beroep of de eerste advocaat-generaal bij het arbeidshof;
- De advocaten-generaal bij het hof van beroep of de (advocaten-generaal bij het arbeidshof, naar orde van hun aanwijzing); <W 1998-12-22/47, art. 55, 067;
Inwerkingtreding : 02-08-2000>
- De substituut-procureurs-generaal bij het hof van beroep of de (substituten-generaal bij het arbeidshof, naar ordevan hun benoeming); <W 1998-12-22/47, art. 55, 067;
Inwerkingtreding : 02-08-2000>
- De raadsheren in sociale zaken in het arbeidshof, naar orde van hun benoeming.
- (Het personeel in niveau A, naar orde van de benoeming in hun klasse;) <W
2007-04-25/64, art. 107, 1°, 154;
Inwerkingtreding : 01-12-2008>
(Leden van de griffie :
- Gerechtspersoneel van niveau A, naar orde van benoeming in hun klasse;
- Gerechtspersoneel van niveau B, naar orde van benoeming in hun graad.
Leden van het parketsecretariaat :
- Gerechtspersoneel van niveau A, naar orde van benoeming in hun klasse;
- Gerechtspersoneel van niveau B, naar orde van benoeming in hun graad.) <W
2007-04-25/64, art. 107, 2°, 154;
Inwerkingtreding : 01-12-2008>
Art. 311bis <Ingevoegd bij W 2001-06-21/42, art. 32, 085;
Inwerkingtreding : 20-07-2001> In het federaal parket wordt een ranglijst bijgehouden, vastgesteld als volgt :
Leden van het parket :
De federale procureur;
De federale magistraten naar orde van hun aanwijzing.
(Leden van het parketsecretariaat :
- Gerechtspersoneel van niveau A, naar orde van benoeming in hun klasse;
- Gerechtspersoneel van niveau B, naar orde van benoeming in hun graad.) <W
2007-04-25/64, art. 108, 154;
Inwerkingtreding : 01-12-2008>
Art. 312.In de rechtbanken van eerste aanleg, in de arbeidsrechtbanken en in de [
4 ondernemingsrechtbanken]
4 wordt een ranglijst bijgehouden, (vastgesteld als volgt); <W 1997-02-17/50, art. 74, 045;
Inwerkingtreding : 01-07-1997>
Leden van de rechtbank:
- De voorzitter van de rechtbank;
[
1 -De afdelingsvoorzitters, naar orde van dienstouderdom als afdelingsvoorzitter;]
1 - De ondervoorzitters, naar orde van hun dienstouderdom als ondervoorzitter;
- (de rechters [
1 ...]
1, in de volgorde van hun benoeming); <W 1998-12-22/47, art. 56, 067;
Inwerkingtreding : 01-03-1999>
- De plaatsvervangende rechters, naar dezelfde orde;
- De procureur des Konings of de arbeidsauditeur;
[
1 - De afdelingsprocureurs of afdelingsauditeur, naar orde van hun dienstouderdom als afdelingsprocureur of afdelingsauditeur;]
1 - De eerste substituut-procureurs des Konings of de eerste substituut-arbeidsauditeurs, naar orde van hun dienstouderdom als eerste substituut;
- (De substituut-procureurs des Konings, de substituut-arbeidsauditeurs, [
1 ...]
1, naar orde van hun benoeming als substituut [
1 ...]
1;) <W 1998-12-22/47, art. 56, 067;
Inwerkingtreding : 01-03-1999>
- (, de rechters in sociale zaken, de rechters in handelszaken en de assessoren [
3 in de strafuitvoeringsrechtbank]
3, naar orde van hun benoeming. <W 2006-05-17/36, art. 28, 132;
Inwerkingtreding : 01-02-2007>
- (De referendarissen en parketjuristen bij de rechtbanken van eerste aanleg in volgorde van hun benoeming;) <W
2007-04-25/64, art. 109, 1°, 154;
Inwerkingtreding : 01-12-2008>
(Leden van de griffie :
- Gerechtspersoneel van niveau A, naar orde van benoeming in hun klasse;
- Gerechtspersoneel van niveau B, naar orde van benoeming in hun graad.
Leden van het parketsecretariaat :
- Gerechtspersoneel van niveau A, naar orde van benoeming in hun klasse;
- Gerechtspersoneel van niveau B, naar orde van benoeming in hun graad. ) <W
2007-04-25/64, art. 109, 2°, 154;
Inwerkingtreding : 01-12-2008>
----------
(
1)<W
2013-12-01/01, art. 79, 179; Inwerkingtreding : 01-04-2014>
(
2)<W
2014-05-05/11, art. 110, 195; Inwerkingtreding : 01-10-2016 (zie ook art. 136). Overgangsbepalingen: art. 134 en 135>
(
3)<W
2016-05-04/03, art. 93, 203; Inwerkingtreding : 01-10-2016 (zie ook art. 261, zevende en achtste lid)>
(
4)<W
2018-04-15/14, art. 252, 216; Inwerkingtreding : 01-11-2018>
Art. 312bis.<W
2007-04-25/64, art. 110, 154;
Inwerkingtreding : 01-12-2008> In de vredegerechten wordt een ranglijst bijgehouden, vastgesteld als volgt :
[
1 - De voorzitter van de vrederechters en rechters in de politierechtbank;
- De ondervoorzitter van de vrederechters en rechters in de politierechtbank;]
1 - De vrederechter;
- [
1 ...]
1;
- De plaatsvervangende vrederechters, in de volgorde van hun benoeming;
Leden van de griffie :
- Gerechtspersoneel van niveau A, naar orde van benoeming in hun klasse;
- Gerechtspersoneel van niveau B, naar orde van benoeming in hun graad.
----------
(
1)<W
2013-12-01/01, art. 80, 179; Inwerkingtreding : 01-04-2014>
Art. 312ter.<W
2007-04-25/64, art. 111, 154;
Inwerkingtreding : 01-12-2008>
In de politierechtbanken wordt een ranglijst bijgehouden, vastgesteld als volgt :
[
1 - de voorzitter van de vrederechters en rechters in de politierechtbank;
- de ondervoorzitter van de vrederechters en rechters in de politierechtbank;]
1 - de rechters, in de volgorde van hun benoeming;
- [
1 ...]
1;
- de plaatsvervangende rechters, in dezelfde volgorde;
- gerechtspersoneel van niveau A, naar orde van benoeming in hun klasse;
Leden van de griffie :
- gerechtspersoneel van niveau A, naar orde van benoeming in hun klasse;
- gerechtspersoneel van niveau B, naar orde van benoeming in hun graad.
----------
(
1)<W
2013-12-01/01, art. 81, 179; Inwerkingtreding : 01-04-2014>
Art. 313.(Die lijsten bepalen de rang op openbare plechtigheden, op de vergaderingen van (de hoven het federaal parket en de rechtbanken), alsmede onverminderd de bepalingen vervat in [
1 artikel 383bis, § 3,]
1 de rang van de magistraten die in een zelfde kamer zitting hebben.) <W 17-07-1984, art. 2> <W 2001-06-21/42, art. 33, 085;
Inwerkingtreding : 20-07-2001>
(Evenwel, wanneer zij zitting nemen in een zelfde kamer, hebben de magistraten rang boven en nemen zitting voor de plaatsvervangende magistraat aangewezen overeenkomstig artikel 383, [
1 § 2]
1.) <W 17-07-1984, art. 3>
De raadsheren in het hof van beroep aan wie opdracht wordt gegeven een zitting van de assisen voor te zitten en de raadsheren in het hof van beroep of in het arbeidshof, aan wie opdracht wordt gegeven een kamer van het hof voor te zitten, ten zetel van een rechtbank die niet de zetel van het hof van beroep zelf is, hebben rang boven en nemen zitting vóór alle leden van die rechtbank. Dezelfde rangorde wordt ook op openbare plechtigheden in acht genomen.
----------
(
1)<W
2016-05-04/03, art. 94, 203; Inwerkingtreding : 23-05-2016>
Art. 314.(De hoven, het federaal parket en de rechtbanken die een openbare plechtigheid bijwonen, nemen onder elkaar de hiërarchische orde in acht.) <W 2001-06-21/42, art. 34, 085;
Inwerkingtreding : 20-07-2001>
(De arbeidshoven hebben rang na de hoven van beroep, het federaal parket na de arbeidshoven, de arbeidsrechtbanken na de rechtbanken van eerste aanleg en de [
4 ondernemingsrechtbanken]
4 na de arbeidsrechtbanken.) <W 2001-06-21/42, art. 34, 085;
Inwerkingtreding : 20-07-2001>
(In de orde van individuele voorrang hebben de eerste voorzitters van de arbeidshoven rang onmiddellijk na de eerste voorzitters van de hoven van beroep; de procureurs-generaal hebben rang na de eerste voorzitters, (de federale procureur heeft rang na de procureurs-generaal,) de voorzitter van de rechtbank van eerste aanleg, de voorzitter van de arbeidsrechtbank en de voorzitter van de [
4 ondernemingsrechtbank]
4 hebben rang onmiddellijk na de procureurs-generaal; de procureur des Konings en de arbeidsauditeur hebben rang na de voorzitters van de rechtbanken; de kamervoorzitters en de raadsheren in het arbeidshof hebben respectievelijk dezelfde rang als de kamervoorzitters, de raadsheren in het hof van beroep en de leden van het parket-generaal en van het auditoraat-generaal (evenals van het federaal parket) rekening gehouden met hun anciënniteit; de raadsheer in sociale zaken hebben de onmiddellijk lagere rang, maar hebben rang vóór alle andere leden van de gerechten van eerste aanleg); <W 2001-06-21/42, art. 34, 085;
Inwerkingtreding : 20-07-2001> <W 2001-06-21/42, art. 34, 085;
Inwerkingtreding : 20-07-2001>
[
1 De afdelingsvoorzitters, afdelingsprocureurs en afdelingsauditeur hebben rang voor de ondervoorzitters. De ondervoorzitters]
1 (de rechters en de toegevoegde rechters) in de arbeidsrechtbank en in de [
4 ondernemingsrechtbank]
4 hebben respectievelijk dezelfde rang als (de [
1 ondervoorzitters, de rechters]
1 [
1 ...]
1) in de rechtbank van eerste aanleg en de leden van het parket van de procureur des Konings en van het arbeidsauditoraat rekening gehouden met hun ancïenniteit; (, de rechters in de sociale zaken en in handelszaken en de assessoren [
3 in de strafuitvoeringsrechtbank]
3 strafuitvoeringszaken) hebben de onmiddellijk lagere rang, vóór de leden van ieder ander gerecht van eerste aanleg.) <W 15-7-1970, art. 22> <W 1998-02-10/32, art. 17, 057;
Inwerkingtreding : 02-03-1998> <W 2003-05-03/45, art. 29, 110;
Inwerkingtreding : 02-06-2003> <W 2006-05-17/36, art. 29, 132;
Inwerkingtreding : 01-02-2007>
[
1 De voorzitters en ondervoorzitters van de vrederechters en rechters in de politierechtbank hebben dezelfde rang als respectievelijk de voorzitters en afdelingsvoorzitters van de rechtbanken, rekening gehouden met hun anciënniteit.]
1 De vrederechters en de rechters in de politierechtbank nemen onder elkaar de orde van dienstouderdom in acht.
----------
(
1)<W
2013-12-01/01, art. 82, 179; Inwerkingtreding : 01-04-2014>
(
2)<W
2014-05-05/11, art. 111, 195; Inwerkingtreding : 01-10-2016(zie ook art. 136). Overgangsbepalingen: art. 134 en 135>
(
3)<W
2016-05-04/03, art. 95, 203; Inwerkingtreding : 01-10-2016 (zie ook art. 261, zevende en achtste lid)>
(
4)<W
2018-04-15/14, art. 252, 216; Inwerkingtreding : 01-11-2018>
Art. 315.Ieder magistraat en ieder griffier van de rechterlijke orde die in zijn ambt wordt hersteld na het te hebben neergelegd, kan door de Koning worden gemachtigd om op de ranglijsten, voorgeschreven bij de artikelen 310, 311 en 312, de plaats in te nemen die hij zou hebben bekleed indien hij zijn ambt niet had neergelegd.
(Als een militair magistraat wordt benoemd of aangewezen bij het openbaar ministerie van de rechtbank van eerste aanleg of van de arbeidsrechtbank, heeft hij rang vanaf de datum van zijn benoeming of aanwijzing in die hoedanigheid bij de krijgsraad.
[
1 Derde lid opgeheven.]
1 Als een lid van de griffie van een krijgsraad wordt benoemd tot lid van de griffie van de rechtbank van eerste aanleg, de arbeidsrechtbank, de [
3 ondernemingsrechtbank]
3, het vredegerecht of de politierechtbank, heeft hij rang vanaf de datum van zijn benoeming in die hoedanigheid bij dezelfde krijgsraad.) <W 1994-12-21/31, art. 143, 037;
Inwerkingtreding : 1995-03-01>
(Het [
2 tweede en derde lid]
2 gelden niet voor de magistraten van de tijdelijke personeelsformatie van het Militair Gerechtshof, voor de griffiers en het griffiepersoneel van de tijdelijke personeelsformatie van het auditoraat bij de krijgsraad of van het Militair Gerechtshof, voor de secretarissen en het personeel van de tijdelijke personeelsformatie van het parketsecretariaat van het auditoraat-generaal bij het Militair Gerechtshof.) <W 2003-04-10/59, art. 95, 107;
Inwerkingtreding : 01-01-2004>
----------
(
1)<W
2013-12-01/01, art.83, 179; Inwerkingtreding : 01-04-2014>
(
2)<W
2014-05-08/02, art. 113, 185; Inwerkingtreding : 01-04-2014>
(
3)<W
2018-04-15/14, art. 252, 216; Inwerkingtreding : 01-11-2018>
Art. 315bis. <ingevoegd bij W
2006-06-13/40, art. 46;
Inwerkingtreding : 16-08-2006> De verbindingsmagistraten in jeugdzaken behouden hun plaats op de ranglijst in hun oorspronkelijk korps.
Hoofdstuk Ibis. [
1 Elektronische lijst van de leden van de rechterlijke orde]
1 ----------
(
1)<W
2019-05-05/19, art. 70, 225; Inwerkingtreding : 01-01-2020>
Art. 315ter.[
1 § 1. De Federale Overheidsdienst Justitie stelt een elektronische lijst op van de personen die een gerechtelijk ambt uitoefenen zoals bedoeld in Deel II, boek II, eerste titel, en van de personen die werden benoemd tot gerechtelijk stagiair overeenkomstig artikel 259octies, § 1, vierde lid, hierna "de lijst" genoemd.
Behoudens tegenbewijs, wordt in geval van niet-overeenstemming de voorkeur gegeven aan de vermeldingen op die lijst boven elke andere vermelding.
§ 2. De Federale Overheidsdienst Justitie, hierna "de beheerder" genoemd, staat in voor inrichting en het beheer van de lijst. Zij staat in voor de controle op de werking en het gebruik van deze lijst en ziet erop toe dat deze voortdurend wordt bijgewerkt.
De Federale Overheidsdienst Justitie wordt met betrekking tot de lijst beschouwd als de verantwoordelijke voor de verwerking in de zin van artikel 4, 7) van de Verordening (EU) 2016/679 van het Europees Parlement en de Raad van 27 april 2016 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens en betreffende het vrije verkeer van die gegevens en tot intrekking van Richtlijn 95/46/EG.
§ 3. De Koning bepaalt, na advies van de Gegevensbeschermingsautoriteit, de gegevens die in de lijst zijn opgenomen.
§ 4. De lijst en de daarin opgenomen gegevens zullen, onder toezicht van de beheerder en voor zover noodzakelijk voor het vervullen van hun respectievelijke wettelijke opdrachten, uitsluitend kunnen worden geraadpleegd door :
1° de Federale Overheidsdienst Justitie;
2° de personen opgenomen in de lijst bedoeld in paragraaf 1.
§ 5. De gegevens die in de lijst zijn opgenomen, worden bewaard gedurende dertig jaar te rekenen vanaf de dag waarop het gerechtelijk ambt zoals bedoeld in Deel II, boek II, eerste titel, of de gerechtelijke stage bedoeld in artikel 259octies eindigt.
§ 6. Hij die in welke hoedanigheid ook deelneemt aan de verzameling, de verwerking of de mededeling van de in de lijst opgenomen gegevens of kennis heeft van die gegevens, moet het vertrouwelijk karakter ervan in acht nemen. Artikel 458 van het Strafwetboek is op hem toepasselijk.
§ 7. Teneinde voor de toepassing van de eerste paragraaf de personen die een gerechtelijk ambt uitoefenen zoals bedoeld in deel II, boek II, eerste titel en de personen die werden benoemd tot gerechtelijk stagiair overeenkomstig artikel 259octies, § 1, vierde lid, te identificeren, is de beheerder gemachtigd om:
1° gebruik te maken van het rijksregisternummer van de personen die een gerechtelijk ambt uitoefenen zoals bedoeld in Deel II, boek II, eerste titel, en toegang te hebben tot de gegevens bedoeld in artikel 3, eerste lid, 1°, 2°, 6°, en tweede lid, van de wet van 8 augustus 1983 tot regeling van een rijksregister van de natuurlijke personen;
2° toegang te hebben tot de volgende gegevens uit de registers bedoeld in artikel 4, § 2, van de wet van 15 januari 1990 houdende oprichting en organisatie van een Kruispuntbank van de sociale zekerheid :
a) naam en voornamen;
b) geboorteplaats en -datum;
c) datum van overlijden.
Het rijksregisternummer, de geboorteplaats en -datum en de datum van overlijden van de in het vorige lid bedoelde fysieke personen mogen niet worden meegedeeld aan het publiek.]
1 ----------
(
1)<W
2019-05-05/19, art. 71, 225; Inwerkingtreding : 01-01-2020>
HOOFDSTUK II. - Dienst der terechtzittingen.
Art. 316. Buiten de ranglijst wordt er in de hoven en rechtbanken een lijst bijgehouden voor regeling van de dienst. De lijst wordt opgemaakt voor de hoven door de eerste voorzitters en voor de rechtbanken door de voorzitters.
De dienstregeling, wordt ieder jaar, gedurende de acht dagen vóór de vacantie, vernieuwd. (Zij kan worden aangepast als de behoeften van de dienst het rechtvaardigen.) <W 2003-12-22/53, art. 14, 116;
Inwerkingtreding : 10-01-2004>
Voor de samenstelling van de kamers wordt er rekening gehouden met de wettelijke bepalingen tot regeling van het gebruik van de talen in gerechtszaken.
(Voor de samenstelling van de kamers, houden de eerste voorzitter van het hof van beroep of van het arbeidshof, alsook de voorzitters van de rechtbanken rekening met de rang van de leden geroepen om zitting te nemen.) <W 17-07-1984, art. 4>
Art. 317. Zijn de leden van een kamer talrijker dan vereist is om zitting te houden, dan wordt de dienst der zittingen onder hen verdeeld naar de orde die de kamervoorzitter bepaalt.
Art. 318.De dienst der zitting van de leden van het parket wordt voor de hoven van beroep en voor de arbeidshoven geregeld door de procureur-generaal, (voor het federaal parket door de federale procureur,) voor de rechtbank van eerste aanleg en de [
2 ondernemingsrechtbank]
2 door de procureur des Konings en voor de arbeidsrechtbank door de arbeidsauditeur. <W 2001-06-21/42, art. 36, 085;
Inwerkingtreding : 21-05-2002>
[
1 De dienst der zitting van de leden van het parket van de Nederlandstalige rechtbank van eerste aanleg en de Nederlandstalige [
2 ondernemingsrechtbank]
2 te Brussel, wordt bepaald door de procureur des Konings van Halle-Vilvoorde en de procureur des Konings van Brussel of de adjunct-procureur des Konings van Brussel. De dienst der zitting van de leden van het parket van de Franstalige rechtbank van eerste aanleg en de Franstalige [
2 ondernemingsrechtbank]
2 te Brussel wordt bepaald door de procureur des Konings van Brussel.
De dienst der zitting van de leden van het parket van de Nederlandstalige arbeidsrechtbank te Brussel wordt bepaald door de arbeidsauditeur van Halle-Vilvoorde en de arbeidsauditeur van Brussel of de adjunct-arbeidsauditeur van Brussel. De dienst der zitting van de leden van het parket van de Franstalige arbeidsrechtbank te Brussel wordt bepaald door de arbeidsauditeur van Brussel.]
1 ----------
(
1)<W
2012-07-19/36, art. 29, 175; Inwerkingtreding : 31-03-2014 (zie ook art. 61, L1 en L2)>
(
2)<W
2018-04-15/14, art. 252, 216; Inwerkingtreding : 01-11-2018>
HOOFDSTUK III. - Verhindering en vervanging.
Art. 319.<W 1998-12-22/47, art. 59, 067;
Inwerkingtreding : 02-08-2000> [
1 In de rechtbanken en parketten die zijn samengesteld uit een of meerdere afdelingen, wordt de korpschef vervangen door de afdelingsvoorzitter, de afdelingsprocureur of de afdelingsauditeur die hij aanwijst. Wanneer hij geen vervanger heeft aangewezen, wordt hij vervangen door de afdelingsvoorzitter, de afdelingsprocureur of de afdelingsauditeur met de hoogste dienstanciënniteit.
In de andere gevallen wordt de korpschef vervangen door de magistraat die hij daartoe heeft aangewezen. Wanneer hij geen vervanger heeft aangewezen, wordt hij vervangen door een adjunct-mandaathouder naar orde van dienstanciënniteit of bij ontstentenis van deze door een andere magistraat naar orde van dienstanciënniteit.]
1 (...). <W 2003-05-03/45, art. 30, 110;
Inwerkingtreding : 02-06-2003>
(De vervanger bedoeld in de vorige leden moet voldoen aan dezelfde taalvoorwaarden als de korpschef.) <W 2003-05-03/45, art. 30, 110;
Inwerkingtreding : 02-06-2003>
De vervanging neemt van rechtswege een einde bij het bereiken van de leeftijdsgrens bedoeld in artikel 383, § 1.
----------
(
1)<W
2014-05-08/02, art. 12, 185; Inwerkingtreding : 01-04-2014>
Art. 319bis.[
1 De afdelingsvoorzitter, de afdelingsprocureur of de afdelingsauditeur die verhinderd is, wordt vervangen door de magistraat die de korpschef daartoe aanwijst. Wanneer hij geen vervanger heeft aangewezen, wordt hij vervangen door een houder van het adjunct-mandaat van ondervoorzitter of eerste substituut naar orde van dienstanciënniteit of bij ontstentenis van deze door een andere magistraat naar orde van dienstanciënniteit.]
1 [
2 Naargelang de voorzitter vrederechter of rechter in de politierechtbank is, wordt de verhinderde ondervoorzitter van de vrederechters en rechters in de politierechtbank respectievelijk vervangen door de rechter in de politierechtbank of de vrederechter die de korpschef daartoe aanwijst. Gebeurt die aanwijzing niet, dan wordt hij, naargelang de voorzitter vrederechter of rechter in de politierechtbank is, vervangen door de rechter in de politierechtbank of de vrederechter met de grootste dienstanciënniteit in het arrondissement of bij gebreke daarvan in de volgorde van dienstanciënniteit.]
2 ----------
(
1)<Ingevoegd bij W
2014-05-08/02, art. 13, 185; Inwerkingtreding : 01-04-2014>
(
2)<W
2016-05-04/03, art. 96, 203; Inwerkingtreding : 23-05-2016>
Art. 320. <W 1998-12-22/47, art. 60, 067;
Inwerkingtreding : 02-08-2000> Behoudens andersluidende bepalingen regelen de korpschefs van de hoven en rechtbanken of van het openbaar ministerie bij de hoven en rechtbanken voor de dienst van de zitting de vervangingen in geval van verhindering of vacature van adjunct-mandaathouders of bijzondere mandaathouders.
Art. 321.In het hof van beroep, in het arbeidshof en in het Hof van Cassatie wordt de verhinderde raadsheer vervangen door een raadsheer van een andere kamer, die de eerste voorzitter van het hof aanwijst.
(In het hof van beroep kan de verhinderde raadsheer ook vervangen worden door een plaatsvervangend raadsheer, die de eerste voorzitter van het hof aanwijst. [
1 Uitgezonderd de plaatsvervangende magistraat bedoeld in artikel 156bis kan de plaatsvervangende raadsheer]
1 niet geroepen worden om een aleenzittend raadsheer te vervangen.) <W 1997-07-19/36, art. 19, 054;
Inwerkingtreding : 13-02-1997>
(In het hof van beroep kan de kamervoorzitter, om de kamer voltallig te maken, een sinds ten minste vijftien jaar op het tableau van de Orde ingeschreven advocaat oproepen om zitting te nemen). <W 17-07-1984, art. 5>
----------
(
1)<W
2017-07-06/24, art. 258, 211; Inwerkingtreding : 03-08-2017>
Art. 321bis. <ingevoegd bij W 1997-07-09/36, art. 20,
Inwerkingtreding : 13-08-1997> Wanneer een plaatsvervangend raadsheer wettig verhinderd is, kan de eerste voorzitter van het hof van beroep bij beschikking een vervanger aanwijzen uit de plaatsvervangende raadsheren zoals bedoeld in artikel 102.
Art. 322.In de rechtbanken van eerste aanleg kan de verhinderde rechter vervangen worden door een ander (rechter [
1 ...]
1 of door een plaatsvervangend rechter). Zijn er niet genoeg plaatsvervangende rechters, dan kan de voorzitter van de kamer, om de rechtbank voltallig te maken, een of twee, op het tableau van de Orde ingeschreven advocaten die ten minste dertig jaar oud zijn, oproepen om zitting te nemen. <W 1998-02-10/32, art. 18, 1°, 057;
Inwerkingtreding : 02-03-1998>
In de arbeidsrechtbanken en in de [
3 ondernemingsrechtbanken]
3 wordt de kamervoorzitter vervangen door de voorzitter van de rechtbank of door (de rechter die hij aanwijst, [
1 ...]
1 of een plaatsvervangend rechter). <W 1998-02-10/32, art. 18, 2°, 057;
Inwerkingtreding : 02-03-1998>
De verhinderde rechter in sociale zaken [
4 ...]
4 wordt vervangen door een plaatsvervangend rechter in sociale zaken [
4 ...]
4. Bij onvoorziene afwezigheid kan de voorzitter van de arbeidsrechtbank een andere rechter in sociale zaken, naar gelang van het geval, werkgever, arbeider, bediende of zelfstandige, (een rechter [
1 ...]
1 of een plaatsvervangend rechter) of een op het tableau van de Orde ingeschreven advocaat die ten minste dertig jaar oud is, aanwijzen om (degene die verhinderd is) te vervangen; [
4 de verhinderde rechter in ondernemingszaken wordt vervangen door een andere rechter in ondernemingszaken. Bij onvoorziene afwezigheid kan de voorzitter van de ondernemingsrechtbank een rechter of een plaatsvervangend rechter of een op het tableau van de Orde ingeschreven advocaat die ten minste dertig jaar oud is, aanwijzen om degene die verhinderd is te vervangen.]
4 <W 30-03-1973, art. 1> <W 1998-02-10/32, art. 18, 3°, 057;
Inwerkingtreding : 02-03-1998> <W 2006-05-17/36, art. 30, 1°, 132;
Inwerkingtreding : 01-02-2007>
[
2 De verhinderde assessor in de strafuitvoeringsrechtbank wordt vervangen door een plaatsvervangend assessor in de strafuitvoeringsrechtbank : de verhinderde assessor in strafuitvoeringszaken gespecialiseerd in penitentiaire zaken wordt vervangen door een plaatsvervangend assessor in strafuitvoeringszaken gespecialiseerd in penitentiaire zaken, de verhinderde assessor in strafuitvoeringszaken en interneringszaken gespecialiseerd in sociale re-integratie wordt vervangen door een plaatsvervangend assessor in strafuitvoeringszaken en interneringszaken gespecialiseerd in sociale re-integratie, de verhinderde assessor in interneringszaken gespecialiseerd in klinische psychologie wordt vervangen door een plaatsvervangend assessor in interneringszaken gespecialiseerd in klinische psychologie. Bij onvoorziene afwezigheid kan de rechter in de strafuitvoeringsrechtbank een andere assessor in de strafuitvoeringsrechtbank van dezelfde categorie of, bij gebrek daaraan, een assessor in de strafuitvoeringsrechtbank van een andere categorie aanwijzen om de verhinderde assessor te vervangen. Bij gebrek daaraan kan hij een rechter of een plaatsvervangend rechter of, bij gebrek daaraan, wanneer de behandeling van de zaak niet kan uitgesteld worden een op het tableau van de Orde ingeschreven advocaat die ten minste dertig jaar oud is, aanwijzen om de verhinderde assessor te vervangen.]
2 ----------
(
1)<W
2013-12-01/01, art. 84, 179; Inwerkingtreding : 01-04-2014>
(
2)<W
2014-05-05/11, art. 112, 195; Inwerkingtreding : 01-10-2016(zie ook art. 136). Overgangsbepalingen: art. 134 en 135 en vervangen door W
2016-05-04/03, art. 97, 203; Inwerkingtreding : 01-10-2016 (zie ook art. 261, zevende en achtste lid)>
(
3)<W
2018-04-15/14, art. 252, 216; Inwerkingtreding : 01-11-2018>
(
4)<W
2019-05-05/19, art. 97, 225; Inwerkingtreding : 29-06-2019>
Art. 323.<W 1994-07-11/33, art. 32, 032;
Inwerkingtreding : 1995-01-01> De verhinderde vrederechter wordt vervangen door [
1 een vrederechter of]
1 een plaatsvervangende vrederechter.
De verhinderde rechter in de politierechtbank wordt vervangen door een andere rechter in de politierechtbank of een plaatsvervangend rechter in de politierechtbank.
----------
(
1)<W
2013-12-01/01, art. 85, 179; Inwerkingtreding : 01-04-2014>
Art. 323bis.<W 2000-07-17/34, art. 9, 080;
Inwerkingtreding : 01-01-2000> § 1. In de bij de wet bepaalde gevallen kan een lid van de zittende magistratuur een opdracht vervullen. (Is de opdracht voltijds, dan kan [
5 ...]
5 [
1 ...]
1, in een vervanging voorzien worden door middel van een benoeming en, in voorkomend geval, een aanwijzing in overtal). <W 2003-05-03/45, art. 31, 110;
Inwerkingtreding : 02-06-2003>
De magistraten die een opdracht vervullen, behouden hun plaats op de ranglijst en worden geacht het ambt waarin ze werden benoemd te hebben uitgeoefend. Zij behouden de aan dit ambt verbonden wedde met de daaraan verbonden verhogingen en voordelen voor zover aan de opdracht geen wedde is verbonden. [
2 Indien de opdracht een deeltijdse opdracht betreft waaraan een wedde is verbonden, behouden zij naar rata de aan hun ambt verbonden wedde met de daaraan verbonden verhogingen en voordelen.]
2 De titularissen van een adjunct-mandaat die vast zijn aangewezen en die een opdracht vervullen, behouden hun plaats op de ranglijst en worden geacht hun mandaat te hebben uitgeoefend. Zij behouden de aan het adjunct-mandaat verbonden wedde of weddebijslag met de daaraan verbonden verhogingen en voordelen voor zover aan de opdracht geen wedde is verbonden. [
2 Indien de opdracht een deeltijdse opdracht betreft waaraan een wedde is verbonden, behouden zij naar rata de aan het adjunct-mandaat verbonden wedde of weddebijslag met de daaraan verbonden verhogingen en voordelen.]
2 [
3 De uitoefening van een opdracht maakt een einde aan het adjunct-mandaat van afdelingsvoorzitter, ondervoorzitter van de vrederechters en rechters in de politierechtbank, afdelingsprocureur, afdelingsauditeur, adjunct-procureur des Konings te Brussel of adjunct-arbeidsauditeur te Brussel. De uitoefening van de andere adjunct-mandaten waarvan de titularissen niet vast zijn aangewezen, wordt geschorst voor de duur van de opdracht. Zij behouden hun plaats op de ranglijst en worden geacht het ambt waarin zij werden benoemd en het adjunct-mandaat waarin zij werden aangewezen, te hebben uitgeoefend. Zij behouden de aan het adjunct-mandaat verbonden wedde of weddebijslag met de daaraan verbonden verhogingen en voordelen voor zover aan de opdracht geen wedde is verbonden. Indien de opdracht een deeltijdse opdracht betreft waaraan een wedde is verbonden, behouden zij naar rato de aan het adjunct-mandaat verbonden wedde of weddebijslag met de daaraan verbonden verhogingen en voordelen. Zij krijgen ambtshalve de beoordeling "goed" tijdens de duur van hun opdracht.]
3 De bepalingen voor de titularissen van een adjunct-mandaat die niet vast zijn aangewezen zijn van overeenkomstige toepassing op de titularissen van een bijzonder mandaat.) <W 2003-05-03/45, art. 31, 110;
Inwerkingtreding : 02-06-2003>
De korpschefs die een opdracht vervullen, verliezen hun mandaat van korpschef maar behouden hun plaats op de ranglijst en worden geacht hun mandaat te hebben uitgeoefend. Zij behouden hun wedde met de daaraan verbonden verhogingen en voordelen voor zover aan de opdracht geen wedde is verbonden. [
2 Indien de opdracht een deeltijdse opdracht betreft waaraan een wedde is verbonden, behouden zij naar rata hun wedde met de daaraan verbonden verhogingen en voordelen.]
2 Op het einde van de opdracht (...), vallen zij onder toepassing van (artikel 259quater, [
4 § 7, tweede lid]
4). <W
2006-12-18/37, art. 8, 2°, 145;
Inwerkingtreding : 01-01-2008>
§ 2. De bepalingen van de eerste paragraaf zijn van overeenkomstige toepassing op de ambtenaren van het openbaar ministerie die een andere opdracht dan die bedoeld in de artikelen 327 en 327bis, vervullen.
(§ 3. De uitoefening van de functie van directeur of van adjunct-directeur bij het Coördinatieorgaan voor de dreigingsanalyse wordt beschouwd als een opdracht in de zin van § 1.) <W 2006-07-10/31, art. 32, 136;
Inwerkingtreding : 01-12-2006>
----------
(
1)<W
2013-12-01/01, art. 86, 179; Inwerkingtreding : 01-04-2014>
(
2)<W
2016-06-29/01, art. 64, 204; Inwerkingtreding : 16-07-2016>
(
3)<W
2017-07-06/24, art. 259,1°, 211; Inwerkingtreding : 03-08-2017>
(
4)<W
2017-07-06/24, art. 259,2°, 211; Inwerkingtreding : 01-01-2019>
(
5)<W
2019-05-05/19, art. 129, 225; Inwerkingtreding : 29-06-2019>
Art. 324. <hersteld bij W
2006-12-18/37, art. 9, 145;
Inwerkingtreding : 01-01-2008> Na afloop van hun mandaat kunnen de korpschefs bedoelt in artikel 58bis, 2°, door de Minister van Justitie met een bijzondere opdracht binnen of buiten de rechterlijke orde worden belast.
Art. 325. (...) <W 1998-12-22/47, art. 63, 067;
Inwerkingtreding : 02-08-2000>
Bij afwezigheid of verhindering van de substituut-procureurs-generaal of van de substituten-generaal wordt de dienst van het parket waargenomen door de advocaten-generaal.
Art. 326.<W 2004-04-12/38, art. 12, 118;
Inwerkingtreding : 17-05-2004> § 1. [
1 ...]
1.
§ 2. [
1 Onverminderd artikel 100, § 2, eerste lid, wanneer de behoeften van de dienst het rechtvaardigen, kan de procureur- generaal voor een hernieuwbare periode van ten hoogste een jaar opdracht geven aan :]
1 1° een magistraat van het parket-generaal om het ambt van openbaar ministerie tijdelijk waar te nemen in het arbeidsauditoraat-generaal, in een parket van de procureur des Konings of in een arbeidsauditoraat van het rechtsgebied;
2° een magistraat van het arbeidsauditoraat-generaal om het ambt van openbaar ministerie tijdelijk waar te nemen in het parket-generaal, in een parket van de procureur des Konings of in een arbeidsauditoraat van het rechtsgebied;
3° een magistraat van een parket van de procureur des Konings van zijn rechtsgebied om het ambt van openbaar ministerie tijdelijk waar te nemen in het parket-generaal, in het arbeidsauditoraat-generaal, in een ander parket van de procureur des Konings of in een arbeidsauditoraat van hetzelfde rechtsgebied;
4° een magistraat van een arbeidsauditoraat van zijn rechtsgebied om het ambt van openbaar ministerie tijdelijk waar te nemen in het parket-generaal, in het arbeidsauditoraat-generaal, in een ander arbeids-auditoraat of in een parket van de procureur des Konings van hetzelfde rechtsgebied.
De opdracht wordt gegeven na [
1 ...]
1 advies van de betrokken korpschefs.
§ 3. De procureur-generaal bij het hof van beroep kan, binnen zijn rechtsgebied, een of meer magistraten van het parket-generaal, van het arbeidsauditoraat-generaal of, in overleg met de procureur des Konings of de arbeidsauditeur, van het parket van de procureur des Konings of het arbeidsauditoraat aanwijzen, op wie de federale procureur of de Minister van Justitie bij voorrang een beroep kan doen met toepassing van artikel 144bis, § 3, eerste en tweede lid.
§ 4. Wanneer de noodwendigheden van de dienst het rechtvaardigen, kan de Minister van Justitie opdracht geven aan :
1° een magistraat van een parket-generaal bij een hof van beroep om het ambt van openbaar ministerie tijdelijk waar te nemen (in het parket-generaal bij het Hof van Cassatie,) in een parket-generaal bij een ander hof van beroep, in een arbeidsauditoraat-generaal van een ander rechtsgebied, of in een parket van de procureur des Konings of in een arbeidsauditoraat van een ander rechtsgebied; <W 2004-12-27/31, art. 3, 121;
Inwerkingtreding : 01-09-2004>
2° een magistraat van een arbeidsauditoraat-generaal om het ambt van openbaar ministerie tijdelijk waar te nemen (in het parket-generaal bij het Hof van Cassatie,) in een ander arbeidsauditoraat-generaal, in het parket-generaal bij een hof van beroep van een ander rechtsgebied, of in een arbeidsauditoraat of een parket van de procureur des Konings van een ander rechtsgebied; <W 2004-12-27/31, art. 3, 121;
Inwerkingtreding : 01-09-2004>
3° een magistraat van een parket van de procureur des Konings om het ambt van openbaar ministerie tijdelijk waar te nemen, hetzij in een parket-generaal bij een hof van beroep of in een arbeidsauditoraat-generaal van een ander rechtsgebied, hetzij in een parket van de procureur des Konings of in een arbeidsauditoraat van een ander rechtsgebied;
4° een magistraat van een arbeidsauditoraat om het ambt van openbaar ministerie tijdelijk waar te nemen hetzij in een parket-generaal bij een hof van beroep of in een arbeidsauditoraat-generaal van een ander rechtsgebied, hetzij in een arbeidsauditoraat of in een parket van de procureur des Konings van een ander rechtsgebied.
In de in deze paragraaf bepaalde gevallen wordt de opdracht gegeven na [
1 ...]
1 advies van de betrokken korpschefs.
§ 5. De Minister van Justitie kan, op eensluidend voorstel van de eerste voorzitter van het Hof van Cassatie en van de procureur-generaal bij dit Hof, opdracht geven aan magistraten van de hoven en rechtbanken om een ambt uit te oefenen in de dienst voor documentatie en overeenstemming der teksten bij het Hof van Cassatie. De duur van de opdracht is beperkt tot zes jaar.
§ 6. De beslissing tot het geven van een opdracht genomen krachtens de §§ 2 en 4 en de aanwijzingsbeslissing genomen krachtens § 3 geeft de redenen aan die de maatregel onontbeerlijk maakt met het oog op de noodwendigheden van de dienst. De beslissingen bepalen bovendien de nadere regels betreffende de opdracht of de aanwijzing.
§ 7. [
1 In de gevallen bedoeld in § 2, kan de magistraat slechts opdracht worden gegeven nadat hij is gehoord. In de gevallen bedoeld in §§ 4 en 5, kan de opdracht aan de magistraat slechts met zijn toestemming gegeven worden. Ingeval de ontstentenis van deze toestemming kennelijk de continuïteit van de dienst in gevaar brengt, kan de minister van Justitie, na eensluidend advies van de procureur- generaal en zonder de toestemming van de betrokken magistraat van het openbaar ministerie tot de opdracht besluiten. Deze laatste wordt echter vooraf gehoord.]
1 ----------
(
1)<W
2013-12-01/01, art. 87, 179; Inwerkingtreding : 01-04-2014>
Art. 326bis.<ingevoegd bij W 2006-12-27/33, art. 83;
Inwerkingtreding : 01-02-2007> In geval een substituut-procureur des Konings gespecialiseerd in strafuitvoeringszaken verhinderd is, wijst de procureur-generaal bij het hof van beroep een magistraat van een parket van de procureur des Konings van zijn rechtsgebied aan om hem te vervangen.
In uitzonderlijke gevallen wijst de procureur-generaal bij het hof van beroep, na het advies van de betrokken korpschefs te hebben ingewonnen, een magistraat van een parket van de procureur des Konings van zijn rechtsgebied aan [
1 de opleiding waarin voorzien wordt in artikel 259sexies, § 1, 5°, vierde lid, heeft gevolgd]
1, om het ambt van substituut-procureur des Konings gespecialiseerd in strafuitvoeringszaken uit te oefenen voor een termijn van ten hoogste twee jaar.
Indien nodig geeft de Minister van Justitie, met inachtneming van de wet op het gebruik der talen in gerechtszaken en na advies van de betrokken korpschefs en procureurs-generaal, opdracht aan een magistraat van het openbaar ministerie van een ander rechtsgebied [
1 de opleiding waarin voorzien wordt in artikel 259sexies, § 1, 5°, vierde lid, heeft gevolgd]
1, om het ambt van substituut-procureur des Konings gespecialiseerd in strafuitvoeringszaken uit te oefenen.
De aanwijzingen bedoeld in het eerste en tweede lid en de opdracht bedoeld in het derde lid kunnen slechts met toestemming van de magistraat worden gegeven. In geval de ontstentenis van deze toestemming kennelijk de continuïteit van de dienst in gevaar brengt, kunnen, na eensluidend bijkomend advies van de betrokken korpschefs hieromtrent, de procureur-generaal, voor de in het eerste en tweede lid bedoelde aanwijzingen en de Minister van Justitie, voor de in het derde lid bedoelde opdracht, zonder de toestemming van de betrokken magistraat, tot de aanwijzing of de opdracht besluiten.
----------
(
1)<W
2014-04-10/73, art. 33, 187; Inwerkingtreding : 02-02-2008>
Art. 327. (lid opgeheven) <W 2003-04-10/59, art. 96, 107;
Inwerkingtreding : 01-01-2004>
(Onverminderd de toepassing van artikel 326 kan de Minister van Justitie, op gelijkluidend advies van de procureur-generaal onder wie de magistraat ressorteert, aan magistraten van een parket van de procureur des Konings of van de arbeidsauditeur een opdracht geven in dienst van de Koning of voor federale overheidsdiensten (, beleidsorganen en secretariaten,) of bij regeringscommissies, -instellingen of -diensten.) <W 2003-04-10/59, art. 96, 107;
Inwerkingtreding : 01-01-2004> <W 2004-12-27/31, art. 4, 121;
Inwerkingtreding : 02-06-2003>
(De Minister van Justitie kan eveneens, op gelijkluidend advies van de bevoegde procureur-generaal aan magistraten van het parket bij een gerecht van hoger beroep opdracht geven in dienst van de Koning of voor federale overheidsdiensten (, beleidsorganen en secretariaten).) <W 2003-04-10/59, art. 96, 107;
Inwerkingtreding : 01-01-2004> <W 2004-12-27/31, art. 4, 121;
Inwerkingtreding : 02-06-2003>
(De opdrachten bepaald in het (eerste en tweede) lid mogen niet voor meer dan zes jaar worden gegeven behalve wat betreft de opdracht in dienst van de Koning, die van onbepaalde duur is.) <W 25-07-1974, art. 1> <W 2003-04-10/59, art. 96, 107;
Inwerkingtreding : 01-01-2004>
(De bepalingen van artikel 323bis, § 1, tweede tot vijfde lid, zijn van toepassing op de vorige leden.) <W 2000-07-17/34, art. 10, 080;
Inwerkingtreding : 01-01-2000>
Art. 327bis. <Ingevoegd bij W 1993-08-06/30, art. 60;
Inwerkingtreding : 19-08-1993> (Onverminderd de toepassing van artikel 327, kan de Minister van Justitie op gelijkluidend advies van de bevoegde procureur-generaal aan magistraten van een parket opdracht geven om bij de Federale Overheidsdienst Justitie (, het Coördinatieorgaan voor de dreigingsanalyse) en bij de Cel voor financiële informatieverwerking een specifieke opdracht te vervullen, omschreven in een wets- of verordeningsbepaling.) <W 2003-04-10/59, art. 97, 107;
Inwerkingtreding : 01-01-2004> <W 2006-07-10/31, art. 32, 136;
Inwerkingtreding : 01-12-2006>
De duur van deze opdracht wordt vastgesteld in voormelde wets- of verordeningsbepaling.
(De bepalingen van artikel 323bis, § 1, zijn van toepassing op de vorige leden.) <W 2000-07-17/34, art. 11, 080;
Inwerkingtreding : 01-01-2000>
Art. 327ter.[
1 In uitzonderlijke gevallen kan de minister bevoegd voor Justitie, op gezamenlijk voorstel van de directeur en de bevoegde procureur-generaal, procureur des Konings of arbeidsauditeur, een lid van een parket-generaal, van een auditoraat-generaal bij het arbeidshof, van een parket van de procureur des Konings of van een arbeidsauditoraat bij de arbeidsrechtbank tijdelijk een opdracht geven binnen het Centraal Orgaan voor de Inbeslagneming en de Verbeurdverklaring.
De magistraat kan slechts de opdracht worden gegeven nadat hij is gehoord.
De voormelde magistraten oefenen in die gevallen deze taak uit onder de onmiddellijke leiding en toezicht van de directeur van het Centraal Orgaan. Hun overige taken oefenen zij verder onder de onmiddellijke leiding en toezicht van hun korpschef uit.]
1 ----------
(
1)<W
2018-02-04/04, art. 50, 218; Inwerkingtreding : 01-07-2018>
Art. 328.<W 1997-02-17/50, art. 77, 045;
Inwerkingtreding : 01-07-1997> Bij verhindering wordt de hoofdgriffier in de hoven, de rechtbanken en de politierechtbanken vervangen door de griffier-hoofd van dienst of de griffier die hij aanwijst; in de vredegerechten wordt de hoofdgriffier vervangen door de griffier (...) die hij aanwijst. <W
2007-04-25/64, art. 112, 1°, 154;
Inwerkingtreding : 01-12-2008>
Wanneer de hoofdgriffier van een hof, van een rechtbank, van een vredegerecht of van een politierechtbank zich in de onmogelijkheid bevindt om die aanwijzing te doen (of wanneer hij overlijdt of zijn ambt neerlegt), wordt in zijn vervanging voorzien, naar gelang van het geval, door de eerste voorzitter van het hof, de voorzitter van de rechtbank, [
1 of de voorzitter van de vrederechters en rechters in de politierechtbank]
1. <W 2003-05-03/45, art. 34, 110;
Inwerkingtreding : 02-06-2003>
(Bij verhindering van een griffier-hoofd van dienst, kan deze worden vervangen door een griffier die de hoofdgriffier hiertoe aanwijst.) <W 2006-06-10/68, art. 45, 1°, 141;
Inwerkingtreding : 01-12-2006>
[
1 Wanneer de behoeften van de dienst het rechtvaardigen, kan de eerste voorzitter, op advies van de hoofdgriffier en in voorkomend geval van de voorzitter, met inachtneming van de wet van 15 juni 1935 op het gebruik der talen in gerechtszaken, opdracht geven aan :
1° een personeelslid van niveau A of B, zonder zijn toestemming, zijn ambt uit te oefenen in een andere griffie van het rechtsgebied voor een periode van ten hoogste een jaar. De opdracht kan worden [
2 hernieuwd]
2 ingeval de betrokkene daarin toestemt;
2° een personeelslid van niveau A of B, zonder zijn toestemming, zijn functie uit te oefenen in een andere griffie van het arrondissement voor een hernieuwbare periode van ten hoogste een jaar;
3° een personeelslid van niveau C of D, zonder zijn toestemming, zijn functie uit te oefenen in een andere griffie van de afdeling, of in een andere griffie van het arrondissement Brussel, Waals-Brabant of Leuven voor een hernieuwbare periode van ten hoogste een jaar.
De opdrachtbeschikking geeft de redenen van de opdracht op en bepaalt de nadere regels ervan. Indien de toestemming niet vereist is, wordt de betrokken persoon op voorhand gehoord door de eerste voorzitter.]
1 (Vijfde lid opgeheven). <W
2007-04-25/64, art. 112, 3°, 154;
Inwerkingtreding : 01-12-2008>
In alle voormelde gevallen is een nieuwe eedaflegging overbodig.
(Laatste lid opgeheven) <W 2006-06-10/68, art. 45, 2°, 141;
Inwerkingtreding : 01-12-2006>
----------
(
1)<W
2013-12-01/01, art. 88, 179; Inwerkingtreding : 01-04-2014>
(
2)<W
2014-05-08/02, art. 114, 185; Inwerkingtreding : 01-04-2014>
Art. 328/1. [
1 Wanneer de behoeften van de dienst het rechtvaardigen, kan de procureur-generaal, op advies van de hoofdsecretaris en, in voorkomend geval, van de procureur des Konings of de arbeidsauditeur, met inachtneming van de wet van 15 juni 1935 op het gebruik der talen in gerechtszaken, opdracht geven aan :
1° een personeelslid van niveau A of B, zonder zijn toestemming, zijn ambt uit te oefenen in een ander parketsecretariaat van het rechtsgebied voor een periode van ten hoogste een jaar. De opdracht kan worden hernieuwd ingeval de betrokkene daarin toestemt;
2° een personeelslid van niveau A of B, zonder zijn toestemming, zijn ambt uit te oefenen in een ander parketsecretariaat van het arrondissement voor een hernieuwbare periode van ten hoogste een jaar;
3° een personeelslid van niveau C of D, zonder zijn toestemming, zijn functie uit te oefenen in een ander parketsecretariaat van de afdeling, of in een ander parketsecretariaat van het arrondissement Brussel, Waals-Brabant of Leuven voor een hernieuwbare periode van ten hoogste een jaar.
De opdrachtbeschikking geeft de redenen van de opdracht op en bepaalt de nadere regels ervan. Indien de toestemming niet vereist is, wordt de betrokken persoon vooraf gehoord door de procureur-generaal.]
1 ----------
(
1)<Ingevoegd bij W
2013-12-01/01, art. 89, 179; Inwerkingtreding : 01-04-2014>
Art. 329. <W 1997-02-17/50, art. 78, 045;
Inwerkingtreding : 01-07-1997> Wanneer de hoofdgriffier, (en de griffiers) verhinderd zijn of wanneer de zaak geen uitstel gedoogt tot een griffier tegenwoordig is, kan de rechter zich als griffier een (een personeelslid met de graad van deskundige, assistent of medewerker) van de griffie toevoegen. <W 2006-06-10/68, art. 46, 141;
Inwerkingtreding : 01-12-2006> <W
2007-04-25/64, art. 113, 154;
Inwerkingtreding : 01-12-2008>
Art. 329bis. <Ingevoegd bij W 1997-02-17/50, art. 79;
Inwerkingtreding : 01-07-1997> Bij verhindering wordt de hoofdsecretaris van het parket vervangen door de secretaris-hoofd van dienst of de secretaris die hij aanwijst. Wanneer hij zich in de onmogelijkheid bevindt om die aanwijzing te doen (of wanneer hij overlijdt of zijn ambt neerlegt), wordt in zijn vervanging voorzien, naar gelang van het geval, door de procureur-generaal, (de federale procureur) de procureur des Konings of de arbeidsauditeur. <W 2001-06-21/42, art. 39, 085;
Inwerkingtreding : 21-05-2002> <W 2006-06-10/68, art. 47, 1°, 141;
Inwerkingtreding : 01-12-2006>
Een nieuwe eedaflegging is overbodig.
(Bij verhindering van een secretaris-hoofd van dienst, kan deze worden vervangen door een secretaris die de hoofdsecretaris hiertoe aanwijst.) <W 2006-06-10/68, art. 47, 2°, 141;
Inwerkingtreding : 01-12-2006>
Art. 330.<W 1997-02-17/50, art. 80, 045;
Inwerkingtreding : 01-07-1997> (Onverminderd de toepassing van de artikelen 328 en 329 kan de Minister van Justitie het gerechtspersoneel van het niveau A alsmede de griffiers, een opdracht geven om een gelijk of een hoger ambt te vervullen in hun griffie, in een andere griffie, een steundienst, in federale overheidsdiensten [
1 , beleidsorganen en secretariaten, in ministeriële kabinetten of bij het Centraal Orgaan voor de Inbeslagneming en de Verbeurdverklaring]
1 in regeringscommissies, -instellingen of -diensten. Overeenkomstig een bijzondere wets- of verordeningsbepaling kan artikel 327bis op hen worden toegepast.) <W
2007-04-25/64, art. 114, 1°, 154;
Inwerkingtreding : 01-12-2008>
Het bepaalde in het eerste lid is van toepassing op de hoofdgriffiers wat betreft de opdrachten ((in federale overheidsdiensten) (, beleidsorganen en secretariaten, in ministeriële kabinetten) of bij het Centraal Orgaan voor de Inbeslagneming en de Verbeurdverklaring), in regeringscommissies, -instellingen of -diensten. <W 2003-03-26/63, art. 26, 106;
Inwerkingtreding : 02-05-2003> <W 2003-04-10/59, art. 98, 107;
Inwerkingtreding : 01-01-2004> <W 2004-12-27/31, art. 5, 121;
Inwerkingtreding : 02-06-2003>
(Onverminderd de toepassing van artikel 375, blijft het gerechtspersoneel van het niveau A alsmede de griffiers, aan wie aldus opdracht is gegeven, hun wedde met de eraan verbonden verhogingen en voordelen genieten.) <W
2007-04-25/64, art. 114, 2°, 154;
Inwerkingtreding : 01-12-2008>
----------
(
1)<W
2014-04-10/73, art. 34, 187; Inwerkingtreding : 10-06-2014>
Art. 330bis.<W
2007-04-25/64, art. 115, 154;
Inwerkingtreding : 01-12-2008> Onverminderd de toepassing [
1 van de artikelen 328/1 en 329bis]
1 kan de minister van Justitie aan de leden en de personeelsleden van het niveau A alsmede aan secretarissen, een opdracht geven om een gelijk of een hoger ambt te vervullen in hun parket, in het federaal parket, in een ander parket, in een steundienst, in een in federale overheidsdiensten, [
2 , beleidsorganen en secretariaten, in ministeriële kabinetten of bij het Centraal Orgaan voor de Inbeslagneming en de Verbeurdverklaring]
2 in regeringscommissies, -instellingen of -diensten [
3 of in het secretariaat van de gedelegeerd Europese aanklagers]
3. Overeenkomstig een bijzondere wets- of verordeningsbepaling kan artikel 327bis op hen worden toegepast.
Onverminderd de toepassing van artikel 375, blijft het gerechtspersoneel van het niveau A alsmede de secretarissen, aan wie aldus opdracht is gegeven, hun wedde met de eraan verbonden verhogingen en voordelen genieten.
----------
(
1)<W
2014-05-08/02, art. 14, 185; Inwerkingtreding : 01-04-2014>
(
2)<W
2014-04-10/73, art. 35, 187; Inwerkingtreding : 10-06-2014>
(
3)<W
2019-05-05/10, art. 103, 226; Inwerkingtreding : 24-05-2019>
Art. 330ter.<ingevoegd bij W 2006-06-10/68, art. 50;
Inwerkingtreding : 01-12-2006> § 1. Wanneer de behoeften van de dienst het rechtvaardigen, kan de hoofdgriffier, een personeelslid van zijn griffie dat geslaagd is (in de vergelijkende selectie bedoeld in artikel 264), opdracht geven voor een bepaalde en beperkte tijd het ambt van griffier uit te oefenen. <W
2007-04-25/64, art. 116, 1°, 154;
Inwerkingtreding : 01-12-2008>
§ 2. De Minister van Justitie kan tevens aan de personeelsleden van een griffie (een parketsecretariaat of een steundienst) een opdracht geven om een gelijk of een hoger ambt te vervullen in hun eigen of in een andere griffie of parketsecretariaat, evenals in federale overheidsdiensten, beleidsorganen en secretariaten, in ministeriële kabinetten, in regeringscommissies, -instellingen of -diensten of bij het Centraal Orgaan voor de Inbeslagname en de Verbeurdverklaring [
1 of in het secretariaat van de gedelegeerd Europese aanklagers]
1. <W
2007-04-25/64, art. 116, 2°, 154;
Inwerkingtreding : 01-12-2008>
Alleen een personeelslid dat voldoet aan de voorwaarden om tot de met het hoger ambt overeenstemmende graad te worden benoemd, kan voor het uitoefenen van dat ambt worden aangewezen.
Enkel bij gebrek aan een personeelslid in de griffie of het parketsecretariaat dat voldoet aan de voorwaarden bedoeld in vorig lid, kan een personeelslid dat niet voldoet aan deze voorwaarden, bij aanstellingsakte, worden aangewezen voor de uitoefening van een hoger ambt.
§ 3. Een opdracht tot het uitoefenen van een hoger ambt bedoeld in § 2, kan slechts worden toegekend in geval een betrekking open staat of tijdelijk niet waargenomen is. In geval van toekenning naar aanleiding van een openstaande betrekking is vereist dat de procedure tot definitieve toekenning van die betrekking wordt ingezet.
Teneinde de continuïteit van de dienst te verzekeren kan de Minister van Justitie evenwel, in afwijking van het voorgaande lid, opdrachten in bovental toekennen om tegemoet te komen aan bijzondere behoeften of bijstand te leveren aan bijkomende magistraten.
De toekenning van een opdracht in een hoger ambt geschiedt voor maximum zes maanden. Deze toekenning kan maximaal driemaal worden verlengd met een zelfde termijn van ten hoogste zes maanden.
In afwijking hiervan kan de toekenning bij het verstrijken van de derde verlenging gehandhaafd worden :
a) indien de betrekking niet in vast verband kon worden verleend;
b) bij opdrachten in toepassing van het tweede lid, door de Minister van Justitie in bovental toegekend;
c) in behoorlijk verantwoorde uitzonderlijke gevallen.
§ 4. De personeelsleden aan wie aldus opdracht is gegeven, blijven hun wedde met de eraan verbonden verhogingen en voordelen genieten. Voor wat betreft de opdrachten bedoeld in § 2, ontvangen de personeelsleden daarenboven een toelage voor het uitoefenen van een hogere functie.
----------
(
1)<W
2019-05-05/10, art. 104, 226; Inwerkingtreding : 24-05-2019>
HOOFDSTUK IIIbis. - Mutatie en mobiliteit. <ingevoegd bij W 2006-06-10/68, art. 51;
Inwerkingtreding : 01-12-2006>
Art. 330quater <W
2007-04-25/64, art. 117, 154;
Inwerkingtreding : 01-12-2008> § 1. [
1 Het gerechtspersoneel bij een hof, een rechtbank, een afdeling, een kanton, een griffie, een parketsecretariaat of een steundienst kan op zijn verzoek, door mutatie in een gelijke [
2 klasse]
2 of graad, definitief worden overgeplaatst naar een ander hof, een andere rechtbank, een andere afdeling, een ander kanton, een andere griffie, een ander parketsecretariaat of een andere steundienst, voor zover daar een plaats openstaat.]
1 De Koning regelt de mutatie. Deze overplaatsing gebeurt zonder toepassing van artikel [
2 287sexies]
2 en zonder nieuwe eedaflegging.
§ 2. Het gerechtspersoneel bij een hof, een rechtbank, een griffie, een parketsecretariaat of een steundienst kan op zijn verzoek, door mobiliteit [
2 in een gelijke [
3 of hogere]
3 graad of klasse]
2, definitief worden overgeplaatst naar een federale [
3 dienst]
3.
Een personeelslid van een federale [
3 dienst]
3 kan op zijn verzoek, door mobiliteit in een gelijke [
3 of hogere klasse]
3 of graad, definitief worden overgeplaatst naar [
1 een hof, een rechtbank, een griffie, een parketsecretariaat of een steundienst]
1.
De Koning regelt de mobiliteit.
----------
(
1)<W
2013-12-01/01, art. 90, 179; Inwerkingtreding : 01-04-2014>
(
2)<W
2014-04-10/73, art. 36, 187; Inwerkingtreding : 10-06-2014>
(
3)<W
2016-05-04/03, art. 98, 203; Inwerkingtreding : 23-05-2016>
Art. 330quinquies.[
1 Een magistraat die opgedragen wordt zijn ambt uit te oefenen in een andere afdeling of gerechtelijke entiteit en die daarmee niet hoeft in te stemmen, kan tegen die opdracht administratief beroep aantekenen, naargelang van het geval bij het College van de hoven en de rechtbanken of bij het College van het openbaar ministerie.
Het beroep heeft geen schorsende kracht.
Het betrokken College beslist binnen een maand bij meerderheid, nadat het de verzoeker heeft gehoord. Het kan de beslissing bevestigen of ongedaan maken. Bij staking van stemmen is de stem van de voorzitter van het College doorslaggevend.
Tegen de beslissing van het College kan een beroep tot nietigverklaring worden ingesteld bij de Raad van State met toepassing van artikel 14, § 1, 2°, van de op 12 januari 1973 gecoördineerde wetten op de Raad van State. In voorkomend geval wordt het beroep bij de tuchtrechtbank, bedoeld in de artikelen 413, § 5, en 418, § 4, niet toegelaten.]
1 ----------
(
1)<W
2016-12-25/14, art. 65, 208; Inwerkingtreding : 09-01-2017>
Art. 330sexies. [
1 Het gerechtspersoneel dat door zijn gerechtelijke autoriteit opgedragen wordt zijn ambt uit te oefenen in een andere afdeling of rechtbank dan die waarin het in hoofdorde was benoemd of aangewezen, kan tegen die aanwijzing of opdracht beroep tot vernietiging aantekenen bij het directiecomité van het hof van beroep of van het arbeidshof wat de personeelsleden van de arbeidsrechtbank betreft, of het parket-generaal wat de personeelsleden van het openbaar ministerie betreft.
Het beroep heeft geen schorsende kracht.
Het directiecomité beslist binnen een maand bij meerderheid, nadat het de betrokkene heeft gehoord. Bij staking van stemmen is de stem van de korpschef doorslaggevend.]
1 ----------
(
1)<Ingevoegd bij W
2014-02-18/05, art. 38, 180; Inwerkingtreding : 01-04-2014>
HOOFDSTUK IV. - Afwezigheid en verlof.
Art. 331.<W
2007-04-25/64, art. 118, 154;
Inwerkingtreding : 01-12-2008> Een magistraat, een referendaris, een parketjurist of een lid van de griffie mag niet afwezig zijn wanneer de dienst eronder lijdt.
Langer dan drie dagen mogen niet afwezig zijn :
1° de eerste voorzitters van het Hof van Cassatie en van de hoven van beroep en van de arbeidshoven en de procureurs-generaal bij die hoven, zonder vergunning van de minister van Justitie;
2° de leden van het Hof van Cassatie, zonder vergunning van de eerste voorzitter;
3° de advocaten-generaal bij dat Hof, zonder vergunning van de procureur-generaal;
4° de referendarissen bij het Hof van Cassatie, zonder vergunning van de eerste voorzitter of de procureur-generaal naargelang zij het Hof dat wel het parket bijstaan;
5° de leden van het hof van beroep, de voorzitters van de hoven van assisen, de voorzitters van de rechtbanken van eerste aanleg en van koophandel, [
2 de voorzitters van de vredegerechten en rechters in de politierechtbank]
2 de referendarissen bij de hoven van beroep [
3 ...]
3 en in voorkomend geval het gerechtspersoneel van niveau A van de steundiensten bij de hoven van beroep en de arbeidshoven, zonder vergunning van de eerste voorzitter van het hof van beroep;
6° de leden van de arbeidshoven, [
3 de referendarissen bij de arbeidshoven,]
3 de raadsheren in sociale zaken en de voorzitters van de arbeidsrechtbanken, zonder vergunning van de eerste voorzitter van het arbeidshof;
7° de advocaten-generaal bij het hof van beroep, de advocaten-generaal bij het arbeidshof, de substitutenprocureurs-generaal bij het hof van beroep, de substituten-generaal bij het arbeidshof, alsook de procureurs des Konings en de arbeidsauditeurs, [
3 en de parketjuristen bij het hof van beroep en het arbeidshof,]
3 zonder vergunning van de procureur-generaal bij het hof van beroep;
8° de ondervoorzitters, de rechters [
2 ...]
2 in de rechtbanken van eerste aanleg en in de [
6 ondernemingsrechtbanken]
6, [
7 ...]
7 [
5 de assessoren in de strafuitvoeringsrechtbank,]
5 [
3 de referendarissen bij de rechtbanken van eerste aanleg en de [
6 ondernemingsrechtbanken]
6]
3, zonder vergunning van de voorzitter van de rechtbank;
9° de federale procureur, zonder vergunning van de voorzitter van het college van procureurs-generaal;
10° de ondervoorzitters, de rechters [
2 ...]
2 in de arbeidsrechtbanken [
3 ,de referendarissen]
3 en de rechters in sociale zaken, zonder vergunning van de voorzitter van de arbeidsrechtbank;
11° de substituten-procureurs de Konings en de parketjuristen bij de rechtbanken van eerste aanleg, in voorkomend geval het gerechtspersoneel van niveau A van de steundiensten, zonder vergunning van de procureur des Konings, [
1 de substituten van de procureur des Konings bedoeld in artikel 43, § 5bis, eerste lid, van de wet van 15 juni 1935 op het gebruik der talen in gerechtszaken, zonder vergunning van de procureur des Konings van Halle-Vilvoorde]
1;
12° de federale magistraten [
3 en de parketjuristen]
3, zonder vergunning van de federale procureur;
13° de substituten-arbeidsauditeur [
3 en de parketjuristen]
3, zonder vergunning van de arbeidsauditeur;
14° de vrederechters en de rechters in de politierechtbank, zonder vergunning van de [
2 voorzitter van vrederechters en rechters in de politierechtbank]
2 [
1 de vrederechters en de rechters bij de politierechtbanken in het gerechtelijk arrondissement Brussel, zonder vergunning van de voorzitter van de Franstalige of Nederlandstalige rechtbank van eerste aanleg, naargelang de taal van het diploma van licentiaat, doctor of master in de rechten waarvan zij houders zijn]
1;
[
3 14°bis. de referendarissen bij de politierechtbanken, zonder vergunning van hetzij de voorzitter van de vrederechters en rechters in de politierechtbank, hetzij van de voorzitter van de rechtbank van eerste aanleg in de gerechtelijke arrondissementen Brussel en Eupen.]
3 15° de hoofdgriffiers, en in voorkomend geval het gerechtspersoneel van niveau A van de steundiensten, zonder vergunning van de eerste voorzitter van het hof, de voorzitter van de rechtbank, [
2 de voorzitter van de vrederechters en rechters in de politierechtbank]
2 van het gerecht waaraan zij verbonden zijn; [
2 ,de hoofdgriffiers, en in voorkomend geval het gerechtspersoneel van niveau A bij de vredegerechten en politierechtbanken van het gerechtelijk arrondissement Brussel, zonder vergunning van respectievelijk de vrederechter van het gerecht waaraan zij verbonden zijn of van de oudstbenoemde rechter in de politierechtbank;]
2 16° de griffiers-hoofden van dienst en griffiers, zonder vergunning van de hoofdgriffier van het gerecht waaraan zij verbonden zijn.
[
7 De rechter in ondernemingszaken stelt de voorzitter van de ondernemingsrechtbank onverwijld in kennis van zijn afwezigheden wanneer deze afwezigheden een invloed kunnen hebben op de goede werking van de rechtbank.]
7 ----------
(
1)<W
2012-07-19/36, art. 30, 175; Inwerkingtreding : 31-03-2014 (zie ook art. 61, L1 en L2)>
(
2)<W
2013-12-01/01, art. 91, 179; Inwerkingtreding : 01-04-2014>
(
3)<W
2014-04-10/73, art. 37, 187; Inwerkingtreding : 10-06-2014>
(
4)<W
2014-05-05/11, art. 113, 195; Inwerkingtreding : 01-10-2016 (zie ook art. 136). Overgangsbepalingen: art. 134 en 135>
(
5)<W
2016-05-04/03, art. 99, 203; Inwerkingtreding : 01-10-2016 (zie ook art. 261, zevende en achtste lid)>
(
6)<W
2018-04-15/14, art. 252, 216; Inwerkingtreding : 01-11-2018>
(
7)<W
2019-05-05/19, art. 98, 225; Inwerkingtreding : 29-06-2019>
Art. 331bis. <Ingevoegd bij W 1997-02-17/50, art. 83;
Inwerkingtreding : 01-07-1997> (De leden van het parketsecretariaat en in voorkomend geval het gerechtspersoneel van niveau A van de steundiensten, mogen niet afwezig zijn wanneer de dienst eronder lijdt.) <W
2007-04-25/64, art. 119, 154;
Inwerkingtreding : 01-12-2008>
De hoofdsecretarissen, (...) mogen niet langer dan drie dagen afwezig zijn zonder vergunning, naar gelang van het geval, van de procureur-generaal, (van de federale procureur,) van de procureur des Konings of van de arbeidsauditeur. <W 1999-04-12/38, art. 14, 075;
Inwerkingtreding : 01-07-1999> <W 2001-06-21/42, art. 42, 085;
Inwerkingtreding : 20-07-2001>
Art. 332. Voor afwezigheid van meer dan één maand is vergunning van de minister van Justitie vereist.
Art. 332bis.<Ingevoegd bij W 2003-05-03/45, art. 37;
Inwerkingtreding : 02-06-2003> Indien de afwezigheid van een magistraat te wijten is aan ziekte, kan het verlenen van de vergunning bedoeld in de artikelen 331 en 332 afhankelijk worden gesteld van een medische controle door [
1 ...]
1 het Bestuur van de Medische expertise zoals bepaald in het administratief reglement van die dienst.
----------
(
1)<W
2014-04-10/73, art. 38, 187; Inwerkingtreding : 10-06-2014>
Art. 333. De bepalingen van de artikelen 331 en 332 vinden tijdens de vakantie geen toepassing op hen die niet tot enige dienstverrichting zijn gehouden.
HOOFDSTUK V. - Vakantie en vakantiekamers.
Art. 334. Het gerechtelijk jaar begint op 1 september en eindigt op 30 juni. Van 1 juli tot 31 augustus houden de hoven en rechtbanken vakantiezittingen.
De zaken worden opgeroepen en de pleidooien gehoord, tot en met 30 juni, met dien verstande dat, zo nodig, de debatten kunnen voortgezet worden na de hervatting van de werkzaamheden van de hoven en rechtbanken.
De behandeling en berechting van criminele, correctionele en politiezaken wordt noch vertraagd noch onderbroken.
Art. 335.Er is in het Hof van Cassatie een vakantiekamer, die opdracht heeft de criminele, de correctionele en de politiezaken, alsook alle spoedeisende zaken af te doen.
(In de hoven van beroep, in de arbeidshoven, in de rechtbanken van eerste aanleg, in de arbeidsrechtbanken en in de [
1 ondernemingsrechtbanken]
1 zijn er één of meer vakantiekamers.
In het hof van beroep en in de rechtbank van eerste aanleg is er ten minste één kamer met drie magistraten en één kamer met één magistraat.) <W 1985-07-19/30, art. 8, 007>
Die vakantiekamers zijn belast met de behandeling van de spoedeisende zaken, en bij het hof van beroep en de rechtbank van eerste aanleg met de dienst van de correctionele kamers, de raadkamer en de kamer van inbeschuldigingstelling.
De vakantiekamers worden ieder jaar derwijze vernieuwd dat alle leden van het hof of de rechtbank er beurtelings dienst doen. Zij worden samengesteld met inachtneming van de bepalingen van de wet op het gebruik van de talen in gerechtszaken.
De kamervoorzitters, de voorzitters en de ondervoorzitters doen er beurtelings dienst, en in rechtbanken waar geen ondervoorzitter is, de voorzitter en de oudstbenoemde rechter.
----------
(
1)<W
2018-04-15/14, art. 252, 216; Inwerkingtreding : 01-11-2018>
Art. 335bis. [
1 De voorzitter van de vrederechters en rechters in de politierechtbank organiseert de vakantiezittingen in de vredegerechten en politierechtbanken.]
1 ----------
(
1)<Ingevoegd bij W
2016-05-04/03, art. 100, 203; Inwerkingtreding : 23-05-2016>
Art. 336. De vakantiekamers van de hoven en van de rechtbanken houden ten minste twee zittingen per week, buiten de zittingen van het hof van beroep en de rechtbank van eerste aanleg voor het berechten van de correctionele zaken en van de inbeschuldigingstellingen, waarmede zij mochten belast worden.
Art. 337. Bij gebreke van één of meer rechters wordt er een voldoend aantal opgeroepen uit degenen die geen vakantiedienst hebben.
Art. 338. Het ambt van het openbaar ministerie bij de vakantiekamers wordt waargenomen door de magistraten die de procureur-generaal, (de federale procureur,) de procureur des Konings of de arbeidsauditeur daartoe aanwijst. <W 2001-06-21/42, art. 43, 085;
Inwerkingtreding : 21-05-2002>
Art. 339. De hoven en rechtbanken komen zo nodig tijdens de vakantie in om het even welke zaak bijeen om hun beslissingen uit te spreken.
HOOFDSTUK VI. - Algemene vergaderingen.
Art. 340.<W 1998-12-22/47, art. 67, 067;
Inwerkingtreding : 02-08-2000> § 1. [
2 Bij elk hof, elke rechtbank en in elk arrondissement wat betreft de vrederechters, en de rechters in de politierechtbank, wordt een algemene vergadering opgericht.
De algemene vergadering van vrederechters en rechters in de politierechtbank heeft haar zetel op de politierechtbank.]
2 § 2. De algemene vergadering wordt bijeengeroepen :
1° (hetzij om te beraadslagen en te beslissen over onderwerpen die voor alle kamers of voor de vrederechters of de rechters in de politierechtbank van belang zijn, hetzij ter behandeling van zaken van openbare orde die tot de bevoegdheid van één van deze rechtscolleges of de algemene vergadering van vrederechters en rechters in de politierechtbank behoren;) <W 2001-03-13/36, art. 11, 083;
Inwerkingtreding : 30-03-2001>
2° (voor het opstellen van het werkingsverslag bedoeld in § 3;) <W 2003-05-03/45, art. 38, 111;
Inwerkingtreding : 01-01-2004>
3° voor de verkiezing van de magistraten belast met de evaluatie en hun plaatsvervangers;
4° voor de aanwijzing in de adjunct-mandaten;
5° voor de voordrachten bij de aanwijzing in de bijzondere mandaten, (met uitzondering van het mandaat van rechter in de strafuitvoeringsrechtbank); <W 2006-05-17/36, art. 32, 132;
Inwerkingtreding : 31-08-2006>
6° [
4 voor de aanwijzing of de selectie van de kandidaten voor een mandaat van rechter, van raadsheer en assessor in de in artikel 58 bedoelde tuchtrechtscolleges;]
4 (7° voor het opstellen van het advies bedoeld in artikel 259novies, § 10, vijfde lid;) <W
2006-12-18/37, art. 10, 145;
Inwerkingtreding : 01-01-2008>
[
7 8° voor de vaststelling van de lijst van curatoren bepaald in artikel XX.122 van het Wetboek van economisch recht;
9° voor het schrappen van de lijst van curatoren uitgesproken op grond van artikel XX.125 van het Wetboek van economisch recht.]
7 § 3. (De werkingsverslagen worden opgesteld [
3 per elektronische drager]
3 en overgezonden voor (1 april) van elk jaar door de rechtbanken en de algemene vergaderingen van de vrederechters en de rechters in de politierechtbanken, voor (31 mei) van elk jaar door de hoven. <W 2003-12-22/53, art. 15, 116; Inwerkingtreding : 10-01-2004>
[
1 ...].
<font color=red>1
De Minister van Justitie bepaalt, [3 na advies van de Hoge Raad voor de Justitie, het College van het openbaar ministerie en het College van de hoven en rechtbanken, elk voor wat hun organisatie betreft,]3, het standaardformulier volgens hetwelk de werkingsverslagen worden opgesteld.
[3 Ze behandelen met name de volgende punten met betrekking tot het afgelopen kalenderjaar :
a) de evolutie van de personeelsformaties en de personeelsbezetting;
b) de logistieke middelen;
c) de organisatie;
d) de overlegstructuren;
e) de statistieken;
f) de evolutie van de hangende zaken;
g) de evolutie van de werklast;
h) de evolutie van de gerechtelijke achterstand;
i) de achterstand in het beraad;
j) de evolutie van realisatie van het beheersplan en de doelstellingen;
k) de wijze waarop de middelen worden ingezet;
l) het kwaliteitsbeleid;
m) de werking van de afdelingen;]3
[8 n) in voorkomend geval, de maatregelen genomen met het oog op de handhaving van de tucht, met inbegrip van de tuchtstraffen, en de initiatieven genomen met het oog op de inachtneming van de algemene beginselen inzake de deontologie.]8
Desgevallend wijst het werkingsverslag de behoeften aan en bevat het voorstellen om de werking van het rechtscollege verbeteren (de gerechtelijke achterstand weg te werken en de naleving van de termijnen van het beraad te waarborgen). <W 2007-05-09/38, art. 2, 2°, 151; Inwerkingtreding : 22-06-2007>
De korpschef [2 ...]2 zendt het werkingsverslag en het tussentijds verslag samen met het betrokken proces-verbaal van de verrichtingen van de algemene vergadering over aan de korpschef van het onmiddellijk hogere rechtscollege, de Minister van Justitie, de Hoge Raad voor de Justitie en de voorzitters van de federale Wetgevende Kamers. [8 De Hoge Raad voor de Justitie stelt elk jaar een geconsolideerd verslag op over de maatregelen en initiatieven die werden genomen op grond van het derde lid, n), zulks met inachtneming van de anonimiteit. Dit verslag wordt openbaar gemaakt.]8 <W 2003-05-03/45, art. 38, 111; Inwerkingtreding : 01-01-2004>
§ 4. (De algemene vergadering van de hoven wordt eveneens bijeengeroepen voor de adviezen bedoeld in artikel 259ter, § 3, en 259quater, § 3.
De algemene vergadering van de hoven van beroep en de arbeidshoven wordt eveneens bijeengeroepen wanneer de eerste voorzitter na kennisgeving door een lid van het hof dat aangifte wenst te doen in enige tot de bevoegdheid van het hof behorende zaak van openbare orde, de bijeenroeping van het hof dienstig acht. Indien de eerste voorzitter het niet nodig heeft geacht het hof bijeen te roepen, kan diegene die een aangifte wenste te doen zijn kamer inlichten over de zaak welke hij voornemens was aan te geven; indien de kamer, na beraadslaging, om bijeenroeping van de algemene vergadering verzoekt, is de eerste voorzitter gehouden daarop in te gaan.
Bovendien wordt de algemene vergadering van het hof van beroep bijeengeroepen om een van zijn leden te horen in de aangifte van misdaden en wanbedrijven; het kan de procureur-generaal ontbieden om hem wegens die feiten bevel tot vervolging te geven of hem de reeds ingestelde vervolging te horen verantwoorden.) <W 2003-05-03/45, art. 38, 111; Inwerkingtreding : 01-01-2004>
§ 5. De algemene vergaderingen worden, al naar gelang, bijeengeroepen :
1° door de eerste voorzitter of de voorzitter;
2° wanneer een vierde van de leden er om verzoekt;
3° op de met redenen omklede vordering van de procureur-generaal, de procureur des Konings of de arbeidsauditeur. In dit geval geschiedt de bijeenroeping binnen drie dagen na de vordering.
(4° in het geval bedoeld in § 2, 7°, door de magistraat bedoeld in artikel [5 319, eerste lid, tweede zin, of 319, tweede lid, tweede zin]5.) <W 2006-12-18/37, art. 10, 2°, 145; Inwerkingtreding : 01-01-2008>
[6 ...]6.
Er wordt over geen andere zaak beraadslaagd dan die waarvoor de bijeenroeping is geschied.
De algemene vergadering mag de gang van de zittingen in geen geval verhinderen of onderbreken.
----------
(1)<W 2010-12-29/02, art. 24, 169; Inwerkingtreding : 01-07-2011>
(2)<W 2013-12-01/01, art. 92, 179; Inwerkingtreding : 01-04-2014>
(3)<W 2014-02-18/05, art. 39, 180; Inwerkingtreding : 01-04-2014>
(4)<W 2013-07-15/08, art. 6/1, 182; Inwerkingtreding : 01-09-2014, inséré par W 2014-05-08/02, art. 32, 003; Inwerkingtreding : 01-09-2014>
(5)<W 2014-05-08/02, art. 115, 185; Inwerkingtreding : 01-04-2014>
(6)<W 2016-05-04/03, art. 101, 203; Inwerkingtreding : 23-05-2016>
(7)<W 2017-08-11/14, art. 15, 215; Inwerkingtreding : 01-05-2018>
(8)<W 2019-03-23/03, art. 29, 223; Inwerkingtreding : 01-01-2020>
Art. 341.<W 1998-12-22/47, art. 68, 067; Inwerkingtreding : 02-08-2000> § 1. De algemene vergadering bestaat uit :
1° de leden bedoeld in artikel 129, eerste lid, voor het Hof van Cassatie;
2° de leden bedoeld in de artikelen 101, [3 § 2, tweede lid]3, en 102, § 1, voor de hoven van beroep; <W 2006-12-03/41, art. 12, 143; Inwerkingtreding : 28-12-2006>
3° de leden bedoeld in artikel 103, tweede en derde lid, voor de arbeidshoven;
4° de leden bedoeld in de artikelen 77, eerste lid, en [9 87, § 1, eerste lid]9, voor de rechtbanken van eerste aanleg;
5° de leden bedoeld in de artikelen 82 [5 en [9 87, § 1, eerste lid en § 3]9,]5 voor de arbeidsrechtbanken;
6° de leden bedoeld in de artikelen 85 [5 en [9 87, § 1, eerste lid]9,]5 voor de [8 ondernemingsrechtbanken]8;
7° de leden bedoeld in de artikelen 59 [1 en 60]1 voor de vredegerechten en de politierechtbanken gelegen binnen hetzelfde [4 arrondissement]4.) <W 2001-03-13/36, art. 12, 083; Inwerkingtreding : 30-03-2001>
([1 Rechters]1 benoemd bij toepassing van artikel 100 maken deel uit van de algemene vergadering van de rechtscolleges waar zij daadwerkelijk als rechter werkzaam zijn.
Magistraten die een opdracht vervullen nemen voor de duur van die opdracht, voor zover dit een voltijdse opdracht buiten een rechtscollege betreft, deel aan de algemene vergadering zonder stemrecht en zonder dat ze worden meegeteld voor het vaststellen van het quorum. Betreft het een opdracht bij een ander rechtscollege dan maken zij zowel deel uit van de algemene vergadering van het rechtscollege waar zij zijn benoemd als van de algemene vergadering van het rechtscollege waar zij een voltijdse opdracht vervullen.) <W 2003-05-03/45, art. 39, 110; Inwerkingtreding : 02-06-2003>
§ 2. In de gevallen bedoeld in artikel ([5 340, § 2, 2°, 3°, 4°, 5°, 6° [7 , 7°, 8° en 9°,]7, en § 4, eerste lid]5 maken de plaatsvervangende magistraten (, de assessoren [6 in de strafuitvoeringsrechtbank]6), de rechters in handelszaken en de raadsheren en rechters in sociale zaken geen deel uit van de algemene vergadering. <W 2006-05-17/36, art. 33, 132; Inwerkingtreding : 01-02-2007> <W 2006-12-18/37, art. 11, 145; Inwerkingtreding : 01-01-2008>
§ 3. In de gevallen bedoeld in artikel 340, § 2, 2° en [5 § 4, tweede lid,]5 woont de procureur-generaal of, naar gelang van het geval, de procureur des Konings of de arbeidsauditeur de algemene vergadering bij. Hij kan zijn vorderingen in de registers laten optekenen.
§ 4. [2 ...]2.
----------
(1)<W 2013-12-01/01, art. 93, 179; Inwerkingtreding : 01-04-2014>
(2)<W 2013-07-15/08, art. 7, 182; Inwerkingtreding : 01-09-2014, remplacé par W 2014-05-08/02, art. 33, 003; Inwerkingtreding : 09-04-2014>
(3)<W 2013-07-30/23, art. 122, 192; Inwerkingtreding : 01-09-2014>
(4)<W 2014-12-19/24, art. 31, 196; Inwerkingtreding : 08-01-2015>
(5)<W 2016-05-04/03, art. 102, 203; Inwerkingtreding : 23-05-2016>
(6)<W 2016-05-04/03, art. 102,d, 203; Inwerkingtreding : 01-10-2016 (zie ook art. 261, zevende en achtste lid)>
(7)<W 2017-08-11/14, art. 16, 215; Inwerkingtreding : 01-05-2018>
(8)<W 2018-04-15/14, art. 252, 216; Inwerkingtreding : 01-11-2018>
(9)<W 2019-03-23/03, art. 30, 223; Inwerkingtreding : 01-01-2020>
Art. 342. <W 1998-12-22/47, art. 69, 067; Inwerkingtreding : 02-08-2000> § 1. De algemene vergadering kan slechts geldig beraadslagen of stemmen als de meerderheid van de leden aanwezig is.
(Wanneer het quorum niet bereikt wordt, roept de korpschef op een latere datum een nieuwe algemene vergadering samen met dezelfde agenda, die dan geldig kan beraadslagen of stemmen zonder dat de meerderheid van de leden aanwezig is.) <W 2003-05-03/45, art. 40, 110; Inwerkingtreding : 02-06-2003>
§ 2. Iedere beslissing wordt genomen bij volstrekte meerderheid van stemmen van de aanwezige leden.
De verkiezingen, de voordrachten, de aanwijzingen en de adviezen geschieden afzonderlijk en bij geheime stemming; verkrijgt geen kandidaat de volstrekte meerderheid van de stemmen, dan wordt herstemd over de twee kandidaten die de meeste stemmen hebben behaald.
§ 3. Bij staking van stemmen beslist al naar gelang, de eerste voorzitter, de voorzitter, de magistraat die hen vervangt of de door de algemene vergadering aangewezen voorzitter (behoudens indien het verkiezingen, voordrachten of aanwijzingen betreft; in dat geval krijgt de persoon met de grootste dienstanciënniteit in het betrokken rechtscollege de voorkeur). <W 2003-05-03/45, art. 40, 110; Inwerkingtreding : 02-06-2003>
§ 4. Het is de magistraten verboden aan de beraadslaging en de stemming deel te nemen in geval van een persoonlijk of strijdig belang.
Art. 342bis. (opgeheven) <W 1998-12-22/47, art. 70, 067; Inwerkingtreding : 02-08-2000>
Art. 343. <W 1998-12-22/47, art. 71, 067; Inwerkingtreding : 02-08-2000> In afwijking van artikel 60, § 3, eerste lid, van de wet van 15 juni 1935 op het gebruik der talen in gerechtszaken, worden niet geacht te zijn verhinderd, de raadsheren in het Hof van Cassatie die onbekend zijn met de taal welke op de algemene vergaderingen, de zittingen van de verenigde kamers of op de voltallige zittingen van iedere kamer dient te worden gebruikt.
Nemen zulke raadsheren zitting, dan wordt simultaanvertaling ingericht opdat zij alle debatten op de openbare zitting kunnen volgen, en voor de raadkamerdebatten of voor het beraad treedt als tolk een magistraat op die van de kennis van beide landstalen heeft doen blijken.
Art. 344. <W 1998-12-22/47, art. 72, 067; Inwerkingtreding : 02-08-2000> Op de algemene vergadering van de hoven en rechtbanken wordt dienst gedaan door de hoofdgriffier (en, voor de algemene vergadering van vrederechters en rechters in de politierechtbank, door de hoofdgriffier aangewezen door de voorzitter van deze vergadering.). (De hoofdgriffier) maakt proces-verbaal van de verrichtingen op. Dat proces-verbaal vermeldt de naam van de leden die van de algemene vergadering deel uitmaakten en eventueel van de magistraat van het openbaar ministerie die erop aanwezig was. Het wordt door de voorzitter en (de hoofdgriffier) ondertekend. <W 2001-03-13/36, art. 13, 083; Inwerkingtreding : 30-03-2001> <W 2001-06-21/42, art. 44, 085; Inwerkingtreding : 20-07-2001>
Art. 345. <W 1998-12-22/47, art. 73, 067; Inwerkingtreding : 02-08-2000> Het Hof van Cassatie en de hoven van beroep komen ieder jaar na de vakantie in algemene en openbare vergadering bijeen.
De procureur-generaal bij het Hof van Cassatie of een van de advocaten-generaal die hij daarmee belast heeft, houdt een rede over een bij die gelegenheid passend onderwerp.
De procureur-generaal bij het hof van beroep geeft aan hoe binnen het rechtsgebied recht is gesproken en wijst op de misbruiken die hij heeft vastgesteld. Bovendien kan hij, indien hij zulks nuttig acht, een rede houden over een bij die gelegenheid passend onderwerp. Hij kan een van de advocaten-generaal opdragen deze rede te houden.
De procureurs-generaal doen aan de Minister van Justitie een afschrift van hun rede toekomen.
HOOFDSTUK VIbis. - <Ingevoegd bij W 1998-12-22/47, art. 74, Inwerkingtreding : 02-08-2000> De korpsvergadering.
Art. 346.<W 1998-12-22/47, art. 75, 067; Inwerkingtreding : 02-08-2000> § 1. (Voor elk parket wordt een korpsvergadering ingesteld.) <W 2001-06-21/42, art. 45, 085; Inwerkingtreding : 21-05-2002>
§ 2. De korpsvergadering wordt bijeengeroepen :
1° hetzij om te beraadslagen en te beslissen over onderwerpen die van algemeen belang zijn, hetzij ter behandeling van zaken van openbare orde die tot de bevoegdheid van het hof of de rechtbank behoren.
2° (voor het opstellen van het werkingsverslag bedoeld in artikel 340, § 3. De werkingsverslagen worden opgesteld en overgezonden voor (1 april) van elk jaar door de parketten en auditoraten en voor (31 mei) van elk jaar door de parketten-generaal en de auditoraten-generaal; de korpschef zendt het werkingsverslag samen met het betrokken proces-verbaal van de verrichtingen van de korpsvergadering over aan de korpschef van het onmiddellijk hogere parket, de Minister van Justitie, het college van procureurs-generaal, de Hoge Raad voor de Justitie en de voorzitters van de federale Wetgevende Kamers.) <W 2003-05-03/45, art. 41, 111; Inwerkingtreding : 01-01-2004, uiterlijk op 02-06-2004> <W 2003-12-22/53, art. 16, 116; Inwerkingtreding : 10-01-2004>
3° voor de verkiezing van de magistraten belast met de evaluatie en hun plaatsvervangers.
(4° voor het opstellen van het advies bedoeld in artikel 259novies, § 10, vijfde lid.) <W 2006-12-18/37, art. 12, 1°, 145; Inwerkingtreding : onbepaald en uiterlijk op : 01-01-2008>
§ 3. De korpsvergaderingen worden, al naar gelang, bijeengeroepen :
1° door de procureur-generaal, (de federale procureur,) de procureur des Konings of de arbeidsauditeur;
2° wanneer één vierde van de leden erom verzoekt. <W 2001-06-21/42, art. 45, 085; Inwerkingtreding : 21-05-2002>
(3° in het geval bedoeld in § 2, 4°, door de magistraat bedoeld in [1 artikel 319, eerste lid, tweede zin, of 319, tweede lid, tweede zin]1.) <W 2006-12-18/37, art. 12, 2°, 145; Inwerkingtreding : 01-01-2008>
Telkens wanneer de korpsvergadering wordt bijeengeroepen, geeft de procureur-generaal, (de federale procureur,) de procureur des Konings of de arbeidsauditeur daarvan kennis aan de Minister van Justitie onder opgave van de zaak waarover de vergadering zal beraadslagen en beslissen. <W 2001-06-21/42, art. 45, 085; Inwerkingtreding : 21-05-2002>
§ 4. Er wordt over geen andere zaak beraadslaagd dan die waarvoor de bijeenroeping is geschied. De korpsvergadering mag de gang van de zittingen in geen geval verhinderen of onderbreken.
----------
(1)<W 2014-05-08/02, art. 15, 185; Inwerkingtreding : 01-04-2014>
Art. 347.<W 1998-12-22/47, art. 76, 067; Inwerkingtreding : 02-08-2000> De korpsvergadering bestaat uit :
1° de leden bedoeld in artikel 142 voor het Hof van Cassatie;
2° de leden bedoeld in artikel 144 voor het hof van beroep;
3° de leden bedoeld in artikel 145 voor het arbeidshof;
4° de leden bedoeld in artikel 151 voor de rechtbank van eerste aanleg;
5° de leden bedoeld in artikel 153 voor de arbeidsrechtbank.
(6° de leden bedoeld in artikel 144bis, § 1, eerste lid, voor het federaal parket.) <W 2001-06-21/42, art. 46 085; Inwerkingtreding : 21-05-2002>
(De [1 ...]1 substituut-procureurs des Konings en de substituut-arbeidsauditeurs, benoemd bij toepassing van artikel 100, maken deel uit van de korpsvergadering van het parket bij de rechtscolleges waar zij daadwerkelijk werkzaam zijn.
Magistraten die een opdracht vervullen nemen voor de duur die opdracht, voor zover dit een voltijdse opdracht buiten een parket bij een rechtscollege betreft, deel aan de korpsvergadering zonder stemrecht en zonder dat ze worden meegeteld voor het vaststellen van het quorum. Betreft het een opdracht bij een ander parket dan maken zij deel uit én van de korpsvergadering van het parket bij het rechtscollege waar zij zijn benoemd en van de korpsvergadering van het parket bij het rechtscollege waar zij een voltijdse opdracht vervullen.) <W 2003-05-03/45, art. 42, 110; Inwerkingtreding : 02-06-2003>
----------
(1)<W 2013-12-01/01, art. 94, 179; Inwerkingtreding : 01-04-2014>
Art. 348. <W 1998-12-22/47, art. 77, 067; Inwerkingtreding : 02-08-2000> § 1. De korpsvergadering kan slechts geldig beraadslagen of stemmen als de meerderheid van de leden aanwezig is.
(Wanneer het quorum niet bereikt wordt, roept de korpschef op een latere datum een nieuwe korpsvergadering samen met dezelfde agenda, die dan geldig kan beraadslagen of stemmen zonder dat de meerderheid van de leden aanwezig is.) <W 2003-05-03/45, art. 43, 110; Inwerkingtreding : 02-06-2003>
§ 2. Iedere beslissing wordt genomen bij volstrekte meerderheid van stemmen van de aanwezige leden. De verkiezingen geschieden afzonderlijk en bij geheime stemming; verkrijgt geen kandidaat de volstrekte meerderheid van de stemmen, dan wordt herstemd over de twee kandidaten die de meeste stemmen hebben behaald.
§ 3. Bij staking van stemmen beslist al naar gelang, de procureur-generaal, (de federale procureur,) de procureur des Konings, de arbeidsauditeur, de magistraat die hen vervangt of de door de korpsvergadering aangewezen voorzitter (behoudens indien het verkiezingen, voordrachten of aanwijzingen betreft; in dat geval krijgt de persoon met de grootste dienstanciënniteit in het betrokken parket de voorkeur). <W 2001-06-21/42, art. 47, 085; Inwerkingtreding : 21-05-2002> <W 2003-05-03/45, art. 43, 110; Inwerkingtreding : 02-06-2003>
§ 4 Het is de magistraten verboden aan de beraadslaging en de stemming deel te nemen in geval van een persoonlijk of strijdig belang.
Art. 349. <W 1998-12-22/47, art. 78, 067; Inwerkingtreding : 02-08-2000> Op de korpsvergadering (...) wordt dienst gedaan door de hoofdsecretaris.
De hoofdsecretaris maakt proces-verbaal van de verrichtingen op. Dat proces-verbaal vermeldt de naam van de leden die van de korpsvergadering deel uitmaakten. Het wordt door de voorzitter en de hoofdsecretaris ondertekend. <W 2001-06-21/42, art. 48, 085; Inwerkingtreding : 21-05-2002>
Art. 350. (opgeheven) <W 1998-12-22/47, art. 79, 067; Inwerkingtreding : 02-08-2000>
Art. 351. (opgeheven) <W 1998-12-22/47, art. 79, 067; Inwerkingtreding : 02-08-2000>
Art. 352. (opgeheven) <W 1998-12-22/47, art. 79, 067; Inwerkingtreding : 02-08-2000>
HOOFDSTUK VIter. <Ingevoegd bij W 2001-11-29/33, art. 7; Inwerkingtreding : 18-12-2001> - Registratie van de werklast
Art. 352bis.<Ingevoegd bij W 2001-11-29/33, art. 7; Inwerkingtreding : 18-12-2001> De Koning stelt, na advies van [1 het College van de hoven en rechtbanken of het College van het openbaar ministerie]1, de wijze vast waarop de werklast van de rechter en van het openbaar ministerie wordt geregistreerd, alsook de wijze waarop deze geregistreerde gegevens worden geëvalueerd. [1 De werklastmeting gebeurt op basis van nationale normtijden voor elke categorie van rechtscollege en parket.]1
[1 De werklastmeting wordt om de vijf jaar gehouden voor elk type rechtscollege of parket.]1
----------
(3)<W 2014-02-18/05, art. 40, 180; Inwerkingtreding : 01-04-2014>
HOOFDSTUK VIquater. [1 Middelen van identificatie]1
----------
(1)<Ingevoegd bij W 2016-05-04/03, art. 103, 203; Inwerkingtreding : 23-05-2016>
Art. 352ter. [1 De Koning bepaalt de legitimatiekaarten en andere middelen van identificatie van de magistraten, van de gerechtelijke stagiairs en van het gerechtspersoneel.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij W 2016-05-04/03, art. 104, 203; Inwerkingtreding : 23-05-2016>
HOOFDSTUK VII. - Ambtskledij.
Art. 353. De kledij die de magistraten en de griffiers van de rechterlijke orde bij het uitoefenen van hun ambt en op openbare plechtigheden dragen, wordt bepaald door de Koning.
HOOFDSTUK VIIbis. - (Bepalingen betreffende de referendarissen bij het Hof van Cassatie en de referendarissen en de parketjuristen.) <W 2007-04-25/64, art. 120, 154; Inwerkingtreding : 01-12-2008>
Art. 353bis.(oud artikel 353ter.) <W 1999-04-12/38, art. 15, 075; Inwerkingtreding : 01-07-1999> <Ingevoegd bij W 1997-05-06/38, art. 17; Inwerkingtreding : 05-07-1997> De Koning bepaalt de verloven, de vakanties en de afwezigheden wegens arbeidsondergeschiktheid van de referendarissen bij het Hof van Cassatie (en van de referendarissen en de (parketjuristen bij de hoven van beroep, de arbeidshoven en de rechtbanken). Hij kan een regeling voor non-activiteit treffen en het daarbij uitgekeerde wachtgeld bepalen. <W 1999-03-24/31, art. 18, 070; Inwerkingtreding : 17-04-1999> <W 2007-04-25/64, art. 121, 154; Inwerkingtreding : 01-12-2008>
[1 De Koning regelt de rechtshulp aan de referendarissen [2 bij het Hof van Cassatie en aan de referendarissen]2 en de parketjuristen bij de hoven en rechtbanken en de schadeloosstelling van de door hen opgelopen zaakschade, overeenkomstig de bepalingen die op het rijkspersoneel van toepassing zijn.]1
----------
(1)<W 2014-04-10/73, art. 39, 187; Inwerkingtreding : 10-06-2014>
(2)<W 2016-05-04/03, art. 105, 203; Inwerkingtreding : 23-05-2016>
HOOFDSTUK VIII. - (Gemeenschappelijke bepalingen geldend voor de leden van de griffies, het personeel van de griffies, de parketten en steundiensten en voor de attaché's in de dienst voor documentatie en overeenstemming der teksten bij het Hof van Cassatie.) <W 2007-04-25/64, art. 122, 154; Inwerkingtreding : 01-12-2008>
Art. 353ter.[1 De regels inzake onverenigbaarheid bepaald in de artikelen 293 tot 299 zijn van toepassing op de leden van het parketsecretariaat en op de attachés in de dienst voor documentatie en overeenstemming der teksten bij het Hof van Cassatie.
Op het personeel van de griffies, de parketsecretariaten, en de steundiensten zoals omschreven in artikel 177, § 2, zijn de artikelen 293 tot 299 van toepassing, met uitzondering van de uitoefening van een bij verkiezing verleend openbaar mandaat. De personeelsleden die dergelijk mandaat effectief wensen op te nemen, kunnen voor de duur van dat mandaat, hun ambt op de griffie, parketsecretariaat of steundienst niet uitoefenen.]1
----------
(1)<W 2010-03-01/04, art. 2, 164; Inwerkingtreding : 26-03-2010>
Art. 354.<W 2007-04-25/64, art. 124, 154; Inwerkingtreding : 01-12-2008> De Koning regelt de eedaflegging van het personeel van de griffies, de parketsecretariaten en van de steundiensten, alsmede van de attachés in de dienst voor documentatie en overeenstemming der teksten bij het Hof van Cassatie. Hij regelt eveneens de afwezigheid, het verlof en de vakantie van voornoemd personeel,[1 alsmede van de hoofdgriffiers, de griffiers-hoofden van dienst, de griffiers, de hoofdsecretarissen, de secretarissen-hoofden van dienst en de secretarissen]1.
De Koning organiseert de beroepsopleiding van het gerechtspersoneel.
De Koning kan voor de afwezigheden wegens ziekte of gebrekkigheid voor de leden van de griffie en de personeelsleden bedoeld in het eerste lid, de regelingen toepassen die gelden voor het Rijkspersoneel.
De Koning kan eveneens de stand disponibiliteit en het daaraan verbonden wachtgeld bepalen, overeenkomstig de bepalingen die op het Rijkspersoneel van toepassing zijn
[1 De Koning regelt de rechtshulp aan de griffiers, de secretarissen, het personeel van de griffies, van de parketsecretariaten en van de steundiensten, alsmede aan de attachés in de dienst voor documentatie en overeenstemming der teksten bij het Hof van Cassatie en de schadeloosstelling van de door hen opgelopen zaakschade, overeenkomstig de bepalingen die op het rijkspersoneel van toepassing zijn.]1
----------
(1)<W 2014-04-10/73, art. 40, 187; Inwerkingtreding : 10-06-2014>
TITEL III. - Wedden, lonen en werkingskosten.
EERSTE HOOFDSTUK. - Wedden van de magistraten der rechterlijke orde.
Art. 355.<W 2002-12-27/30, art. 3, 099; Inwerkingtreding : 01-10-2002> De wedden van de magistraten van de Rechterlijke Orde worden bepaald als volgt :
Hof van Cassatie |
|
Eerste voorzitter en procureur generaal |
69.696,16 EUR |
Voorzitter en eerste advocaat-generaal |
65.281,40 EUR |
[1 Sectievoorzitter en advocaat-generaal]1 |
57.776,40 EUR |
|
|
Raadsheer |
56.451,95 EUR |
Hoven van beroep en arbeidshoven : |
|
Eerste voorzitter en procureur-generaal |
56.451,95 EUR |
Kamervoorzitter en eerste advocaat-generaal |
50.565,67 EUR |
Advocaat-generaal |
46.960,31 EUR |
Raadsheer, substituut-procureur-generaal en |
45.047,24 EUR |
substituut-generaal |
|
(1)<W 2016-05-04/03, art. 106, 203; Inwerkingtreding : 23-05-2016> |
Rechtbanken van eerste aanleg, arbeidsrechtbanken en [2 ondernemingsrechtbanken]2 waarvan het rechtsgebied ten minste 250 000 inwoners telt :
Voorzitter van de rechtbank, procureur des Konings en arbeidsauditeur |
50.565,67 EUR |
[1 Afdelingsvoorzitter, afdelingsprocureur, en afdelingsauditeur |
46 .960,31 EUR]1 |
Ondervoorzitter en eerste substituut |
44.620,84 EUR |
[1 Rechter en substituut]1 |
38.793,06 EUR |
|
|
(1)<W 2013-12-01/01, art. 95, 179; Inwerkingtreding : 01-04-2014> |
Rechtbanken van eerste aanleg, arbeidsrechtbanken en [2 ondernemingsrechtbanken]2 waarvan het rechtsgebied minder dan 250 000 inwoners telt :
Voorzitter van de rechtbank, procureur des Konings en arbeidsauditeur |
46.960,31 EUR |
Ondervoorzitter en eerste substituut |
44.620,84 EUR |
Rechter, toegevoegd rechter, substituut en toegevoegd substituut |
38.793,06 EUR |
[1 Voorzitter van de vrederechters en rechters in de politierechtbank waarvan het rechtsgebied ten minste 250 000 inwoners telt |
50 .565,67 EUR]1 |
[1 Voorzitter van de vrederechters en rechters in de politierechtbank waarvan het rechtsgebied minder dan 250 000 inwoners telt |
46 .960,31 EUR]1 |
(1)<W 2013-12-01/01, art. 95, 179; Inwerkingtreding : 01-04-2014> |
Vredegerechten en politierechtbanken bedoeld in artikel 3 van het bijvoegsel bij dit Wetboek :
[1 Ondervoorzitter van de vrederechters en rechters in de politierechtbank, vrederechter en rechter in de politierechtbank]1 |
45.047,24 EUR ' |
|
|
(1)<W 2013-12-01/01, art. 95, 179; Inwerkingtreding : 01-04-2014, modifié par W 2014-05-08/02, art. 95, 185; Inwerkingtreding : 01-04-2014> |
(2)<W 2018-04-15/14, art. 252, 216; Inwerkingtreding : 01-11-2018>
Art. 355bis. <NOTA : Art. 355bis werd gewijzigd bij W 1998-12-22/48, art. 21, 069 en teruggebracht bij art. 67 van de wet van 2001-06-21/42>
(§ 1. De federale procureur geniet dezelfde wedde als die bepaald voor de procureurs-generaal bij de hoven van beroep.
De federale magistraten (, de bijstandsmagistraten en de verbindingsmagistraten in jeugdzaken) genieten dezelfde wedde als die bepaald voor de advocaten-generaal bij de hoven van beroep en de arbeidshoven. <W 2006-06-13/40, art. 48, 1°, 134; Inwerkingtreding : 16-08-2006>
§ 2. (Artikel 357, § 2, is van toepassing op de federale magistraten en op de verbindingsmagistraten in jeugdzaken.) <W 2006-06-13/40, art. 48, 2°, 134; Inwerkingtreding : 16-08-2006>
De magistraat die met toepassing van artikel 144bis, § 3, tweede lid, belast wordt met een opdracht die ten minste drie opeenvolgende maanden in beslag neemt, ontvangt een derde van het verschil tussen zijn wedde en die welke aan de functie van federale magistraat is verbonden.
De magistraat die met toepassing van artikel 144bis, § 3, eerste lid, belast wordt met een opdracht die ten minste drie opeenvolgende maanden in beslag neemt, ontvangt een vierde van het verschil tussen zijn wedde en die welke aan de functie van federale magistraat is verbonden.) <W 2001-06-21/42, art. 49, 085; Inwerkingtreding : 21-05-2002>
Art. 355ter.<ingevoegd bij W 2006-05-17/36, art. 34, 132; Inwerkingtreding : 31-08-2006> De wedde van de [2 werkende assessoren in de strafuitvoeringsrechtbank]2 stemt overeen met de in artikel 355 bepaalde wedde voor de rechters in de rechtbank van eerste aanleg. De artikelen 360, eerste lid, 360ter, derde en vierde lid, 362, 363 en 377 zijn op hen van toepassing.
De vereiste ervaring als benoemingsvoorwaarde wordt meegerekend voor de berekening van de anciënniteit tot ten hoogste zes jaar. [3 Alle periodes gedurende dewelke het ambt van assessor in de strafuitvoeringsrechtbank werd uitgeoefend worden in aanmerking genomen voor de berekening van de geldelijke anciënniteit.]3
De minister van Justitie bepaalt het bedrag van de vergoeding die toegekend wordt aan de [2 plaatsvervangende assessoren in de strafuitvoeringsrechtbank]2.
----------
(1)<W 2014-05-05/11, art. 114, 195; Inwerkingtreding : 01-10-2016(zie ook art. 136). Overgangsbepalingen: art. 134 en 135>
(2)<W 2016-05-04/03, art. 107, 203; Inwerkingtreding : 01-10-2016 (zie ook art. 261, zevende en achtste lid)>
(3)<W 2016-12-25/14, art. 66, 208; Inwerkingtreding : 13-05-2016>
Art. 356. De Koning bepaalt welke presentiegelden aan de raadsheren in sociale zaken, de rechters in sociale zaken en de rechters in handelszaken kunnen worden toegekend.
Art. 357.<W 1999-04-29/73, art. 3, 072; Inwerkingtreding : 01-01-2000> § 1. Toegekend worden :
1° (...) <W 2004-12-27/31, art. 8, 121; Inwerkingtreding : 10-01-2005>
2° een weddebijslag van (2 602,89 EUR) aan de [6 rechters van de familie- en jeugdrechtbank tijdens de duur van hun ambtsuitoefening in de jeugdkamers]6; deze weddebijslag wordt gehalveerd wanneer de laatste weddebijslag bedoeld in artikel 360bis wordt toegekend; <KB 2001-07-13/45, art. 1, 088; Inwerkingtreding : 01-01-2002>
3° een weddebijslag van (4 214,19 EUR) aan de onderzoeksrechters tijdens de duur van hun ambtsuitoefening; deze weddebijslag wordt gehalveerd wanneer de laatste weddebijslag bedoeld in artikel 360bis wordt toegekend [5 zonder dat het totale loon lager mag zijn dan datgene dat de titularis van het ambt genoot in zijn vorige anciënniteitstrap]5; <KB 2001-07-13/45, art. 1, 088; Inwerkingtreding : 01-01-2002>
4° (een weddenbijslag van (2 602,89 EUR) (NOTA : 105 000 BEF tot 31 december 2001) aan de substituut-procureurs des Konings gespecialiseerd in fiscale aangelegenheden die effectief het ambt uitoefenen. Na twee jaar ambtsuitoefening bedraagt deze weddenbijslag 6 544,39 EUR (NOTA : 264 000 BEF tot 31 december 2001). De cumulatie van deze weddenbijslag met de wedde en de weddenbijslagen bedoeld in artikel 360bis mag (62.905,54) EUR (NOTA : 2 440 000 BEF tot 31 december 2001) niet overschrijden.) <W 2001-06-15/40, art. 2 en 3, 087; Inwerkingtreding : 01-09-2001><W 2002-12-27/30, art. 4, 099; Inwerkingtreding : 01-10-2002>
5° een weddebijslag van (2 602,89 EUR) aan de eerste substituten-procureurs des Konings die de titel van auditeur voeren; deze weddebijslag wordt gehalveerd wanneer de laatste weddebijslag bedoeld in artikel 360bis wordt toegekend. <KB 2001-07-13/45, art. 1, 088; Inwerkingtreding : 01-01-2002>
6° [2 ...]2.
(7° een weddebijslag van 4.214,19 euro aan de rechters in de strafuitvoeringsrechtbank en aan de substituten-procureur des Konings gespecialiseerd in strafuitvoeringszaken die het ambt daadwerkelijk uitoefenen. Deze weddebijslag wordt gehalveerd wanneer de laatste in artikel 360bis bedoelde weddebijslag wordt toegekend [5 zonder dat het totale loon lager mag zijn dan datgene dat de titularis van het ambt genoot in zijn vorige anciënniteitstrap]5.) <W 2006-05-17/36, art. 35, 132; Inwerkingtreding : 01-02-2007>
[3 8° een weddebijslag van 2.602,89 EUR aan de rechters bedoeld in de tabel "Aantal rechters gespecialiseerd in strafzaken in fiscale aangelegenheden in de rechtbank van eerste aanleg", gevoegd bij de wet van 3 april 1953 betreffende de rechterlijke inrichting, die effectief het ambt uitoefenen. De cumulatie van deze weddenbijslag met de wedde en de weddenbijslagen bedoeld in artikel 360bis mag 62.905,54 EUR niet overschrijden.]3
(De weddenbijslag van 2 602,89 EUR bedoeld in het [3 eerste lid, 4° en 8°]3 wordt opgetrokken tot 6 544,39 EUR indien de aldaar bedoelde substituten [3 en rechters]3 houder zijn van een diploma waaruit een gespecialiseerde opleiding in het fiscaal recht blijkt, afgegeven door een Belgische universiteit of door een niet-universitaire instelling voor hoger onderwijs die is opgenomen in een door de Koning opgestelde lijst. De cumulatie van deze weddenbijslag met de wedde en de weddenbijslagen bedoeld in artikel 360bis mag (62.905,54 EUR) niet overschrijden.) <W 2001-06-15/40, art. 2 en 3, 087; Inwerkingtreding : 01-09-2001> <W 2002-12-27/30, art. 4, 099; Inwerkingtreding : 01-10-2002>
(De substituut-procureur des Konings, gespecialiseerd in fiscale aangelegenheden, die aangewezen wordt tot eerste substituut, behoudt onder dezelfde voorwaarden als bepaald in het eerste lid, 4° en het tweede lid, de aldaar bedoelde weddebijslag.) <W 2003-05-03/45, art. 45, 110; Inwerkingtreding : 02-06-2003>
§ 2. ([1 Aan de substituut-procureurs des Konings [2 ...]2 wordt per daadwerkelijk geleverde wachtdienst tijdens de nacht of tijdens de weekends of de feestdagen, voor zover hij op de rol van de wachtprestaties ingeschreven staat, een forfaitaire premie toegekend van 235,50 euro.]1 De eerste substituut-procureurs des Konings verkrijgen onder dezelfde voorwaarden een premie van 117,75 EUR (NOTA : 4 750 BEF tot 31 december 2001). Deze premie is betaalbaar twee maal per jaar, op het einde van het eerste en van het derde trimester van het kalenderjaar.
[1 Onder wachtdienst wordt een doorlopende dienst van twaalf uur verstaan tijdens dewelke betrokkenen bereikbaar en beschikbaar zijn, maar zich ook kunnen verplaatsen om prestaties te verrichten op een werkplaats.]1
Het maximumbedrag van de premies op jaarbasis mag niet hoger zijn dan :
1° (4 239,00 EUR) (NOTA : 171 000 BEF tot 31 december 2001) tot vierentwintig jaar nuttige anciënniteit;<W 2002-12-27/30, art. 4, 099; Inwerkingtreding : 01-10-2002>
2° 2 119,50 EUR (NOTA : 85 500 BEF tot 31 december 2001) vanaf vierentwintig jaar nuttige anciënniteit. <W 2002-12-27/30, art. 4, 099; Inwerkingtreding : 01-10-2002>
Het maximumbedrag bedoeld in het derde lid, 1°, wordt gehalveerd voor de eerste substituut-procureurs des Konings.
De maximumbedragen bedoeld in het derde en het vierde lid worden bovendien verminderd in evenredigheid met het deel van het jaar waarop ze betrekking hebben in functie van de nuttige anciënniteit verworven tijdens die periode.) <W 2001-06-15/40, art. 2 en 3, 087; Inwerkingtreding : 01-09-2001>
§ 3. Aan de magistraten die worden aangewezen als stagemeester, wordt een premie toegekend van (74,37 EUR) per maand betaalbaar op het einde van het gerechtelijk jaar mits deze functie minimum drie maanden werd uitgeoefend. <KB 2001-07-13/45, art. 1, 088; Inwerkingtreding : 01-01-2002>
(§ 4. Een premie wordt toegekend aan de magistraten die de kennis hebben bewezen van een andere taal dan die waarin zij de examens van het doctoraat of van de licentie in de rechten hebben afgelegd, overeenkomstig artikel 43quinquies van de wet van 15 juni 1935 op het gebruik der talen in gerechtszaken, voorzover zij benoemd zijn in een rechtscollege waar (ten minste) een gedeelte van de magistraten krachtens de wetgeving op het gebruik der talen in gerechtszaken het bewijs moet leveren van de kennis van meer dan één landstaal. <Erratum, zie B.St. 14.05.2003, p. 26062>
Per rechtscollege is het aantal magistraten aan wie een premie wordt toegekend beperkt, al naargelang van het geval, tot het minimumaantal of het aantal zoals voorgeschreven door de wet van 15 juni 1935 op het gebruik der talen in gerechtszaken. De toekenning van de premie gebeurt op basis van de dienstanciënniteit van de magistraat binnen het betrokken rechtscollege.
[4 In afwijking van het tweede lid ontvangen de korpschefs die overeenkomstig de wet van 15 juni 1935 op het gebruik der talen in gerechtszaken de grondige kennis moeten bewijzen van een andere landstaal de premie ambtshalve tijdens hun mandaat.]4
De premie is uitsluitend verschuldigd wanneer de in het eerste lid bedoelde magistraat zijn ambt daadwerkelijk uitoefent in het rechtscollege waar hij benoemd is of hij een opdracht vervult in een rechtscollege waar (ten minste) een gedeelte van de magistraten krachtens de wetgeving op het gebruik der talen in gerechtszaken het bewijs moet leveren van de kennis van meer dan één landstaal. <Erratum, zie B.St. 14.05.2003, p. 26062>
Deze premie wordt eveneens toegekend aan de federale procureur en de federale magistraten die de kennis hebben bewezen van een andere taal dan die waarin zij de examens van het doctoraat of van de licentie in de rechten hebben afgelegd, overeenkomstig artikel 43quinquies van de wet van 15 juni 1935 op het gebruik der talen in gerechtszaken. [7 Deze premie wordt eveneens toegekend aan de directeur, aan de adjunct-directeur en aan de verbindingsmagistraten bij het Central Orgaan voor de Inbeslagneming en de Verbeurdverklaring die de kennis hebben bewezen van een andere taal dan die waarin zij de examens van het doctoraat of van de licentie in de rechten hebben afgelegd, overeenkomstig artikel 43quinquies van de wet van 15 juni 1935 op het gebruik der talen in gerechtszaken.]7
Het maandbedrag van de premie wordt vastgesteld op :
- 281,98 EUR voor de magistraten die het bewijs geleverd hebben van de actieve en passieve mondelinge en van de actieve en passieve schriftelijke kennis van de andere taal;
- 216,91 EUR voor de magistraten die het bewijs geleverd hebben van de actieve en passieve mondelinge kennis en van de passieve schriftelijke kennis van de andere taal.
De premie wordt tegelijk met de wedde vereffend.) <W 2003-04-22/35, art. 2, 109; Inwerkingtreding : 01-12-2003>
----------
(1)<W 2010-12-29/02, art. 18, 169; Inwerkingtreding : 10-01-2011>
(2)<W 2013-12-01/01, art. 96, 179; Inwerkingtreding : 01-04-2014>
(3)<W 2014-04-25/23, art. 18, 184; Inwerkingtreding : 24-05-2014>
(4)<W 2014-05-08/02, art. 16, 185; Inwerkingtreding : 01-04-2014>
(5)<W 2014-04-10/73, art. 43, 187; Inwerkingtreding : 10-06-2014>
(6)<W 2013-07-30/23, art. 123, 192; Inwerkingtreding : 01-09-2014>
(7)<W 2018-02-04/04, art. 51, 218; Inwerkingtreding : 01-07-2018>
Art. 358.Wanneer de weddebijslag, aan magistraten verleend wegens hun hoedanigheid van (onderzoeksrechter (, [1 rechter in de familie- en jeugdrechtbank tijdens de duur van zijn ambtsuitoefening in de jeugdkamers, rechter in de strafuitvoeringsrechtbank, rechter gespecialiseerd in strafzaken in fiscale aangelegenheden in de rechtbank van eerste aanleg, eerste substituut-procureur des Konings die de titel van auditeur voert, substituut-procureurs des Konings gespecialiseerd in fiscale aangelegenheden en substituut-procureur des Konings gespecialiseerd in strafuitvoeringszaken]1, niet wordt genoten door de titularis, is die bijslag voor de helft verschuldigd aan hem die uit hoofde van zijn ambt de werkzaamheden tijdelijk waarneemt, hetzij wegens openstaan van de plaats, hetzij om een andere reden. <W 1999-04-29/73, art. 4, 072; Inwerkingtreding : 01-01-2000> <W 2000-07-17/34, art. 12, 080; Inwerkingtreding : 01-01-2000> <W 2004-12-27/31, art. 9, 121; Inwerkingtreding : 10-01-2005> <W 2006-05-17/36, art. 36, 132; Inwerkingtreding : 01-02-2007>
----------
(1)<W 2016-05-04/03, art. 108, 203; Inwerkingtreding : 23-05-2016>
Art. 359. De magistraat die geroepen wordt om, gedurende ten minste drie opeenvolgende maanden, een andere magistraat te vervangen die een hogere wedde geniet, ontvangt de helft van het verschil tussen zijn wedde en die welke aan het voorlopig uitgeoefende ambt is verbonden.
(De in artikel (259quater, § 6, tweede en derde lid), bedoelde vervanger ontvangt het verschil tussen zijn wedde en die welke verbonden is aan het mandaat van korpschef dat hij voorlopig uitoefent tijdens de duur van de vervanging (...).) <W 1998-12-22/47, art. 81, 067; Inwerkingtreding : 02-08-2000> <W 2006-12-18/37, art. 13, 145; Inwerkingtreding : onbepaald en uiterlijk op : 01-01-2008>
Art. 360.<W 2002-12-27/30, art. 5, 099; Inwerkingtreding : 01-10-2002> De wedden [2 van de ondervoorzitter van de vrederechters en rechters in de politierechtbank, van de vrederechters en van de rechters in de politierechtbank]2 worden na een periode van drie, zes, negen, twaalf, vijftien en achttien jaren nuttige anciënniteit, verhoogd met een bedrag van 2.283,39 EUR. De wedden van de andere magistraten worden na dezelfde perioden verhoogd met een bedrag van 2.354,45 EUR.
De verhoging van de wedde toegekend na de periode van vijftien jaren nuttige anciënniteit bedraagt evenwel 3.224,34 EUR voor de rechters in de rechtbank van eerste aanleg, in de arbeidsrechtbank, in de [3 ondernemingsrechtbank]3, [1 ...]1 de substituten-procureur des Konings, de substituten-arbeidsauditeur, [1 ...]1.
----------
(1)<W 2013-12-01/01, art. 97, 179; Inwerkingtreding : 01-04-2014>
(2)<W 2014-05-08/02, art. 117, 185; Inwerkingtreding : 01-04-2014>
(3)<W 2018-04-15/14, art. 252, 216; Inwerkingtreding : 01-11-2018>
Art. 360bis.<W 2002-12-27/30, art. 6, 099; Inwerkingtreding : 01-10-2002> Aan de magistraten worden de volgende cumulatieve weddebijslagen toegekend :
Aantal jaren nuttige ancienniteit |
Bedrag van de weddebijslag na iedere periode |
|
|
Eenentwintig jaren : |
|
Advocaat-generaal bij het hof van beroep en bij het |
1.778,84 EUR |
arbeidshof |
|
[1 Voorzitter van de rechtbank van eerste aanleg, van de arbeidsrechtbank, van de [4 ondernemingsrechtbank]4 en voorzitter van de vrederechters en rechters in politierechtbanken waarvan het rechtsgebied ten minste 250 000 inwoners telt]1 |
2.212,11 EUR |
, procureur des Konings en arbeidsauditeur bij die rechtbanken |
|
[1 Voorzitter van de rechtbank van eerste aanleg, van de arbeidsrechtbank, van de [4 ondernemingsrechtbank]4 en voorzitter van vrederechters en rechters in politierechtbanken waarvan het rechtsgebied minder dan 250.000 inwoners telt, procureur des Konings en arbeidsauditeur bij die rechtbanken, afdelingsvoorzitter, afdelingsprocureur, afdelingsauditeur]1 |
2.146,74 EUR |
|
|
Ondervoorzitter in de rechtbank van eerste aanleg, in de |
2.079,00 EUR |
arbeidsrechtbank en in de [4 ondernemingsrechtbank]4, |
|
eerste substituut-procureur des Konings en eerste |
|
substituut-arbeidsauditeur |
|
Rechter in de rechtbank van eerste aanleg, in de |
3.038,63 EUR |
arbeidsrechtbank, in de [4 ondernemingsrechtbank]4, [1 ...]1 |
|
substituut-procureur des Konings, |
|
substituut-arbeidsauditeur, [1 ...]1 |
|
[1 ondervoorzitter van de vrederechters en rechters in de politierechtbank, vrederechter en rechter in de politierechtbank]1 |
2.078,98 EUR |
De andere magistraten |
1.765,85 EUR |
Vierentwintig jaren : |
|
Eerste voorzitter van het Hof van Cassatie en procureur- |
3.423,57 EUR |
generaal bij dit Hof |
|
Voorzitter in het Hof van Cassatie en eerste advocaat- |
3.246,97 EUR |
generaal bij dit Hof |
|
[3 Sectievoorzitter en advocaat-generaal bij het Hof van Cassatie]3 |
2.946,77 EUR |
Raadsheer in het Hof van Cassatie, eerste voorzitter van |
2.893,81 EUR |
het hof van beroep, eerste voorzitter van het arbeidshof |
|
en procureur-generaal bij het hof van beroep |
|
Kamervoorzitter in het hof van beroep en in het |
2.658,37 EUR |
arbeidshof, eerste advocaat-generaal bij het hof van |
|
beroep en bij het arbeidshof |
|
Advocaat-generaal bij het hof van beroep en bij het |
2.514,64 EUR |
arbeidshof |
|
Raadsheer in het hof van beroep en in het arbeidshof, |
4.440,70 EUR |
substituut-procureur-generaal bij het hof van beroep en |
|
substituut-generaal bij het arbeidshof |
|
Voorzitter van de rechtbank van eerste aanleg, van de |
2.212,11 EUR |
arbeidsrechtbank en van de [4 ondernemingsrechtbank]4 |
|
waarvan het rechtsgebied ten minste 250 000 inwoners |
|
telt, procureur des Konings en arbeidsauditeur bij die |
|
rechtbanken |
|
Voorzitter van de rechtbank van eerste aanleg, van de |
2.146,74 EUR |
arbeidsrechtbank en van de [4 ondernemingsrechtbank]4 |
|
waarvan het rechtsgebied minder dan 250 000 inwoners |
|
telt, procureur des Konings en arbeidsauditeur bij die |
|
rechtbanken |
|
Ondervoorzitter in de rechtbank van eerste aanleg, in de |
2.079,00 EUR |
arbeidsrechtbank en in de [4 ondernemingsrechtbank]4, |
|
eerste substituut-procureur des Konings en eerste |
|
substituut-arbeidsauditeur |
|
Rechter in de rechtbank van eerste aanleg, in de |
3.038,63 EUR |
arbeidsrechtbank, in de [4 ondernemingsrechtbank]4, |
|
[1 ...]1 |
|
substituut-procureur des Konings, |
|
substituut-arbeidsauditeur, toegevoegd |
|
substituut-procureur des Konings en toegevoegd |
|
substituut-arbeidsauditeur |
|
[1 Ondervoorzitter van de vrederechters en rechters in de politierechtbank, vrederechter en rechter in de politierechtbank]1 |
2.078,98 EUR |
Zevenentwintig jaren : |
|
Rechter in de rechtbank van eerste aanleg, in de |
3.038,63 EUR |
arbeidsrechtbank, in de [4 ondernemingsrechtbank]4, [1 ...]1 |
|
substituut-procureur des Konings, |
|
substituut-arbeidsauditeur, [1 ...]1 |
|
|
|
(1)<W 2013-12-01/01, art. 98, 179; Inwerkingtreding :01-04-2014, gewijzigd door W 2014-05-08/02, art. 118, 185; Inwerkingtreding : 01-04-2014 > |
(2)<W 2014-04-10/73, art. 41, 187; Inwerkingtreding : 10-01-2005 (zie ook art. 56)> |
(3)<W 2016-05-04/03, art. 109, 203; Inwerkingtreding : 23-05-2016> |
(4)<W 2018-04-15/14, art. 252, 216; Inwerkingtreding : 01-11-2018> |
Art. 360ter. (nieuwe) <ingevoegd bij W 2002-12-27/30, art. 7; Inwerkingtreding : 01-10-2002> Voor het vaststellen van de nuttige anciënniteit bedoeld in de artikelen 360 en 360bis, worden in aanmerking genomen :
1° de periode gedurende dewelke een ambt als werkend magistraat of als magistraat- plaatsvervanger is uitgeoefend en waarvoor een wedde of een vergoeding is toegekend;
2° de prestaties bedoeld in artikel 365, § 2.
Bij elke benoeming of aanwijzing, wordt de wedde van de magistraat vastgesteld overenkomstig de geldelijke loopbaan verbonden aan de nieuwe uitgeoefende functies, zoals bepaald door de artikelen 355, 360 en 360bis, in functie van de nuttige anciënniteit bereikt op het ogenblik van die benoeming of die aanwijzing.
De weddeverhogingen bedoeld in artikel 360 en de weddebijslagen bedoeld in artikel 360bis gaan in op de eerste dag van de maand die volgt op die waarin de nuttige anciënniteit wordt verworven.
De tijd dat de belanghebbende zijn wedde niet heeft genoten, wordt niet meegerekend.
Art. 360quater. (oude 360ter) <Ingevoegd bij W 1998-12-22/47, art. 82, Inwerkingtreding : 02-08-2000> Indien een magistraat bij een periodieke evaluatie de beoordeling "onvoldoende" heeft verkregen, leidt dit gedurende zes maanden tot de inhouding van de laatste driejaarlijkse verhoging bedoeld in de artikelen 360 en 360bis, dit onverminderd de tuchtrechtelijke gevolgen.
In geval van een beoordeling "onvoldoende" wordt de betrokken magistraat opnieuw geëvalueerd na verloop van zes maanden. Leidt dit niet tot ten minste een beoordeling "goed", dan is het eerste lid opnieuw van toepassing.
Art. 361. Indien een magistraat die opgehouden heeft zijn ambt uit te oefenen, wordt hersteld of opnieuw benoemd in het ambt dat hij niet verder had uitgeoefend en hij overeenkomstig artikel 315 gemachtigd wordt om op de ranglijsten, voorgeschreven bij de artikelen 310, 311 en 312, de plaats in te nemen die hij zou hebben bekleed indien hij zijn ambt niet had neergelegd, worden de anciënniteitsverhogingen berekend alsof hij nooit had opgehouden zijn ambt uit te oefenen.
Hetzelfde geldt voor de magistraat die, bij zijn terugkeer in de gerechtelijke orde, benoemd wordt tot een gelijk of een hoger ambt.
Art. 362. <W 02-08-1974, art. 4> De wedden, de weddebijslagen en de verhogingen wegens anciënniteit van de magistraten worden gekoppeld aan de mobiliteitsregeling toepasselijk op de bezoldiging van het Rijkspersoneel in actieve dienst.
(Het eerste lid is eveneens van toepassing op de premies bedoeld in artikel 357, (§§ 2 tot 4).) <W 1999-04-29/73, art. 7, 072; Inwerkingtreding : 01-01-2000> <W 2003-04-22/35, art. 3, 109; Inwerkingtreding : 01-12-2003>
Art. 363. De magistraten van de rechterlijke orde komen in aanmerking voor het kraamgeld en de kinderbijslagen, aan de bestuursambtenaren toegekend. De andere bij de wedde komende toelagen, vergoedingen en uitkeringen, aan de bestuursambtenaren toegekend, worden in dezelfde mate en onder dezelfde voorwaarden verleend aan de magistraten van de rechterlijke orde.
([1 ...]1. (Magistraten die met toepassing van artikel 144bis, § 3, tweede lid, belast zijn met een opdracht, behouden hun administratieve standplaats in het rechtscollege waar zij zijn benoemd.)) <W 1998-02-10/32, art. 22, 057; Inwerkingtreding : 02-03-1998>
De Koning bepaalt de voorwaarden waaronder ook het voordeel van de bepalingen betreffende de vergoeding van de kosten van dokter, chirurg, apotheker, ziekenhuis, prothese en orthopedie, voortspruitend uit arbeidsongevallen overkomen in dienst of op de weg naar of van het werk, wordt uitgebreid tot de magistraten van de rechterlijke orde.
[2 De Koning regelt de rechtshulp aan de magistraten van de rechterlijke orde, de [3 de raadsheren in sociale zaken, de rechters in sociale zaken, de rechters in handelszaken en de assessoren [4 in de strafuitvoeringsrechtbank]4]3 alsook de schadeloosstelling van de door hen opgelopen zaakschade.]2
----------
(1)<W 2013-12-01/01, art. 99, 179; Inwerkingtreding : 01-04-2014>
(2)<W 2014-04-10/73, art. 42, 187; Inwerkingtreding : 01-10-2002>
(3)<W 2016-05-04/03, art. 110,1°, 203; Inwerkingtreding : 23-05-2016>
(4)<W 2016-05-04/03, art. 110,2°, 203; Inwerkingtreding : 01-10-2016 (zie ook art. 261, zevende en achtste lid)>
Art. 363_VLAAMS_GEWEST.
[5 ...]5. De [5 ...]5 bij de wedde komende toelagen, vergoedingen en uitkeringen, aan de bestuursambtenaren toegekend, worden in dezelfde mate en onder dezelfde voorwaarden verleend aan de magistraten van de rechterlijke orde.
([1 ...]1. (Magistraten die met toepassing van artikel 144bis, § 3, tweede lid, belast zijn met een opdracht, behouden hun administratieve standplaats in het rechtscollege waar zij zijn benoemd.)) <W 1998-02-10/32, art. 22, 057; Inwerkingtreding : 02-03-1998>
De Koning bepaalt de voorwaarden waaronder ook het voordeel van de bepalingen betreffende de vergoeding van de kosten van dokter, chirurg, apotheker, ziekenhuis, prothese en orthopedie, voortspruitend uit arbeidsongevallen overkomen in dienst of op de weg naar of van het werk, wordt uitgebreid tot de magistraten van de rechterlijke orde.
[2 De Koning regelt de rechtshulp aan de magistraten van de rechterlijke orde, de [3 de raadsheren in sociale zaken, de rechters in sociale zaken, de rechters in handelszaken en de assessoren [4 in de strafuitvoeringsrechtbank]4]3 alsook de schadeloosstelling van de door hen opgelopen zaakschade.]2
----------
(1)<W 2013-12-01/01, art. 99, 179; Inwerkingtreding : 01-04-2014>
(2)<W 2014-04-10/73, art. 42, 187; Inwerkingtreding : 01-10-2002>
(3)<W 2016-05-04/03, art. 110,1°, 203; Inwerkingtreding : 23-05-2016>
(4)<W 2016-05-04/03, art. 110,2°, 203; Inwerkingtreding : 01-10-2016 (zie ook art. 261, zevende en achtste lid)>
(5)<DVR 2018-04-27/27, art. 193, 224; Inwerkingtreding : 01-01-2019>
Art. 363bis.[1 De Koning kan een vergoeding wegens opdracht, een postvergoeding en de nadere regels van de opdrachten bedoeld in de artikelen 308, [3 309/1,]3 309bis, [2 309ter,]2 323bis en 327 vaststellen.]1
----------
(1)<W 2015-08-10/04, art. 4, 197; Inwerkingtreding : 29-08-2015>
(2)<W 2016-02-05/11, art. 211, 201; Inwerkingtreding : 29-02-2016>
(3)<W 2018-05-25/02, art. 23, 217; Inwerkingtreding : 01-07-2018>
Art. 364. (Lid 1 opgeheven) <W 2001-06-15/31, art. 7, 084; Inwerkingtreding : 01-09-2001>
De magistraten die gelijktijdig bij meer dan een gerecht worden (benoemd of aangewezen), ontvangen de wedde die wordt toegekend aan de magistraten van de rechtbanken waarvan het rechtsgebied meer dan (tweehonderdvijftigduizend inwoners) heeft, voor zover de arrondissementen waarvoor zij dienst doen, samen dat getal inwoners hebben. <W 1998-12-22/47, art. 83, 067; Inwerkingtreding : 02-08-2000> <W 2001-06-15/31, art. 7, 084; Inwerkingtreding : 01-01-2000>
Art. 365. § 1. De wedde van de magistraat die op het tijdstip van zijn eerste benoeming een vast, door de Staat bezoldigd ambt of een vast ambt in een openbare instelling bedoeld in de wet van 16 maart 1954 betreffende het toezicht op sommige instellingen van openbaar nut bekleedt, mag niet lager zijn dan de wedde die hij in dat ambt werkelijk ontving.
De ontvangen wedde wordt echter afgerond op het bedrag van de wedde die, berekend volgens de voorschriften van de regeling voor de magistraten, onmiddellijk hoger ligt.
Deze wedde verleent aan de betrokkene, voor de berekening van zijn bezoldigingen, de ancïenniteit die aan de aldus vastgestelde wedde verbonden is.
§ 2. (Voor de berekening van de anciënniteit komen in aanmerking:
a) (de tijd van inschrijving bij de balie, evenals de uitoefening van het ambt van notaris door een doctor, licentiaat of master in de rechten;) <W 2004-12-27/31, art. 10, 121; Inwerkingtreding : 01-01-2003>
b) de tijd besteed aan onderwijs van het recht aan een Belgische universiteit;
c) de tijd van ambtsvervulling bij de Raad van State als lid van de Raad van State, van het auditoraat of van het coördinatiebureau;
d) onverminderd de toepassing van de bepalingen van § 1, de duur van de diensten die volgens de bezoldigingsregeling van het personeel der ministeries in aanmerking kunnen worden genomen voor de berekening van de geldelijke anciënniteit van de ambtenaren van niveau 1 en dit volgens dezelfde regels.
Indien sommige van die ambten gelijktijdig werden uitgeoefend, is de samenvoeging daarvan voor de berekening van de weddeverhogingen niet geoorloofd.
Indien sommige van die ambten achtereenvolgens werden uitgeoefend, wordt de duur van die uitoefening samengesteld. De overblijvende diensten worden gevaloriseerd naar het belang dat eraan wordt toegekend in de categorie waartoe zij behoren.) <W 2 augustus 1974, art. 5>
(Onder voorbehoud van de toepassing van de bepaling van punt a), komt echter de als benoemingsvoorwaarde vereiste ervaring in de privé-sector of als zelfstandige, slechts in aanmerking voor een maximumduur van zes jaar vanaf 1 januari 2003.) <W 2002-12-27/30, art. 8, 099; Inwerkingtreding : 01-05-2001>
(Bij arrest nr 116/2004 van 30 juni 2004 (B.St. 14.07.2004, p. 55393), heeft het Arbitragehof artikel 365, § 2, eerste lid, littera d, vernietigd (op 01-05-2001), wat de wedden van de magistraten van de Rechterlijke Orde betreft, van het Gerechtelijk Wetboek ", in zoverre met verwijzing naar littera a) de eerste vier jaren van inschrijving bij de balie voor de berekening van de geldelijke anciënniteit van magistraten niet in aanmerking komen.)
HOOFDSTUK Ibis. - (Wedden van de referendarissen bij het Hof van Cassatie). <Ingevoegd bij W 1997-05-06/38, art. 18; Inwerkingtreding : 05-07-1997>
Art. 365bis. <Ingevoegd bij W 1997-05-06/38, art. 18, 052; Inwerkingtreding : 05-07-1997> De wedden van de referendarissen bij het Hof van Cassatie worden bepaald als volgt :
- gedurende de stage van drie jaar bedoeld in artikel 259ter is de wedde van de referendaris dezelfde als die van een substituut-procureur des Konings overeenkomstig artikel 355;
- gedurende de tien daaropvolgende jaren is de wedde van de referendaris dezelfde als de wedde van een substituut-procureur-generaal en een substituut-generaal bij het hof van beroep overeenkomstig artikel 355;
- na het dertiende jaar is de wedde van de referendaris dezelfde als die van een advocaat-generaal bij het hof van beroep of bij het arbeidshof.
De artikelen 360, 361, 362, 363, 365 en 377 van dit Wetboek zijn mede van toepassing op de referendarissen.
HOOFDSTUK Iter. (...). <W 2007-04-25/64, art. 125, 154; Inwerkingtreding : 01-12-2008>
Art. 365ter. (opgeheven) <W 2007-04-25/64, art. 125, 154; Inwerkingtreding : 01-12-2008>
HOOFDSTUK II. - (Wedden en weddenbijslagen van het niveau A, de griffiers en de secretarissen) <W 2007-04-25/64, art. 126, 154; Inwerkingtreding : 01-12-2008>
Afdeling I. - Algemene bepalingen. <W 2007-04-25/64, art. 127, 154; Inwerkingtreding : 01-12-2008>
Art. 366.<W 2007-04-25/64, art. 128, 154; Inwerkingtreding : 01-12-2008> § 1. De [2 artikelen 363 en 365, § 1,]2 zijn van toepassing op de wedden, weddenbijslagen en anciënniteitsverhogingen van het gerechtspersoneel.
[2 § 1bis. De geldelijke anciënniteit bestaat uit twee componenten :
1° deze die is erkend als verworven bij de indiensttreding en die wordt berekend overeenkomstig §§ 2, 3 en 4;
2° deze die wordt verworven als personeelslid na de indiensttreding en die wordt berekend overeenkomstig §§ 2, 5 en 6.
Elke nieuwe indiensttreding als personeelslid brengt een nieuwe berekening van de eerste component mee. Dit lid is ook van toepassing op het personeelslid dat op grond van een arbeidsovereenkomst is aangeworven en een nieuwe arbeidsovereenkomst krijgt.]2
§ 2. Voor de berekening van de anciënniteit komen in aanmerking :
1° de periode gedurende dewelke [1 ...]1 een ambt in een hof of een rechtbank is uitgeoefend;
2° de tijd van inschrijving bij de balie, evenals de uitoefening van het ambt van notaris door een doctor, licentiaat of master in de rechten;
3° de tijd besteed aan onderwijs van het recht aan een Belgische universiteit;
4° de tijd van ambtsvervulling bij de Raad van State, als lid van de Raad van State, van het auditoraat of van het coördinatiebureau;
5° onverminderd de toepassing van de bepalingen van artikel 365, § 1 :
- de duur van de diensten verricht vanaf de leeftijd van 21 jaar in een Rijksdienst en in een dienst van Afrika.
- de duur van de werkelijke diensten met volledige prestaties vanaf de leeftijd van 21 jaar verricht in andere openbare diensten dan de diensten van de Staat en de diensten van Afrika of als titularis van een ambt bezoldigd door middel van een weddetoelage in een gesubsidieerde vrije onderwijsinrichting.
Ingeval sommige van die ambten gelijktijdig zijn uitgeoefend, is de samenvoeging daarvan voor de berekening van de weddeverhogingen niet geoorloofd.
De uitdrukking " Rijksdienst " bedoelt elke dienst die afhangt van de wetgevende, de uitvoerende of de rechterlijke macht en die niet de staat van rechtspersoon heeft.
De uitdrukking " dienst van Afrika " bedoelt elke dienst zonder rechtspersoonlijkheid die afhing van het gouvernement van Belgisch-Kongo of van het gouvernement van Ruanda-Urundi.
De uitdrukking " andere openbare diensten dan de diensten van de Staat en de diensten van Afrika " bedoelt :
a) elke dienst met rechtspersoonlijkheid die ressorteert onder de uitvoerende macht;
b) elke dienst met rechtspersoonlijkheid die ressorteerde onder het gouvernement van Belgisch-Kongo of onder het gouvernement van Ruanda-Urundi;
c) elke gemeente- of provinciedienst;
d) elke andere instelling naar Belgisch recht, die voldoet aan collectieve noodwendigheden van lokaal of algemeen belang, en aan welker oprichting of bijzondere leiding de openbare overheid klaarblijkelijk een overwegend aandeel heeft, alsook elke andere instelling van koloniaal recht die beantwoordde aan dezelfde voorwaarden.
6° [2 Onverminderd de toepassing van de bepalingen van § 1, worden ook in aanmerking genomen voor de berekening van de geldelijke anciënniteit de diensten bedoeld in artikel 12, eerste tot vijfde lid, en zevende lid, van het koninklijk besluit van 25 oktober 2013 betreffende de geldelijke loopbaan van de personeelsleden van het federaal openbaar ambt. Voor de toepassing van dit artikel, worden de woorden "leidend ambtenaar of zijn afgevaardigde" vervangen door de woorden "voorzitter van het directiecomité van de Federale Overheidsdienst Justitie of zijn afgevaardigde.]2
Indien sommige van die ambten gelijktijdig werden uitgeoefend, is de samenvoeging daarvan voor de berekening van de weddenverhogingen niet geoorloofd.
Indien sommige van die ambten achtereenvolgens werden uitgeoefend, wordt de duur van die uitoefening samengeteld. De overblijvende diensten worden gevaloriseerd naar het belang dat eraan wordt toegekend in de categorie waartoe zij behoren.
[2 § 3. De berekening van diensten die overeenkomstig § 2 in aanmerking worden genomen, gebeurt overeenkomstig artikel 11, §§ 2 tot 7 van het koninklijk besluit van 25 oktober 2013 betreffende de geldelijke loopbaan van de personeelsleden van het federaal openbaar ambt.
§ 4. Voor de berekening van de anciënniteit van het contractuele personeelslid komen de diensten bedoeld in § 2 in aanmerking. Ze worden berekend overeenkomstig § 3.
§ 5. Indien het personeelslid, zelfs bij verminderde prestaties voor persoonlijke aangelegenheden, in dienstactiviteit of in disponibiliteit is, evolueert de geldelijke anciënniteit per volledige maand.
De geldelijke anciënniteit verworven na de indiensttreding evolueert per volledige maand. De onvolledige maanden worden niet in aanmerking genomen.
De geldelijke anciënniteit wordt met een derde verminderd wanneer het personeelslid van niveau B of C tot het niveau A wordt bevorderd. Het resultaat wordt uitgedrukt in maanden en wordt naar boven afgerond naar het hoger geheel getal. In voorkomend geval wordt de geldelijke anciënniteit gecorrigeerd om het effect van een eerdere toepassing van de leeftijdsklassen die gelijk is aan die bepaald in het geldelijke statuut van de personeelsleden van het federaal openbaar ambt op te heffen.
De vermindering wordt evenwel tot twee jaar beperkt voor de diensten gepresteerd in een functie van niveau B en tot 5 jaar voor de diensten gepresteerd in een functie van de niveaus C en D. Deze regel kan niet ertoe leiden dat een totale vermindering van meer dan vijf jaar opgelegd wordt.
De vermindering wordt bovendien beperkt zodat de bevordering tot niveau A een jaarlijkse weddeverhoging waarborgt van ten minste 1.094 euro.
§ 6. Voor het contractuele personeelslid evolueert de geldelijke anciënniteit per volledige maand indien hij daadwerkelijk zijn arbeidsovereenkomst uitvoert.
De geldelijke anciënniteit verworven na de indiensttreding evolueert per volledige maand. De onvolledige maanden worden niet in aanmerking genomen.
In afwijking van het eerste lid evolueert de geldelijke anciënniteit, zelfs in geval van schorsing van de arbeidsovereenkomst :
1° indien het contractuele personeelslid bezoldigd blijft door de Federale Overheidsdienst Justitie;
2° indien het contractuele personeelslid geniet van moederschapsverlof of loopbaanonderbreking, bedoeld in artikelen 42 en 43 van de arbeidswet van 16 maart 1971 of artikel 18, tweede lid, van de wet van 14 december 2000 tot vaststelling van sommige aspecten van de organisatie van de arbeidstijd in de openbare sector;
3° indien het contractuele personeelslid onbetaald ouderschapsverlof, toegekend door het koninklijk besluit van 16 maart 2001 betreffende de verloven en de afwezigheden toegestaan aan sommige personeelsleden van de diensten die de rechterlijke macht terzijde staan, alsook onbetaald ouderschapsverlof, toegekend in het kader van de loopbaanonderbreking, geniet;
4° indien het contractuele personeelslid in georganiseerde werkonderbreking is;
5° indien het contractuele personeelslid het verlof om dwingende reden geniet dat is ingesteld door het koninklijk besluit van 11 oktober 1991 tot vaststelling van de nadere regelen voor de uitoefening van het recht op een verlof om dwingende reden.]2
----------
(1)<W 2014-04-10/73, art. 45, 187; Inwerkingtreding : 10-06-2014>
(2)<W 2014-04-10/72, art. 13, 189; Inwerkingtreding : 01-07-2014>
Art. 366bis. [1 De schaalanciënniteit is de geldelijke anciënniteit die volgens de nadere bepalingen van artikel 366, §§ 5 en 6, als personeelslid in een bepaalde weddeschaal is verworven. Ze wordt berekend vanaf de eerste dag van de volledige maand waarin het personeelslid deze weddeschaal geniet.
Het personeelslid dat de laatste trap van zijn weddeschaal geniet, blijft zijn schaalanciënniteit opbouwen.
Dit artikel is van toepassing op het contractuele personeelslid.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij W 2014-04-10/72, art. 14, 189; Inwerkingtreding : 01-07-2014>
Art. 366ter.[1 Het contractuele personeelslid dat [2 stagiair]2 benoemd wordt in dezelfde graad of dezelfde klasse of een nieuwe arbeidsovereenkomst krijgt, behoudt zijn weddeschaal en zijn schaalanciënniteit.
Dit artikel is niet van toepassing wanneer de arbeidsovereenkomst sinds meer dan twaalf maanden is beëindigd.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij W 2014-04-10/72, art. 15, 189; Inwerkingtreding : 01-07-2014>
(2)<W 2016-05-04/03, art. 111, 203; Inwerkingtreding : 01-07-2016 (zie ook art. 261, vijfde en achtste lid)>
Art. 367. <W 2007-04-25/64, art. 129, 154; Inwerkingtreding : 01-12-2008> Het vakantiegeld dat toegekend wordt aan de personeelsleden van de niveaus B, C en D, bedoeld in artikel 177, § 2, wordt in dezelfde mate en onder dezelfde voorwaarden verleend aan de personeelsleden van niveau A, de griffiers en de secretarissen.
Art. 367bis.[1 Aan elke graad en elke klasse worden één of meer weddeschalen verbonden.
Bij ontstentenis van bepalingen die hem een andere weddeschaal toekennen krijgt het personeelslid de eerste weddeschaal van zijn graad of zijn klasse.
Elke weddeschaal bevat dertig trappen.
In zijn weddeschaal krijgt het personeelslid de trap die overeenstemt met zijn geldelijke anciënniteit.
Dit artikel is van toepassing op het contractuele personeelslid.]1
----------
(1)<W 2014-04-10/72, art. 16, 189; Inwerkingtreding : 01-07-2014>
Art. 367ter.[1 Het personeelslid krijgt elke maand één twaalfde van de jaarwedde.
Voor deze wedde geldt de indexeringsregeling. Ze is gekoppeld aan de spilindex 138,01. Bij de berekening ervan wordt geen rekening gehouden met de derde decimaal in het eindresultaat.
Dit artikel is van toepassing op het contractuele personeelslid.]1
----------
(1)<hersteld bij W 2014-04-10/72, art. 17, 189; Inwerkingtreding : 01-07-2014>
Art. 367quater. [1 Het personeelslid dat deeltijds werkt wordt pro rata betaald.
Het voltijds of deeltijds werkende personeelslid dat slechts tijdens een gedeelte van de maand heeft gewerkt, wordt op evenredige wijze bezoldigd.
Dit deel wordt uitgedrukt in een breuk waarvan de teller het aantal daadwerkelijk gewerkte dagen is en de noemer het aantal arbeidsdagen. Indien het aantal uren varieert naargelang van de dagen, zijn de teller en de noemer de overeenstemmende uuraantallen.
Dit artikel is van toepassing op het contractuele personeelslid.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij W 2014-04-10/72, art. 18, 189; Inwerkingtreding : 01-07-2014>
Art. 367quinquies. [1 Wanneer de bevordering in weddeschaal, de bevordering naar een hoger niveau of naar een hogere klasse niet toegekend wordt op de eerste dag van de maand, heeft ze slechts uitwerking op de eerste dag van de volgende maand.
De wedde wordt na vervallen termijn betaald.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij W 2014-04-10/72, art. 19, 189; Inwerkingtreding : 01-07-2014>
Afdeling II. - Wedden. <W 2007-04-25/64, art. 130, 154; Inwerkingtreding : 01-12-2008>
Onderafdeling I. - Niveau A. <ingevoegd bij W 2007-04-25/64, art. 132D : 01-12-2008>
Art. 368.[1 De klasse A1 omvat de weddeschalen NA11, NA12, NA13, NA14, NA15 en NA16.
De klasse A2 omvat de weddeschalen NA21, NA22, NA23, NA24 en NA25.
De klasse A3 omvat de weddeschalen NA31, NA32, NA33, NA34 en NA35.
De klasse A4 omvat de weddeschalen NA41, NA42, NA43 en NA44.
De klasse A5 omvat de weddeschalen NA51, NA52, NA53 en NA54.]1
----------
(1)<W 2014-04-10/72, art. 20, 189; Inwerkingtreding : 01-07-2014>
Art. 369.[1 Gedurende de duur van de aanwijzing als hoofdgriffier of hoofdsecretaris, krijgt de mandaathouder bedoeld in artikel 160, § 8, derde lid, de laatste weddeschaal verbonden aan de klasse waarin de functie waartoe hij aangewezen wordt, wordt ingedeeld.]1
----------
(1)<W 2014-04-10/72, art. 21, 189; Inwerkingtreding : 01-07-2014>
Art. 370.[1 § 1. In de klasse A1, worden de weddeschalen als volgt vastgesteld (in euro) :
|
NA11 |
NA12 |
NA13 |
NA14 |
NA15 |
NA16 |
0 |
21.880 |
24.880 |
27.880 |
30.880 |
33.880 |
36.880 |
1 |
22.138 |
25.138 |
28.138 |
31.138 |
34.138 |
37.138 |
2 |
22.396 |
25.396 |
28.396 |
31.396 |
34.396 |
37.396 |
3 |
22.654 |
25.654 |
28.654 |
31.654 |
34.654 |
37.654 |
4 |
22.912 |
25.912 |
28.912 |
31.912 |
34.912 |
37.912 |
5 |
23.170 |
26.170 |
29.170 |
32.170 |
35.170 |
38.170 |
6 |
23.428 |
26.428 |
29.428 |
32.428 |
35.428 |
38.428 |
7 |
23.686 |
26.686 |
29.686 |
32.686 |
35.686 |
38.686 |
8 |
23.943 |
26.943 |
29.943 |
32.943 |
35.943 |
38.943 |
9 |
24.201 |
27.201 |
30.201 |
33.201 |
36.201 |
39.201 |
10 |
24.459 |
27.459 |
30.459 |
33.459 |
36.459 |
39.459 |
11 |
24.717 |
27.717 |
30.717 |
33.717 |
36.717 |
39.717 |
12 |
24.975 |
27.975 |
30.975 |
33.975 |
36.975 |
39.975 |
13 |
25.233 |
28.233 |
31.233 |
34.233 |
37.233 |
40.233 |
14 |
25.491 |
28.491 |
31.491 |
34.491 |
37.491 |
40.491 |
15 |
25.749 |
28.749 |
31.749 |
34.749 |
37.749 |
40.749 |
16 |
26.007 |
29.007 |
32.007 |
35.007 |
38.007 |
41.007 |
17 |
26.265 |
29.265 |
32.265 |
35.265 |
38.265 |
41.265 |
18 |
26.523 |
29.523 |
32.523 |
35.523 |
38.523 |
41.523 |
19 |
26.781 |
29.781 |
32.781 |
35.781 |
38.781 |
41.781 |
20 |
27.039 |
30.039 |
33.039 |
36.039 |
39.039 |
42.039 |
21 |
27.297 |
30.297 |
33.297 |
36.297 |
39.297 |
42.297 |
22 |
27.554 |
30.554 |
33.554 |
36.554 |
39.554 |
42.554 |
23 |
27.812 |
30.812 |
33.812 |
36.812 |
39.812 |
42.812 |
24 |
28.070 |
31.070 |
34.070 |
37.070 |
40.070 |
43.070 |
25 |
28.328 |
31.328 |
34.328 |
37.328 |
40.328 |
43.328 |
26 |
28.586 |
31.586 |
34.586 |
37.586 |
40.586 |
43.586 |
27 |
28.844 |
31.844 |
34.844 |
37.844 |
40.844 |
43.844 |
28 |
29.102 |
32.102 |
35.102 |
38.102 |
41.102 |
44.102 |
29 |
29.360 |
32.360 |
35.360 |
38.360 |
41.360 |
44.360 |
§ 2. In de klasse A2, worden de weddeschalen als volgt vastgesteld (in euro) :
|
NA21 |
NA22 |
NA23 |
NA24 |
NA25 |
0 |
25.880 |
29.680 |
32.680 |
35.680 |
38.680 |
1 |
26.076 |
29.876 |
32.876 |
35.876 |
38.876 |
2 |
26.272 |
30.072 |
33.072 |
36.072 |
39.072 |
3 |
26.468 |
30.268 |
33.268 |
36.268 |
39.268 |
4 |
26.663 |
30.463 |
33.463 |
36.463 |
39.463 |
5 |
26.859 |
30.659 |
33.659 |
36.659 |
39.659 |
6 |
27.055 |
30.855 |
33.855 |
36.855 |
39.855 |
7 |
27.251 |
31.051 |
34.051 |
37.051 |
40.051 |
8 |
27.447 |
31.247 |
34.247 |
37.247 |
40.247 |
9 |
27.643 |
31.443 |
34.443 |
37.443 |
40.443 |
10 |
27.839 |
31.639 |
34.639 |
37.639 |
40.639 |
11 |
28.034 |
31.834 |
34.834 |
37.834 |
40.834 |
12 |
28.230 |
32.030 |
35.030 |
38.030 |
41.030 |
13 |
28.426 |
32.226 |
35.226 |
38.226 |
41.226 |
14 |
28.622 |
32.422 |
35.422 |
38.422 |
41.422 |
15 |
28.818 |
32.618 |
35.618 |
38.618 |
41.618 |
16 |
29.014 |
32.814 |
35.814 |
38.814 |
41.814 |
17 |
29.210 |
33.010 |
36.010 |
39.010 |
42.010 |
18 |
29.406 |
33.206 |
36.206 |
39.206 |
42.206 |
19 |
29.601 |
33.401 |
36.401 |
39.401 |
42.401 |
20 |
29.797 |
33.597 |
36.597 |
39.597 |
42.597 |
21 |
29.993 |
33.793 |
36.793 |
39.793 |
42.793 |
22 |
30.189 |
33.989 |
36.989 |
39.989 |
42.989 |
23 |
30.385 |
34.185 |
37.185 |
40.185 |
43.185 |
24 |
30.581 |
34.381 |
37.381 |
40.381 |
43.381 |
25 |
30.777 |
34.577 |
37.577 |
40.577 |
43.577 |
26 |
30.972 |
34.772 |
37.772 |
40.772 |
43.772 |
27 |
31.168 |
34.968 |
37.968 |
40.968 |
43.968 |
28 |
31.364 |
35.164 |
38.164 |
41.164 |
44.164 |
29 |
31.560 |
35.360 |
38.360 |
41.360 |
44.360 |
§ 3. In de klasse A3, worden de weddeschalen als volgt vastgesteld (in euro) :
|
NA31 |
NA32 |
NA33 |
NA34 |
NA35 |
0 |
32.380 |
36.380 |
39.380 |
42.380 |
45.380 |
1 |
32.586 |
36.586 |
39.586 |
42.586 |
45.586 |
2 |
32.792 |
36.792 |
39.792 |
42.792 |
45.792 |
3 |
32.999 |
36.999 |
39.999 |
42.999 |
45.999 |
4 |
33.205 |
37.205 |
40.205 |
43.205 |
46.205 |
5 |
33.411 |
37.411 |
40.411 |
43.411 |
46.411 |
6 |
33.617 |
37.617 |
40.617 |
43.617 |
46.617 |
7 |
33.823 |
37.823 |
40.823 |
43.823 |
46.823 |
8 |
34.030 |
38.030 |
41.030 |
44.030 |
47.030 |
9 |
34.236 |
38.236 |
41.236 |
44.236 |
47.236 |
10 |
34.442 |
38.442 |
41.442 |
44.442 |
47.442 |
11 |
34.648 |
38.648 |
41.648 |
44.648 |
47.648 |
12 |
34.854 |
38.854 |
41.854 |
44.854 |
47.854 |
13 |
35.061 |
39.061 |
42.061 |
45.061 |
48.061 |
14 |
35.267 |
39.267 |
42.267 |
45.267 |
48.267 |
15 |
35.473 |
39.473 |
42.473 |
45.473 |
48.473 |
16 |
35.679 |
39.679 |
42.679 |
45.679 |
48.679 |
17 |
35.886 |
39.886 |
42.886 |
45.886 |
48.886 |
18 |
36.092 |
40.092 |
43.092 |
46.092 |
49.092 |
19 |
36.298 |
40.298 |
43.298 |
46.298 |
49.298 |
20 |
36.504 |
40.504 |
43.504 |
46.504 |
49.504 |
21 |
36.710 |
40.710 |
43.710 |
46.710 |
49.710 |
22 |
36.917 |
40.917 |
43.917 |
46.917 |
49.917 |
23 |
37.123 |
41.123 |
44.123 |
47.123 |
50.123 |
24 |
37.329 |
41.329 |
44.329 |
47.329 |
50.329 |
25 |
37.535 |
41.535 |
44.535 |
47.535 |
50.535 |
26 |
37.741 |
41.741 |
44.741 |
47.741 |
50.741 |
27 |
37.948 |
41.948 |
44.948 |
47.948 |
50.948 |
28 |
38.154 |
42.154 |
45.154 |
48.154 |
51.154 |
29 |
38.360 |
42.360 |
45.360 |
48.360 |
51.360 |
§ 4. In de klasse A4, worden de weddeschalen als volgt vastgesteld (in euro) :
|
NA41 |
NA42 |
NA43 |
NA44 |
0 |
39.570 |
43.570 |
47.570 |
51.570 |
1 |
39.826 |
43.826 |
47.826 |
51.826 |
2 |
40.082 |
44.082 |
48.082 |
52.082 |
3 |
40.338 |
44.338 |
48.338 |
52.338 |
4 |
40.593 |
44.593 |
48.593 |
52.593 |
5 |
40.849 |
44.849 |
48.849 |
52.849 |
6 |
41.105 |
45.105 |
49.105 |
53.105 |
7 |
41.361 |
45.361 |
49.361 |
53.361 |
8 |
41.617 |
45.617 |
49.617 |
53.617 |
9 |
41.873 |
45.873 |
49.873 |
53.873 |
10 |
42.129 |
46.129 |
50.129 |
54.129 |
11 |
42.384 |
46.384 |
50.384 |
54.384 |
12 |
42.640 |
46.640 |
50.640 |
54.640 |
13 |
42.896 |
46.896 |
50.896 |
54.896 |
14 |
43.152 |
47.152 |
51.152 |
55.152 |
15 |
43.408 |
47.408 |
51.408 |
55.408 |
16 |
43.664 |
47.664 |
51.664 |
55.664 |
17 |
43.920 |
47.920 |
51.920 |
55.920 |
18 |
44.176 |
48.176 |
52.176 |
56.176 |
19 |
44.431 |
48.431 |
52.431 |
56.431 |
20 |
44.687 |
48.687 |
52.687 |
56.687 |
21 |
44.943 |
48.943 |
52.943 |
56.943 |
22 |
45.199 |
49.199 |
53.199 |
57.199 |
23 |
45.455 |
49.455 |
53.455 |
57.455 |
24 |
45.711 |
49.711 |
53.711 |
57.711 |
25 |
45.967 |
49.967 |
53.967 |
57.967 |
26 |
46.222 |
50.222 |
54.222 |
58.222 |
27 |
46.478 |
50.478 |
54.478 |
58.478 |
28 |
46.734 |
50.734 |
54.734 |
58.734 |
29 |
46.990 |
50.990 |
54.990 |
58.990 |
§ 5. In de klasse A5, worden de weddeschalen als volgt vastgesteld (in euro) :
|
NA51 |
NA52 |
NA53 |
NA54 |
0 |
47.360 |
51.360 |
55.360 |
59.360 |
1 |
47.616 |
51.616 |
55.616 |
59.616 |
2 |
47.872 |
51.872 |
55.872 |
59.872 |
3 |
48.128 |
52.128 |
56.128 |
60.128 |
4 |
48.383 |
52.383 |
56.383 |
60.383 |
5 |
48.639 |
52.639 |
56.639 |
60.639 |
6 |
48.895 |
52.895 |
56.895 |
60.895 |
7 |
49.151 |
53.151 |
57.151 |
61.151 |
8 |
49.407 |
53.407 |
57.407 |
61.407 |
9 |
49.663 |
53.663 |
57.663 |
61.663 |
10 |
49.919 |
53.919 |
57.919 |
61.919 |
11 |
50.174 |
54.174 |
58.174 |
62.174 |
12 |
50.430 |
54.430 |
58.430 |
62.430 |
13 |
50.686 |
54.686 |
58.686 |
62.686 |
14 |
50.942 |
54.942 |
58.942 |
62.942 |
15 |
51.198 |
55.198 |
59.198 |
63.198 |
16 |
51.454 |
55.454 |
59.454 |
63.454 |
17 |
51.710 |
55.710 |
59.710 |
63.710 |
18 |
51.966 |
55.966 |
59.966 |
63.966 |
19 |
52.221 |
56.221 |
60.221 |
64.221 |
20 |
52.477 |
56.477 |
60.477 |
64.477 |
21 |
52.733 |
56.733 |
60.733 |
64.733 |
22 |
52.989 |
56.989 |
60.989 |
64.989 |
23 |
53.245 |
57.245 |
61.245 |
65.245 |
24 |
53.501 |
57.501 |
61.501 |
65.501 |
25 |
53.757 |
57.757 |
61.757 |
65.757 |
26 |
54.012 |
58.012 |
62.012 |
66.012 |
27 |
54.268 |
58.268 |
62.268 |
66.268 |
28 |
54.524 |
58.524 |
62.524 |
66.524 |
29 |
54.780 |
58.780 |
62.780 |
66.780 |
]1
----------
(1)<W 2014-04-10/72, art. 22, 189; Inwerkingtreding : 01-07-2014>
Onderafdeling II. - Niveau B (griffiers en secretarissen). <ingevoegd bijW 2007-04-25/64, art. 137; Inwerkingtreding : 01-12-2008>
Art. 371.[1 De graad van griffier en secretaris omvat de weddeschalen NBJ1, NBJ2, NBJ3, NBJ4 en NBJ5. ]1
----------
(1)<W 2014-04-10/72, art. 23, 189; Inwerkingtreding : 01-07-2014>
Art. 372.[1 De weddeschalen van de griffiers en de secretarissen worden als volgt vastgesteld (in euro) :
|
NBJ1 |
NBJ2 |
NBJ3 |
NBJ4 |
NBJ5 |
0 |
17.274 |
20.274 |
22.774 |
25.274 |
27.774 |
1 |
17.530 |
20.530 |
23.030 |
25.530 |
28.030 |
2 |
17.786 |
20.786 |
23.286 |
25.786 |
28.286 |
3 |
18.042 |
21.042 |
23.542 |
26.042 |
28.542 |
4 |
18.298 |
21.298 |
23.798 |
26.298 |
28.798 |
5 |
18.554 |
21.554 |
24.054 |
26.554 |
29.054 |
6 |
18.810 |
21.810 |
24.310 |
26.810 |
29.310 |
7 |
19.066 |
22.066 |
24.566 |
27.066 |
29.566 |
8 |
19.321 |
22.321 |
24.821 |
27.321 |
29.821 |
9 |
19.577 |
22.577 |
25.077 |
27.577 |
30.077 |
10 |
19.833 |
22.833 |
25.333 |
27.833 |
30.333 |
11 |
20.089 |
23.089 |
25.589 |
28.089 |
30.589 |
12 |
20.345 |
23.345 |
25.845 |
28.345 |
30.845 |
13 |
20.601 |
23.601 |
26.101 |
28.601 |
31.101 |
14 |
20.857 |
23.857 |
26.357 |
28.857 |
31.357 |
15 |
21.113 |
24.113 |
26.613 |
29.113 |
31.613 |
16 |
21.369 |
24.369 |
26.869 |
29.369 |
31.869 |
17 |
21.625 |
24.625 |
27.125 |
29.625 |
32.125 |
18 |
21.881 |
24.881 |
27.381 |
29.881 |
32.381 |
19 |
22.137 |
25.137 |
27.637 |
30.137 |
32.637 |
20 |
22.393 |
25.393 |
27.893 |
30.393 |
32.893 |
21 |
22.649 |
25.649 |
28.149 |
30.649 |
33.149 |
22 |
22.904 |
25.904 |
28.404 |
30.904 |
33.404 |
23 |
23.160 |
26.160 |
28.660 |
31.160 |
33.660 |
24 |
23.416 |
26.416 |
28.916 |
31.416 |
33.916 |
25 |
23.672 |
26.672 |
29.172 |
31.672 |
34.172 |
26 |
23.928 |
26.928 |
29.428 |
31.928 |
34.428 |
27 |
24.184 |
27.184 |
29.684 |
32.184 |
34.684 |
28 |
24.440 |
27.440 |
29.940 |
32.440 |
34.940 |
29 |
24.696 |
27.696 |
30.196 |
32.696 |
35.196 |
]1
----------
(1)<W 2014-04-10/72, art. 24, 189; Inwerkingtreding : 01-07-2014>
Onderafdeling III. [1 Bevordering in weddeschaal ]1
----------
(1)<Ingevoegd bij W 2014-04-10/72, art. 25, 189; Inwerkingtreding : 01-07-2014>
Art. 372bis.[1 Het personeelslid wordt van de eerste naar de tweede weddeschaal van zijn graad of van zijn klasse bevorderd op de eerste dag van de maand die volgt op de maand waarin hij de twee volgende voorwaarden vervult :
1° ten minste drie jaar schaalanciënniteit tellen;
2° in zijn weddeschaal drie keer de vermelding "uitzonderlijk" of de vermelding "voldoet aan de verwachtingen" hebben behaald. [2 De vermelding behaald na de evaluatieperiode die onmiddellijk volgt op de toekenning van de vermelding "onvoldoende", wordt echter niet in aanmerking genomen voor de beoordeling van deze voorwaarde]2
In afwijking van het eerste lid wordt het personeelslid van de eerste naar de tweede weddeschaal van zijn graad of van zijn klasse bevorderd op de eerste dag van de maand die volgt op de maand waarin hij de drie volgende voorwaarden vervult :
1° ten minste twee jaar schaalanciënniteit tellen;
2° in zijn weddeschaal twee keer de vermelding "uitzonderlijk" hebben behaald;
3° de vermelding "te verbeteren" noch de vermelding "onvoldoende" in zijn weddeschaal hebben gekregen.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij W 2014-04-10/72, art. 26, 189; Inwerkingtreding : 01-07-2014>
(2)<W 2017-07-06/24, art. 260, 211; Inwerkingtreding : 01-07-2014>
Art. 372ter.[1 In niveau B wordt het personeelslid bevorderd naar de hogere weddeschaal die niet de tweede weddeschaal van zijn graad is op de eerste dag van de maand die volgt op de maand waarin hij de twee volgende voorwaarden vervult :
1° ten minste zes jaar schaalanciënniteit tellen;
2° in zijn weddeschaal zes keer een van de volgende vermeldingen hebben behaald : "uitzonderlijk" of "voldoet aan de verwachtingen". [2 De vermelding behaald na de evaluatieperiode die onmiddellijk volgt op de toekenning van de vermelding "onvoldoende" wordt echter niet in aanmerking genomen voor de beoordeling van deze voorwaarde.]2
In afwijking van het eerste lid wordt het personeelslid bevorderd naar de hogere weddeschaal die niet de tweede weddeschaal van zijn graad is op de eerste dag van de maand die volgt op de maand waarin hij de drie volgende voorwaarden vervult :
1° ten minste vier jaar schaalanciënniteit tellen;
2° in zijn weddeschaal vier keer de vermelding "uitzonderlijk" hebben behaald;
3° in zijn weddeschaal de vermelding "te verbeteren" noch de vermelding "onvoldoende" hebben behaald.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij W 2014-04-10/72, art. 27, 189; Inwerkingtreding : 01-07-2014>
(2)<W 2017-07-06/24, art. 261, 211; Inwerkingtreding : 01-07-2014>
Art. 372quater.[1 In niveau A, wordt het personeelslid bevorderd naar de hogere weddeschaal die niet de tweede weddeschaal van zijn klasse is op de eerste dag van de maand die volgt op de maand waarin hij de twee volgende voorwaarden vervult :
1° ten minste vijf jaar schaalanciënniteit tellen;
2° in zijn weddeschaal vijf keer ofwel de vermelding "uitzonderlijk" ofwel "voldoet aan de verwachtingen". [2 De vermelding behaald na de evaluatieperiode die onmiddellijk volgt op de toekenning van de vermelding "onvoldoende" wordt echter niet in aanmerking genomen voor de beoordeling van deze voorwaarde.]2
In afwijking van het eerste lid wordt het personeelslid bevorderd naar de hogere weddeschaal die niet de tweede weddeschaal van zijn klasse is op de eerste dag van de maand die volgt op de maand waarin hij de drie volgende voorwaarden vervult :
1° ten minste vier jaar schaalanciënniteit tellen;
2° in zijn weddeschaal vier keer de vermelding "uitzonderlijk" hebben behaald;
3° in zijn weddeschaal de vermelding "te verbeteren" noch de vermelding "onvoldoende" hebben behaald.
In afwijking van het eerste en het tweede lid, gebeurt de bevordering naar de weddeschaal NA16 overeenkomstig artikel 372bis.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij W 2014-04-10/72, art. 28, 189; Inwerkingtreding : 01-07-2014>
(2)<W 2017-07-06/24, art. 262, 211; Inwerkingtreding : 01-07-2014>
Art. 372quinquies. [1 De functiehouder van hoofdgriffier of van hoofdsecretaris bedoeld in artikel 160, § 8, derde lid, wordt bevorderd naar de hogere weddeschaal of geniet schaalbonificaties in de klasse waarin hij is benoemd alsof hij jaarlijks de vermelding "voldoet aan de verwachtingen" heeft behaald.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij W 2014-04-10/72, art. 29, 189; Inwerkingtreding : 01-07-2014>
Art. 372sexies. [1 Het contractuele personeelslid geniet de bevorderingen in weddeschaal bedoeld in de artikelen 372bis tot 372quater.
In afwijking van deze artikelen kan het contractuele personeelslid niet naar een schaal worden bevorderd die hoger is dan de derde schaal van zijn graad of klasse.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij W 2014-04-10/72, art. 30, 189; Inwerkingtreding : 01-07-2014>
Onderafdeling IV. [1 Weddeschaal in het kader van de bevordering door overgang naar het hogere niveau, de bevordering naar de hogere klasse of de verandering van graad.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij W 2014-04-10/72, art. 31, 189; Inwerkingtreding : 01-07-2014>
Art. 372septies. [1 Het personeelslid dat naar het hogere niveau of klasse is bevorderd, krijgt de eerste weddeschaal van zijn graad of klasse.
In afwijking van het eerste lid krijgt het personeelslid dat is bevorderd naar het hogere niveau of hogere klasse en bezoldigd in de weddeschaal bedoeld in de eerste kolom van de onderstaande tabel de weddeschaal van zijn graad of klasse vermeld in de tweede kolom :
Kolom 1 |
Kolom 2 |
|
Colonne 1 |
Colonne 2 |
C3 |
NBJ2 |
|
C3 |
NBJ2 |
C4 |
NBJ2 |
|
C4 |
NBJ2 |
C5 |
NBJ3 |
|
C5 |
NBJ3 |
B3 |
NA12 |
|
B3 |
NA12 |
B4 |
NA12 |
|
B4 |
NA12 |
B5 |
NA13 |
|
B5 |
NA13 |
NBI3 / NBJ3 |
NA12 |
|
NBI3 / NBJ3 |
NA12 |
NBI4 / NBJ4 |
NA13/NA22 |
|
NBI4 / NBJ4 |
NA13/NA22 |
NBI5 / NBJ5 |
NA14 / NA23 |
|
NBI5 / NBJ5 |
NA14 / NA23 |
NA12 |
NA22 |
|
NA12 |
NA22 |
NA13 |
NA23 |
|
NA13 |
NA23 |
NA14 |
NA24 |
|
NA14 |
NA24 |
NA15 |
NA25 |
|
NA15 |
NA25 |
NA16 |
NA25 |
|
NA16 |
NA25 |
NA23 |
NA32 |
|
NA23 |
NA32 |
NA24 |
NA33 |
|
NA24 |
NA33 |
NA25 |
NA34 |
|
NA25 |
NA34 |
NA34 |
NA42 |
|
NA34 |
NA42 |
NA35 |
NA43 |
|
NA35 |
NA43 |
NA43 |
NA52 |
|
NA43 |
NA52 |
NA44 |
NA53 ". |
|
NA44 |
NA53". |
]1
----------
(1)<Ingevoegd bij W 2014-04-10/72, art. 32, 189; Inwerkingtreding : 01-07-2014>
Art. 372octies. [1 Het personeelslid dat een verandering van graad krijgt naar de graad van griffier of secretaris, geniet de eerste, tweede, derde, vierde of vijfde weddeschaal van zijn nieuwe graad, naargelang hij de eerste, tweede, derde, vierde of vijfde weddeschaal van zijn vroegere graad genoot. Hij neemt zijn schaalanciënniteit mee alsook de vermeldingen die hij in deze weddeschaal heeft behaald.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij W 2014-04-10/72, art. 33, 189; Inwerkingtreding : 01-07-2014>
Afdeling III. - Toelagen en premies. <ingevoegd bij W 2007-04-25/64, art. 140; Inwerkingtreding : 01-12-2008>
Art. 373.<W 2007-04-25/64, art. 141, 155; Inwerkingtreding : 01-12-2008> Toegekend worden :
1° een weddenbijslag van 2 221,91 euro aan de griffier die de onderzoeksrechter of [3 bij de jeugdrechtbank aangewezen rechter van de familie- en jeugdrechtbank]3 gedurende minstens een maand bijstaat;
2° een premie van 123,95 euro per zaak aan de griffier die gedurende de zitting van het hof van assisen het ambt van griffier van het hof van assisen uitoefent;
3° [1 een maandelijkse toelage van 110 euro aan de leden van de griffies, van de parketsecretariaten en de personeelsleden van niveau A die het bewijs leveren van de grondige kennis van de tweede taal, zoals bepaald in artikel 53, § 6, derde lid, van de wet van 15 juni 1935 op het gebruik der talen in gerechtszaken, op voorwaarde dat zij hun ambt uitoefenen bij een rechtscollege waar ten minste een gedeelte van de magistraten of van de leden van de griffie of het parketsecretariaat krachtens de voornoemde wet het bewijs moeten leveren van de kennis van meer dan een landstaal [2 of zij tewerkgesteld zijn bij een federale overheidsdienst, commissie, instelling of dienst waarvan het ambtsgebied het ganse land bestrijkt]2;]1
4° [1 een maandelijkse toelage van 60 euro aan de leden van de griffies, van de parketsecretariaten en de personeelsleden van niveau A die het bewijs leveren van de functionele kennis van de tweede taal, zoals bepaald in artikel 53, § 6, vierde lid, van de wet van 15 juni 1935 op het gebruik der talen in gerechtszaken, op voorwaarde dat zij hun ambt uitoefenen bij een rechtscollege waar ten minste een gedeelte van de magistraten of van de leden van de griffie of het parketsecretariaat krachtens de voornoemde wet het bewijs moeten leveren van de kennis van meer dan een landstaal [2 of zij tewerkgesteld zijn bij een federale overheidsdienst, commissie, instelling of dienst waarvan het ambtsgebied het ganse land bestrijkt]2.]1
[2 5° een jaarlijkse directiepremie van 1 000 euro aan de leden van de griffie en het parketsecretariaat, overeenkomstig de voorwaarden bepaald voor de toekenning ervan aan de personeelsleden van niveau B, bedoeld in artikel 177, § 2.]2
[1 De premie bedoeld in het eerste lid, 3° en 4°, wordt enkel toegekend aan de leden van de griffies, van de parketsecretariaten, en de personeelsleden van niveau A die in dienstactiviteit zijn en een wedde genieten. De premie wordt tegelijk met de wedde vereffend. Bij onvolledige prestaties wordt zij naar rata van de geleverde prestaties uitbetaald. [2 In geval van onderbreking van de ambtsuitoefening is de toelage alleen verschuldigd als die onderbreking niet langer duurt dan dertig dagen.
In volgende gevallen is het eerste lid niet van toepassing :
1° afwezigheid wegens ziekte;
2° afwezigheid wegens een ongeval voorgekomen op het werk of op weg naar en van het werk of wegens een beroepsziekte;
3° afwezigheid gewettigd door het bekomen van verlof of werkonderbreking bedoeld in de artikelen 39, 42 en 43 van de arbeidswet van 16 maart 1971, in artikel 18 van de wet van 14 december 2000 tot vaststelling van sommige aspecten van de organisatie van de arbeidstijd in de openbare sector en in de artikelen 21 tot 25bis, 28, 30 tot 34 en 65, § 1, van het koninklijk besluit van 16 maart 2011 betreffende de verloven en de afwezigheden toegestaan aan sommige personeelsleden van de diensten die de rechterlijke macht terzijde staan.]2]1
----------
(1)<W 2012-07-19/36, art. 31, 178; Inwerkingtreding : 01-09-2013>
(2)<W 2014-04-10/73, art. 46, 187; Inwerkingtreding : 10-06-2014>
(3)<W 2013-07-30/23, art. 124, 192; Inwerkingtreding : 01-09-2014>
Art. 373bis.
<Opgeheven bij W 2014-04-10/72, art. 34, 189; Inwerkingtreding : 01-07-2014>
Art. 373ter.
<Opgeheven bij W 2014-04-10/72, art. 34, 189; Inwerkingtreding : 01-07-2014>
Art. 374.<W 2007-04-25/64, art. 144, § 2, 155; Inwerkingtreding : 01-12-2008> De mobiliteitsregeling die geldt voor de wedde van het personeel van de federale overheidsdiensten, geldt eveneens voor de premies en toelagen bedoeld [1 in artikel 373]1.
Deze bedragen worden gekoppeld aan de spilindex 138,01.
----------
(1)<W 2014-04-10/72, art. 35, 189; Inwerkingtreding : 01-07-2014>
Art. 375.<W 2007-04-25/64, art. 145, 155; Inwerkingtreding : 01-12-2008> § 1. De personeelsleden van het niveau A of de leden van een griffie of een parketsecretariaat, die in toepassing van de artikelen 330, en 330bis, gedurende een ononderbroken periode van één maand een hoger ambt uitoefenen, ontvangen een toelage waarvan het bedrag wordt bepaald op het verschil tussen de bezoldiging welke het personeelslid zou genieten in de graad van het voorlopig uitgeoefend ambt en de bezoldiging welke hij geniet in zijn werkelijke graad.
De bezoldiging bedoeld in het voorgaande lid omvat :
1° de wedde, in voorkomend geval met inbegrip van de verschuldigde weddenbijslagen [2 en de schaalbonificaties verleend krachtens [3 de artikelen 57 tot 59]3 van de wet van 10 april 2014 tot wijziging van sommige bepalingen van het Gerechtelijk Wetboek met het oog op het invoeren van een nieuwe geldelijke loopbaan voor het gerechtspersoneel en van een mandatensysteem voor de hoofdgriffiers en de hoofdsecretarissen]2;
2° eventueel de haard- of standplaatstoelage.
§ 2. De leden van een griffie of een parketsecretariaat, die in toepassing van de artikelen 328 of 329bis, geroepen worden om gedurende ten minste drie opeenvolgende maanden een hoger ambt te vervullen, ontvangen een toelage, waarvan het bedrag wordt bepaald op de helft van het in § 1. bedoelde bedrag.
§ 3. De mobiliteitsregeling die geldt voor de wedden van het personeel van de federale overheidsdiensten, geldt eveneens voor deze toelage.
Zij wordt gekoppeld aan de spilindex 138,01.
De toelage is onderworpen aan de bijdrage voor het stelsel van de verplichte verzekering tegen ziekte en invaliditeit sector gezondheidszorgen en aan de bijzondere bijdrage voor de financiering van het stelsel van de sociale zekerheid.
De toelage is evenwel niet onderworpen aan de inhouding bestemd voor de financiering van het wettelijk pensioen.
§ 4. Deze toelage wordt verleend onder dezelfde voorwaarden als de toelage verleend voor de uitoefening van een hoger ambt, toegekend aan de personeelsleden van het niveau B, C en D, [1 bedoeld in artikel 177]1.
[4 § 5. Het personeelslid wordt bevorderd naar de hogere weddeschaal of geniet schaalbonificaties in de graad of de klasse waarin hij is benoemd alsof hij jaarlijks de vermelding "voldoet aan de verwachtingen" heeft behaald, zelfs indien hij in het kader van de uitoefening van een hogere functie de vermelding "te verbeteren" of "onvoldoende" heeft behaald. De vermelding "te verbeteren" of "onvoldoende" stelt echter ambtshalve een einde aan de aanwijzing in een hogere functie.
In afwijking van het eerste lid behaalt het personeelslid de vermelding "uitzonderlijk" voor de functie van de klasse of het niveau waarin hij is benoemd, wanneer hij de vermelding "uitzonderlijk" behaalt in de functie die verband houdt met de uitoefening van de hogere functie.]4
----------
(1)<W 2014-04-10/73, art. 47, 187; Inwerkingtreding : 10-06-2014>
(2)<W 2014-04-10/72, art. 36, 189; Inwerkingtreding : 01-07-2014>
(3)<W 2016-05-04/03, art. 112, 203; Inwerkingtreding : 23-05-2016>
(4)<W 2017-07-06/24, art. 263, 211; Inwerkingtreding : 01-07-2014>
HOOFDSTUK III. - (Gemeenschappelijke bepalingen voor de hoofdstukken I, Ibis (...) en II.) <W 1999-03-24/31, art. 20, 070; Inwerkingtreding : 17-04-1999> <W 2007-04-25/64, art. 146, 155; Inwerkingtreding : 01-12-2008>
Art. 376. Vermindering van het aantal inwoners van (...) een arrondissement heeft geen invloed op de toestand van reeds benoemde magistraten, griffiers en parketsecretarissen; deze behouden hun titels en wedden onder persoonlijke titel. <W 2001-06-15/31, art. 10, 084; Inwerkingtreding : 01-09-2001>
(De verhoging van het aantal inwoners van een arrondissement heeft eerst gevolg vanaf de dag waarop het koninklijk besluit, bedoeld in artikel 63, in het Belgisch Staatsblad is bekendgemaakt.) <W 2001-06-15/31, art. 9, 084; Inwerkingtreding : 01-01-2000>
Art. 377.§ 1. (De wedde is verschuldigd vanaf de dag van de eedaflegging tot op de dag van de ambtsneerlegging. [2 of wanneer het recht op pensioen wordt geopend]2) <W 2003-05-03/45, art. 46, 110; Inwerkingtreding : 02-06-2003>
[1 De wedde van de maand waarin een ambtenaar overlijdt, is integraal verschuldigd.]1
§ 2. Bij benoeming in een nieuw ambt, behoudt de belanghebbende zijn vroegere wedde tot het einde van de maand waarin hij de eed aflegt die voor de uitoefening van zijn nieuw ambt is voorgeschreven.
§ 3. (Bij iedere wijziging van het geldelijk statuut van een ambt, wordt iedere wedde die was vastgesteld met inachtneming van dat ambt, opnieuw bepaald alsof het nieuwe geldelijk statuut altijd had bestaan.
Is de aldus bepaalde wedde lager dan die welke de titularis van het ambt genoot in zijn ambt op het ogenblik van de inwerkingtreding van de nieuwe wet, dan behoudt hij in dat ambt de hoogste wedde totdat hij ten minste een gelijke wedde verkrijgt.) <W 02-08-1974, art. 14.>
----------
(1)<W 2014-04-10/72, art. 37, 189; Inwerkingtreding : 01-07-2014>
(2)<W 2016-05-04/03, art. 113, 203; Inwerkingtreding : 23-05-2016>
HOOFDSTUK IV. _ Bepalingen betreffende de plaatsvervangende magistraten.
Art. 378.De helft van de wedde, aan de werkelijke ambtsuitoefening verbonden, komt toe:
1° Aan de plaatsvervangende rechter die geroepen wordt om tijdelijk het ambt van rechter [2 ...]2 te vervullen ter vervanging van een titularis die tot een ander ambt benoemd, in ruste gesteld, ontslagnemend, ontslagen, afgezet, ontzet, geschorst of overleden is;
2° Aan de plaatsvervangende vrederechter die geroepen wordt om het ambt van rechter titularis tijdelijk waar te nemen in een kanton dat niet door een titularis of door een rechter van een ander kanton wordt bediend.
(De betaling is verschuldigd voor de periode dat een [1 plaatsvervangende rechter, een plaatsvervangende vrederechter of een plaatsvervangende rechter in de politierechtbank]1 effectief optreedt om iemand tijdelijk te vervangen.) <W 2003-05-03/45, art. 47, 110; Inwerkingtreding : 02-06-2003>
----------
(1)<W 2015-10-19/01, art. 72, 199; Inwerkingtreding : 01-11-2015>
(2)<W 2019-03-23/03, art. 31, 223; Inwerkingtreding : 01-01-2020>
Art. 379.De [1 plaatsvervangende rechter, de plaatsvervangende vrederechter of de plaatsvervangende rechter in de politierechtbank]1 heeft aanspraak op een maandelijkse vergoeding onder de hierna gestelde voorwaarden:
1° wanneer hij een titularis vervangt aan wie opdracht is gegeven voor een ander ambt;
2° wanneer hij een titularis die werd gemachtigd om een openbaar ambt bij een supranationale, internationale of buitenlandse instelling in België of in het buitenland te aanvaarden, vervangt;
3° wanneer hij een wegens ziekte of wettig beletsel afwezige rechter, [2 ...]2 vrederechter of rechter in de politierechtbank vervangt.
De maandelijkse vergoeding is evenredig aan de geleverde prestaties, wanneer de [1 plaatsvervangende rechter, de plaatsvervangende vrederechter of de plaatsvervangende rechter in de politierechtbank]1 ten minste gedurende een maand geregeld het ambt van werkend magistraat vervult.
De maandelijkse vergoeding is een vaste som, bepaald op de helft van de wedde aan het ambt van de vervangen magistraat verbonden, wanneer de [1 plaatsvervangende rechter, de plaatsvervangende vrederechter of de plaatsvervangende rechter in de politierechtbank]1 ten minste drie maanden achtereen geregeld alle ambtswerkzaamheden van de eerstgenoemde vervult.
Het bedrag van de evenredige vergoeding mag in geen geval hoger zijn dan dat van de vaste vergoeding.
De minister van Justitie bepaalt op welke wijze dit artikel wordt toegepast.
----------
(1)<W 2015-10-19/01, art. 73, 199; Inwerkingtreding : 01-11-2015>
(2)<W 2019-03-23/03, art. 32, 223; Inwerkingtreding : 01-01-2020>
Art. 379bis.<W 17-07-1984, art. 7> De plaatsvervangende magistraat aangewezen overeenkomstig artikel 383, § 2, heeft recht op een vergoeding wanneer hij geroepen wordt [1 om zijn ambt uit te oefenen]1.
Deze vergoeding mag niet uitgaan boven het maximum van de beroepsinkomsten die mogen worden gecumuleerd met het rustpensioen.
De Minister van Justitie stelt nadere regels voor de toepassing van dit artikel.
----------
(1)<W 2015-10-19/01, art. 74, 199; Inwerkingtreding : 01-11-2015>
Art. 379ter.<ingevoegd bij W 1997-07-09/36, art. 23, Inwerkingtreding : 13-08-1997> § 1. De plaatsvervangend raadsheer die geroepen wordt om zitting te nemen krachtens artikel 102, § 1, heeft recht op een maandelijkse vergoeding zoals bepaald in artikel 379.
§ 2. [1 ...]1
----------
(1)<W 2010-12-29/02, art. 25, 169; Inwerkingtreding : 01-07-2011>
Art. 379quater.<ingevoegd bij W 1997-07-09/36, art. 24, Inwerkingtreding : 13-08-1997> De minister van Justitie bepaalt welke vergoeding kan worden toegekend aan de in rust gestelde leden van [1 de hoven van beroep en de rechtbanken die opdracht hebben te zetelen in het hof van assisen overeenkomstig de artikelen 120, eerste en derde lid, 121, tweede lid en 122, tweede lid]1.
----------
(1)<W 2019-05-05/10, art. 105, 226; Inwerkingtreding : 03-06-2019>
HOOFDSTUK V. - (Bepaling geldend voor het personeel van de griffies en de parketsecretariaten en voor de attachés in de Dienst voor Documentatie en Overeenstemming der teksten bij het Hof van Cassatie.) <W 1999-04-12/38, art. 18, 075; Inwerkingtreding : 01-07-1999>
Art. 380. (Opgeheven) <W 2007-04-25/64, art. 147, 155; Inwerkingtreding : 01-12-2008>
HOOFDSTUK VI. - Werkingskosten.
Art. 381. <W 25-04-1983, art. 5> De (hoofdgriffier) en de (hoofdsecretaris) van het parket betalen de kantoorbehoeften en kosten, nodig voor de werking van de griffie of van het parketsecretariaat, uit uitsluitend daartoe bestemde vergoedingen, waarvan de Minister van Justitie het bedrag bepaalt en te hunner beschikking stelt. <W 1997-02-17/50, art. 88, 045; Inwerkingtreding : 01-07-1997>
Van de besteding van die gelden doen de (hoofdgriffier) en de (hoofdsecretaris), ieder wat hem betreft, rekening en verantwoording aan de Minister van Justitie door overlegging van regelmatig staten. <W 1997-02-17/50, art. 88, 045; Inwerkingtreding : 01-07-1997>
Art. 382.De minister van Justitie stelt een door hem te bepalen krediet ter beschikking van de eerste voorzitters en voorzitters van de hoven en rechtbanken, de vrederechters en de rechters in de politierechtbanken, de procureurs-generaal (, de federale procureur) en de procureurs des Konings en arbeidsauditeurs om de kleine onkosten van hun diensten te bestrijden. <W 2001-06-21/42, art. 54, 085; Inwerkingtreding : 21-05-2002>
Onder kleine onkosten worden verstaan de kosten van het aankopen van registers, het abonneren op de rechtskundige tijdschriften en verzamelwerken, het aankopen van rechtskundige en andere werken nodig voor de dienst; het inbinden; het drukken van geschriften, zoals het reglement van orde, omzendbrieven, openingsredes, enz.; de kosten voor het deelnemen van het korps aan openbare plechtigheden en begrafenisplechtigheden; de kosten voor kantoorbehoeften en alle andere, voor de dienst noodzakelijke kleine voorwerpen van dagelijks verbruik.
TITEL IV. - Inruststelling, pensionering en emeritaat.
EERSTE HOOFDSTUK. _ Inruststelling.
Art. 383.<W 17-07-1984, art. 8> § 1. De magistraten van de Rechterlijke Orde houden op hun ambt uit te oefenen en worden in rust gesteld, (op het einde van de maand in de loop van dewelke zij de leeftijd bereiken van) : <W 2003-05-03/45, art. 48, 110; Inwerkingtreding : 02-06-2003>
Zeventig jaar wat de leden van het Hof van Cassatie betreft;
Zevenenzestig jaar wat de leden van de andere rechtscolleges betreft.
of wanneer zij wegens een ernstige en blijvende gebrekkigheid niet langer in staat zijn hun ambt naar behoren te vervullen.
[4 De magistraten die op eigen verzoek vóór de wettelijke leeftijd zijn toegelaten tot de inruststelling en die bovendien werden gemachtigd tot het voeren van de eretitel van hun ambt behouden het statuut van magistraat wanneer zij daar niet uitdrukkelijk afstand van hebben gedaan, in voorkomend geval op een latere datum dan hun inruststelling.]4
§ 2. Evenwel kunnen, op hun verzoek, magistraten toegelaten tot de inruststelling wegens hun leeftijd (zoals bedoeld in § 1) [4 en magistraten die op eigen verzoek vóór de wettelijke leeftijd zijn toegelaten tot de inruststelling en die bovendien werden gemachtigd tot het voeren van de eretitel van hun ambt]4 naargelang van het geval door de eerste voorzitters van de hoven van beroep en arbeidshoven, de voorzitters van de rechtbanken [3 , de voorzitters van de vrederechters en rechters in de politierechtbank]3 of door de procureurs-generaal bij de hoven van beroep worden aangewezen om het ambt van plaatsvervangend magistraat uit te oefenen tot zij de leeftijd van 70 jaar hebben bereikt. <W 1998-12-22/47, art. 85, 067; Inwerkingtreding : 01-03-1999>
[1 De aldus aangewezen magistraten kunnen echter, op hun verzoek, na de leeftijd van zeventig jaar hun ambt van plaatsvervangend magistraat blijven uitoefenen voor een tijdspanne van één jaar die tweemaal kan worden hernieuwd, indien de gerechtelijke overheid die ze heeft aangewezen dit nuttig acht wegens de behoeften van de dienst. De voortzetting van het ambt en de hernieuwingen ervan worden beslist bij beschikking die naar gelang van het geval wordt gewezen door de eerste voorzitters van de hoven van beroep en van de arbeidshoven, de voorzitters van de rechtbanken of de procureurs-generaal bij de hoven van beroep.]1
[2 De magistraten van het Hof van Cassatie toegelaten tot de inruststelling wegens hun leeftijd, kunnen op hun verzoek, naar gelang van het geval door de eerste voorzitter van het Hof van Cassatie of door de procureur-generaal bij dit Hof worden aangewezen om het ambt van plaatsvervangend magistraat uit te oefenen voor een tijdspanne van één jaar. De aanwijzing kan tweemaal worden hernieuwd indien de eerste voorzitter van het Hof van Cassatie of de procureur-generaal bij dit Hof dit nuttig acht wegens de behoeften van de dienst.]2
§ 3. [5 Wat de vrederechters en rechters in de politierechtbank benoemd in het gerechtelijk arrondissement Brussel betreft, gebeurt de aanwijzing door de voorzitter van de Nederlandstalige of Franstalige rechtbank van eerste aanleg naargelang de taal van het diploma van licentiaat, doctor of master in de rechten waarvan zij houder zijn. In het gerechtelijk arrondissement Eupen gebeurt de aanwijzing van de vrederechters en rechters in de politierechtbank door de voorzitter van de rechtbank van eerste aanleg.]5
[5 § 4. De vrederechters aangewezen voor de uitoefening van het ambt van plaatsvervangende magistraat, kunnen dat ambt ook uitoefenen in een ander kanton van het gerechtelijk arrondissement.]5
----------
(1)<W 2010-05-07/08, art. 3, 165; Inwerkingtreding : 11-06-2010>
(2)<W 2010-05-07/08, art. 3, L 2, 165; Inwerkingtreding : 09-11-2012 (zie KB 2012-10-23/02, art. 1)>
(3)<W 2014-05-08/02, art. 17, 185; Inwerkingtreding : 24-05-2014>
(4)<W 2015-10-19/01, art. 75, 199; Inwerkingtreding : 01-11-2015>
(5)<W 2017-07-06/24, art. 264, 211; Inwerkingtreding : 03-08-2017>
Art. 383bis.<W 17-07-1984, art. 9> (...) <W 1998-12-22/47, art. 86, 067; Inwerkingtreding : 01-03-1999> (§ 1.) Op hun verzoek en op voorstel, wat betreft de zittende magistratuur, van de eerste voorzitter of van de voorzitter van de rechtscollege waartoe zij behoren en, wat betreft de magistraten van het openbaar ministerie, van de procureur-generaal onder wiens gezag zij staan, kunnen de magistraten van de rechterlijke orde tot de inruststelling toegelaten wegens (het bereiken van de leeftijd zoals bedoeld in artikel 383, §1), door de Koning gemachtigd worden om hun ambt uit te oefenen tot dat er voorzien is in de plaats die is opengevallen in hun rechtscollege. [2 De vrederechters kunnen onder dezelfde voorwaarden ook worden gemachtigd om hun ambt in een ander kanton van het gerechtelijk arrondissement te blijven uitoefenen.]2 [2 De machtiging geldt voor een periode van maximaal zes maanden die eenmaal kan worden hernieuwd.]2 <W 1998-12-22/47, art. 86, 067; Inwerkingtreding : 01-03-1999>
(Het voorstel wordt, wat de vrederechters en de rechters in de politierechtbank betreft, gedaan door [2 de voorzitter van de vrederechters en rechters in de politierechtbank en in de arrondissementen Brussel en Eupen door]2 de voorzitter van de rechtbank van eerste aanleg.)[1 Wat de vrederechters en de rechters in de politierechtbank in het gerechtelijk arrondissement Brussel betreft, wordt het voorstel gedaan door de voorzitter van de Franstalige of Nederlandstalige rechtbank van eerste aanleg naar gelang van de taal van het diploma van licentiaat, doctor of master in de rechten waarvan zij houders zijn.]1 <W 1986-01-31/35, art. 1, 009>
(§ 2.) De bepalingen van §(...) 1 (...) zijn niet van toepassing op de eerste voorzitters van het Hof van Cassatie, de hoven van beroep en de arbeidshoven, de procureurs-generaal bij het Hof van Cassatie en de hoven van beroep, de voorzitters van de rechtbanken, [2 de voorzitter van de vrederechters en rechters in de politierechtbank,]2 de procureurs des Konings en de arbeidsauditeurs. <W 1998-12-22/47, art. 86, 067; Inwerkingtreding : 01-03-1999>
(§ 3.) De magistraten die hun ambt uitoefenen krachtens de §(...) 1 (...) behouden ten aanzien van de magistraten die in dezelfde kamer zitting hebben, de rang die zij bekleedden bij hun inruststelling. <W 1998-12-22/47, art. 86, 067; Inwerkingtreding : 01-03-1999>
(§ 4.) De magistraten die hun ambt vervullen krachtens de §(...) 1 (...), genieten hun wedde overeenkomstig de bepalingen van titel III van boek II, en niet hun pensioen. <W 1998-12-22/47, art. 86, 067; Inwerkingtreding : 01-03-1999>
----------
(1)<W 2012-07-19/36, art. 32, 175; Inwerkingtreding : 31-03-2014 (zie ook art. 61, L1 en L2)>
(2)<W 2015-10-19/01, art. 76, 199; Inwerkingtreding : 01-11-2015>
Art. 383ter.[1 § 1. In afwijking van artikel 383, § 1, kunnen de magistraten van de rechterlijke orde op hun verzoek en op grond van een met redenen omkleed advies van hun korpschef door de Koning worden gemachtigd om hun ambt te blijven uitoefenen tot zij de leeftijd van zeventig jaar respectievelijk drieënzeventig jaar in het Hof van Cassatie hebben bereikt.
De machtiging is een jaar geldig en kan worden hernieuwd.
De korpschefs zijn niet gemachtigd om hun mandaat te blijven uitoefenen op grond van deze bepaling.
De magistraten titularissen van een adjunct-mandaat of van een bijzonder mandaat blijven dit ambt uitoefenen onder de voorwaarden bepaald in de artikelen 259quinquies of 259sexies.
§ 2. De magistraat die in dienst wenst te blijven na de leeftijd van zevenenzestig jaar te hebben bereikt of de magistraat in het Hof van Cassatie die in dienst wenst te blijven na de leeftijd van zeventig jaar te hebben bereikt, dient daartoe ten vroegste achttien maanden vóór die datum en uiterlijk negen maanden voor die datum een verzoek in bij zijn korpschef door middel van het door de Koning vastgesteld formulier.
De magistraat die een verzoek om hernieuwing wenst in te dienen na de leeftijd van zevenenzestig jaar te hebben bereikt, of van zeventig jaar in het Hof van Cassatie, dient het in uiterlijk zes maanden voor het verstrijken van de vorige verlenging.
De magistraat bezorgt tegelijkertijd een kopie van zijn verzoek, of in voorkomend geval van zijn verzoek om hernieuwing, aan de minister van Justitie.
De korpschef bezorgt het verzoek en zijn met redenen omkleed advies binnen een termijn van een maand aan de minister van Justitie.
Het met redenen omkleed advies heeft zowel betrekking op de opportuniteit van de indiensthouding voor het rechtscollege of het parket als op de meest opportune duur van die indiensthouding.
Bij gebreke van advies binnen de vastgestelde termijn wordt de procedure voortgezet op initiatief van de minister van Justitie.
De voorzitters van de rechtbanken van eerste aanleg en van de [2 ondernemingsrechtbanken]2 en de voorzitters van de vrederechters en rechters in de politierechtbank richten het in § 2, eerste lid, bedoelde verzoek aan de eerste voorzitter van het hof van beroep. De voorzitters van de arbeidsrechtbanken richten dat verzoek aan de eerste voorzitter van het arbeidshof. Naargelang van het geval richt de eerste voorzitter van het hof van beroep of van het arbeidshof dat verzoek en zijn advies aan de minister van Justitie.
De procureurs des Konings en de arbeidsauditeurs richten dat verzoek aan de procureur-generaal bij het hof van beroep die dat verzoek en zijn advies aan de minister van Justitie richt.
De eerste voorzitter van het Hof van Cassatie, de procureur-generaal bij het Hof van Cassatie, de eerste voorzitters van de hoven van beroep en van de arbeidshoven, de procureurs-generaal bij de hoven van beroep en de federale procureur richten dat verzoek aan de minister van Justitie die een advies uitbrengt over dat verzoek.
De magistraten bedoeld in het zevende tot het negende lid richten hun verzoek tot hernieuwing aan de korpschef van het rechtscollege of het parket waar zij hun ambt uitoefenen.
Binnen drie maanden na de ontvangst van het verzoek neemt de Koning een beslissing.
§ 3. Magistraten die hun ambt blijven uitoefenen op grond van paragraaf 1, blijven hun wedde ontvangen overeenkomstig de bepalingen waarin titel III van boek II voorziet en behouden hun rang.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij W 2015-10-19/01, art. 77, 199; Inwerkingtreding : 01-11-2015>
(2)<W 2018-04-15/14, art. 252, 216; Inwerkingtreding : 01-11-2018>
Art. 384.De voorzitters en raadsheren van het Hof van Cassatie en van de hoven van beroep en van de arbeidshoven, die door een ernstige en blijvende gebrekkigheid zijn aangetast en niet om hun inruststelling hebben verzocht, worden bij ter post aangetekende brief ambtshalve of op vordering van het openbaar ministerie gewaarschuwd door de eerste voorzitter van het hof waartoe zij behoren of door degene die hem vervangt. Betreft het de eerste voorzitter van die hoven, dan waarschuwt het hoofd van het parket.
In dezelfde gevallen worden de rechters in de rechtbanken van eerste aanleg, in de [1 ondernemingsrechtbanken]1, de vrederechters en de rechters in de politierechtbank op dezelfde wijze gewaarschuwd door de eerste voorzitter van het hof van beroep en de rechters in de arbeidsrechtbank door de eerste voorzitter van het arbeidshof.
----------
(1)<W 2018-04-15/14, art. 252, 216; Inwerkingtreding : 01-11-2018>
Art. 385.Heeft de magistraat binnen een maand na de waarschuwing niet om zijn inruststelling verzocht, dan komen het Hof van Cassatie, het hof van beroep of het arbeidshof in de raadkamer in algemene vergadering bijeen om, het openbaar ministerie in zijn schriftelijke conclusies gehoord, uitspraak te doen, het eerste over de inruststelling van zijn leden, het tweede over de inruststelling van zijn leden, van de leden der rechtbanken van eerste aanleg en van de [1 ondernemingsrechtbanken]1, van de vrederechters en de rechters in de politierechtbank, en het derde over de inruststelling van zijn leden en die van de arbeidsrechtbanken.
Ten minste vijftien dagen vóór de datum waarop de vergadering van het hof is vastgesteld, wordt aan de betrokken magistraat kennis gegeven van de dag en het uur van de zitting, en wordt hij tegelijk verzocht zijn opmerkingen schriftelijk naar voren te brengen.
Die kennisgeving en dat verzoek worden hem toegezonden bij gerechtsbrief.
----------
(1)<W 2018-04-15/14, art. 252, 216; Inwerkingtreding : 01-11-2018>
Art. 386. Van de beslissing wordt aan de betrokkene terstond kennis gegeven. Heeft deze zijn opmerkingen niet naar voren gebracht, dan gaat de beslissing eerst in kracht van gewijsde nadat daartegen binnen vijf dagen, te rekenen van de kennisgeving, niet in verzet is gekomen.
Art. 387. De beslissing gewezen op de opmerkingen van de magistraat of op zijn verzet, is in laatste aanleg.
Wanneer de vormvoorschriften niet zijn in acht genomen, kunnen evenwel de betrokken magistraat en het openbaar ministerie zich tegen de beslissing van het hof van beroep en van het arbeidshof in cassatie voorzien binnen vijf dagen te rekenen van de dag waarop de beslissing in kracht van gewijsde is gegaan.
De eerste voorzitter van het Hof van Cassatie brengt de gronden van de voorziening in cassatie schriftelijk ter kennis van de betrokken magistraat of van de procureur-generaal bij het hof van beroep.
Art. 388. De kennisgevingen worden gedaan door de hoofdgriffier, die daarvan bij proces-verbaal moet doen blijken.
Woont de magistraat niet in de stad waar het hof zijn zetel heeft, dan doet de griffier de kennisgeving bij gerechtsbrief.
Verzet en voorziening in cassatie worden ter griffie ontvangen en in een speciaal register ingeschreven.
Art. 389. De beslissingen van de hoven, in het geval bedoeld in de artikelen 385 tot 388, worden aan de minister van Justitie toegezonden binnen vijftien dagen nadat zij in kracht van gewijsde zijn gegaan.
Art. 390.[1 De artikelen 383 tot 389 zijn van toepassing op de plaatsvervangende rechters en de plaatsvervangende raadsheren met uitzondering van de artikelen 383bis en 383ter.
In afwijking van artikel 383, § 1, kunnen de plaatsvervangende raadsheren die werden benoemd onder de magistraten die zijn toegelaten tot de inruststelling wegens hun leeftijd, evenwel zetelen tot de leeftijd van 70 jaar. Zij kunnen door de eerste voorzitter van het hof van beroep aangewezen worden als plaatsvervangend magistraat om te zetelen tot de leeftijd van 73 jaar overeenkomstig de modaliteiten bedoeld in artikel 383, § 2, tweede lid.
De artikelen 383 tot 389 zijn van toepassing op de werkende assessoren in de strafuitvoeringsrechtbank.
Met uitzondering van de artikelen 383bis en 383ter, zijn zij ook van toepassing op de werkende en plaatsvervangende raadsheren in sociale zaken, op de werkende en plaatsvervangende rechters in sociale zaken [2 ...]2 en op de plaatsvervangende assessoren in de strafuitvoeringsrechtbank.]1
[2 Rechters in ondernemingszaken houden op hun ambt uit te oefenen op het einde van de maand in de loop van dewelke zij de leeftijd bereiken van drieënzeventig jaar.]2
----------
(1)<W 2016-05-04/03, art. 114, 203; Inwerkingtreding : 01-10-2016 (zie ook art. 261, zevende en achtste lid)>
(2)<W 2019-05-05/19, art. 99, 225; Inwerkingtreding : 29-06-2019>
HOOFDSTUK II. - Pensioen en emeritaat.
Art. 391.De magistraat die wegens de in artikel 383 bepaalde leeftijd in ruste is gesteld en dertig jaren dienst heeft waarvan ten minste vijftien in de magistratuur, heeft aanspraak op het emeritaat.
(Het emeritaatspensioen is gelijk aan de referentiewedde bepaald in artikel 8, § 1, van de algemene wet op de burgerlijke en kerkelijke pensioenen van 21 juli 1844. (Voor de toepassing van het tweede en het vierde lid van die bepaling worden de in artikel 58bis, 2°, 3° en 4° [1 en in de artikelen 33 en 34 van de COIV-wet]1 bedoelde aanwijzingen gelijkgesteld met vaste benoemingen).) <W 1999-01-25/32, art. 234, 068; Inwerkingtreding : 01-01-1999> <W 2003-05-03/45, art. 50, 110; Inwerkingtreding : 02-08-2000; zie ook art.61>
Heeft de magistraat geen dertig jaren dienst, dan wordt het pensioen met een dertigste verminderd voor ieder jaar dat hij te kort komt om dat getal te bereiken.
Bij wijziging van de weddeschalen wordt het bedrag van het pensioen verhoogd of verlaagd met inachtneming van de nieuwe wedde die aan een magistraat in dienst met dezelfde rang en anciënniteit wordt toegekend, met dien verstande dat de in ruste gestelde magistraat geacht wordt die wedde te hebben genoten over de laatste vijf jaren.
(Het ambt uitgeoefend op grond van artikel 383bis wordt niet in aanmerking genomen bij de berekening van het pensioen.) <W 17-07-1984, art. 10>
----------
(1)<W 2018-02-04/04, art. 52, 218; Inwerkingtreding : 01-07-2018>
Art. 391/1. [1 Art. 391/1. In afwijking van artikel 391 kunnen de magistraten die op 1 januari 2012 de leeftijd van 55 jaar niet hebben bereikt geen aanspraak maken op het pensioen berekend op basis van artikel 391. Niettemin behouden zij het voordeel van het tantième 1/30ste voorzien in artikel 391 voor de diensten gepresteerd in de magistratuur tot 31 december 2011. Indien zij ten minste vijftien jaren in de magistratuur hebben, behouden zij bovendien eveneens het voordeel van het tantième 1/30e voor de andere diensten dan deze gepresteerd in de magistratuur.
Voor de diensten gepresteerd vanaf 1 januari 2012 wordt het tantième 1/30e vervangen door het tantième 1/48e.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij W 2011-12-28/02, art. 2, 171; Inwerkingtreding : 01-01-2012>
Art. 392.(De magistraat van wie bevonden is dat hij wegens een gebrekkigheid niet meer in staat is zijn ambt te vervullen maar die de voor het emeritaat vereiste leeftijd niet heeft, kan ongeacht zijn leeftijd gepensioneerd worden. Indien zijn ambt echter een bijbetrekking is, kan het pensioen wegens ongeschiktheid slechts worden verleend na vervulling van vijf dienstjaren. De Koning bepaalt wat een bijbetrekking in de zin van dit artikel is.) <W 17-06-1971, art. 9>
(Het pensioen wordt voor elk van de eerste vijf dienstjaren in de magistratuur uitgekeerd op basis van een dertigste van de in artikel 8, § 1, van voormelde algemene wet van 21 juli 1844 omschreven referentiewedde en voor elk volgend dienstjaar in de magistratuur op basis van een vijfendertigste van dezelfde wedde. (Voor de toepassing van het tweede en het vierde lid van die bepaling worden de in artikel 58bis, 2°, 3° en 4° [1 en in de artikelen 33 en 34 van de COIV-wet]1 bedoelde aanwijzingen gelijkgesteld met vaste benoemingen).) <W 1999-01-25/32, art. 235, 068; Inwerkingtreding : 01-01-1999> <W 2003-05-03/45, art. 51, 110; Inwerkingtreding : 02-08-2000; zie ook art.61>
Dienstjaren die krachtens de wet op de pensioenregeling van de leden van het burgerlijk rijkspersoneel in aanmerking komen, maar niet in de magistratuur zijn doorgebracht, worden aangerekend naar de grondslagen in de geldende wetten bepaald.
Bij wijziging van de weddeschalen wordt het bedrag van het pensioen verhoogd of verlaagd volgens de in artikel 391 gestelde regel.
(Naargelang van het geval maakt de eerste voorzitter van het hof van beroep of van het arbeidshof, de voorzitter van de rechtbank of de procureur-generaal bij het hof van beroep een einde aan het ambt van plaatsvervangend magistraat aangewezen overeenkomstig artikel 383, § 2, hetzij op verzoek van de magistraat, hetzij ambtshalve, hetzij indien de magistraat wegens gebrekkigheid niet meer in staat wordt bevonden zijn ambt te vervullen.) <W 17-07-1984, art. 11>
----------
(1)<W 2018-02-04/04, art. 53, 218; Inwerkingtreding : 01-07-2018>
Art. 392/1. [1 Art. 392/1. In afwijking van artikel 392 worden voor de magistraat die op 1 januari 2012 de leeftijd van 55 jaar niet heeft bereikt en van wie bevonden is dat hij wegens een gebrekkigheid niet meer in staat is zijn ambt te vervullen, de tantièmes 1/30e en 1/35ste voorzien in artikel 392, tweede lid, vervangen door het tantième 1/48e voor de diensten gepresteerd vanaf 1 januari 2012.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij W 2011-12-28/02, art. 3, 171; Inwerkingtreding : 01-01-2012>
Art. 393. (§ 1.) Wegens hun diploma van doctor (of van licentiaat) in de rechten wordt vier jaar werkelijke dienst in de magistratuur aangerekend ten voordele van de magistraten die in ruste worden gesteld wegens een gebrekkigheid of op de in artikel 383 bepaalde leeftijd, maar die niet het vereiste aantal dienstjaren hebben om het bij de wet bepaalde maximumpensioen te verkrijgen. <W 2003-03-09/53, art. 2, 112; Inwerkingtreding : 01-01-2003>
(§ 2. De gerechtelijke stage wordt beschouwd als werkelijke diensttijd in de magistratuur. Voor de berekening van het rustpensioen wordt deze diensttijd in aanmerking genomen naar rata van 1/60 per jaar dienst.) <W 2003-03-09/53, art. 2, 112; Inwerkingtreding : 01-01-2003>
Art. 393/1. [1 § 1. De vier jaar werkelijke dienst in de magistratuur bedoeld in artikel 393, § 1, wordt, voor de berekening van het bedrag van de pensioenen die ingaan vanaf 1 december 2018, verminderd overeenkomstig deze paragraaf.
De in het eerste lid bedoelde duur van vier jaar wordt slechts in aanmerking genomen ten belope van de verhouding tussen, enerzijds, de in maanden uitgedrukte duur van de pensioenaanspraakverlenende diensten en perioden die de magistraat op 1 december 2017 heeft bereikt en, anderzijds, het getal 540. Het resultaat wordt naar beneden toe afgerond tot gehele maanden.
Onder "pensioenaanspraakverlenende diensten en perioden" moet worden verstaan de dienstjaren vastgesteld overeenkomstig artikel 46, § 1, eerste lid, 1°, van de wet van 15 mei 1984 houdende maatregelen tot harmonisering in de pensioenregelingen, met uitsluiting van elke tijdsbonificatie wegens diploma of voorafgaande studies en van de in het eerste lid bedoelde duur van vier jaar en zonder de toepassing van de verhogingscoëfficiënten bedoeld in artikel 46, § 3/1, van de voormelde wet van 15 mei 1984.
§ 2. In geval van toepassing van paragraaf 1 wordt geen rekening gehouden met de volgende bepalingen :
- artikel 2, § 1, eerste lid, c), van het koninklijk besluit nr. 206 van 29 augustus 1983 tot regeling van de berekening van het pensioen van de openbare sector voor diensten met onvolledige opdracht;
- artikel 49, § 2, 1°, van de wet van 15 mei 1984 houdende maatregelen tot harmonisering in de pensioenregelingen.
§ 3. Ongeacht de werkelijke ingangsdatum van het pensioen, is de in paragraaf 1 vermelde vermindering niet van toepassing op het rustpensioen van de magistraat die op een bepaald ogenblik de voorwaarden vervulde om uiterlijk op 1 december 2018 een vervroegd rustpensioen te verkrijgen, noch op de overgangsuitkering en het overlevingspensioen van zijn rechthebbenden.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij W 2017-10-02/05, art. 15, 212; Inwerkingtreding : 01-12-2017>
Art. 393/2. [1 Artikel 393, § 1, is niet meer van toepassing voor de berekening van het bedrag van de rustpensioenen die vanaf 1 december 2018 ingaan van de magistraten die na 1 december 2017 een vaste of daarmee gelijkgestelde benoeming in de magistratuur hebben verkregen of die na die datum als gerechtelijk stagiair werden aangesteld, noch voor de berekening van het bedrag van de overgangsuitkering en het overlevingspensioen van hun rechthebbenden.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij W 2017-10-02/05, art. 16, 212; Inwerkingtreding : 01-12-2017>
Art. 394. De bepalingen van de artikelen 391 tot 393 zijn van toepassing op de magistraten van het parket.
Art. 395. Wanneer een magistraat die heeft opgehouden zijn ambt uit te oefenen ten einde het in artikel 308 bedoelde ambt te vervullen, na het uitvoeren van zijn opdracht wordt hersteld in het ambt dat hij niet verder had uitgeoefend, dan wel opnieuw wordt benoemd tot dit ambt of tot een ander hiermee gelijkstaand of hoger rechterlijk ambt, wordt het bedrag van zijn pensioen of van zijn emeritaatspensioen berekend alsof hij nooit had opgehouden zijn ambt uit te oefenen.
Dit geldt mede voor de gevallen van artikel 361.
Art. 396. Geen pensioen mag hoger zijn dan de wedde die voor de vereffening als grondslag heeft gediend.
Art. 397. De wetten op de pensioenregeling voor de leden van het burgerlijk rijkspersoneel en hun rechtverkrijgenden zijn van toepassing op de magistraten die niet voldoen aan de vereisten om voor de bepalingen van dit hoofdstuk in aanmerking te komen.
HOOFDSTUK IIbis. - (Pensionering en pensioen van de referendarissen bij het Hof van Cassatie en van de referendarissen en de parketjuristen bij de hoven van beroep en bij de rechtbanken van eerste aanleg.) <W 1999-03-24/31, art. 21, 070; Inwerkingtreding : 17-04-1999>
Art. 397bis.[1 De referendarissen bij het Hof van Cassatie en de referendarissen en parketjuristen bij de hoven en rechtbanken houden op hun ambt uit te oefenen en worden gepensioneerd wanneer zij de leeftijd van vijfenzestig jaar hebben bereikt of wanneer zij wegens een ernstige en blijvende gebrekkigheid niet meer in staat zijn hun ambt naar behoren te vervullen.
De algemene wet van 21 juli 1844 op de burgerlijke en kerkelijke pensioenen is van toepassing op de gepensioneerde referendarissen en parketjuristen.
Het in activiteit blijven kan, op verzoek van het personeelslid, door de minister van Justitie worden toegestaan tot de leeftijd van zeventig jaar. De periode van het in activiteit blijven wordt vastgelegd voor een maximale duur van een jaar. Zij kan worden verlengd.]1
----------
(1)<W 2015-10-19/01, art. 78, 199; Inwerkingtreding : 01-11-2015>
TITEL V. - Tucht.
HOOFDSTUK I. - Bepalingen tot regeling van hiërarchie en toezicht.
Art. 398.[3 Onverminderd de toepassing van de artikelen 143bis en 143quater heeft het Hof van Cassatie een recht van toezicht op de hoven van beroep en de arbeidshoven, de hoven van beroep hebben een recht van toezicht op de rechtbanken van eerste aanleg, de [4 ondernemingsrechtbanken]4, de vredegerechten en de politierechtbanken van hun rechtsgebied en de arbeidshoven op de arbeidsrechtbanken van hun rechtsgebied.]3
[1 In het gerechtelijk arrondissement Brussel heeft de Nederlandstalige rechtbank van eerste aanleg een recht van toezicht op de vredegerechten en de politierechtbanken met zetel in het administratief arrondissement Halle-Vilvoorde en op de Nederlandstalige politierechtbank met zetel in het administratief arrondissement Brussel-Hoofdstad. De Franstalige rechtbank van eerste aanleg wordt, met betrekking tot de vredegerechten, evenwel telkenmale bij eenvoudig verzoek aan de Nederlandstalige rechtbank van eerste aanleg betrokken bij de door haar aangeduide beslissingen met het oog op een consensus.
De Franstalige rechtbank van eerste aanleg heeft een recht van toezicht op de Franstalige politierechtbank met zetel in het administratief arrondissement Brussel-Hoofdstad.
De Nederlandstalige rechtbank van eerste aanleg en de Franstalige rechtbank van eerste aanleg hebben gezamenlijk een recht van toezicht op de vredegerechten met zetel in het administratief arrondissement Brussel-Hoofdstad. De beslissingen worden overlegd in consensus.
Bij gebrek aan consensus in geval van de toepassing van het tweede en het vierde lid, neemt de eerste voorzitter van het hof van beroep van Brussel de beslissing.]1
----------
(1)<W 2012-07-19/36, art. 33, 175; Inwerkingtreding : 31-03-2014 (zie ook art. 61, L1 en L2)>
(2)<W 2014-04-10/73, art. 48, 187; Inwerkingtreding : 10-06-2014>
(3)<W 2017-07-06/24, art. 265, 211; Inwerkingtreding : 03-08-2017>
(4)<W 2018-04-15/14, art. 252, 216; Inwerkingtreding : 01-11-2018>
Art. 399.(Onverminderd de toepassing van de artikelen 143bis en [1 143quater]1 waakt de procureur-generaal bij het hof van beroep), onder het gezag van de minister van Justitie, voor de handhaving van de orde in de hoven en in de rechtbanken. <W 1997-03-04/41, art. 4, 046; Inwerkingtreding : 15-05-1997>
(Onverminderd de toepassing van de artikelen 143bis en [1 143quater]1 waken de procureur-generaal, de procureur des Konings en de arbeidsauditeurs), onder hetzelfde gezag, voor de handhaving van de tucht, de regelmatige uitoefening van de dienst en de uitvoering van de wetten en verordeningen in de rechtbanken. <W 1997-03-04/41, art. 4, 046; Inwerkingtreding : 15-05-1997>
Wanneer de procureur-generaal, de procureur des Konings of de arbeidsauditeur dienaangaande opmerkingen heeft te maken, zijn de eerste voorzitter van het hof en de voorzitter van de rechtbank ertoe gehouden op zijn verzoek de algemene vergadering bijeen te roepen.
----------
(1)<W 2014-04-10/73, art. 49, 187; Inwerkingtreding : 10-06-2014>
Art. 400. [Onverminderd de toepassing van de artikelen 143bis en [1 143quater]1] oefent de minister van Justitie]1 zijn toezicht uit over alle ambtenaren van het openbaar ministerie, de procureur-generaal bij het Hof van Cassatie over de procureurs-generaal bij de hoven van beroep en de laatstgenoemden over de leden van het parket-generaal en van het auditoraat-generaal, over de procureurs des Konings, de arbeidsauditeurs en hun substituten. <W <W 1997-03-04/41, art. 22, 069; Inwerkingtreding : 15-05-1997>
----------
(1)<W 2014-04-10/73, art. 50, 187; Inwerkingtreding : 10-06-2014>
Art. 401. Wanneer een magistraat van het openbaar ministerie op de zitting afwijkt van de plichten van zijn staat, geeft de eerste voorzitter van het hof of de voorzitter van de rechtbank waarbij hij zijn ambt uitoefent, daarvan kennis aan de procureur-generaal bij het Hof van Cassatie, aan de procureur-generaal bij het hof van beroep, aan de procureur des Konings, of aan de arbeidsauditeur, al naar gelang onder wiens toezicht de magistraat staat.
Art. 402. De procureurs des Konings en hun substituten, (...) en de rechters in de politierechtbank oefenen, onder toezicht van de procureur-generaal bij het hof van beroep, de gerechtelijke politie uit. <W 1998-03-12/39, art. 39, 058; Inwerkingtreding : 1998-10-02>
Art. 402bis. <Ingevoegd bij W 1997-05-06/38, art. 21; Inwerkingtreding : 05-07-1997> De eerste voorzitter van het Hof van Cassatie en de procureur-generaal bij dat hof oefenen, ieder wat hem betreft, toezicht uit op de referendarissen.
Art. 403.De procureur-generaal oefent zijn toezicht uit over de hoofdgriffier, de griffiers-hoofden van dienst, de griffiers, (...), (deskundigen, administratief deskundigen, ICT-deskundigen, assistenten en medewerkers) van de griffie van de hoven van zijn ambtsgebied; de procureur des Konings oefent zijn toezicht uit over de hoofdgriffier, de griffiers-hoofden van dienst en de griffiers van de rechtbank van eerste aanleg en van de [2 ondernemingsrechtbank]2, de (hoofdgriffiers) en de griffiers van de vredegerechten en van de politierechtbanken, (...), deskundigen, administratief deskundigen, ICT-deskundigen, assistenten en medewerkers) van de rechtbanken van eerste aanleg, de [2 ondernemingsrechtbanken]2, vredegerechten en politierechtbanken; de arbeidsauditeur oefent zijn toezicht uit over de hoofdgriffier, de griffiers-hoofden van dienst, de griffiers en (...), de (deskundigen, administratief deskundigen, ICT-deskundigen, assistenten en medewerkers) van de arbeidsrechtbank. [1 De procureur des Konings van Halle-Vilvoorde en de procureur des Konings van Brussel oefenen gezamenlijk hun toezicht uit over de hoofdgriffier, de griffiers-hoofden van dienst, de griffiers, de deskundigen, administratief deskundigen, ICT-deskundigen, assistenten en medewerkers van de Nederlandstalige rechtbank van eerste aanleg en van de Nederlandstalige [2 ondernemingsrechtbank]2. De beslissingen worden overlegd in consensus. Bij gebrek aan consensus tussen beide procureurs, neemt de procureur-generaal van Brussel de beslissing. De procureur des Konings van Brussel oefent zijn toezicht uit over de hoofdgriffier, de griffiers-hoofden van dienst en de griffiers van de Franstalige rechtbank van eerste aanleg en de Franstalige [2 ondernemingsrechtbank]2, de hoofdgriffiers en de griffiers van de vredegerechten en van de politierechtbanken met zetel in het administratief arrondissement Brussel-Hoofdstad, de deskundigen, administratief deskundigen, ICT-deskundigen, assistenten en medewerkers van de Franstalige rechtbank van eerste aanleg, van de Franstalige [2 ondernemingsrechtbank]2 en van de vredegerechten en de politierechtbanken met zetel in het administratief arrondissement Brussel-Hoofdstad. De procureur des Konings van Halle-Vilvoorde oefent zijn toezicht uit over de hoofdgriffiers, de griffiers, de deskundigen, administratief deskundigen, ICT-deskundigen, assistenten en medewerkers van de vredegerechten en van de politierechtbanken met zetel in het administratief arrondissement Halle-Vilvoorde. De procureur des Konings van Brussel wordt, wat de vredegerechten betreft, evenwel telkenmale bij eenvoudig verzoek aan de procureur des Konings van Halle-Vilvoorde betrokken bij de door hem aangeduide beslissingen, met het oog op consensus. Bij gebrek aan consensus tussen beide procureurs, neemt de procureur-generaal van Brussel de beslissing. De arbeidsauditeur van Halle-Vilvoorde en de arbeidsauditeur van Brussel oefenen gezamenlijk hun toezicht uit over de hoofdgriffier, de griffiers-hoofden van dienst, de griffiers en de deskundigen, administratief deskundigen, ICT-deskundigen, assistenten en medewerkers van de Nederlandstalige arbeidsrechtbank. De beslissingen worden overlegd in consensus. Bij gebrek aan consensus tussen beide arbeidsauditeurs, neemt de procureur-generaal van Brussel de beslissing. De arbeidsauditeur van Brussel oefent zijn toezicht uit over de hoofdgriffier, de griffiers-hoofden van dienst, de griffiers en de deskundigen, administratief deskundigen, ICT-deskundigen, assistenten en medewerkers van de Franstalige arbeidsrechtbank.]1 <W 1997-02-17/50, art. 86, 045; Inwerkingtreding : 01-07-1997> <W 1997-05-20/46, art. 22, 053; Inwerkingtreding : 01-09-1997> <W 2006-06-10/68, art. 57, 142; Inwerkingtreding : 01-12-2006> <W 2007-04-25/64, art. 148, 155; Inwerkingtreding : 01-12-2008>
De procureur-generaal bij het Hof van Cassatie, de procureurs-generaal bij de hoven van beroep, de procureurs des Konings en de arbeidsauditeurs oefenen hun toezicht uit over de (hoofdsecretarissen), (secretarissen), (...), (deskundigen, administratief deskundigen, ICT-deskundigen, assistenten en medewerkers) van hun parket. <W 1997-02-17/50, art. 86, 045; Inwerkingtreding : 01-07-1997> <W 1997-05-20/46, art. 22, 053; Inwerkingtreding : 01-09-1997> <W 2006-06-10/68, art. 57, 142; Inwerkingtreding : 01-12-2006> <W 2007-04-25/64, art. 148, 155; Inwerkingtreding : 01-12-2008>
----------
(1)<W 2012-07-19/36, art. 34, 175; Inwerkingtreding : 31-03-2014 (zie ook art. 61, L1 en L2)>
(2)<W 2018-04-15/14, art. 252, 216; Inwerkingtreding : 01-11-2018>
HOOFDSTUK II. - Tuchtrechtelijke maatregelen.
Art. 404.Op diegenen die hun ambtsplichten verzuimen of door hun gedrag afbreuk doen aan de waardigheid van hun ambt, kunnen de tuchtstraffen, bepaald in dit hoofdstuk, worden toegepast.
(De tuchtstraffen bedoeld in dit hoofdstuk kunnen tevens worden opgelegd aan personen die de taken van hun ambt verwaarlozen en zodoende afbreuk doen aan de goede werking van de justitie of aan het vertrouwen in die instelling.) <W 2002-07-07/43, art. 2, 103; Inwerkingtreding : 14-02-2005>
[1 Wat de in artikel 305 bedoelde leden van de rechterlijke orde betreft, worden hun ambtsplichten, de waardigheid van hun ambt en de taken van hun ambt inzonderheid geïnterpreteerd in het licht van de algemene beginselen inzake de deontologie.]1
----------
(1)<W 2019-03-23/03, art. 33, 223; Inwerkingtreding : 01-01-2020>
Art. 405.[1 § 1. De lichte tuchtstraffen die van toepassing zijn op de leden en op de personeelsleden van de rechterlijke orde zijn :
1° terechtwijzing;
2° blaam.
De zware tuchtstraffen die van toepassing zijn op de leden en op de personeelsleden van de rechterlijke orde zijn :
1° inhouding van wedde;
2° tuchtschorsing;
3° lagere inschaling of verlies van de laatste weddebijslag;
4° terugzetting of intrekking van het in artikel 58bis bedoelde mandaat;
5° ontslag van ambtswege;
6° ontzetting uit het ambt of afzetting.
§ 2. De inhouding van wedde wordt toegepast gedurende ten minste vijftien dagen en ten hoogste een jaar en mag niet hoger zijn dan die welke wordt bepaald in artikel 23, tweede lid, van de wet van 12 april 1965 betreffende de bescherming van het loon der werknemers.
§ 3. De tuchtschorsing wordt uitgesproken voor een periode van ten minste een maand en ten hoogste een jaar.
De tuchtschorsing heeft zolang zij duurt een verlies van 20 % van de brutowedde tot gevolg.
Gedurende de tuchtschorsing kan de betrokkene zijn aanspraken op bevordering of verhoging in weddeschaal niet doen gelden.
§ 4. De lagere inschaling bestaat in de toekenning :
1° van een lagere weddeschaal in dezelfde graad of in dezelfde klasse;
2° van een graad van hetzelfde niveau met een lagere weddeschaal.
§ 5. De terugzetting bestaat in de toekenning van een graad van een lager niveau of van een lagere klasse.
Het personeelslid neemt in deze nieuwe graad of in deze nieuwe klasse rang in op de datum waarop de toekenning uitwerking heeft.
§ 6. Naast het verlies van het lopende mandaat heeft de intrekking van het in artikel 58bis bedoelde mandaat tot gevolg dat de betrokken persoon zich niet langer kan kandidaat stellen voor een in dat artikel bedoeld mandaat, behoudens de in de artikelen 421 en 422 bedoelde gevallen van uitwissing of herziening.
De intrekking van het mandaat van korpschef leidt tot het verlies van het behoud van wedde dat wordt bedoeld in artikel 102, § 1, derde lid, van de wet van 22 december 1998 tot wijziging van sommige bepalingen van deel II van het Gerechtelijk Wetboek met betrekking tot de Hoge Raad voor de Justitie, de benoeming en aanwijzing van magistraten en tot invoering van een evaluatiesysteem, alsook bedoeld in artikel 18 van de wet van 18 december 2006 tot wijziging van de artikelen 80, 259quater, 259quinquies, 259nonies, 259decies, 259undecies, 323bis, 340, 341, 346 en 359 van het Gerechtelijk Wetboek, tot herstel in dit Wetboek van artikel 324 en tot wijziging van de artikelen 43 en 43quater van de wet van 15 juni 1935 op het gebruik der talen in gerechtszaken.
§ 7. Het ontslag van ambtswege heeft het verlies van de hoedanigheid van lid van de rechterlijke orde of van lid van het personeel van de griffies en van de parketsecretariaten tot gevolg.
§ 8. De ontzetting uit het ambt en de afzetting hebben het verlies van de hoedanigheid van lid van de rechterlijke orde of van lid van het personeel van de griffies en van de parketsecretariaten en het verlies van het rustpensioen tot gevolg.
§ 9. De ontzetting uit het ambt en de afzetting brengen het verbod op verdere uitoefening van ambten in de Rechterlijke Orde mee.
De terechtwijzing en de blaam uitgezonderd, brengt een tuchtstraf het verbod mee zich kandidaat te stellen voor de Hoge Raad voor de Justitie, behoudens de in de artikelen 421 en 422 bedoelde gevallen van uitwissing of herziening.
§ 10. Het tuchtrechtscollege kan de uitspraak van de straf opschorten en de uitvoering van de uitgesproken straf uitstellen, in voorkomend geval onder de bijzondere voorwaarden die het bepaalt.]1
----------
(1)<W 2013-07-15/08, art. 8, 182; Inwerkingtreding : 01-09-2014>
Art. 405bis. <Ingevoegd bij W 2002-07-07/43, art. 4; Inwerkingtreding : 14-02-2005> Wanneer de betrokkene verscheidene tuchtrechtelijke tekortkomingen worden toegerekend, wordt tegen hem een enkele tuchtprocedure gevoerd die slechts aanleiding kan geven tot een enkele tuchtstraf.
Wanneer hem tijdens de tuchtprocedure een nieuwe tekortkoming wordt toegerekend, wordt een nieuwe tuchtprocedure ingeleid evenwel zonder dat de reeds lopende procedure wordt onderbroken.
In geval van samenhang wordt deze nieuwe tekortkoming evenwel behandeld en berecht tijdens de lopende procedure.
Art. 405ter.[1 De in artikel 412, §§ 1 en 2, bedoelde overheid brengt de Koning of de Minister van Justitie onverwijld op de hoogte van de aanhangigmaking bij de tuchtrechtbank.]1
----------
(1)<W 2013-07-15/08, art. 9, 182; Inwerkingtreding : 01-09-2014>
Art. 405quater.<Ingevoegd bij W 2002-07-07/43, art. 6; Inwerkingtreding : 14-02-2005> Zodra een tuchtprocedure is ingesteld, [1 kan]1 het onderzoek van het verzoek tot ontslag gericht aan de Koning of aan de Minister van Justitie [1 geschorst worden]1 tot de tuchtprocedure is beëindigd.
----------
(1)<W 2013-07-15/08, art. 10, 182; Inwerkingtreding : 09-04-2014 (KB 2014-03-28/13, art. 3, 1°)>
Art. 406.<W 2002-07-07/43, art. 7, 103; Inwerkingtreding : 14-02-2005> § 1. Ingeval de betrokkene wordt vervolgd wegens een misdaad of een wanbedrijf of tuchtrechtelijk wordt vervolgd, kan hij in het belang van de dienst, op grond van een ordemaatregel uit zijn ambt worden geschorst voor de duur van de vervolging en tot de eindbeslissing is genomen.
[1 De ordemaatregel wordt uitgesproken door de in artikel 412, § 1, bedoelde overheid voor de duur van hoogstens drie maanden en kan worden verlengd voor periodes van hoogstens drie maanden tot de eindbeslissing. De maatregel kan een inhouding van 20 % van de brutowedde meebrengen. Het openbaar ministerie kan zich wenden of wendt zich op injunctie van de Minister van Justitie tot de in artikel 412, § 1, bedoelde overheid met een verzoek tot schorsing in het belang van de dienst.]1
[1 Een ordemaatregel of verlenging kan enkel worden uitgesproken nadat de betrokken persoon is gehoord of behoorlijk opgeroepen of, wanneer zijn verhoor onmogelijk is, nadat hij zijn verweermiddelen schriftelijk heeft kunnen doen gelden of zich heeft kunnen laten vertegenwoordigen.]1
Evenwel kan bij uiterst dringende noodzakelijkheid of bij betrapping op heterdaad een voorlopige ordemaatregel worden genomen zonder voorafgaand verhoor van de betrokkene. De betrokkene wordt na het toepassen van de voorlopige ordemaatregel onverwijld gehoord. Deze voorlopige ordemaatregel vervalt na tien dagen, tenzij de overheid die de maatregel genomen heeft, hem binnen deze termijn heeft bekrachtigd.
[1 De oproeping wordt aan de betrokken persoon bezorgd tegen ontvangstbewijs of bij een aangetekende zending, met vermelding van de ten laste gelegde feiten, de plaats waar en de termijn waarin het dossier kan worden geraadpleegd alsook de plaats en de datum van verschijning.
Van de beslissing van de in artikel 412, § 1, bedoelde overheid wordt tegen ontvangstbewijs of bij een aangetekende zending kennis gegeven aan de betrokken persoon en aan het parket binnen vijf dagen volgend op het verhoor van de betrokken persoon of op de voor dat verhoor vastgestelde datum of op de schriftelijke indiening van de verweermiddelen.
De kennisgeving maakt melding van het recht om beroep in te stellen, alsook van de geldende vormen en termijn.
De beslissing is onmiddellijk uitvoerbaar.]1
§ 2. Wanneer een tuchtstraf met inhouding van wedde wordt uitgesproken tegen een persoon die het voorwerp is geweest van een ordemaatregel met vermindering van wedde, heeft de tuchtstraf ten vroegste uitwerking op de dag waarop de ordemaatregel is ingegaan.
Het tijdens de ordemaatregel ingehouden bedrag van wedde wordt afgetrokken van het bedrag van verlies van wedde dat voortvloeit uit de tuchtstraf met inhouding van wedde. Als het bedrag van de ingehouden wedde hoger is dan het bedrag van het verlies van wedde dat voortvloeit uit de tuchtstraf met inhouding van wedde, wordt het verschil aan de betrokkene uitbetaald.
De ingehouden bedragen worden aan de betrokkene uitbetaald wanneer de ordemaatregel niet gevolgd wordt door een tuchtstraf of een strafrechtelijke veroordeling wegens dezelfde feiten, of wanneer de strafvordering vervallen is, dan wel aanleiding heeft gegeven tot een beschikking van buitenvervolgingstelling of tot een seponering.
----------
(1)<W 2013-07-15/08, art. 11, 182; Inwerkingtreding : 01-09-2014>
Art. 407.<W 2007-04-25/64, art. 149, 155; Inwerkingtreding : 01-12-2008> Aan de leden van de zetel en de leden van het openbaar ministerie, de referendarissen bij het Hof van Cassatie en het gerechtspersoneel van niveau A die zonder verlof afwezig zijn, kan door een beslissing [1 van de tuchtrechtbank]1, voor de duur van die afwezigheid hun wedde worden ontzegd.
----------
(1)<W 2013-07-15/08, art. 12, 182; Inwerkingtreding : 01-09-2014>
Art. 408. De raadsheren en rechters in sociale zaken (, de rechters in handelszaken en de assessoren [2 in de strafuitvoeringsrechtbank]2) die, ofschoon regelmatig opgeroepen, zonder geldige reden op meer dan drie zittingen over een tijdvak van zes maanden afwezig zijn geweest, worden als ontslagnemer beschouwd en vervangen. <W 2006-05-17/36, art. 38, 132; Inwerkingtreding : 01-02-2007>
----------
(1)<W 2014-05-05/11, art. 115, 195; Inwerkingtreding : 01-10-2016(zie ook art. 136). Overgangsbepalingen: art. 134 en 135>
(2)<W 2016-05-04/03, art. 115, 203; Inwerkingtreding : 01-10-2016 (zie ook art. 261, zevende en achtste lid)>
HOOFDSTUK III. - (Bevoegde overheden.) <W 2002-07-07/43, art. 8; Inwerkingtreding : 14-02-2005>
Afdeling I. - [1 Tuchtrechtcolleges]1
----------
(1)<W 2013-07-15/08, art. 13, 182; Inwerkingtreding : 01-09-2014>
Art. 409.[1 § 1. Er bestaat voor heel België een niet-permanente Nederlandstalige tuchtrechtbank en een niet-permanente Franstalige tuchtrechtbank bevoegd ten aanzien van de leden en de personeelsleden van de rechterlijke orde.
Binnen de Franstalige rechtbank neemt een kamer, welke uit minstens één magistraat van de zetel bestaat die het bewijs levert van de kennis van de Duitse taal, kennis van de zaken met betrekking tot de Duitstalige leden en personeelsleden van de rechterlijke orde.
Als het onmogelijk blijkt in de Franstalige rechtbank een magistraat aan te wijzen die het bewijst levert van de kennis van de Duitse taal, wordt de rechtspleging gevoerd in de Franse taal. Op verzoek van de betrokken persoon kan de rechtbank bevelen dat een beroep wordt gedaan op een vertaler; de vertaalkosten zijn ten laste van de Schatkist. Het vonnis wordt vertaald in het Duits.
De Franstalige rechtbank heeft haar zetel te Namen. De Nederlandstalige rechtbank heeft haar zetel te Gent. De geïnventariseerde tuchtdossiers en een kopie van het individuele dossier van de betrokkene worden respectievelijk gericht [3 aan de griffie van de afdeling Namen van de rechtbank van eerste aanleg te Namen, of van de afdeling Gent van de rechtbank van eerste aanleg Oost-Vlaanderen]3.
Het ambt van openbaar ministerie bij de tuchtrechtbank wordt uitgeoefend door de procureur des Konings bij de rechtbank van eerste aanleg in de zetel waar de tuchtrechtbank haar zittingen houdt.
Het ambt van griffier bij de tuchtrechtbank wordt uitgeoefend door een griffier van de rechtbank van eerste aanleg in de zetel waar de tuchtrechtbank haar zittingen houdt. Hij wordt aangewezen door de hoofdgriffier.
§ 2. Wanneer de kamers van de tuchtrechtbank zich moeten uitspreken over een magistraat van de zetel die geen magistraat is van het Hof van Cassatie, zijn ze samengesteld uit twee rechters in de tuchtrechtbank en een assessor uit een rechtscollege van hetzelfde niveau als het rechtscollege waarvan de vervolgde persoon afkomstig is. Een stafhouder van een raad van de Orde wordt telkens met een raadgevende stem toegevoegd.
Wanneer de kamers van de tuchtrechtbank zich moeten uitspreken over een magistraat van het openbaar ministerie die geen magistraat is bij het Hof van Cassatie, zijn ze samengesteld uit twee rechters in de tuchtrechtbank en een assessor die wordt aangewezen uit de magistraten van het openbaar ministerie van hetzelfde niveau als de vervolgde persoon. [2 Voor de toepassing van dit artikel worden de leden van het federaal parket gelijkgesteld met de leden van de parketten-generaal.]2 Een stafhouder van een raad van de Orde wordt telkens met raadgevende stem toegevoegd.
Wanneer de tuchtprocedure betrekking heeft op een lid van het gerechtspersoneel, zijn ze samengesteld uit twee rechters in de tuchtrechtbank en een assessor die wordt aangewezen uit de assessoren die zijn aangewezen door de minister van Justitie en die van een niveau zijn dat ten minste gelijk is aan het niveau van de persoon tegen wie de tuchtprocedure loopt. Een stafhouder van een raad van de Orde wordt telkens met raadgevende stem toegevoegd.
De stafhouder wordt aangewezen door de Orde van Vlaamse Balies of door de Ordre des barreaux francophones et germanophone, op schriftelijk verzoek van de voorzitter van de tuchtrechtbank.
§ 3. Wanneer de kamers van de tuchtrechtbank zich moeten uitspreken over een magistraat van of bij het Hof van Cassatie, zijn ze samengesteld uit twee rechters in de tuchtrechtbank en uit een assessor die wordt aangewezen overeenkomstig artikel 411, § 6.
Een stafhouder van een raad van de Orde wordt telkens met een raadgevende stem toegevoegd. Hij wordt aangewezen volgens de in § 2, vierde lid, bedoelde procedure.]1
----------
(1)<W 2013-07-15/08, art. 14, 182; Inwerkingtreding : 01-09-2014>
(2)<W 2014-05-08/02, art. 34, 003; Inwerkingtreding : 01-09-2014>
(3)<W 2017-07-06/24, art. 266, 211; Inwerkingtreding : 03-08-2017>
Afdeling II.
<Opgeheven bij W 2013-07-15/08, art. 15, 182; Inwerkingtreding : 01-09-2014>
Art. 410.[1 § 1. Er bestaat voor heel België een niet-permanente Nederlandstalige tuchtrechtbank in hoger beroep en een Franstalige niet-permanente tuchtrechtbank in hoger beroep.
De Nederlandstalige rechtbank in hoger beroep heeft haar zetel te Brussel. De Franstalige rechtbank in hoger beroep heeft haar zetel te Brussel. De tuchtdossiers worden gericht aan de griffie van het hof van beroep.
Het ambt van openbaar ministerie bij de tuchtrechtbank in hoger beroep wordt uitgeoefend door de procureur-generaal bij het hof van beroep in de zetel waar de tuchtrechtbank in hoger beroep haar zittingen houdt.
Het ambt van griffier in de tuchtrechtbank in hoger beroep wordt uitgeoefend door een griffier van het hof van beroep in de zetel waar de tuchtrechtbank in hoger beroep haar zittingen houdt. Hij wordt aangewezen door de hoofdgriffier.
Binnen de Franstalige rechtbank neemt een kamer, welke uit minstens één magistraat van de zetel bestaat die het bewijs levert van de kennis van de Duitse taal, kennis van de zaken met betrekking tot de Duitstalige leden en personeelsleden van de rechterlijke orde.
Als het onmogelijk blijkt een kamer samen te stellen die bestaat uit een magistraat die het bewijs levert van de kennis van de Duitse taal, wordt de rechtspleging in de Franse taal gevoerd. Op verzoek van de betrokken persoon kan de rechtbank bevelen dat een beroep wordt gedaan op een vertaler; de vertaalkosten zijn ten laste van de Schatkist. Het arrest wordt vertaald in het Duits.
§ 2. Wanneer de kamers van de tuchtrechtbank in hoger beroep zich moeten uitspreken over een magistraat van de zetel die geen magistraat is van het Hof van Cassatie, zijn ze samengesteld uit twee raadsheren in de tuchtrechtbank in hoger beroep en een raadsheer-assessor uit een rechtscollege van hetzelfde niveau als het rechtscollege waarvan de vervolgde persoon afkomstig is. Een stafhouder van een raad van de Orde wordt telkens met een raadgevende stem toegevoegd.
Wanneer de kamers van de tuchtrechtbank in hoger beroep zich moeten uitspreken over een magistraat van het openbaar ministerie die geen magistraat is bij het Hof van Cassatie, zijn ze samengesteld uit twee raadsheren in de tuchtrechtbank in hoger beroep en een raadsheer-assessor die wordt aangewezen uit de magistraten van het openbaar ministerie van hetzelfde niveau als de vervolgde persoon. [2 Voor de toepassing van dit artikel worden de leden van het federaal parket gelijkgesteld met de leden van de parketten-generaal.]2 Een stafhouder van een raad van de Orde wordt telkens met een raadgevende stem toegevoegd.
Wanneer de tuchtprocedure betrekking heeft op een lid van het gerechtspersoneel, zijn de kamers van de tuchtrechtbank in hoger beroep samengesteld uit twee raadsheren in de tuchtrechtbank in hoger beroep en een raadsheer-assessor die wordt aangewezen uit de assessoren die zijn aangewezen door de minister van Justitie en die van een niveau zijn dat ten minste gelijk is aan dat van de persoon tegen wie de tuchtprocedure loopt. Een stafhouder van een raad van de Orde wordt telkens met een raadgevende stem toegevoegd.
De stafhouder wordt aangewezen door de Orde van Vlaamse Balies of door de Ordre des barreaux francophones et germanophone, op schriftelijk verzoek van de voorzitter van de tuchtrechtbank in hoger beroep.
§ 3. Wanneer de kamers van de tuchtrechtbank in hoger beroep zich moeten uitspreken over een magistraat van of bij het Hof van Cassatie, zijn ze samengesteld uit twee raadsheren in de tuchtrechtbank in hoger beroep en uit een raadsheer-assessor die wordt aangewezen overeenkomstig artikel 411, § 6, eerste of tweede lid, naar gelang van het geval.
Een stafhouder van een raad van de Orde wordt telkens met een raadgevende stem toegevoegd. Hij wordt aangewezen volgens de in § 2, vierde lid, bedoelde procedure.]1
----------
(1)<W 2013-07-15/08, art. 16, 182; Inwerkingtreding : 01-09-2014>
(2)<W 2014-05-08/02, art. 35, 003; Inwerkingtreding : 01-09-2014>
Afdeling III.
<Opgeheven bij W 2013-07-15/08, art. 17, 182; Inwerkingtreding : 01-09-2014>
Art. 411.[1 § 1. De leden-assessoren van de tuchtrechtbank en van de tuchtrechtbank in hoger beroep worden aangewezen voor een niet-hernieuwbare termijn van vijf jaar.
De korpschefs en de leden van de Hoge Raad voor de Justitie mogen niet worden aangewezen om zitting te houden in de tuchtrechtscolleges.
Het ambt van de leden-assessoren van de tuchtrechtscolleges neemt ambtshalve een einde wanneer hen een tuchtstraf wordt opgelegd.
Het mandaat van magistraat, aangewezen als assessor bij de tuchtrechtbank of bij de tuchtrechtbank in hoger beroep neemt een einde wanneer de betrokkene een in de artikelen 308, [5 309/1,]5 [7 309/2,]7 [3 309ter,]3 323bis, 327 en 327bis bedoelde opdracht aanvaardt. [3 Het mandaat van niet-magistraat, aangewezen als assessor bij de tuchtrechtbank of bij de tuchtrechtbank in hoger beroep neemt een einde wanneer de betrokkene [5 een in de artikelen 309sexies, 309septies of 309novies]5 bedoelde opdracht aanvaardt.]3
[4 Gepensioneerde leden van het gerechtspersoneel kunnen hun mandaat van assessor verder blijven uitoefenen tot het einde van hun lopende aanwijzing en ten laatste tot ze de leeftijd van 70 jaar hebben bereikt.]4
§ 2. De leden-assessoren van de tuchtrechtscolleges worden aangewezen uit de werkende beroepsmagistraten of op rust gestelde magistraten en uit het gerechtspersoneel van niveau A en B.
Om als lid-assessor van de tuchtrechtscolleges te worden aangewezen, moet de kandidaat tien ambtsjaren binnen de Rechterlijke Orde vervuld hebben, waarvan vijf jaar respectievelijk in het ambt van magistraat van de zetel, van magistraat van het openbaar ministerie of van personeelslid van niveau A of B, en mag hij geen enkele tuchtstraf hebben ondergaan.
De kandidaat-assessoren richten hun kandidatuur respectievelijk aan hun algemene vergadering, hun korpsvergadering of aan de minister van Justitie binnen dertig dagen na de oproep tot kandidaten bekendgemaakt in het Belgisch Staatsblad.
§ 3. De magistraten van de zetel die in aanmerking komen om zitting te hebben als lid-assessor in de tuchtrechtscolleges worden door hun algemene vergadering uitgekozen binnen zestig dagen na de oproep tot kandidaten bekendgemaakt in het Belgisch Staatsblad. De magistraten van het openbaar ministerie die in aanmerking komen om zitting te hebben als lid-assessor in de tuchtrechtscolleges worden door hun korpsvergadering uitgekozen binnen diezelfde termijn.
In elk rechtsgebied van het hof van beroep wijzen de voorzitters van de rechtbanken van eerste aanleg, van de [6 ondernemingsrechtbanken]6 en van de arbeidsrechtbanken alsook de voorzitter [2 van de vrederechters en van de rechters in de politierechtbank]2 gezamenlijk, uit de door de algemene vergaderingen uitgekozen kandidaten, vier leden van die rechtbanken aan die zitting kunnen hebben als assessor in de tuchtrechtbank of als assessor in de tuchtrechtbank in hoger beroep. In het rechtsgebied van het hof van beroep te Brussel worden vier Nederlandstalige en vier Franstalige magistraten op dezelfde wijze aangewezen.
De aanwijzingen worden met redenen omkleed.
In elk rechtsgebied van de hoven van beroep wijzen de eerste voorzitters van de hoven van beroep en van de arbeidshoven gezamenlijk, uit de door de algemene vergaderingen uitgekozen kandidaten, drie leden van die hoven aan om zitting te hebben als assessor in de tuchtrechtbank in hoger beroep of als assessor in de tuchtrechtbank.
In het rechtsgebied van het hof van beroep te Brussel worden drie Nederlandstalige en drie Franstalige raadsheren gezamenlijk aangewezen door de eerste voorzitter van het Hof van Cassatie, de eerste voorzitter van het hof van beroep en de eerste voorzitter van het arbeidshof.
De aanwijzingen worden met redenen omkleed.
§ 4. In elk rechtsgebied van de hoven van beroep wijzen de procureurs des Konings en de arbeidsauditeurs gezamenlijk, uit de door de korpsvergaderingen uitgekozen kandidaten, drie magistraten van het parket van de procureur des Konings of van het arbeidsauditoraat aan die zitting kunnen hebben als assessor in de tuchtrechtbank of in de tuchtrechtbank in hoger beroep [2 ...]2. In het rechtsgebied van het hof van beroep te Brussel worden drie Nederlandstalige en drie Franstalige magistraten gezamenlijk aangewezen door de procureurs des Konings en de arbeidsauditeurs.
De aanwijzingen worden met redenen omkleed.
De procureur-generaal bij het Hof van Cassatie, de procureurs-generaal en de federale procureur wijzen gezamenlijk uit de door de korpsvergaderingen uitgekozen kandidaten, de zes leden van de Nederlandstalige [2 parketten-generaal en arbeidsauditoraten generaal]2 en de zes leden van de Franstalige [2 parketten-generaal en arbeidsauditoraten generaal]2 aan die zitting kunnen hebben als assessor in de tuchtrechtbank of in de tuchtrechtbank in hoger beroep [2 ...]2. [2 Voor de toepassing van dit artikel worden de leden van het federaal parket gelijkgesteld met de leden van de parketten-generaal.]2
De aanwijzingen worden met redenen omkleed.
§ 5. Per rechtsgebied van het hof van beroep worden twee personeelsleden van niveau A en twee personeelsleden van niveau B die in aanmerking kunnen komen om zitting te hebben als assessor in de tuchtrechtbank of in de tuchtrechtbank in hoger beroep aangewezen door de Minister van Justitie binnen negentig dagen na de oproep tot kandidaten, op eensluidend advies van hun hiërarchische meerdere. De Minister van Justitie vraagt het advies van de hiërarchische meerdere van de kandidaat binnen tien dagen na de ontvangst van de kandidatuur. De adviezen worden overgezonden aan de Minister van Justitie binnen zestig dagen na de oproep tot kandidaten.
In het rechtsgebied van het hof van beroep te Brussel worden twee Nederlandstalige personeelsleden van niveau A, twee Franstalige personeelsleden van niveau A, twee Nederlandstalige personeelsleden van niveau B en twee Franstalige personeelsleden van niveau B aangewezen.
§ 6. [4 De eerste voorzitter van het Hof van Cassatie en de procureur-generaal bij het Hof van Cassatie wijzen gezamenlijk drie Nederlandstalige en drie Franstalige emeriti of ere-magistraten aan, uit de zetel of het parket die zich kandidaat hebben gesteld om zitting te nemen in de in de artikelen 409, § 3, eerste lid, en 410, § 3, eerste lid, bedoelde gevallen.]4
[2 De namen van de emeriti magistraten die aldus worden aangewezen, worden overgezonden naar de minister van Justitie binnen vijfenzeventig dagen na de oproep tot kandidaten.]2
§ 7. De lijst met de leden die zijn aangewezen voor de uitoefening van ambten in de tuchtrechtscolleges wordt binnen honderd dagen na de oproep tot kandidaten bekendgemaakt in het Belgisch Staatsblad.]1
----------
(1)<W 2013-07-15/08, art. 18, 182; Inwerkingtreding : 09-04-2014>
(2)<W 2014-05-08/02, art. 36, 003; Inwerkingtreding : 09-04-2014>
(3)<W 2016-02-05/11, art. 212, 201; Inwerkingtreding : 29-02-2016>
(4)<W 2016-05-04/03, art. 116, 203; Inwerkingtreding : 23-05-2016>
(5)<W 2018-05-25/02, art. 24, 217; Inwerkingtreding : 01-07-2018>
(6)<W 2018-04-15/14, art. 252, 216; Inwerkingtreding : 01-11-2018>
(7)<W 2019-05-05/10, art. 106, 226; Inwerkingtreding : 24-05-2019>
Art. 411/1.[1 De tuchtrechtbank en de tuchtrechtbank in hoger beroep worden respectievelijk voorgezeten door de rechter in de tuchtrechtbank en de raadsheer in de tuchtrechtbank in hoger beroep met de hoogste anciënniteit die is aangewezen om zitting te hebben in die tuchtrechtscolleges.
De aanwijzing van de leden die deel uitmaken van die tuchtrechtscolleges, met uitzondering van het lid met raadgevende stem, geschiedt op 1 september van elk jaar bij toerbeurt die wordt bepaald door de in het eerste lid bedoelde rechter of raadsheer.
Wanneer een dossier wordt verzonden aan de griffie van het tuchtrechtscollege, stelt, naargelang het geval, de rechter of de raadsheer in de tuchtrechtbank in hoger beroep met de grootste anciënniteit het orgaan samen binnen vijf dagen.
Met uitzondering van de in artikel 409, § 3, eerste lid, 410, § 3, eerste lid, en 411, § 6, bedoelde gevallen mogen de leden die deel uitmaken van het rechtscollege niet zijn benoemd of opdracht hebben ontvangen in een rechtscollege, parket, griffie, parketsecretariaat of steundienst uit hetzelfde rechtsgebied als de persoon die tuchtrechtelijk wordt vervolgd en mogen ze evenmin een hiërarchische band hebben met de betrokken persoon. [2 In het rechtsgebied Luik mogen de leden die blijk hebben gegeven van de kennis van de Duitse taal niet zijn benoemd, in subsidiaire orde zijn benoemd of opdracht hebben ontvangen in hetzelfde rechtscollege, hetzelfde parket, dezelfde griffie, parketsecretariaat of steundienst als de persoon die tuchtrechtelijk wordt vervolgd.]2]1
----------
(1)<Ingevoegd bij W 2013-07-15/08, art. 19, 182; Inwerkingtreding : 01-09-2014>
(2)<W 2014-05-08/02, art. 37, 003; Inwerkingtreding : 01-09-2014>
Afdeling II. - (vroeger afdeling IV)[1 De tuchtoverheden]1
----------
(1)<W 2013-07-15/08, art. 20, 182; Inwerkingtreding : 01-09-2014>
Art. 412.[1 § 1. [2 De overheden die bevoegd zijn om een tuchtprocedure in te stellen zijn :
1° ten aanzien van de magistraten van de zetel, met uitzondering van de magistraten bij het Hof van Cassatie :
a) de eerste voorzitter van het Hof van Cassatie ten aanzien van de eerste voorzitters van de hoven van beroep en van de eerste voorzitters van de arbeidshoven;
b) de eerste voorzitter van het hof van beroep ten aanzien van de leden van dat hof, van de voorzitters van de rechtbanken van eerste aanleg, van de voorzitter van de [9 ondernemingsrechtbank]9 of van de voorzitters van de [9 ondernemingsrechtbanken]9 en van de voorzitters van de vrederechters en rechters in de politierechtbank van het betrokken rechtsgebied;
c) de eerste voorzitter van het arbeidshof ten aanzien van de leden van dat hof, daaronder begrepen de raadsheren in sociale zaken, en van de voorzitter van de arbeidsrechtbank of van de voorzitters van de arbeidsrechtbanken van het betrokken rechtsgebied;
d) de voorzitter van de rechtbank van eerste aanleg ten aanzien van de leden van die rechtbank, daaronder begrepen de assessoren [5 in de strafuitvoeringsrechtbank]5, en, in de gerechtelijke arrondissementen Eupen en Brussel, van de vrederechters en van de rechters in de politie-rechtbanken.
In het gerechtelijk arrondissement Brussel is de voorzitter van de Nederlandstalige rechtbank van eerste aanleg bevoegd ten aanzien van de vrederechters en rechters in de politierechtbanken met zetel in het administratief arrondissement Halle-Vilvoorde en ten aanzien van de rechters in de Nederlandstalige politierechtbank met zetel in het administratief arrondissement Brussel-Hoofdstad.
Ten aanzien van de vrederechters die zitting hebben in de vredegerechten van het gerechtelijk kanton met zetel te [8 ...]8 Sint-Genesius-Rode en van het gerechtelijk kanton met zetel te Meise, zijn de voorzitters van de Nederlandstalige en Franstalige rechtbanken van eerste aanleg gezamenlijk bevoegd. De beslissingen worden overlegd in consensus.
De voorzitter van de Franstalige rechtbank van eerste aanleg wordt, met betrekking tot de andere vredegerechten, waarvan de zetel gevestigd is in het administratief arrondissement Halle-Vilvoorde, evenwel telkenmale bij eenvoudig verzoek aan de voorzitter van de Nederlandstalige rechtbank van eerste aanleg betrokken bij de door hem aangeduide beslissingen met het oog op een consensus.
De voorzitter van de Franstalige rechtbank van eerste aanleg is bevoegd ten aanzien van de rechters in de Franstalige politierechtbank waarvan de zetel gevestigd is in het administratief arrondissement Brussel-Hoofdstad.
De voorzitters van de Nederlandstalige en Franstalige rechtbanken van eerste aanleg zijn gezamenlijk bevoegd ten aanzien van de vrederechters van de vredegerechten waarvan de zetel gevestigd is in het administratief arrondissement Brussel-Hoofdstad. De beslissingen worden overlegd in consensus.
Bij gebrek aan consensus in geval van toepassing van het derde, vierde en zesde lid, neemt de eerste voorzitter van het hof van beroep van Brussel de beslissing;
e) de voorzitter van de [9 ondernemingsrechtbank]9 ten aanzien van de leden van die rechtbank, daaronder begrepen de rechters in handelszaken;
f) de voorzitter van de arbeidsrechtbank ten aanzien van de leden van die rechtbank, daaronder begrepen de rechters in sociale zaken;
g) met uitzondering van de gerechtelijke arrondissementen Brussel en Eupen, de voorzitter van de vrederechters en rechters in de politierechtbank ten aanzien van de vrederechters en van de rechters in de politierechtbanken;
2° ten aanzien van de magistraten van het openbaar ministerie, met uitzondering van de magistraten bij het Hof van Cassatie :
a) de procureur-generaal bij het Hof van Cassatie ten aanzien van de procureurs-generaal bij de hoven van beroep en van de federale procureur;
b) de procureur-generaal bij het hof van beroep ten aanzien van de leden van het parket-generaal bij het hof van beroep, van de leden van het auditoraat-generaal bij het arbeidshof, van de procureurs des Konings en van de arbeidsauditeurs;
c) de procureur des Konings ten aanzien van de leden van het parket van de procureur des Konings, en de arbeidsauditeur ten aanzien van de leden van het arbeidsauditoraat;
d) de federale procureur ten aanzien van de federale magistraten;
e) ten aanzien van de bijstandsmagistraten en de verbindingsmagistraten in jeugdzaken, de tuchtoverheid die bevoegd is voor het ambt waarin zij werden benoemd;
[6 f) de procureur-generaal aangewezen in het rechtsgebied van het hof van beroep waar de in artikel 309/1 bedoelde verbindingsmagistraat is benoemd.]6
3° ten aanzien van de magistraten van het Hof van Cassatie :
a) de algemene vergadering van het Hof van Cassatie ten aanzien van de eerste voorzitter van het Hof van Cassatie;
b) de eerste voorzitter van het Hof van Cassatie ten aanzien van de zittende magistraten in het Hof van Cassatie;
c) de minister van Justitie ten aanzien van de procureur-generaal bij het Hof van Cassatie;
d) de procureur-generaal bij het Hof van Cassatie ten aanzien van de eerste advocaat-generaal en de advocaten-generaal bij het Hof van Cassatie;
4° ten aanzien van de referendarissen bij het Hof van Cassatie :
a) de eerste voorzitter van het Hof van Cassatie ten aanzien van de referendarissen die de raadsheren bijstaan;
b) de procureur-generaal bij het Hof van Cassatie ten aanzien van de referendarissen die de leden van het parket bijstaan;
5° ten aanzien van de referendarissen en van de parketjuristen :
a) de eerste voorzitter van het hof van beroep ten aanzien van de referendarissen bij dat hof;
b) de eerste voorzitter van het arbeidshof ten aanzien van de referendarissen bij dat hof;
c) de voorzitter van de rechtbank van eerste aanleg ten aanzien van de referendarissen bij die rechtbank;
d) de voorzitter van de arbeidsrechtbank ten aanzien van de referendarissen bij die rechtbank;
e) de voorzitter van de [9 ondernemingsrechtbank]9 ten aanzien van de referendarissen bij die rechtbank;
f) de voorzitter van de vrederechters en rechters in de politierechtbank en in de gerechtelijke arrondissementen Brussel en Eupen de voorzitter van de rechtbank van eerste aanleg ten aanzien van de referendarissen bij de politierechtbank;
g) de procureur-generaal bij het hof van beroep ten aanzien van de parketjuristen bij het parket-generaal en het arbeidsauditoraat-generaal;
h) de procureur des Konings ten aanzien van de parketjuristen bij het parket van de rechtbank van eerste aanleg;
i) de arbeidsauditeur ten aanzien van de parketjuristen bij het arbeidsauditoraat;
j) de federale procureur ten aanzien van de parketjuristen bij het federaal parket;
6° ten aanzien van de attachés van de dienst voor documentatie en overeenstemming der teksten bij het Hof van Cassatie : de procureur-generaal bij dat Hof;
7° ten aanzien van de personeelsleden van niveau A, de griffiers, de secretarissen en het personeel van griffies, parketsecretariaten en steundiensten :
a) de eerste voorzitter bij het Hof van Cassatie ten aanzien van de hoofdgriffier van het Hof van Cassatie, en de procureur-generaal bij het Hof van Cassatie ten aanzien van de hoofdsecretaris van het parket-generaal bij het Hof van Cassatie;
b) de eerste voorzitter van het hof van beroep en het arbeidshof ten aanzien van de hoofdgriffier van het hof van beroep en van het arbeidshof, en de procureur-generaal bij het hof van beroep ten aanzien van de hoofdsecretaris van het parket-generaal bij het hof van beroep en bij het arbeidshof, alsook van de personeelsleden van het niveau A bij deze hoven, bij de parketten-generaal en bij de auditoraten-generaal;
c) de federale procureur ten aanzien van de hoofdsecretaris en van de personeelsleden van niveau A van het federaal parket;
d) de voorzitter van de vrederechters en rechters in de politierechtbank ten aanzien van de hoofdgriffier van de vredegerechten en van de politierechtbank, de voorzitter van de rechtbank van eerste aanleg ten aanzien van de hoofdgriffier van deze rechtbank en in de gerechtelijke arrondissementen Brussel en Eupen, ten aanzien van de hoofdgriffier van de politierechtbank en van de hoofdgriffier van het vredegerecht.
In het gerechtelijk arrondissement Brussel wordt de voorzitter van de bevoegde rechtbank van eerste aanleg bepaald overeenkomstig § 1, 1°, d), tweede tot vijfde lid;
e) de procureur des Konings ten aanzien van de hoofdsecretaris van het parket van de procureur des Konings en van de personeelsleden van niveau A van de rechtbanken van eerste aanleg, de vredegerechten, van de politierechtbank, en van de parketten;
f) de voorzitter van de [9 ondernemingsrechtbank]9 ten aanzien van de hoofdgriffier van de [9 ondernemingsrechtbank]9, en de procureur des Konings ten aanzien van de personeelsleden van niveau A bij de [9 ondernemingsrechtbank]9;
g) de voorzitter van de arbeidsrechtbank ten aanzien van de hoofdgriffier van de arbeidsrechtbank, en de arbeidsauditeur ten aanzien van de hoofdsecretaris van het arbeidsauditoraat en van de personeelsleden van niveau A van deze rechtbanken en parketten;
h) de magistraat korpschef van het rechtscollege of van het parket ten aanzien van de leden van de steundiensten;
i) de hoofdgriffier ten aanzien van de griffiers-hoofden van dienst, de griffiers, de deskundigen, de administratief deskundigen en ICT-deskundigen, assistenten en medewerkers bij de griffie;
j) de hoofdsecretaris ten aanzien van de secretarissen-hoofden van dienst, de secretarissen, de deskundigen, de administratief deskundigen en ICT deskundigen, assistenten en secretariaatsmedewerkers bij het parket.]2
[4 8° de voorzitter van het College van de hoven en rechtbanken ten aanzien van de leden en de personeelsleden van de steundienst bij dat College;
9° de voorzitter van het College van het openbaar ministerie en van het College van procureurs-generaal ten aanzien van de leden en personeelsleden van de steundienst bij die Colleges;]4
[7 10° de procureur-generaal bij het hof van beroep te Brussel ten aanzien van de directeur, de adjunct-directeur en de verbindingsmagistraten bij het Centraal Orgaan voor de Inbeslagneming en de Verbeurdverklaring; de directeur ten aanzien van de personeelsleden van het Centraal Orgaan voor de Inbeslagneming en de Verbeurdverklaring.]7
De plaatsvervangende magistraten ressorteren onder dezelfde overheid als de werkende magistraten. De leden en personeelsleden met een opdracht binnen een rechtscollege, parket, griffie, parketsecretariaat of steundienst ressorteren onder dezelfde overheid als degenen die er benoemd zijn.
De leden en personeelsleden met een opdracht buiten de Belgische Rechterlijke Orde ressorteren onder de in het eerste lid bedoelde overheid.
§ 2. Een tuchtprocedure kan steeds ingesteld worden op vordering van het openbaar ministerie bij het rechtscollege waarvan de betrokken persoon afkomstig is, of, wanneer de betrokken persoon een lid of een personeelslid is van een vredegerecht, door het openbaar ministerie bij de rechtbank van eerste aanleg van het arrondissement waarin dit vredegerecht is gelegen.
De eerste voorzitter van het hof van beroep en de eerste voorzitter van het arbeidshof kunnen het in het eerste lid bedoelde openbaar ministerie injunctie geven een dossier over een magistraat van het openbaar ministerie aanhangig te maken bij de tuchtrechtbank.]1
----------
(1)<W 2013-07-15/08, art. 21, 182; Inwerkingtreding : 01-09-2014>
(2)<W 2014-03-28/01, art. 10, 181; Inwerkingtreding : 01-09-2014>
(3)<W 2014-05-05/11, art. 116, 195; Inwerkingtreding : 01-10-2016 (zie ook art. 136). Overgangsbepalingen: art. 134 en 135>
(4)<W 2016-05-04/03, art. 117,b, 203; Inwerkingtreding : 23-05-2016>
(5)<W 2016-05-04/03, art. 117,a, 203; Inwerkingtreding : 01-10-2016 (zie ook art. 261, zevende en achtste lid)>
(6)<W 2018-05-25/02, art. 25, 217; Inwerkingtreding : 01-07-2018>
(7)<W 2018-02-04/04, art. 54, 218; Inwerkingtreding : 01-07-2018>
(8)<W 2017-12-25/08, art. 23, 213; Inwerkingtreding : 01-06-2018>
(9)<W 2018-04-15/14, art. 252, 216; Inwerkingtreding : 01-11-2018>
Afdeling V. <Opgeheven bij W 2013-07-15/08, art. 22, 182; Inwerkingtreding : 01-09-2014>
Art. 413.[1 § 1. Naar de in artikel 404 bedoelde feiten wordt een onderzoek gevoerd door een magistraat die is aangewezen door de in artikel 412, § 1, bedoelde overheid.
Van de opening van een onderzoek wordt onverwijld kennis gegeven aan de betrokken persoon.
Het onderzoek mag niet meer dan drie maanden in beslag nemen. Indien binnen een termijn van drie maanden te rekenen vanaf de kennisgeving van de opening van een onderzoek daaraan geen enkel gevolg wordt gegeven door de in artikel 412, § 1, bedoelde overheid die het initiatief tot dat onderzoek heeft genomen, kan de betrokken persoon de zaak bij aangetekende zending aanhangig maken bij de tuchtrechtbank, die in de plaats treedt van die overheid. Binnen vijftien dagen nadat de zaak bij haar is aanhangig gemaakt, richt de tuchtrechtbank een verzoek om verslag en conclusies aan de in artikel 412, § 1, bedoelde overheid. Het verslag en de conclusies worden binnen dertig dagen na ontvangst van het verzoek overgezonden.
§ 2. De in artikel 412, § 1, bedoelde overheid die na onderzoek van oordeel is dat de feiten een lichte tuchtstraf rechtvaardigen, is bevoegd om de betrokken persoon die straf op te leggen. De beslissing wordt onverwijld tegen gedagtekend ontvangstbewijs of bij een aangetekende zending meegedeeld aan de betrokken persoon, aan het openbaar ministerie bij het rechtscollege waarvan de betrokken persoon afkomstig is of, wanneer de betrokken persoon een lid of een personeelslid is van een vredegerecht, aan het openbaar ministerie bij de rechtbank van eerste aanleg van het arrondissement waarin dit vredegerecht is gelegen, en aan de minister van Justitie. [2 De in artikel 412, § 1, bedoelde overheden, delen aan de minister van Justitie de tuchtrechtelijke beslissingen mee die zij vanaf de kennisgeving ervan nemen.]2
De betrokken persoon en het openbaar ministerie bij het rechtscollege waarvan die persoon afkomstig is of, wanneer de betrokken persoon een lid of een personeelslid is van een vredegerecht, het openbaar ministerie bij de rechtbank van eerste aanleg van het arrondissement waarin dit vredegerecht is gelegen, kunnen, overeenkomstig de in artikel 420, § 3, vastgelegde vormvereisten en termijnen, bij de tuchtrechtbank beroep instellen tegen de door de in artikel 412, § 1, bedoelde overheid genomen tuchtbeslissingen.
§ 3. De in artikel 412, § 1, bedoelde overheid die na onderzoek van oordeel is dat de feiten een zware tuchtstraf rechtvaardigen, maakt de zaak aanhangig bij de tuchtrechtbank en zendt haar het onderzoeksdossier, het verslag en de conclusies met het oog op oproeping. De overheid brengt de betrokken persoon daarvan op de hoogte.
Het verzoek tot verschijning vermeldt de naam, de hoedanigheid en het adres van de betrokken persoon, bevat de uiteenzetting van de feiten en de middelen, en is ondertekend.
Tegen de beslissing om de zaak bij de tuchtrechtbank aanhangig te maken, kan geen rechtsmiddel worden ingesteld.
§ 4. Indien de in artikel 412, § 1, bedoelde overheid van oordeel is dat zij geen straf moet opleggen of indien binnen een termijn van drie maanden te rekenen vanaf de kennisgeving van de opening van een onderzoek door de in artikel 412, § 1, bedoelde overheid daaraan geen enkel gevolg wordt gegeven, kan het openbaar ministerie bij het rechtscollege waarvan de betrokken persoon afkomstig is of, wanneer de betrokken persoon een lid of een personeelslid is van een vredegerecht, het openbaar ministerie bij de rechtbank van eerste aanleg van het arrondissement waarin dit vredegerecht is gelegen, op vordering, de zaak rechtstreeks aanhangig maken bij de tuchtrechtbank, binnen dertig dagen respectievelijk na de kennisgeving van de beslissing of na het verstrijken van de termijn van drie maanden.
Indien binnen een termijn van drie maanden te rekenen vanaf de kennisgeving van de opening van een onderzoek de in artikel 412, § 1, bedoelde overheid of het openbaar ministerie daaraan geen enkel gevolg geeft, kan, naargelang het geval, de eerste voorzitter van het Hof van Cassatie of de procureur-generaal bij dit Hof, het in het eerste lid, bedoelde openbaar ministerie binnen dezelfde termijnen injunctie geven een dossier betreffende een lid of een personeelslid van de rechterlijke orde aanhangig te maken bij de tuchtrechtbank.
§ 5. Bij de tuchtrechtbank kan ook het beroep aanhangig gemaakt worden dat door de betrokken magistraten ingesteld is tegen de verhulde tuchtstraffen waarvan zij zich het slachtoffer achten. [3 Dit beroep wordt alleen toegelaten indien de betrokken magistraten vooraf het administratief beroep bedoeld in artikel 330quinquies hebben ingesteld en daarover uitspraak is gedaan.]3
§ 6. Wanneer een in artikel 406 bedoelde ordemaatregel wordt genomen, maakt de in artikel 412, § 1, bedoelde overheid onverwijld een verzoek tot verschijning aanhangig bij de tuchtrechtbank door haar een kopie van de beslissing en van het dossier over te zenden.
Uiterlijk vijftien dagen voor de datum waarop de in artikel 406 bedoelde schorsing een einde neemt, [4 brengt de tuchtrechtbank de in artikel 412, § 1, bedoelde overheid]4 op de hoogte van de stand van de tuchtprocedure en brengt zij advies uit over de eventuele verlenging van de ordemaatregel]1
----------
(1)<W 2013-07-15/08, art. 23, 182; Inwerkingtreding : 01-09-2014>
(2)<W 2014-05-08/02, art. 38, 003; Inwerkingtreding : 01-09-2014>
(3)<W 2016-12-25/14, art. 67, 208; Inwerkingtreding : 09-01-2017>
(4)<W 2017-07-06/24, art. 267, 211; Inwerkingtreding : 03-08-2017>
Art. 414.[1 De in artikel 412, § 1, bedoelde overheid ontvangt en onderzoekt de tuchtrechtelijke klachten die rechtstreeks overgezonden zijn door particulieren of door de Hoge Raad voor de Justitie. [2 Voor alle tuchtrechterlijke klachten ten aanzien van de eerste voorzitter van het Hof van Cassatie wordt in dit artikel met de in artikel 412, § 1, bedoelde overheid, de voorzitter en twee sectievoorzitters van het Hof van Cassatie bedoeld die door de algemene vergadering daartoe werden aangewezen.]2
Om ontvankelijk te zijn, moeten de klachten van particulieren schriftelijk worden ingediend, ondertekend en gedagtekend. Ze bevatten de volledige identiteit van de klager. Deze laatste voegt er de bewijsstukken bij waarover hij beschikt.
[2 Wanneer de klacht ontvankelijk en niet kennelijk ongegrond is, wordt een onderzoek uitgevoerd overeenkomstig artikel 413, § 1, eerste en tweede lid. De klager wordt schriftelijk op de hoogte gebracht van de opening van het onderzoek of op met redenen omklede wijze van de beslissing om de klacht niet te behandelen.]2
De klager, de persoon tegen wie het onderzoek loopt en getuigen kunnen gehoord worden tijdens het onderzoek.
De verklaringen van de klager, van de persoon tegen wie het onderzoek loopt en van de getuigen worden opgetekend in een proces-verbaal. De gehoorde personen ontvangen op eigen verzoek een kopie van het proces-verbaal van hun verklaringen.
De persoon tegen wie een klacht is ingediend, kan zich tijdens het verhoor laten bijstaan door een persoon van zijn keuze, maar mag zich niet laten vertegenwoordigen.
De in artikel 412, § 1, bedoelde overheid licht de klager en de betrokken persoon in over het gevolg dat aan de klacht wordt gegeven.
De in artikel 412, § 1, bedoelde overheid licht op een met redenen omklede wijze de advies- en onderzoekscommissies in over het gevolg dat gegeven wordt aan de tuchtrechtelijke klachten die overgezonden zijn door de Hoge Raad voor de Justitie.
De beslissing van de in artikel 412, § 1, bedoelde overheid is definitief voor de klager.
Indien de in artikel 412, § 1, bedoelde overheid geen beslissing aan de klager of de betrokken persoon heeft overgezonden, of de Hoge Raad voor de Justitie niet heeft ingelicht binnen een termijn van drie maanden te rekenen vanaf de indiening van de klacht, kunnen zij zich rechtstreeks wenden tot het openbaar ministerie bij het rechtscollege waarvan de betrokken persoon afkomstig is teneinde de zaak in voorkomend geval aanhangig te maken bij de tuchtrechtbank.
Binnen vijftien dagen nadat de zaak erbij is aanhangig gemaakt, richt het openbaar ministerie bij het rechtscollege waarvan de betrokken persoon afkomstig is een verzoek om conclusies aan de in artikel 412, § 1, bedoelde overheid. De conclusies worden binnen dertig dagen na ontvangst van het verzoek overgezonden.
Het openbaar ministerie neemt op basis van de elementen die eraan zijn meegedeeld een met redenen omklede beslissing binnen een maand na die mededeling.]1
----------
(1)<W 2013-07-15/08, art. 24, 182; Inwerkingtreding : 01-09-2014>
(2)<W 2016-05-04/03, art. 118, 203; Inwerkingtreding : 23-05-2016>
Art. 414bis. (Opgeheven) <W 2002-07-07/43, art. 11, 103; Inwerkingtreding : 14-02-2005>
Art. 414ter. (Opgeheven) <W 2002-07-07/43, art. 11, 103; Inwerkingtreding : 14-02-2005>
HOOFDSTUK IV. - (vroeger afdeling VI) [1 Tuchtprocedure]1
----------
(1)<W 2013-07-15/08, art. 25, 182; Inwerkingtreding : 01-09-2014>
Art. 415.[1 Een zaak wordt bij de tuchtrechtbank aanhangig worden gemaakt binnen zes maanden nadat de overheid die bevoegd is om de tuchtprocedure in te stellen, kennis heeft genomen van de feiten.
De tuchtvordering staat los van de strafvordering en van de burgerlijke rechtsvordering. Wanneer dezelfde feiten aanleiding geven tot een strafvordering, wordt de termijn van zes maanden gestuit tot de kennisgeving van de definitieve rechterlijke beslissing.]1
(NOTA : De wijzigingen aan artikel 415 bij art. 118 van W 2014-05-05/11, Inwerkingtreding : onbepaald en uiterlijk op 01-07-2016 zijn niet compatibel met de wijzigingen zoals reeds doorgevoerd bij art. 26 van W 2013-07-30/23)
----------
(1)<W 2013-07-15/08, art. 26, 182; Inwerkingtreding : 01-09-2014>
Art. 416.[1 De tuchtrechtbanken behandelen de zaak in openbare terechtzitting.
De betrokkene kan de tuchtrechtbank reeds voor de eerste terechtzitting verzoeken om de zaak met gesloten deuren te behandelen. De rechtbank gaat in op dit verzoek, tenzij zij dit strijdig acht met het algemeen belang.
Tegen de beslissing van de tuchtrechtbank om al dan niet het sluiten der deuren uit te spreken, staat geen rechtsmiddel open.
De tuchtrechtbank kan tevens achter gesloten deuren zitting houden gedurende de hele procedure of een gedeelte ervan, in het belang van de goede zeden of van de openbare orde, wanneer de belangen van minderjarigen of de bescherming van het privéleven van de persoon tegen wie vervolging is ingesteld zulks vereisen, of, in de mate dat dit door de tuchtrechtbank strikt noodzakelijk wordt geacht, wanneer in bepaalde omstandigheden de openbaarheid de belangen van de rechtsbedeling zou schaden.]1
----------
(1)<W 2013-07-15/08, art. 27, 182; Inwerkingtreding : 01-09-2014>
HOOFDSTUK IV.
<Opgeheven bij W 2013-07-15/08, art. 28, 182; Inwerkingtreding : 01-09-2014>
Art. 417.[1 § 1. De tuchtrechtbank spreekt zich uit over de ontvankelijkheid van het verzoek en over de noodzaak om een onderzoeksmagistraat aan te wijzen binnen een maand nadat de zaak bij haar aanhangig gemaakt is door de in artikel [2 259bis-19, § 2bis, vierde lid, of in artikel]2 412, § 1, bedoelde overheid of door het openbaar ministerie, of, in het in artikel 413, § 1, derde lid, bedoelde geval, binnen een maand na de verzending van het verslag en van de conclusies.
§ 2. De voorzitter van de tuchtrechtbank wijst een onderzoeksmagistraat aan uit de rechters in de tuchtrechtbank die zijn aangewezen volgens de in artikel 259sexies/1 bedoelde procedure.
Bij gewettigde verdenking kan de onderzoeksmagistraat gewraakt worden middels een akte die toegezonden wordt aan de griffie binnen acht dagen na de kennisname van de aanwijzing van de onderzoeksmagistraat. De wraking wordt in laatste aanleg beoordeeld door de tuchtrechtbank in hoger beroep.
§ 3. De onderzoeksmagistraat neemt alle nodige maatregelen van tuchtonderzoek, afgezien van strafrechtelijke onderzoekshandelingen en dwangmaatregelen. Hij kan getuigen horen, overgaan tot confrontaties of expertises laten uitvoeren.
De betrokken persoon kan middels een met redenen omkleed verzoekschrift dat gericht wordt aan de griffie verzoeken dat hem toegang wordt verleend tot het tuchtdossier en dat bijkomende handelingen van tuchtonderzoek worden verricht. De onderzoeksmagistraat neemt binnen vijftien dagen een beslissing omtrent deze verzoeken.
De betrokken persoon kan de zaak bij de tuchtrechtbank in hoger beroep aanhangig maken in geval van beslissing van de onderzoeksmagistraat waarbij de toegang tot het dossier of de uitvoering van bijkomende handelingen van tuchtonderzoek wordt geweigerd, of bij gebrek aan een beslissing binnen de in het tweede lid bepaalde termijn. Dit beroep wordt ingesteld in de vormen en binnen de termijnen die worden bepaald in artikel 420, § 2.
De onderzoeksmagistraat kan de procureur-generaal bij het hof van beroep om toegang tot het strafdossier verzoeken.
De betrokken persoon wordt gehoord tijdens het onderzoek. Hij kan zich laten bijstaan of vertegenwoordigen door de persoon van zijn keuze.
De overheid die belast is met het onderzoek kan de persoonlijke verschijning van de betrokken persoon bevelen.
Van elke terechtzitting wordt een proces-verbaal opgemaakt. De processen-verbaal worden ondertekend door de gehoorde persoon.
Het onderzoeksdossier wordt ten minste tien dagen voor de verschijning ter beschikking gesteld van de betrokken persoon en van de persoon die hem bijstaat.
Het persoonlijk dossier met de evaluaties, de adviezen die zijn verstrekt in het kader van voorgaande bevorderingen of sollicitaties, de klachten alsook voorgaande beslissingen en tuchtstraffen wordt bij het onderzoeksdossier gevoegd.
Wanneer de onderzoeksmagistraat oordeelt dat zijn onderzoek voltooid is, zendt hij uiterlijk binnen vier maanden na zijn aanwijzing het onderzoeksrapport over aan de leden van de kamer.]1
----------
(1)<W 2013-07-15/08, art. 29, 182; Inwerkingtreding : 01-09-2014>
(2)<W 2019-03-23/03, art. 34, 223; Inwerkingtreding : 01-01-2020>
Art. 418.[1 § 1. Indien de rechtbank van oordeel is dat er geen onderzoeksmagistraat dient te worden aangewezen, wordt de persoon tegen wie een tuchtvervolging is ingesteld, ter terechtzitting voor de kamer opgeroepen binnen drie maanden na de aanhangigmaking bij de rechtbank.
Als een magistraat belast werd met het onderzoek naar de feiten, wordt de betrokkene opgeroepen om te verschijnen voor de tuchtrechtbank binnen twee maanden na de verzending van het onderzoeksrapport aan de leden van de kamer.
§ 2. De oproepingsbrief van de betrokkene vermeldt de ten laste gelegde feiten, de plaats, de datum en het uur van de zitting, alsook de samenstelling van de kamer.
Bij gewettigde verdenking kan de persoon tegen wie tuchtvervolging is ingesteld de leden van de kamer wraken middels een akte die toegezonden wordt aan de griffie binnen acht dagen na de in het eerste lid bedoelde kennisgeving. De wraking wordt in laatste aanleg beoordeeld door de tuchtrechtbank in hoger beroep.
Het onderzoeksrapport wordt bij het tuchtdossier gevoegd. Het onderzoeksdossier wordt gedurende vijftien dagen voor de verschijning ter beschikking gesteld van de betrokken persoon en van de persoon die hem bijstaat.
Het lid of het personeelslid van de rechterlijke orde verschijnt in persoon. Hij kan zich laten bijstaan door de persoon van zijn keuze.
De tuchtrechtbank deelt de zaak mee aan het openbaar ministerie op het tijdstip waarop zij de sluiting van de debatten uitspreekt. Het advies van het openbaar ministerie wordt schriftelijk gegeven, tenzij het wegens de omstandigheden van de zaak terstond op de zitting mondeling wordt uitgebracht.
§ 3. Wanneer een magistraat belast werd met het onderzoek naar de feiten, doet de tuchtrechtbank uitspraak op verslag van de onderzoeksmagistraat.
Het vonnis wordt uitgesproken binnen twee maanden na de eerste zitting en ter kennis gebracht van de korpschef en van het openbaar ministerie bij het rechtscollege vanwaar de betrokken persoon afkomstig is, alsook van de betrokkene zelf.
Bij strafrechtelijke vervolging kan de kamer haar beslissing echter opschorten tot de definitieve rechterlijke beslissing.
Indien de kamer van oordeel is dat een magistraat van het openbaar ministerie moet worden afgezet, verzendt de tuchtrechtbank een met redenen omkleed voorstel tot afzetting aan de Koning.
De Koning kan afwijken van de beslissing inzake het met redenen omkleed voorstel tot afzetting en kan in de plaats van de bevoegde overheid enige andere in artikel 405, § 1, bedoelde tuchtstraf opleggen.
Van de beslissing van de Koning wordt kennis gegeven aan de betrokkene binnen zestig dagen na de ontvangst van het voorstel tot afzetting.
§ 4. De magistraat die een als ordemaatregel verhulde tuchtmaatregel betwist die ten aanzien van hem is genomen door een korpschef, kan tegen die maatregel beroep instellen bij de tuchtrechtbank binnen dertig dagen na de kennisgeving van de beslissing van de korpschef. Dat beroep heeft geen schorsende werking. [2 Dit beroep wordt alleen toegelaten indien de betrokken magistraat vooraf het administratief beroep bedoeld bij artikel 330quinquies heeft ingesteld en daarover uitspraak is gedaan. Het instellen van het administratief beroep stuit de termijn bedoeld in de eerste zin.]2
Naast de identiteit en hoedanigheid van de verzoeker en een kopie van de bestreden beslissing bevat het ondertekende verzoekschrift een uiteenzetting van de feiten en de middelen.
Binnen tien dagen nadat de zaak bij de kamer is aanhangig gemaakt, verzendt deze laatste een kopie van het verzoekschrift aan de korpschef, met het verzoek haar binnen dertig dagen het administratief dossier en zijn conclusies te bezorgen.
Een kopie van het dossier en van de conclusies van de korpschef wordt verzonden aan de verzoeker, die binnen een termijn van dertig dagen aanvullende conclusies kan toezenden. Een kopie van de aanvullende conclusies wordt verzonden aan de korpschef.
De korpschef en de verzoeker worden voor de kamer opgeroepen binnen zestig dagen na afloop van de voor de neerlegging van de aanvullende conclusies vastgestelde termijn.
De kamer kan de korpschef, de verzoeker en getuigen horen.
De kamer doet uitspraak binnen dertig dagen na de dag van verschijning voor de rechtbank.]1
----------
(1)<W 2013-07-15/08, art. 30, 182; Inwerkingtreding : 01-09-2014>
(2)<W 2016-12-25/14, art. 68, 208; Inwerkingtreding : 09-01-2017>
Art. 419.[1 In de gevallen waarin een zaak bij de tuchtrechtbank aanhangig is gemaakt door het openbaar ministerie wanneer de in artikel 412, § 1, bedoelde overheid geen beslissing heeft verzonden aan de klager of de betrokken persoon, of de Hoge Raad voor de Justitie niet ingelicht heeft binnen een termijn van vier maanden na de indiening van de klacht, kan de tuchtrechtbank hetzij :
a) indien zij vaststelt dat het onderzoek door de korpschef nog niet geopend is, nog lopende is of nog niet volledig is, de korpschef verzoeken dat onderzoek te voltooien binnen een termijn die zij bepaalt, of de aanwijzing vragen van een magistraat die de klacht moet onderzoeken;
b) weigeren, in voorkomend geval na onderzoek, gevolg te geven aan een klacht;
c) in voorkomend geval na onderzoek, de betrokken persoon oproepen om te verschijnen op een datum die zij bepaalt.
Het vonnis van de tuchtrechtbank is definitief voor de klager.]1
----------
(1)<W 2013-07-15/08, art. 31, 182; Inwerkingtreding : 01-09-2014>
Art. 420.[1 § 1. Behoudens de afzetting van de magistraten van het openbaar ministerie, wordt het hoger beroep tegen de in artikel 405 bedoelde zware tuchtstraffen en tegen de in de artikelen 407 en 408 bedoelde maatregelen ingesteld voor de tuchtrechtbank in hoger beroep binnen dertig dagen na de kennisgeving van het vonnis bij een ondertekend en met redenen omkleed verzoekschrift dat gericht wordt aan de griffie.
Het hoger beroep schorst de onmiddellijke uitvoering van de tuchtstraf.
De eiser in hoger beroep wordt opgeroepen te verschijnen binnen dertig dagen na de aantekening van het hoger beroep bij de griffie.
De oproepingsbrief van de betrokkene vermeldt de plaats, de datum en het uur van de terechtzitting, alsook de samenstelling van de kamer.
Bij gewettigde verdenking kan de persoon tegen wie tuchtvervolging is ingesteld de leden van de kamer wraken middels een akte die toegezonden wordt aan de griffie binnen acht dagen na de in het vierde lid bedoelde kennisgeving. De wraking wordt in laatste aanleg beoordeeld door het Hof van Cassatie.
Het openbaar ministerie bij de tuchtrechtbank, de in artikel 412, § 1, bedoelde overheid en het openbaar ministerie bij het rechtscollege waarvan de betrokken persoon afkomstig is, kunnen eveneens hoger beroep aantekenen tegen de straf of tegen het gebrek aan straf waartoe de tuchtrechtbank besloten heeft.
Van het arrest van de tuchtrechtbank in hoger beroep wordt binnen zestig dagen na de indiening van het hoger beroepschrift kennis gegeven aan de betrokkene, aan de korpschef, aan het openbaar ministerie bij de rechtbank waarvan de betrokken persoon afkomstig is of, wanneer de betrokken persoon een lid of een personeelslid is van een vredegerecht, aan het openbaar ministerie bij de rechtbank van eerste aanleg van het arrondissement waarin dit vredegerecht is gelegen, aan de minister van Justitie en aan de tuchtrechtbank.
§ 2. Beroep tegen een in artikel 406 bedoelde maatregel of tegen het gebrek aan zulke maatregel wordt bij de tuchtrechtbank in hoger beroep binnen tien dagen na de kennisgeving van de beslissing ingesteld door de geschorste persoon of door het openbaar ministerie bij het rechtscollege waarvan de betrokken persoon afkomstig is.
Het beroep dat ingesteld wordt tegen een maatregel of tegen het gebrek aan een maatregel bedoeld in artikel 406 heeft geen schorsende werking.
De eiser in hoger beroep wordt opgeroepen te verschijnen voor de tuchtrechtbank in hoger beroep binnen vijftien dagen na de indiening van het hoger beroepschrift bij de griffie.
Hoger beroep kan binnen een maand worden aangetekend door de korpschef tegen het vonnis van de tuchtrechtbank die een als ordemaatregel verhulde tuchtmaatregel vernietigt.
Van het arrest van de tuchtrechtbank in hoger beroep wordt kennis gegeven aan de betrokkene, aan de in artikel 412, § 1, bedoelde overheid, aan het openbaar ministerie bij de rechtbank waarvan de betrokken persoon afkomstig is of, wanneer de betrokken persoon een lid of een personeelslid is van een vredegerecht, aan het openbaar ministerie bij de rechtbank van eerste aanleg van het arrondissement waarin dit vredegerecht is gelegen, aan de Minister van Justitie en aan de tuchtrechtbank, zulks binnen zeven dagen na de sluiting van de debatten.
§ 3. Het beroep van de betrokken persoon of het openbaar ministerie bij het rechtscollege waarvan de betrokken persoon afkomstig is of, wanneer de betrokken persoon een lid of een personeelslid is van een vredegerecht, van het openbaar ministerie bij de rechtbank van eerste aanleg van het arrondissement waarin dit vredegerecht is gelegen, tegen een tuchtrechtelijke beslissing die uitgesproken is door de in artikel 412, § 1, bedoelde overheid, wordt bij de tuchtrechtbank in hoger beroep ingesteld binnen tien dagen na de in artikel 413, § 2, eerste lid, bedoelde kennisgeving, door middel van een ondertekend en met redenen omkleed verzoekschrift dat gericht wordt aan de griffie.
Het beroep heeft geen schorsende werking.
De betrokken persoon wordt opgeroepen te verschijnen voor de tuchtrechtbank binnen vijftien dagen na de neerlegging van het verzoekschrift bij de griffie.
Het vonnis wordt in laatste aanleg gewezen door de tuchtrechtbank binnen zeven dagen na de sluiting van de debatten. Tegen dit vonnis staat geen rechtsmiddel open.
Van het vonnis van de tuchtrechtbank wordt kennis gegeven aan de betrokkene, aan de in artikel 412, § 1, bedoelde overheid en aan het openbaar ministerie bij het rechtscollege waarvan de betrokken persoon afkomstig is of, wanneer de betrokken persoon een lid of een personeelslid is van een vredegerecht, aan het openbaar ministerie bij de rechtbank van eerste aanleg van het arrondissement waarin dit vredegerecht is gelegen, alsook aan de Minister van Justitie.]1
----------
(1)<W 2013-07-15/08, art. 32, 182; Inwerkingtreding : 01-09-2014>
Art. 421.[1 Met uitzondering van de in artikel 405, § 1, 5° en 6°, bepaalde straffen, worden de tuchtstraffen ambtshalve uitgewist na :
1° drie jaar voor de lichte straffen;
2° zes jaar voor de zware straffen.
De uitwissing geldt voor de toekomst.]1
----------
(1)<W 2013-07-15/08, art. 33, 182; Inwerkingtreding : 01-09-2014>
Art. 422.[1 Degene die een tuchtstraf heeft gekregen, kan een verzoek tot herziening richten aan de tuchtrechtbank voor zover hij aantoont over een nieuw element te beschikken.
De betrokken persoon voegt bij zijn verzoek een volledig verslag over de redenen en de bewijzen die hij kan aanvoeren om de herziening van het vonnis of het arrest te verkrijgen. De tuchtrechtbank kan het verzoek van de betrokken persoon onontvankelijk verklaren bij gebrek aan redenen of bewijzen, zonder de betrokken persoon vooraf te hebben gehoord.
In geval van afzetting zendt de tuchtrechtbank een advies aan de Koning.]1
----------
(1)<W 2013-07-15/08, art. 34, 182; Inwerkingtreding : 01-09-2014>
Art. 423.[1 De tuchtrechtscolleges stellen jaarlijks een activiteitenverslag op met inachtneming van de anonimiteit van de betrokken personen. Het verslag wordt [2 voor 1 april van elk jaar overgezonden aan de Hoge Raad voor de Justitie, de Kamer van volksvertegenwoordigers en de minister bevoegd voor Justitie]2. De door de tuchtrechtscolleges gewezen beslissingen worden aan de Minister van Justitie meegedeeld zodra ervan kennis is gegeven.]1
[3 De minister bevoegd voor Justitie stelt, na advies van de Hoge Raad voor de Justitie, van het College van het openbaar ministerie en van het College van de hoven en rechtbanken het standaardformulier op dat moet worden gevolgd voor het opstellen van het activiteitenverslag.
Ieder jaar informeren de korpschefs de voorzitter van de bevoegde tuchtrechtbank over de lichte tuchtstraffen die zij hebben uitgesproken ten aanzien van de magistraten van dezelfde taalrol. Die informatie wordt opgenomen in het jaarverslag van de tuchtrechtbank, met inachtneming van de anonimiteit van de bestrafte magistraten.]3
----------
(1)<W 2013-07-15/08, art. 35, 182; Inwerkingtreding : 01-09-2014>
(2)<W 2017-07-06/24, art. 268, 211; Inwerkingtreding : 03-08-2017>
(3)<W 2019-03-23/03, art. 35, 223; Inwerkingtreding : 01-01-2020>
Art. 424.
<Opgeheven bij W 2013-07-15/08, art. 36, 182; Inwerkingtreding : 01-09-2014>
Art. 425.
<Opgeheven bij W 2013-07-15/08, art. 36, 182; Inwerkingtreding : 01-09-2014>
Art. 426.
<Opgeheven bij W 2013-07-15/08, art. 36, 182; Inwerkingtreding : 01-09-2014>
Art. 427.
<Opgeheven bij W 2013-07-15/08, art. 36, 182; Inwerkingtreding : 01-09-2014>
HOOFDSTUK V.
<Opgeheven bij W 2013-07-15/08, art. 37, 182; Inwerkingtreding : 01-09-2014>
Art. 427bis.
<Opgeheven bij W 2013-07-15/08, art. 37, 182; Inwerkingtreding : 01-09-2014>
Art. 427ter.
<Opgeheven bij W 2013-07-15/08, art. 37, 182; Inwerkingtreding : 01-09-2014>
Art. 427quater.
<Opgeheven bij W 2013-07-15/08, art. 37, 182; Inwerkingtreding : 01-09-2014>
BOEK III. - BALIE.
EERSTE TITEL. - <W 02-07-1975, art. 1> Algemene Bepalingen.
EERSTE HOOFDSTUK. - Advocaten.
Art. 428. <W 02-07-1975, art. 2> (Niemand kan de titel van advocaat voeren of het beroep van advocaat uitoefenen indien hij geen Belg of onderdaan van een lidstaat van de Europese Unie is, niet in het bezit is van het diploma van doctor of licentiaat in de rechten, niet de eed heeft afgelegd bedoeld in artikel 429 en niet is ingeschreven op het tableau van de Orde of op de lijst van de stagiairs.) <W 2001-11-22/39, art. 2, 096; Inwerkingtreding : 30-12-2001>
Er kan afgeweken worden van de voorwaarde van nationaliteit in de gevallen die de Koning bepaalt op advies van de (Orde van Vlaamse balies en de Ordre des barreaux francophones et germanophone). <W 2001-07-04/41, art. 2, 090; Inwerkingtreding : 01-05-2002>
Behoudens de afwijkingen die de wet vaststelt, mag geen nadere bepaling aan de titel van advocaat worden toegevoegd.
Art. 428bis.<Ingevoegd bij KB 1996-05-02/43, art. 1, Inwerkingtreding : 01-08-1996> Kunnen bovendien de titel van advocaat voeren en het beroep uitoefenen, de onderdanen van een Lid-Staat van de Europese Unie die voldoen aan de hiernavolgende voorwaarden :
1° houder zijn van een diploma, getuigschrift of andere titel [1 bedoeld in de Richtlijn 2005/36/EG van het Europees Parlement en de Raad van 7 september 2005 betreffende de erkenning van beroepskwalificaties]1, en waaruit blijkt dat de houder de vereiste kwalificaties bezit om in een Lid-Staat van de Europese Unie tot het beroep van advocaat te worden toegelaten;
2° de overlegging van :
a) een bewijs van goed zedelijk gedrag;
b) en een getuigschrift waaruit blijkt dat gegadigde nooit failliet is gegaan;
c) alsmede een getuigschrift waaruit blijkt dat de gegadigde nooit handelingen heeft verricht die aanleiding kunnen geven tot opschorting of verbod van de uitoefening van het beroep van advocaat, zijnde een ernstige fout bij de uitoefening van het beroep van advocaat of een misdrijf;
d) (de lijst van de onderwerpen waarover de gegadigde is ondervraagd teneinde zijn diploma, getuigschrift of een andere in 1° bedoelde titel te behalen, evenals het bewijs van eventuele beroepservaring;) <W 2004-12-27/31, art. 11, 121; Inwerkingtreding : 10-01-2005>
3° voldaan hebben aan een bekwaamheidsproef, georganiseerd door (de Orde van Vlaamse balies respectievelijk de Ordre des barreaux francophones et germanophone, naargelang de balie waar zij om hun inschriving verzoeken), wanneer de ontvangen opleiding verband houdt met vakgebieden welke wezenlijk verschillen van die waarop het Belgische diploma van licentiaat in de rechten betrekking heeft (, tenzij de kennis die de betrokkene heeft verworven tijdens zijn beroepservaring van dien aard is dat ze deze wezenlijke verschillen geheel of gedeeltelijk ondervangen). <W 2001-07-04/41, art. 3, 090; Inwerkingtreding : 01-05-2002> <W 2004-12-27/31, art. 11, 121; Inwerkingtreding : 10-01-2005>
(Onverminderd artikel 428nonies zijn de gegadigden die aan de voorafgaande voorwaarden hebben voldaan, gemachtigd de eed van advocaat af te leggen. Zij worden vrijgesteld van de stageverplichtingen die door het Belgisch recht worden opgelegd en kunnen om hun inschrijving op het tableau van de Orde verzoeken op voorwaarde dat zij in een Lidstaat van de Europese Unie een stage hebben volbracht die de inschrijving aan een balie van die Staat mogelijk maakt. Zij worden eveneens van de stageverplichtingen vrijgesteld indien het recht van de Staat waar het diploma is behaald of de Staat waarvan de gegadigde onderdaan is, deze verplichtingen niet oplegt. In de andere gevallen wordt aan de gegadigden die aan genoemde voorwaarden hebben voldaan toegelaten de eed van advocaat af te leggen en om hun inschrijving op de lijst van de stagiairs te verzoeken, onverminderd artikel 428nonies. Zij zijn onderworpen aan alle stageverplichtingen, zoals die voortvloeien uit de wet, uit de reglementen van de (Orde van Vlaamse balies respectievelijk de Orde des barreaux francophones et germanophone, naargelang de balie waar zij om hun inschrijving verzoeken) en uit het huishoudelijk reglement van de balie waar zij om hun inschrijving verzoeken.) <KB 1998-03-27/46, art. 1, 059; Inwerkingtreding : 12-05-1998> <W 2001-07-04/41, art. 3, 090; Inwerkingtreding : 01-05-2002>
----------
(1)<W 2014-04-10/73, art. 51, 187; Inwerkingtreding : 10-06-2014>
Art. 428ter.<Ingevoegd bij KB 1996-05-02/43, art. 2, Inwerkingtreding : 01-08-1996> § 1. De (Orde van Vlaamse balies respectievelijk de Ordre des barreaux francophones et germanophone, naargelang van de balie waar om inschrijving wordt verzocht, zijn de autoriteiten) bevoegd om : <W 2001-07-04/41, art. 4, 090; Inwerkingtreding : 01-05-2002>
1° de aanvragen te ontvangen;
2° te onderzoeken of de gegadigde beantwoordt aan de voorwaarden om tot de bekwaamheidsproef te worden toegelaten gesteld in artikel 428bis, eerste lid, 1° en 2°;
3° (op grond van de lijst bedoeld in artikel 428bis, eerste lid, 2°, d), en de lijst vermeld in artikel 428quater, § 2, te besluiten of de opleiding die de gegadigde heeft genoten of zijn beroepservaring betrekking heeft op vakgebieden die wezenlijk verschillen van die waarop het Belgische diploma van licentiaat of master in de rechten betrekking heeft;) <W 2004-12-27/31, art. 12, 121; Inwerkingtreding : 10-01-2005>
4° kennis te geven aan de gegadigde van de beslissing over de ontvankelijkheid van zijn verzoek, en wanneer het ontvankelijk is, de gegadigde in voorkomend geval ervan kennis te geven dat hij de bekwaamheidsproef moet afleggen.
§ 2. De documenten die de gegadigde aan de (Orde van Vlaamse balies of de Ordre des barreaux francophones et germanophone) toezendt moeten : <W 2001-07-04/41, art. 4, 090; Inwerkingtreding : 01-05-2002>
1° zijn afgegeven door de in de Lid-Staat van hun oorsprong of herkomst bevoegde autoriteiten, namelijk de openbare overheid, de onderwijsinstellingen en de met de Belgische instellingen vergelijkbare beroepsorganisaties;
2° worden overgelegd in de vorm van hetzij het origineel, hetzij een voor eensluidend verklaard afschrift uitgereikt door deze autoriteiten.
Ingeval voornoemde documenten of een aantal ervan niet worden afgegeven in de Lid-Staat van oorsprong of van herkomst, worden zij vervangen door een attest uitgaande van deze laatste Lid-Staat waaruit blijkt dat betrokkene ter vervanging van de in het vorige lid omschreven documenten een verklaring onder ede of een plechtige verklaring heeft afgelegd. Deze eed of verklaring moet zijn afgelegd ten overstaan van een bevoegde rechterlijke of administratieve instantie of, in voorkomend geval, van een notaris of een bevoegde beroepsorganisatie van de Lid-Staat van oorsprong of van herkomst.
§ 3. Het verzoek en de documenten moeten opgesteld zijn in het Nederlands, het Frans of het Duits, of vergezeld zijn van een voor eensluidend verklaarde vertaling in één van die talen.
(Lid 2 opgeheven) <KB 1998-03-27/46, art. 2, b), 059; Inwerkingtreding : 12-05-1998>
§ 4. (Bij de indiening van het verzoek kan van de gegadigde een inschrijvingsgeld worden gevraagd. Dit bedrag wordt betaald aan de (Orde van Vlaamse balies of de Ordre des barreaux francophones et germanophone). Het bedrag wordt door de Minister van Justitie vastgesteld. Het mag de gemiddelde kost van de behandeling van de verzoeken niet overschrijden.) <KB 1998-03-27/46, art. 2, c), 059; Inwerkingtreding : 12-05-1998> <W 2001-07-04/41, art. 4, 090; Inwerkingtreding : 01-05-2002>
§ 5. Wanneer het dossier onvolledig is, verwittigt de (Orde van Vlaamse balies of de Ordre des barreaux francophones et germanophone) de gegadigde binnen vijftien dagen na de ontvangst van de stukken en deelt hem mede welke documenten ontbreken. <W 2001-07-04/41, art. 4, 090; Inwerkingtreding : 01-05-2002>
Wanneer het dossier volledig is samengesteld verwittigt de (Orde van Vlaamse balies of de Ordre des barreaux francophones et germanophone) de gegadigde binnen vijftien dagen na de ontvangst van het laatste document. <W 2001-07-04/41, art. 4, 090; Inwerkingtreding : 01-05-2002>
Vervolgens gaat de Orde over tot het onderzoek van de documenten, waarbij zij nagaat of aan de vereisten bedoeld in artikel 428bis, eerste lid, 1° en 2° is voldaan.
Binnen vier maanden na overlegging van het volledige dossier geeft de (Orde van Vlaamse balies of de Ordre des barreaux francophones et germanophone) aan de gegadigde kennis van haar met redenen omklede beslissing. Wanneer de gegadigde de bekwaamheidsproef moet afleggen deelt de Orde hem mede welke van de vakken bedoeld (in artikel 428quater, § 2), in aanmerking komen. <KB 1998-03-27/46, art. 2, d), 059; Inwerkingtreding : 12-05-1998> <W 2001-07-04/41, art. 4, 090; Inwerkingtreding : 01-05-2002>
De afwezigheid van beslissing geldt als toelating tot de bekwaamheidsproef. In dit geval bepaalt de gegadigde zelf welke vakken hij aflegt en geeft daarvan mededeling aan de (Orde van Vlaamse balies of de Ordre des barreaux francophones et germanophone). (...). (...). (...). <KB 1998-03-27/46, art. 2, e), 059; Inwerkingtreding : 12-05-1998> <W 2001-07-04/41, art. 4, 090; Inwerkingtreding : 01-05-2002>
§ 6. (De gegadigde kan hoger beroep instellen bij de commissie van beroep tegen een beslissing van onontvankelijkheid van zijn verzoek, tegen de beslissing die hem toelaat tot een bekwaamheidsproef met vakken die niet wezenlijk verschillen van de vakgebieden van zijn opleiding, of tegen een weigering van vrijstelling van de bekwaamheidsproef.) <KB 1998-03-27/46, art. 2, f), 059; Inwerkingtreding : 12-05-1998>
Het hoger beroep wordt bij ter post aangetekende brief ingesteld en wordt aan de (Orde van Vlaamse balies of de Ordre des barreaux francophones et germanophone) toegezonden binnen dertig dagen na de mededeling van de beslissing. <W 2001-07-04/41, art. 4, 090; Inwerkingtreding : 01-05-2002>
§ 7. (Er zijn twee commissies van beroep), een Franstalige en een Nederlandstalige. <W 2001-07-04/41, art. 4, 090; Inwerkingtreding : 01-05-2002>
Iedere (commissie van beroep) bestaat uit: <W 2001-07-04/41, art. 4, 090; Inwerkingtreding : 01-05-2002>
1° (een raadsheer of emeritus-raadsheer in het Hof van beroep. Hij is voorzitter van de commissie); <KB 1998-03-27/46, art. 2, g), 059; Inwerkingtreding : 12-05-1998>
2° een stafhouder of voormalig stafhouder. Hij is secretaris van de commissie;
3° een hoogleraar of een hoogleraar-emeritus in het recht aan een Belgische universiteit, die geen advocaat mag zijn.
§ 8. Wordt de gegadigde toelating tot de Duitstalige bekwaamheidsproef geweigerd, dan kan hij in het Duits hoger beroep instellen.
De voorzitter kan vorderen dat alle stukken of een gedeelte ervan worden vertaald. De kosten hiervan komen voor rekening van de gegadigde.
§ 9. (De magistraten en de hoogleraren die lid van (de hoger vermelde commissies) zijn worden door de Minister van Justitie aangewezen. De stafhouders of voormalig stafhouders die lid van (de hoger vermelde commissies) zijn worden door de Minister van Justitie aangewezen op voordracht van de (Orde van Vlaamse balies respectievelijk de Ordre des barreaux francophones et germanophone).) <KB 1998-03-27/46, art. 2, h), 059; Inwerkingtreding : 12-05-1998> <W 2001-07-04/41, art. 4, 090; Inwerkingtreding : 01-05-2002>
Ingeval het hoger beroep in het Duits wordt ingesteld, moet de stafhouder of voormalig stafhouder afkomstig zijn van de balie van Eupen.
De leden hebben elk twee plaatsvervangers die op dezelfde wijze worden aangewezen.
§ 10. [1 Tegen de beslissingen gewezen door de in § 6 bedoelde commissies van beroep kan cassatieberoep worden ingesteld overeenkomstig de bepalingen van het vierde deel, boek III, titel IVbis, van dit Wetboek.]1
----------
(1)<W 2014-04-10/57, art. 3, 186; Inwerkingtreding : 25-05-2014>
Art. 428quater. <Ingevoegd bij KB 1996-05-02/43, art. 3, Inwerkingtreding : 01-08-1996> § 1. (De Orde van Vlaamse Balies organiseert ten behoeve van de onderdanen van de Lid-Staten van de Europese Unie de bekwaamheidsproef, ingesteld bij artikel 428bis, eerste lid, 3°, in het Nederlands.) <W 2001-07-04/41, art. 5, 090; Inwerkingtreding : 01-05-2002>
(De Ordre des Barreaux francophones et germanophone organiseert ten behoeve van de onderdanen van de Lid-Staten van de Europese Unie de bekwaamheidsproef, ingesteld bij artikel 428bis, eerste lid, 3°, in het Frans of in het Duits.) <W 2001-07-04/41, art. 5, 090; Inwerkingtreding : 01-05-2002>
De bekwaamheidsproef betreft uitsluitend de vakkennis van de gegadigde en strekt ertoe na te gaan of hij de nodige bekwaamheid bezit om in België het beroep van advocaat uit te oefenen.
(Het examen bestaat uit een schriftelijk en een mondeling gedeelte.
De gegadigde is geslaagd voor een vak wanneer hij 60 % van de punten heeft behaald.
Niet-geslaagde gegadigden kunnen de vakken waarvoor geen 60 % van de punten is behaald, ten hoogste driemaal opnieuw afleggen, en wel tijdens de volgende drie zittijden.) <KB 1998-03-27/46, art. 3, a), 059; Inwerkingtreding : 12-05-1998>
§ 2. (De bekwaamheidsproef heeft betrekking op de volgende vakken :
1° schriftelijk examengedeelte :
- burgerlijk recht, daarbij inbegrepen burgerlijke rechtsvordering;
- strafrecht, daarbij inbegrepen strafvordering;
- naar keuze van de gegadigde, een van de volgende vakken : publiekrecht, administratief recht, fiscaal recht, handelsrecht of sociaal recht.
2° mondeling examengedeelte :
plichtenleer en de vakken waarvoor de gegadigde in het schriftelijk examengedeelte niet is geslaagd.) <KB 1998-03-27/46, art. 3, b), 059; Inwerkingtreding : 12-05-1998>
§ 3. (Er worden twee examencommissies ingesteld, een Franstalige en een Nederlandstalige, die de gegadigden ondervragen en vaststellen of zij voor de bekwaamheidsproef zijn geslaagd. Elke examencommissie bestaat uit : ) <W 2001-07-04/41, art. 5, 090; Inwerkingtreding : 01-05-2002>
1° (een rechter of emeritus-rechter in een rechtbank van eerste aanleg. Hij is voorzitter van de examencommissie); <KB 1998-03-27/46, art. 3, c), 059; Inwerkingtreding : 12-05-1998>
2° twee advocaten ingeschreven op het tableau. De laatst ingeschreven advocaat is secretaris van de examencommissie;
3° een hoogleraar of docent in het recht aan een Belgische universiteit, die geen advocaat mag zijn.
(Lid 4 opgeheven) <KB 1998-03-27/46, art. 3, d), 059; Inwerkingtreding : 12-05-1998>
§ 4. De Duitstalige bekwaamheidsproef wordt afgenomen door de Franstalige (...) examencommissie. <W 2001-07-04/41, art. 5, 090; Inwerkingtreding : 01-05-2002>
In dat geval bestaat de examencommissie als volgt :
1° (een rechter of emeritus-rechter bij de rechtbank van eerste aanleg te Eupen. Hij is voorzitter van de examencommissie); <KB 1998-03-27/46, art. 3, e), 059; Inwerkingtreding : 12-05-1998>
2° twee advocaten ingeschreven op het tableau, van wie één op het tableau van de Orde van Advocaten van het rechtsgebied Eupen. Laatstgenoemde is secretaris van de examencommissie;
3° een hoogleraar of docent in het recht aan een Belgische universiteit, die geen advocaat mag zijn.
(Lid 4 opgeheven) <KB 1998-03-27/46, art. 3, f), 059; Inwerkingtreding : 12-05-1998>
§ 5. (De magistraten en de hoogleraren of docenten die lid van (de hoger vermelde commissies) zijn worden aangewezen door de Minister van Justitie. De advocaten die lid van (de hoger vermelde commissies) zijn worden door de Minister van Justitie aangewezen op voordracht van (de Orde van Vlaamse balies respectievelijk de Ordre des barreaux francophones et germanophone naargelang van de commissie waarvoor zij dienen te worden aangewezen).) <KB 1998-03-27/46, art. 3, g), 059; Inwerkingtreding : 12-05-1998> <W 2001-07-04/41, art. 5, 090; Inwerkingtreding : 01-05-2002>
De leden hebben elk twee plaatsvervangers die op dezelfde wijze worden aangewezen.
Art. 428quinquies. <KB 1998-03-27/46, art. 4, 059; Inwerkingtreding : 12-05-1998> De (Orde van Vlaamse balies respectievelijk de Ordre des barreaux francophones et germanophone) stelt het personeel, het secretariaat, de lokalen, de documentatie en het materiaal ter beschikking van de commissie van beroep en de examencommissie, zoals nodig voor het vervullen van hun opdracht. <W 2001-07-04/41, art. 6, 090; Inwerkingtreding : 01-05-2002>
Art. 428sexies. <KB 1998-03-27/46, art. 5, 059; Inwerkingtreding : 12-05-1998> (De commissies van beroep komen) ten minste tweemaal per jaar bijeen om kennis te nemen van de hogere beroepen ingesteld op grond van de artikelen 428ter en 428septies. De voorzitter bepaalt frequentie en datum van die vergaderingen. <W 2001-07-04/41, art. 7, 090; Inwerkingtreding : 01-05-2002>
De commissie van beroep vergadert op de zetel van de (Orde van Vlaamse balies respectievelijk de Ordre des barreaux francophones et germanophone) of op een andere door de voorzitter bepaalde plaats. <W 2001-07-04/41, art. 7, 090; Inwerkingtreding : 01-05-2002>
De verzoeker wordt ten minste vijftien dagen voor de vergadering opgeroepen. Gedurende dezelfde termijn ligt het dossier te zijner beschikking op de zetel van de (Orde van Vlaamse balies respectievelijk de Ordre des barreaux francophones et germanophone). <W 2001-07-04/41, art. 7, 090; Inwerkingtreding : 01-05-2002>
De verzoeker kan zich laten bijstaan door een advocaat en ter staving van zijn beroep een memorie indienen alsmede alle stukken die hij nuttig acht. Ingeval het beroep betrekking heeft op vakken die in de bekwaamheidsproef moeten worden afgelegd, doet de verzoeker de documenten betreffende het te raadplegen buitenlandse recht toekomen die nodig zijn om over het bestaan van substantiële verschillen te oordelen. Wanneer de commissie van oordeel is dat de neergelegde documenten niet volstaan, nodigt zij de verzoeker uit bijkomende documenten neer te leggen bij ter post aangetekende brief met ontvangstbewijs.
De wrakingsgronden bedoeld in de artikelen 828 tot 830 van het Gerechtelijk Wetboek zijn van toepassing op de leden van de commissie van beroep. Leden die weten dat redenen van wraking tegen hen bestaan, moeten zich onthouden. De verzoeker die een lid van de commissie van beroep wil wraken, moet zulks doen voor de beraadslaging. De akte van wraking wordt voor het Hof van Cassatie gebracht.
De debatten voor de kamer van beroep vinden in openbare zitting plaats, tenzij de verzoeker een zitting met gesloten deuren vraagt.
De commissie van beroep kan alleen geldig beraadslagen indien alle leden of plaatsvervangers van de verhinderde leden aanwezig zijn. De commissie van beroep beraadslaagt met gesloten deuren. Beslissingen worden bij meerderheid van stemmen genomen.
De beslissing wordt met redenen omkleed en in het openbaar bekendgemaakt, tenzij de verzoeker daaraan uitdrukkelijk verzaakt. Van iedere beraadslaging van de commissie van beroep wordt een proces-verbaal opgemaakt, dat door de voorzitter en de secretaris van de commissie wordt ondertekend. In het proces-verbaal wordt opgave gedaan van de beslissing en van de redenen die daaraan ten grondslag liggen.
De voorzitter of de secretaris van de commissie van beroep stelt de gegadigde binnen vijftien dagen in kennis van de beslissing.
Binnen één maand na haar kennisgeving kan de gegadigde de beslissing van de commissie van beroep voor het Hof van Cassatie brengen in de vormen van de voorzieningen voor burgerlijke zaken. Wordt de beslissing vernietigd, dan verwijst het Hof van Cassatie de zaak naar de commissie van beroep, anders samengesteld.
Wanneer de beslissing van de commissie van beroep een beslissing van niet-ontvankelijkheid teniet doet, verklaart de (Orde van Vlaamse balies respectievelijk Ordre des barreaux francophones et germanophone) het verzoek ontvankelijk en laat zij de verzoeker toe tot de volgende bekwaamheidsproef. Bovendien deelt de Nationale Orde aan de verzoeker mee welke vakken van die bedoeld in artikel 428quater, § 2, 1°, hij moet afleggen. <W 2001-07-04/41, art. 7, 090; Inwerkingtreding : 01-05-2002>
Wanneer de beslissing van de commissie van beroep een beslissing om de verzoeker toe te laten tot een bekwaamheidsproef hervormt door een of meer aan betrokkene opgelegde vakken te schrappen, laat de (Orde van Vlaamse balies respectievelijk Ordre des barreaux francophones et germanophone) de verzoeker toe tot de volgende bekwaamheidsproef voor de vakken bepaald door de commissie van beroep. <W 2001-07-04/41, art. 7, 090; Inwerkingtreding : 01-05-2002>
Art. 428septies. <KB 1998-03-27/46, art. 6, 059; Inwerkingtreding : 12-05-1998> De examencommissie vergadert op de zetel van de (Orde van Vlaamse balies respectievelijk de Ordre des barreaux francophones et germanophone) of op een andere door de voorzitter bepaalde plaats. Hij bepaalt frequentie en datum van de vergaderingen. <W 2001-07-04/41, art. 8, 090; Inwerkingtreding : 01-05-2002>
De wrakingsgronden bedoeld in de artikelen 828 tot 830 van het Gerechtelijk Wetboek zijn van toepassing op de leden van de examencommissie. Leden die weten dat redenen van wraking tegen hen bestaan, moeten zich onthouden. De verzoeker die een lid van de examencommissie wil wraken, moet zulks doen voor de beraadslaging. De akte van wraking wordt voor de commissie van beroep gebracht.
De examencommissie kan alleen geldig beraadslagen indien alle leden of plaatsvervangers van de verhinderde leden aanwezig zijn. De examencommissie beraadslaagt met gesloten deuren. Bij staking van stemmen is die van de voorzitter beslissend. De beraadslaging sluit het examen af.
Van iedere beraadslaging over de bekwaamheidsproef wordt een proces-verbaal opgemaakt, dat door de voorzitter en de secretaris van de examencommissie wordt ondertekend en waarin de resultaten behaald door de gegadigden zijn vermeld.
De voorzitter van de examencommissie deelt de resultaten mee aan de (voorzitter van de Orde van Vlaamse balies of de voorzitter van de Ordre des barreaux francophones et germanophone), die ze binnen een maand na afsluiting van het examen ter kennis brengt van de gegadigden. <W 2001-07-04/41, art. 8, 090; Inwerkingtreding : 01-05-2002>
Tegen de beslissingen van de examencommissie kan binnen een maand na de kennisgeving ervan beroep tot vernietiging worden ingesteld bij de commissie van beroep. Dit beroep mag enkel de wettelijkheid van de beslissing van de examencommissie betreffen. Wordt de beslissing vernietigd, dan verwijst de commissie van beroep de zaak naar de examencommissie, anders samengesteld, voor welke de gegadigde het examen kan afleggen.
Art. 428octies. (ingevoegd bij KB 1996-05-02/43, art. 7, Inwerkingtreding : 01-08-1996) Het is niet toegelaten tegelijk lid te zijn van de examencommissie en van de commissie van beroep.
De advocaten die deel uitmaken van de examencommissie en de stafhouders die zitting hebben in de commissie van beroep en tevens lid zijn van de raad van de Orde van Advocaten, welke beslist over de inschrijving van de gegadigde op het tableau of op de lijst van deze Orde, of van de raad van beroep, die het hoger beroep tegen de beslissing van de raad van de Orde behandelt, moeten zich onthouden wanneer deze raden hun bevoegdheid uitoefenen.
Art. 428nonies. <Ingevoegd bij KB 1996-05-02/43, art. 8, Inwerkingtreding : 01-08-1996> Ten aanzien van de gegadigden aan wie de (Orde van Vlaamse balies respectievelijk de Ordre des barreaux francophones et germanophone) ter kennis heeft gegeven dat zij van de bekwaamheidsproef zijn vrijgesteld of dat zij voor die proef zijn geslaagd, is artikel 432 van toepassing. <W 2001-07-04/41, art. 9, 090; Inwerkingtreding : 01-05-2002>
Art. 428decies. <KB 1998-03-27/46, art. 7, 059; Inwerkingtreding : 12-05-1998> De kennisgevingen en mededelingen bedoeld in de artikelen 428bis tot 428nonies worden aan de gegadigden op het door hen opgegeven adres toegezonden bij ter post aangetekende brief met ontvangstbewijs.
Art. 429. De aanneming (van de eedaflegging van de advocaat) heeft plaats in openbare zitting van het hof van beroep, op de voordracht van een advocaat die sedert ten minste tien jaar op het tableau van een balie van het rechtsgebied is ingeschreven, in tegenwoordigheid van de stafhouder der Orde van advocaten in de zetel van het hof van beroep en op vordering van het openbaar ministerie. <W 2001-11-22/39, art. 3, 096; Inwerkingtreding : 30-12-2001>
De recipïendus legt de eed af in de volgende bewoordingen:
"Ik zweer getrouwheid aan de Koning, gehoorzaamheid aan de Grondwet en aan de wetten van het Belgische volk, dat ik niet zal afwijken van de eerbied aan het gerecht en de openbare overheid verschuldigd, en geen zaak zal aanraden of verdedigen die ik naar eer en geweten niet geloof rechtvaardig te zijn."
De griffier maakt van dat alles proces-verbaal op en bevestigt op de keerzijde van het diploma dat de formaliteiten vervuld zijn.
Art. 430.<W 2001-11-22/39, art. 4, 096; Inwerkingtreding : 30-12-2001> 1. [1 Elke balie of orde organiseert zich bij een afdeling van de rechtbank of bij de rechtbank van het gerechtelijk arrondissement. Uiterlijk op 1 december van elk jaar wordt een tableau opgemaakt van de Orde van advocaten, een lijst van de advocaten die hun beroep uitoefenen onder de beroepstitel van een andere lidstaat van de Europese Unie en een lijst van de stagiairs, die hun kantoor in het werkingsgebied van de Orde hebben.]1
Het tableau en de lijsten worden aangeplakt of bekendgemaakt door toedoen van de stafhouder, die ervoor zorgt dat zij worden bijgewerkt
2. Evenwel zijn er in het gerechtelijk arrondissement Brussel twee Orden : de Franse Orde van advocaten bij de balie te Brussel en de Nederlandse Orde van advocaten bij de balie te Brussel.
De Franse Orde van advocaten bij de balie te Brussel bestaat uit de advocaten die hun kantoor hebben in het administratief arrondissement Brussel-Hoofdstad en die zijn ingeschreven op het tableau, op de lijst van de advocaten die hun beroep uitoefenen onder de beroepstitel van een andere lidstaat van de Europese Unie of op de lijst van de stagiairs.
De Nederlandse Orde van advocaten bij de balie te Brussel bestaat uit de advocaten die hun kantoor hebben in het administratief arrondissement Brussel-Hoofdstad en in het administratief arrondissement Halle-Vilvoorde en die zijn ingeschreven op het tableau, op de lijst van de advocaten die hun beroep uitoefenen onder de beroepstitel van een andere lidstaat van de Europese Unie of op de lijst van de stagiairs.
De Franse Orde van advocaten bij de balie te Brussel maakt de lijst op van de advocaten die hun beroep uitoefenen onder de beroepstitel van een andere lidstaat van de Europese Unie, alsook de lijst van de stagiairs die hun kantoor gevestigd hebben in het administratief arrondissement Brussel-Hoofdstad.
De Nederlandse Orde van advocaten bij de balie te Brussel maakt de lijst op van de advocaten die hun beroep uitoefenen onder de beroepstitel van een andere lidstaat van de Europese Unie, alsook de lijst van de stagiairs die hun kantoor gevestigd hebben in de administratieve arrondissementen Brussel-Hoofdstad en Halle-Vilvoorde.
3. In het gerechtelijk arrondissement Brussel worden de adviezen bedoeld in de artikelen 66, 88, § 1, [3 195 en 210]3 gegeven door de stafhouder van elk van de twee ordes van advocaten.
[2 In de arrondissementen waar de balies georganiseerd zijn per afdeling van de rechtbank worden alle in dit Wetboek bedoelde adviezen, gegeven in een gemeenschappelijk advies, naar gelang het geval, van alle stafhouders of van de vertegenwoordigers van de balies van het arrondissement.]2
(NOTA : aangevuld door W 2006-08-05/45, art. 13, 138; Inwerkingtreding : 01-01-2017 (zie W 2014-12-19/24, art. 21), gewijzigd door W 2013-12-01/01, art. 129, 179; En vigueur : 01-04-2014 en door W 2014-05-08/02, art. 138, Inwerkingtreding : 24-05-2014, art. 13 opgeheven zichzelf door art. 177 van W 2016-12-25/14; Inwerkingtreding : 31-12-2016
----------
(1)<W 2013-12-01/01, art. 129, 179; Inwerkingtreding : 01-04-2014>
(2)<W 2014-05-08/02, art. 18, 185; Inwerkingtreding : 24-05-2014>
(3)<W 2017-07-06/24, art. 269, 211; Inwerkingtreding : 03-08-2017>
Art. 431. <W 2001-07-04/41, art. 11, 089; Inwerkingtreding : 25-07-2001> De Orde van Advocaten bestaat uit de advocaten die op het tableau (, op de lijst van de advocaten die hun beroep uitoefenen onder de beroepstitel van een andere lidstaat van de Europese Unie) of op de lijst van de stagiairs zijn ingeschreven. Zij bezit rechtspersoonlijkheid. <W 2001-11-22/39, art. 5, 096; Inwerkingtreding : 30-12-2001>
Art. 432. <W 1992-11-19/34, art. 1, 026; Inwerkingtreding : 1992-12-28> (Over de inschrijving op het tableau, op de lijst van de advocaten die hun beroep uitoefenen onder de beroepstitel van een andere lidstaat van de Europese Unie en voor de stage beslist de raad van de Orde, die meester is over het tableau, over voornoemde lijst en over de lijst van de stagiairs.) <W 2001-11-22/39, art. 6, 096; Inwerkingtreding : 30-12-2001>
De weigering van inschrijving moet met redenen worden omkleed.
Art. 432bis.<Ingevoegd bij W 2006-06-21/36, art. 2; Inwerkingtreding : 01-11-2006> De persoon die om inschrijving verzoekt of die het voorwerp is van een weglating [1 of van een maatregel bedoeld in artikel 508/8, tweede lid,]1 kan tegen de beslissingen genomen door de raad van de Orde hoger beroep instellen bij de tuchtraad van beroep.
Het hoger beroep wordt aan de voorzitter van de tuchtraad van beroep ter kennis gebracht bij een ter post aangetekende brief gericht binnen vijftien dagen te rekenen van de kennisgeving van de beslissing.
----------
(1)<W 2016-07-06/01, art. 2, 205; Inwerkingtreding : 01-09-2016>
Art. 432bis_FRANSE_GEMEENSCHAP.
<Ingevoegd bij W 2006-06-21/36, art. 2; Inwerkingtreding : 01-11-2006> De persoon die om inschrijving verzoekt of die het voorwerp is van een weglating [1 of van een maatregel bedoeld in artikel 508/8, tweede lid,]1 [2 of in artikel 508/5, § 4, tweede lid]2 kan tegen de beslissingen genomen door de raad van de Orde hoger beroep instellen bij de tuchtraad van beroep.
Het hoger beroep wordt aan de voorzitter van de tuchtraad van beroep ter kennis gebracht bij een ter post aangetekende brief gericht binnen vijftien dagen te rekenen van de kennisgeving van de beslissing
----------
(1)<W 2016-07-06/01, art. 2, 205; Inwerkingtreding : 01-09-2016>
(2)<DFG 2016-10-13/15, art. 55, 209; Inwerkingtreding : 01-01-2017>
Art. 433. <W 04-05-1984, art. 2> (De advocaten die ingeschreven zijn geweest op het tableau van de Orde en die, overeenkomstig artikel 432, hun wederinschrijving verkrijgen op dat tableau of hun inschrijving op het tableau van een andere balie, kunnen er ingeschreven worden met de rang van hun eerste inschrijving.) <W 1992-11-19/34, art. 2, 026; Inwerkingtreding : 1992-12-28>
Hetzelfde geldt voor de advocaten van de balie te Brussel, ook voor hen die, vóór de oprichting van twee afzonderlijke Orden in het gerechtelijk arrondissement Brussel, reeds ingeschreven waren op het tableau van de Orde van advocaten te Brussel.
Art. 434. <W 2001-11-22/39, art. 7, 096; Inwerkingtreding : 30-12-2001> Om op het tableau van de Orde te worden ingeschreven moeten, onder voorbehoud van de toepassing van artikel 428bis, tweede lid, drie jaar stage worden verricht of voor personen ingeschreven op de lijst van de advocaten die hun beroep uitoefenen onder de beroepstitel van een andere lidstaat van de Europese Unie, moet voldaan zijn aan de voorwaarden gesteld in artikel 477nonies.
Art. 434/1. [1 § 1. De "Orde van Vlaamse balies" en de "Ordre des barreaux francophones et germanophone" maken de volgende gezamenlijke elektronische lijsten op :
1° een gezamenlijke elektronisch tableau van de advocaten ingeschreven op de in artikel 430, 1 bedoelde tableaus van de verschillende ordes van advocaten waaruit zij zijn samengesteld;
2° een gezamenlijke elektronische lijst van de advocaten ingeschreven op de in artikel 430, 1 bedoelde lijsten van advocaten die hun beroep uitoefenen onder de beroepstitel van een andere lidstaat van de Europese Unie, bijgehouden door de verschillende ordes van advocaten waaruit zij zijn samengesteld;
3° een gezamenlijke elektronische lijst van de advocaten ingeschreven op de in artikel 430, 1 bedoelde lijsten van de stagiairs, bijgehouden door de verschillende ordes van advocaten waaruit zij zijn samengesteld.
Deze drie gezamenlijke elektronische lijsten worden hierna "de lijsten" genoemd.
Behoudens tegenbewijs, wordt in geval van niet-overeenstemming de voorkeur gegeven aan de vermeldingen op deze lijsten boven elke andere vermelding.
§ 2. De "Orde van Vlaamse balies" en de "Ordre des barreaux francophones et germanophone", hierna "de beheerder" genoemd, staan gezamenlijk in voor de inrichting en het beheer van de lijsten. Zij staan gezamenlijk in voor de controle op de werking en het gebruik van deze lijsten en zien er gezamenlijk op toe dat deze voortdurend worden bijgewerkt.
De "Orde van Vlaamse balies" en de "Ordre des barreaux francophones et germanophone" worden met betrekking tot de lijsten gezamenlijk beschouwd als de verantwoordelijke voor de verwerking in de zin van de artikelen 4, 7) en 26 van de Verordening (EU) 2016/679 van het Europees Parlement en de Raad van 27 april 2016 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens en betreffende het vrije verkeer van die gegevens en tot intrekking van richtlijn 95/46/EG.
§ 3. De Koning bepaalt, na advies van de beheerder en de Gegevensbeschermingsautoriteit, de gegevens die in de lijst zijn opgenomen.
§ 4. De lijsten en de daarin opgenomen gegevens zijn publiek.
§ 5. De gegevens die in de lijst zijn opgenomen, worden bewaard gedurende dertig jaar te rekenen vanaf de dag waarop de advocaat of stagiair wordt geschrapt van het tableau of de lijst bedoeld in artikel 430, 1, al naargelang het geval.
§ 6. Teneinde voor de toepassing van de eerste paragraaf de personen die het beroep van advocaat uitoefenen, te identificeren, is de beheerder gemachtigd om :
1° gebruik te maken van het rijksregisternummer van de advocaten en de stagiairs, en toegang te hebben tot de gegevens bedoeld in artikel 3, eerste lid, 1°, 2°, 6°, en tweede lid, van de wet van 8 augustus 1983 tot regeling van een rijksregister van de natuurlijke personen;
2° toegang te hebben tot de volgende gegevens uit de registers bedoeld in artikel 4, § 2, van de wet van 15 januari 1990 houdende oprichting en organisatie van een Kruispuntbank van de sociale zekerheid :
d) naam en voornamen;
e) geboorteplaats en -datum;
f) datum van overlijden.
Het rijksregisternummer, de geboorteplaats en -datum en de datum van overlijden van de in het vorige lid bedoelde fysieke personen mogen niet worden meegedeeld aan het publiek.
Hij die in welke hoedanigheid ook deelneemt aan de verzameling of de verwerking van de in het tweede lid bedoelde gegevens of kennis heeft van die gegevens, moet in voorkomend geval het vertrouwelijk karakter ervan in acht nemen. Artikel 458 van het Strafwetboek is op hem toepasselijk.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij W 2019-05-05/19, art. 72, 225; Inwerkingtreding : 01-01-2020>
Art. 435. <W 2006-06-21/36, art. 3, 135; Inwerkingtreding : 01-11-2006> De raad van de Orde stelt de stageverplichtingen vast, onverminderd de bevoegdheid verleend aan de Orde van Vlaamse balies en aan de Ordre des barreaux francophones et germanophone krachtens artikel 495.
Behoudens vrijstelling verleend door de overheid van de Orde, mag de stage niet worden onderbroken of geschorst.
De raad van de Orde richt de opleiding met het oog op de vorming van de advocaten-stagiairs in. Hij waakt over het nakomen van alle verplichtingen van de stage, waarvan hij de duur eventueel kan verlengen, onverminderd het recht om de inschrijving op het tableau te weigeren.
Iedere stagiair die uiterlijk vijf jaar na zijn inschrijving op de lijst van de stagiairs niet doet blijken dat hij alle door zijn balie gestelde verplichtingen is nagekomen, kan uit de lijst worden weggelaten.
Art. 436. De raad van de Orde kan doctors in de rechten die ten minste tien jaar op het tableau van de Orde ingeschreven zijn geweest en het beroep van advocaat niet meer uitoefenen, machtigen om de titel van ere-advocaat te voeren.
In uitzonderlijke omstandigheden kan hij de voorgeschreven termijn inkorten.
Alleen de raad van de Orde in wiens gebied de betrokkene het laatst het beroep van advocaat heeft uitgeoefend, kan deze machtiging verlenen onder de voorwaarden in zijn reglement bepaald.
De lijst van de ere-advocaten wordt achteraan op het tableau van de Orde geplaatst.
Bij niet-nakoming van de regels van rechtschapenheid en kiesheid, of bij niet-voldoening aan de voorwaarden voor toekenning van de titel, kan de raad van de Orde die machtiging tot het voeren van de titel van ere-advocaat heeft verleend, ze te allen tijde intrekken, de betrokkene opgeroepen of gehoord; deze kan zich doen bijstaan door een raadsman. Tegen de beslissing staat geen verzet open.
Art. 437.Het beroep van advocaat is onverenigbaar:
1° met het beroep van werkend magistraat, van griffier en van staatsambtenaar;
2° met de ambten van notaris en van gerechtsdeurwaarder;
3° met het drijven van handel of nijverheid;
4° met alle bezoldigde betrekkingen of werkzaamheden, openbare of particuliere, tenzij ze noch de onafhankelijkheid van de advocaat, noch de waardigheid van de balie in gevaar brengen.
Indien er een reden van onverenigbaarheid bestaat, wordt de weglating van het tableau (, van de lijst van de advocaten die hun beroep uitoefenen onder de beroepstitel van een andere lidstaat van de Europese Unie) of van de lijst van stagiairs uitgesproken door de raad van de Orde, hetzij op het verzoek van de betrokken advocaat, hetzij ambtshalve, en in dit laatste geval volgens de rechtspleging in tuchtzaken. <W 2001-11-22/39, art. 8, 096; Inwerkingtreding : 30-12-2001>
[1 Het beroep van advocaat is verenigbaar met het ambt van rechter in ondernemingszaken.]1
----------
(1)<W 2019-05-05/19, art. 101, 225; Inwerkingtreding : 29-06-2019>
Art. 438. Advocaten die lid zijn van een der Wetgevende Kamers, mogen niet worden aangesteld als vast advocaat van openbare besturen, noch in enige zaak in geschil pleiten of optreden in het belang van de Staat of van een van de instellingen bedoeld in artikel 1, littera A en B, van de wet van 16 maart 1954 betreffende het toezicht op sommige instellingen van openbaar nut, noch hun in zodanige zaak van advies of van raad dienen, behalve onbezoldigd.
Hetzelfde verbod geldt voor de provincieraadsleden en de gemeenteraadsleden met betrekking tot zaken ingeleid voor de provincie of voor of tegen de gemeente waar zij verkozen zijn.
HOOFDSTUK II. - Rechten en plichten van de advocaten.
Art. 439. Advocaten, ingeschreven op het tableau van de Orde (, op de lijst van de advocaten die hun beroep uitoefenen onder de beroepstitel van een andere lidstaat van de Europese Unie) of op de lijst van stagiairs, mogen pleiten voor alle gerechten van het Rijk, onverminderd de bijzondere bepalingen betreffende het Hof van Cassatie (...). <W 1999-05-25/44, art. 30, 074; Inwerkingtreding : 02-07-1999>
Art. 440. Vóór alle gerechten, behoudens de uitzonderingen bij de wet bepaald, hebben alleen de advocaten het recht te pleiten.
De advocaat verschijnt als gevolmachtigde van de partij zonder dat hij van enige volmacht moet doen blijken, behalve indien de wet een bijzondere lastgeving eist.
Art. 441. In hun ambtsverrichtingen dragen de advocaten de kledij die de Koning voorschrijft.
Art. 442. In de gevallen bij de wet bepaald, worden zij geroepen om rechters en ambtenaren van het openbaar ministerie te vervangen; zij mogen niet weigeren zonder reden van verschoning of van verhindering.
Art. 443. De raad van de Orde kan de op het tableau ingeschreven advocaten, (de advocaten die hun beroep uitoefenen onder de beroepstitel van een andere lidstaat van de Europese Unie) de advocaten-stagiairs en de ereadvocaten verplichten tot het betalen van de bijdragen die hij bepaalt. <W 2001-11-22/39, art. 10, 096; Inwerkingtreding : 30-12-2001>
Hij waakt voor het nakomen van de wetten en verordeningen betreffende de betaling van de bijdragen aan de voorzorgsinstellingen van de balie.
Art. 444.De advocaten oefenen vrij hun ambt uit ter verdediging van het recht en van de waarheid.
[1 Zij informeren de rechtszoekende over de mogelijkheid tot bemiddeling, verzoening en elke andere vorm van minnelijke oplossing van geschillen. Indien zij van mening zijn dat een minnelijke oplossing van het geschil overwogen kan worden, trachten zij die in de mate van het mogelijke te bevorderen.]1
Zij moeten er zich van onthouden enig ernstig feit tegen de eer en de faam van personen aan te voeren, tenzij dit voor de zaak volstrekt noodzakelijk is, onder het voorbehoud van tuchtrechtelijke vervolgingen en toepassing van artikel 445 indien daartoe grond bestaat.
----------
(1)<W 2018-06-18/03, art. 205, 219; Inwerkingtreding : 12-07-2018>
Art. 445. Indien een advocaat in zijn pleidooien of in zijn geschriften kwaadwillig de Monarchie, de Grondwet, de wetten van het Belgische volk of het gevestigd gezag aanvalt, kan de rechtbank of het hof waarvoor de zaak aanhangig is, door de griffier proces-verbaal doen opmaken en het incident brengen voor de raad van de Orde waaronder de betrokkene ressorteert.
Art. 446. De ambtshalve aangewezen advocaat mag zijn ambtelijke tussenkomst niet weigeren, zonder zijn redenen van verschoning of van verhindering te doen goedkeuren door de overheid die hem heeft aangewezen.
Indien een partij niet de bijstand van een advocaat verkrijgt in burgerlijke zaken, stelt het hoofd van de Orde ambtshalve een advocaat aan, indien daartoe grond bestaat.
Art. 446bis. <Ingevoegd bij W 1998-11-23/34, art. 2; Inwerkingtreding : 01-09-1999> De advocaten verlenen de juridische eerstelijnsbijstand op de in artikel 508/5 bedoelde zitdagen.
Zij verlenen de in artikel 508/7 bedoelde juridische tweedelijnsbijstand.
Onder de in artikel 508/19 bedoelde voorwaarden, kent het Rijk vergoedingen toe aan de advocaten voor hun prestaties inzake juridische bijstand.
Art. 446ter.<Ingevoegd bij W 2006-06-21/36, art. 4; Inwerkingtreding : 01-11-2006> De advocaten begroten hun ereloon met de bescheidenheid die van hun functie moet worden verwacht. Een beding daaromtrent dat uitsluitend verbonden is aan de uitslag van het geschil, is verboden.
Ingeval het ereloon niet met een billijke gematigdheid is vastgesteld, wordt het door de raad van de Orde verminderd, met inachtneming onder meer van de belangrijkheid van de zaak en van de aard van het werk, onder voorbehoud van de teruggave die hij beveelt, indien daartoe grond bestaat, dit alles onverminderd het recht van de partij om zich tot het gerecht te wenden indien de zaak niet aan een scheidsgerecht is onderworpen.
Wordt de zaak voor de rechtbank gebracht, dan wordt zij in openbare zitting behandeld, tenzij de partijen eenstemmig vragen dat zij in raadkamer wordt behandeld.
De rechtbank mag daarenboven, op verzoek van de meest gerede partij, bij een met redenen omklede beslissing gelasten dat de zaak in raadkamer wordt behandeld, gedurende de gehele rechtspleging of een gedeelte ervan, in het belang van de goede zeden of van de openbare orde, wanneer de belangen van minderjarigen of de bescherming van het privé-leven van partijen bij het proces dit vereisen of, in de mate dat dit door de rechtbank onder bepaalde omstandigheden strikt noodzakelijk wordt geoordeeld, wanneer de openbaarheid de belangen van de rechtsbedeling zou schaden.
[1 Ter wille van de vrijheid van de bepaling van het ereloon, moeten de raad van de Orde en de rechtbank bij de uitoefening van de bevoegdheid die hen door deze bepaling wordt verleend, de barema's die werden vastgesteld op grond van de wetgeving inzake juridische tweedelijnsbijstand of inzake de rechtsbijstandverzekering buiten beschouwing laten.]1
----------
(1)<W 2019-04-22/15, art. 12, 227; Inwerkingtreding : 01-09-2019>
Art. 446quater.[1 § 1. Elke advocaat maakt een onderscheid tussen zijn eigen gelden en derdengelden.
De gelden die advocaten in de uitoefening van hun beroep ontvangen ten behoeve van cliënten of derden worden gestort op een of meer rekeningen geopend op hun naam of op naam van hun advocatenvennootschap met vermelding van hun of haar hoedanigheid. Deze rekening of rekeningen worden geopend overeenkomstig de door de Orde van Vlaamse Balies en de Ordre des barreaux francophones et germanophone vast te stellen regels.
De advocaat verhandelt gelden van cliënten of derden via deze rekening. Hij verzoekt cliënten en derden steeds om uitsluitend op deze rekening te betalen.
Het beheer van deze rekening berust uitsluitend bij de advocaat, onverminderd de aanvullende regels inzake verhandeling van gelden van cliënten of derden vastgesteld door de Orde van Vlaamse Balies en de Ordre des barreaux francophones et germanophone.
§ 2. De in § 1 bedoelde rekeningen omvatten de derdenrekeningen en de rubriekrekeningen.
De derdenrekening is een globale rekening waarop gelden worden ontvangen of beheerd die naar cliënten of derden moeten worden doorgestort.
De rubriekrekening is een geïndividualiseerde rekening geopend met betrekking tot een bepaald dossier of voor een bepaalde cliënt.
§ 3. De derdenrekening en de rubriekrekening zijn rekeningen die zijn geopend bij een door de Nationale Bank van België op grond van de wet van 22 maart 1993 op het statuut van en het toezicht op de kredietinstellingen vergunde instelling of de Deposito- en Consignatiekas en die minstens voldoen aan volgende eisen:
1° de derdenrekening en de rubriekrekening mogen nooit een debetsaldo vertonen;
2° op een derdenrekening of een rubriekrekening mag geen krediet in welke vorm ook, worden toegestaan; die rekeningen kunnen nooit tot zekerheid dienen;
3° elke schuldvergelijking, fusie of bepaling van eenheid van rekening tussen de derdenrekening, de rubriekrekening en andere bankrekeningen is uitgesloten; nettingovereenkomsten kunnen op deze rekeningen geen toepassing vinden.
De Orde van Vlaamse Balies en de Ordre des barreaux francophones et germanophone kunnen aanvullende regels inzake de verhandeling van gelden van cliënten of derden vaststellen.
§ 4. Behoudens uitzonderlijke omstandigheden stort de advocaat de op zijn derdenrekening ontvangen gelden zo vlug mogelijk door aan de bestemmeling.
Ingeval de advocaat om gegronde redenen de gelden niet binnen de bij het reglement van de Orde van Vlaamse Balies en de Ordre des barreaux francophones et germanophone bepaalde termijn en uiterlijk binnen twee maanden na de ontvangst ervan aan de bestemmeling kan overmaken, stort hij ze op een rubriekrekening.
Onverminderd de toepassing van dwingende rechtsregels is het tweede lid niet van toepassing indien het totaal van de bedragen ontvangen voor rekening van eenzelfde persoon of bij gelegenheid van eenzelfde verrichting of per dossier, 2.500 euro niet te boven gaat. De Koning kan dit bedrag om de twee jaar aan de economische toestand aanpassen. Deze aanpassing geldt vanaf 1 januari van het jaar volgend op de bekendmaking van het aanpassingsbesluit.
§ 5. [2 De Koning kan nadere regels vaststellen met betrekking tot het beheer, de toegang, de controle en het toezicht op de in § 2 bedoelde rekeningen.]2
Door de Orde van Vlaamse Balies en de Ordre des barreaux francophones et germanophone wordt een toezichtregeling ingevoerd en georganiseerd, waarin minstens wordt bepaald wie, waarop, wanneer en op welke wijze toezicht wordt gehouden op de naleving van de bepalingen bedoeld in de §§ 1 tot 4. [2 , met uitzondering van de rekeningen die beheerd worden in het kader van een gerechtelijk mandaat.]2 Deze toezichtregeling bepaalt in het bijzonder de sancties en maatregelen die in geval van overtreding kunnen worden genomen. Ze doet geen afbreuk aan andere wettelijke bepalingen die voorzien in een toezicht op de gelden ontvangen op de in § 2 bedoelde rekeningen.
§ 6. Alle sommen, ongeacht het bedrag ervan die door de gerechtigde niet zijn teruggevorderd, noch aan hem zijn overgemaakt twee jaar na de afsluiting van het dossier naar aanleiding waarvan zij door de advocaat werden ontvangen, worden door deze laatste in de Deposito- en Consignatiekas gestort. De termijn wordt geschorst tot zolang deze sommen het voorwerp uitmaken van een rechtsgeding.
Die deposito's worden ingeschreven op naam van de gerechtigde, die door de advocaat wordt aangewezen. Ze worden door de Deposito- en Consignatiekas ter beschikking van de gerechtigde gehouden tot het verstrijken van de termijn bedoeld in artikel 25 van het koninklijk besluit nr. 150 van 18 maart 1935 tot samenschakeling van de wetten betreffende de inrichting en de werking van de Deposito- en Consignatiekas en tot aanbrenging van wijzigingen daarin krachtens de wet van 31 juli 1934.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij W 2013-12-21/42, art. 2, 177; Inwerkingtreding : 01-06-2014>
(2)<W 2016-12-25/14, art. 69, 208; Inwerkingtreding : 09-01-2017>
Art. 446quinquies. [1 § 1. De effecten en geldswaardige papieren aan toonder die aan de advocaat zijn toevertrouwd naar aanleiding van een bepaald dossier, worden binnen de bij het reglement van de Orde van Vlaamse Balies en de Ordre des barreaux francophones et germanophone bepaalde termijn en uiterlijk binnen drie maanden, onder een afzonderlijke rubriek geopend bij een door de Nationale Bank van België op grond van de wet van 22 maart 1993 op het statuut van en het toezicht op de kredietinstellingen vergunde instelling in open bewaring gegeven voor rekening van de eigenaar en op naam van de advocaat of van de advocatenvennootschap.
§ 2. Alle effecten en geldswaardige papieren aan toonder die door de gerechtigde niet zijn teruggevorderd noch aan hem zijn overgemaakt twee jaar na de afsluiting van het dossier naar aanleiding waarvan ze door de advocaat werden ontvangen worden door deze laatste overgemaakt aan de Deposito- en Consignatiekas overeenkomstig artikel 5 van het ministerieel besluit van 27 maart 1935 tot uitvoering van het koninklijk besluit nr. 150 van 18 maart 1935 tot samenschakeling van de wetten betreffende de inrichting en de werking van de Deposito- en Consignatiekas en tot aanbrenging van wijzigingen daarin krachtens de wet van 31 juli 1934.
Die deposito's worden ingeschreven op naam van de gerechtigde die door de advocaat wordt aangewezen. Onverminderd artikel 4, eerste lid, van de wet van 14 december 2005 houdende afschaffing van de effecten aan toonder, worden ze door de Deposito- en Consignatiekas ter beschikking van de gerechtigde gehouden tot het verstrijken van de termijn bedoeld in artikel 26 van het in het eerste lid bedoelde koninklijk besluit nr. 150 van 18 maart 1935.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij W 2013-12-21/42, art. 3, 177; Inwerkingtreding : 01-06-2014>
HOOFDSTUK III. _ Stafhouder en Raad van de Orde.
Art. 447. De stafhouder is het hoofd van de Orde.
Hij roept de algemene vergadering van de advocaten en de raad van de Orde bijeen en zit deze voor.
Bij overlijden of verhindering van de stafhouder wordt hij voorlopig vervangen zoals bepaald is in het reglement van de raad van de Orde; anders door de oudstbenoemde stafhouder die lid is van de raad of bij gebreke daarvan door het oudste aanwezige lid van de raad.
Art. 448. (Voor elke balie wordt een Raad van de Orde gevormd. Evenwel voor de Balie te Brussel hebben de beide bij artikel 430, 2°, bedoelde orden ieder hun eigen Raad.) <W 04-05-1984, art. 3>
Is de raad van de Orde bij de heropening van de hoven en de rechtbanken niet wettelijk gevormd of vernieuwd, dan worden zijn werkzaamheden voorlopig verricht door de aftredende raad van de Orde.
Art. 449. De raad van de Orde bestaat uit de stafhouder en :
(uit zestien leden, indien vijfhonderd of meer advocaten ingeschreven zijn op het tableau, op de lijst van de advocaten die hun beroep uitoefenen onder de beroepstitel van een andere lidstaat van de Europese Unie en op de lijst van de stagiairs;) <W 2001-11-22/39, art. 11, 096; Inwerkingtreding : 30-12-2001>
uit veertien leden, indien dit aantal honderd of meer bedraagt;
uit acht leden, indien dit aantal vijftig of meer bedraagt;
uit zes leden, indien het dertig of meer bedraagt;
uit vier leden, indien het vijftien of meer bedraagt;
uit twee leden, indien het minder is dan vijftien.
Art. 450. (De raadsleden worden rechtstreeks gekozen door de vergadering van de Orde, waarvoor alle op het tableau ingeschreven advocaten (, alle advocaten ingeschreven op de lijst van de advocaten die hun beroep uitoefenen onder de beroepstitel van een andere lidstaat van de Europese Unie) en alle (...) op de lijst van de stagiairs ingeschreven advocaten, worden opgeroepen.) <W 1985-02-07/33,art.2,1°, 003> <W 2001-07-04/41, art. 12, 089; Inwerkingtreding : 25-07-2001> <W 2001-11-22/39, art. 12, 096; Inwerkingtreding : 30-12-2001>
(De stafhouder en de leden van de raad van de Orde worden gekozen uit de leden van de balie ingeschreven op het tableau of op de lijst van de advocaten die hun beroep uitoefenen onder de beroepstitel van een andere lidstaat van de Europese Unie.) <W 2001-11-22/39, art. 12, 096; Inwerkingtreding : 30-12-2001>
De stafhouder en de raadsleden worden gekozen bij gelijktijdige, maar afzonderlijke lijststemming, de stafhouder bij volstrekte meerderheid van stemmen en de raadsleden bij betrekkelijke meerderheid, op dag en uur bepaald door de raad van de Orde en met inachtneming van de regels die deze vaststelt.
Nadat de stemming gesloten is verklaard, wordt de uitslag ervan in de algemene vergadering door haar voorzitter afgekondigd.
Is een lid van de balie tegelijk tot stafhouder en tot lid van de raad der Orde gekozen, dan wordt deze laatste verkiezing als onbestaande beschouwd en de advocaat die na hem de meeste stemmen heeft behaald, wordt in zijn plaats verkozen verklaard.
De uitslag van de raadsverkiezing wordt afgekondigd na de verkiezing van de stafhouder.
Indien bij de stemming voor de verkiezing van de stafhouder geen volstrekte meerderheid wordt bereikt, heeft dadelijk of in een latere vergadering een herstemming plaats over de twee kandidaten op wie het grootste aantal stemmen is uitgebracht.
Indien de kandidaten bij de herstemming een gelijk aantal stemmen behalen, is de op het tableau oudstingeschreven kandidaat gekozen.
Indien bij de verkiezingen voor de raad van de Orde de stemmen staken voor het laatste te begeven mandaat, is de oudste naar rangorde op het tableau gekozen.
Van de verrichtingen wordt proces-verbaal opgemaakt.
(Kan een lid van de Raad van de Orde zijn mandaat niet voleindigen dan wordt het vervangen door een advocaat die na de verkozen leden de meeste stemmen heeft behaald bij de jongste verkiezing.) <W 24-05-1978, art. 1>
Art. 451.(....) De raad van de Orde kan bepalen op welke wijze en onder welke voorwaarden de kandidaten voor het stafhouderschap en voor de raad worden voorgedragen. <W 04-05-1984, art. 4, 1>
[1 Hij kan beslissen dat een of meerdere van de plaatsen in de raad worden toegekend volgens de regels die inzake voordracht en stemming voor de aanwijzing van de stafhouder zijn voorgeschreven, en waarbij de kandidaten dienen te voldoen aan bijzondere voorwaarden.]1
De stemmen die worden uitgebracht voor die plaats, mogen niet aangerekend worden voor de verkiezing in een andere [1 plaatsen]1 in de raad van de Orde.
§ 2. (.....) <W 04-05-1984, art. 4, 2>
----------
(1)<W 2018-05-25/02, art. 26, 217; Inwerkingtreding : 30-05-2018>
Art. 452. De secretaris van de raad vervult ook het ambt van secretaris van de Orde.
Art. 453. De raad van de Orde kan alleen dan beraadslagen en besluiten wanneer de meerderheid van zijn leden aanwezig is.
Art. 454. De raden van de Orde worden vóór het einde van ieder gerechtelijk jaar vernieuwd, om hun ambt te vervullen dadelijk na het begin van het nieuw gerechtelijk jaar.
De lijst van de leden waaruit de raad van de Orde bestaat, wordt binnen acht dagen na de verkiezing gezonden aan de procureur-generaal bij het hof van beroep van het rechtsgebied.
Art. 455. <Hersteld bij W 2006-06-21/36, art. 5, 135; Inwerkingtreding : 01-11-2006> De raad van de Orde heeft de opdracht om de eer van de Orde van advocaten op te houden en de beginselen van waardigheid, rechtschapenheid en kiesheid die aan het beroep van advocaat ten grondslag liggen en een behoorlijke beroepsuitoefening moeten waarborgen, te handhaven.
Art. 455bis. (Opgeheven) <W 1998-11-23/34, art. 3, 065; Inwerkingtreding : 31-12-1999>
HOOFDSTUK IV. - Tucht.
Afdeling 1. - Tuchtraden <Ingevoegd bij W 2006-06-21/36, art. 6; Inwerkingtreding : 01-11-2006>
Art. 456. <W 2006-06-21/36, art. 7, 135; Inwerkingtreding : 20-07-2006> Bij de zetel van ieder hof van beroep wordt een tuchtraad ingesteld, die tot taak heeft de inbreuken op de eer van de Orde en op de beginselen van waardigheid, rechtschapenheid en kiesheid, die aan het beroep ten grondslag liggen en een behoorlijke beroepsuitoefening moeten waarborgen, alsook de inbreuken op de reglementen te bestraffen, onverminderd de bevoegdheid van de rechtbanken, indien daartoe grond bestaat. "
In het rechtsgebied van het hof van beroep van Brussel worden twee tuchtraden ingesteld, één voor de Nederlandstalige Ordes en één voor de Franstalige Ordes.
Deze tuchtraden zijn bevoegd voor de advocaten behorend tot de Ordes van het rechtsgebied van het betrokken hof van beroep.
Ten aanzien van de voorzitter, de kamervoorzitters, de assessoren en de plaatsvervangende assessoren, de secretarissen en de plaatsvervangende secretarissen van de tuchtraad en de advocaten die lid zijn van de tuchtraad van beroep, en ten aanzien van de stafhouders en de leden van de raden van de Orde, behoort de tuchtrechtelijke procedure in eerste aanleg tot de bevoegdheid van de tuchtraad van een ander rechtsgebied, dat wordt aangewezen door de voorzitter van de tuchtraad van beroep. In dat geval wordt het tuchtrechtelijk onderzoek gevoerd door de stafhouder, of in voorkomend geval door de voorzitter van de tuchtraad van bedoeld rechtsgebied.
Art. 457. <W 2006-06-21/36, art. 8, 135; Inwerkingtreding : 20-07-2006> § 1. De tuchtraad is samengesteld uit één of meer kamers.
§ 2. De tuchtraad heeft een voorzitter, die tot taak heeft de zaak bij de tuchtraad aanhangig te maken. De voorzitter heeft geen zitting in de tuchtraad.
De voorzitter van de tuchtraad wordt verkozen voor een periode van drie jaar door de stafhouders die lid zijn van de Orde van Vlaamse balies respectievelijk van de Ordre des barreaux francophones et germanophone.
§ 3. De tuchtraad heeft een secretaris en twee plaatsvervangende secretarissen.
§ 4. De raden van de Orde van elke balie die deel uitmaakt van het betrokken rechtsgebied, wijzen elk minstens twee effectieve leden en twee plaatsvervangers aan om in de tuchtraad zitting te hebben.
De voorzitter en de kamervoorzitters worden gekozen uit de gewezen stafhouders.
De assessoren worden gekozen uit de gewezen leden van de raden van de Orde.
Om de drie jaar, bij de aanvang van het gerechtelijk jaar, stellen de stafhouders van het rechtsgebied van het hof van beroep de lijst op van de effectieve en de plaatsvervangende kamervoorzitters en assessoren. Ze wijzen eveneens de secretaris en de secretarissen-plaatsvervangers aan.
De rang van de op de lijsten ingeschreven voorzitters en assessoren wordt bepaald met inachtneming van een billijk evenwicht tussen de balies van het rechtsgebied en van het aantal van hun leden.
De mandaten van voorzitter, kamervoorzitter, assessor en secretaris, evenals van hun plaatsvervangers, zijn hernieuwbaar.
§ 5. De tuchtraad houdt zitting met een kamervoorzitter, vier assessoren en een secretaris, die niet deelneemt aan de beraadslaging. De tuchtraad bevat ten minste één lid van de balie waartoe de advocaat tegen wie de tuchtrechtelijke vervolging is ingesteld, behoort.
De tuchtraad bij het hof van beroep te Luik heeft een kamer die is samengesteld uit ten minste twee leden die de Duitse en de Franse taal kennen en die geen deel uitmaken van de balie van Eupen.
§ 6. De secretaris stelt de kamers samen. De voorzitter en de assessoren worden, buiten beletsel, in de orde van hun rang geroepen.
Art. 457bis. <Ingevoegd bij W 2006-06-21/36, art. 9; Inwerkingtreding : 01-11-2006> De rechtspleging voor de tuchtraad wordt gevoerd in de taal van de Orde waartoe de vervolgde advocaat behoort.
Onverminderd de toepassing van artikel 457, § 5, tweede lid, moeten alle leden van de zetel de taal van de rechtspleging kennen.
Wanneer de tuchtrechtelijke rechtspleging echter een Duitstalige advocaat betreft, mag deze zich in het Duits uitdrukken.
Art. 458. <W 2006-06-21/36, art. 10, 135; Inwerkingtreding : 01-11-2006> § 1. De stafhouder ontvangt en onderzoekt de klachten tegen de advocaten van zijn Orde. Om ontvankelijk te zijn, moeten klachten schriftelijk worden ingediend, moeten ze ondertekend en gedateerd zijn, en moeten ze de volledige identiteit van de klager bevatten. De stafhouder kan eveneens ambtshalve of op schriftelijke aangifte door de procureur-generaal een onderzoek instellen.
De stafhouder leidt het onderzoek of stelt een onderzoeker aan, wiens taken en bevoegdheden hij omschrijft. De klager en de advocaat die het voorwerp uitmaakt van het onderzoek, worden van de instelling van het onderzoek schriftelijk op de hoogte gebracht.
De klager heeft het recht om tijdens het onderzoek gehoord te worden en kan, in voorkomend geval, bijkomende informatie en bewijsstukken verschaffen.
De verklaringen van de klager, van de advocaat en van de getuigen worden opgetekend in een proces-verbaal. De gehoorde personen ontvangen op hun verzoek een afschrift van het proces-verbaal van hun verklaringen.
De advocaat die het voorwerp uitmaakt van een tuchtonderzoek, kan zich tijdens het onderzoek laten bijstaan door de advocaat van zijn keuze, maar kan zich niet laten vertegenwoordigen.
§ 2. De stafhouder die na het onderzoek oordeelt dat er redenen bestaan om de advocaat te laten verschijnen voor de tuchtraad, zendt het dossier samen met zijn met redenen omklede beslissing over aan de voorzitter van de tuchtraad, zodat deze de tuchtraad kan samenroepen overeenkomstig de bepalingen van artikel 459. Hij brengt de advocaat en de klager hiervan op de hoogte.
Is de stafhouder van mening dat de klacht onontvankelijk, ongegrond of van onvoldoende gewicht is, dan brengt hij de klager en de advocaat hiervan schriftelijk op de hoogte. De klager kan de beslissing binnen drie maanden betwisten bij een ter post aangetekende brief gericht aan de voorzitter van de tuchtraad.
De advocaat of de klager kan zich eveneens tot laatstgenoemde richten binnen dezelfde termijn en op dezelfde wijze indien de stafhouder binnen een termijn van zes maanden na het indienen van de klacht geen beslissing tot buitenvervolgingstelling of tot vervolging heeft genomen.
§ 3. De voorzitter van de tuchtraad bij wie de zaak door de advocaat of de klager aanhangig wordt gemaakt, kan het volgende doen binnen een termijn van drie maanden te rekenen van die aanhangigmaking :
1 indien hij vaststelt dat het onderzoek van de stafhouder nog niet ingesteld is, nog loopt of niet volledig is, kan hij hetzij de stafhouder ertoe uitnodigen dit onderzoek te beëindigen binnen een door hem te bepalen termijn, hetzij de klacht zelf onderzoeken of een onderzoeker aanstellen wiens taken en bevoegdheden hij omschrijft. De stafhouder geeft in laatstgenoemd geval de zaak uit handen en zendt het dossier ervan dadelijk over aan de voorzitter van de tuchtraad;
2 hij kan bij een met redenen omklede en een schriftelijke beslissing, desgevallend na een onderzoek, weigeren gevolg te geven aan onontvankelijke klachten, ongegronde klachten of klachten van onvoldoende gewicht;
3 hij kan, in voorkomend geval na een onderzoek, beslissen dat de advocaat dient te verschijnen voor de tuchtraad, in welk geval artikel 459 toegepast wordt.
De stafhouder, de advocaat en de klager ontvangen in elk geval een afschrift van deze beslissing, waartegen geen rechtsmiddel openstaat.
Art. 459. <W 2006-06-21/36, art. 11, 135; Inwerkingtreding : 01-11-2006> § 1. De tuchtraad neemt kennis van de tuchtzaken door toedoen van de stafhouder van de betrokken advocaat of, in het geval bedoeld in artikel 458, § 3, eerste lid, 3, van de voorzitter van de tuchtraad.
De voorzitter van de tuchtraad roept, ambtshalve of op verzoek van de stafhouder, de advocaat bij een ter post aangetekende brief op om voor de tuchtraad te verschijnen. De oproeping vermeldt de feiten die de advocaat ten laste worden gelegd. Op straffe van nietigheid bedraagt de oproepingstermijn minstens vijftien dagen.
De voorzitter brengt de klager op de hoogte van de datum en de plaats van de zitting.
§ 2. De tuchtraad behandelt de zaak in openbare zitting, tenzij de betrokken advocaat de behandeling met gesloten deuren vraagt.
De tuchtraad kan eveneens met gesloten deuren zitting houden, gedurende de gehele rechtspleging of een deel daarvan, in het belang van de goede zeden of van de openbare orde, wanneer de belangen van minderjarigen of de bescherming van het privé-leven van de vervolgde advocaat dit vereisen, of in de mate dat dit door de tuchtraad onder bepaalde omstandigheden strikt noodzakelijk wordt geoordeeld, wanneer de openbaarheid de belangen van de rechtsbedeling zou schaden.
De klager wordt op zijn verzoek gehoord op de zitting en in voorkomend geval geconfronteerd met de betrokken advocaat.
De onderzoeker wordt ter zitting gehoord in zijn verslag.
Art. 460. <W 2006-06-21/36, art. 12, 135; Inwerkingtreding : 01-11-2006> De tuchtraad kan bij een met redenen omklede beslissing, naar gelang van het geval, waarschuwen, berispen, schorsen voor een termijn van ten hoogste één jaar, schrappen van het tableau, van de lijst van advocaten die hun beroep uitoefenen onder de beroepstitel van een andere lidstaat van de Europese Unie of van de lijst van stagiairs.
Iedere advocaat die voor de tweede maal geschorst wordt, kan krachtens dezelfde beslissing worden geschrapt van het tableau, van de lijst van advocaten die hun beroep uitoefenen onder de beroepstitel van een andere lidstaat van de Europese Unie of van de lijst van stagiairs.
De tuchtraad kan bij de berisping of de schorsing bovendien het verbod opleggen om gedurende ten hoogste drie jaar in geval van berisping, en ten hoogste vijf jaar in geval van schorsing, deel te nemen aan de in artikel 450 bedoelde stemming, alsmede het verbod opleggen om gedurende deze periode te worden verkozen tot stafhouder of tot lid van de raad van de Orde of tot lid van de algemene vergadering of het bestuur van de Orde van Vlaamse balies of van de Ordre des barreaux francophones et germanophone.
De tuchtraad besluit, met opgave van redenen, of hij het dienstig acht om de schorsing of de schrapping bekend te maken en, in voorkomend geval, op welke wijze dit dient te gebeuren.
De tuchtraad kan, in voorkomend geval onder de bijzondere voorwaarden die hij bepaalt, de uitspraak van de veroordeling opschorten of de uitvoering van de tuchtsanctie uitstellen. Bij niet-naleving van de bepaalde voorwaarden, roept de voorzitter, ambtshalve of op verzoek van de stafhouder, de advocaat overeenkomstig artikel 459 op om op een zitting van de tuchtraad te verschijnen, met het oog op het horen uitspreken van een tuchtstraf of het horen opheffen van de opschorting.
De tuchtraad kan in zijn beslissing de kosten die voor het onderzoek en voor het onderzoek ter terechtzitting werden gemaakt ten laste leggen van de betrokken advocaat.
Art. 461. <W 2006-06-21/36, art. 13, 135; Inwerkingtreding : 01-11-2006> § 1. De schorsing of de schrapping wordt naast de naam van de betrokkene vermeld in een op het secretariaat van de balie en van de Orde van Vlaamse balies of van de Ordre des barreaux francophones et germanophone gehouden register, dat de advocaten kunnen inzien.
§ 2. Binnen acht dagen na de uitspraak ervan geeft de secretaris van de tuchtraad van iedere beslissing in tuchtzaken bij een ter post aangetekende brief kennis aan de advocaat, aan zijn stafhouder en aan de procureur-generaal.
De stafhouder of, in voorkomend geval wanneer hij de zaak aanhangig heeft gemaakt bij de tuchtraad, de voorzitter van deze raad, kan aan de klager, indien hij erom verzoekt, mondeling of schriftelijk de inlichtingen verschaffen die hij gepast acht betreffende de genomen beslissing en betreffende de rechtsmiddelen die ertegen worden aangewend.
Een afschrift van alle beslissingen wordt overgezonden aan de Orde van Vlaamse balies, of aan de Ordre des barreaux francophones et germanophone.
Zij kunnen, indien zij dit dienstig achten, de beslissingen geheel of gedeeltelijk bekendmaken, zonder vermelding van de naam van de betrokken advocaat.
Art. 462. <W 2006-06-21/36, art. 14, 135; Inwerkingtreding : 01-11-2006> Is de beslissing bij verstek gewezen, dan kan de advocaat ertegen verzet aantekenen binnen vijftien dagen, te rekenen van de kennisgeving.
Laattijdig verzet wordt niet ontvankelijk verklaard, tenzij de tuchtraad de verzetdoende advocaat van het verval ontheft, een beslissing waarover de tuchtraad soeverein oordeelt en waartegen geen rechtsmiddel openstaat.
Het verzet wordt bij een ter post aangetekende brief gezonden aan de voorzitter van de tuchtraad.
De voorzitter roept, in de vorm en binnen de termijn van de oorspronkelijke oproeping, de verzetdoende advocaat op om voor de tuchtraad te verschijnen. De tuchtraad doet uitspraak, zelfs in diens afwezigheid. De beslissing geldt in ieder geval als op tegenspraak gewezen.
Art. 463. <W 2006-06-21/36, art. 15, 135; Inwerkingtreding : 01-11-2006> Tegen de beslissingen gewezen door de tuchtraad kunnen de betrokken advocaat, de stafhouder van de balie van de betrokken advocaat of de procureur-generaal hoger beroep instellen.
Het hoger beroep wordt aan de voorzitter van de tuchtraad van beroep ter kennis gebracht bij een ter post aangetekende brief binnen vijftien dagen te rekenen van de kennisgeving van de beslissing.
De voorzitter van de tuchtraad van beroep geeft bij een ter post aangetekende brief kennis van het beroep aan de voorzitter van de tuchtraad en, naar gelang van het geval, aan de betrokken advocaat, aan de stafhouder van de Orde waartoe hij behoort of aan de procureur-generaal.
De procureur-generaal, de stafhouder en de advocaat kunnen bij een ter post aangetekende brief tegenberoep instellen binnen een termijn van één maand te rekenen van het hoofdberoep.
Afdeling 2. - Tuchtraden in beroep <Ingevoegd bij W 2006-06-21/36, art. 16; Inwerkingtreding : 01-11-2006>
Art. 464. <W 2006-06-21/36, art. 17, 135; Inwerkingtreding : 01-11-2006> Het hoger beroep tegen de beslissingen van de Nederlandstalige tuchtraden wordt gebracht voor de Nederlandstalige tuchtraad van beroep.
Het hoger beroep tegen de beslissingen van de Franstalige en Duitstalige tuchtraden wordt gebracht voor de Franstalige en Duitstalige tuchtraad van beroep.
De zetel van de tuchtraden van beroep is gevestigd te Brussel.
Art. 465. <W 2006-06-21/36, art. 18, 135; Inwerkingtreding : 20-07-2006> § 1. Elke tuchtraad van beroep is samengesteld uit één of meer kamers. Hij wordt voorgezeten door een eerste voorzitter van het hof van beroep.
§ 2. Iedere kamer houdt zitting met een voorzitter, vier assessoren-advocaten en een secretaris-advocaat. Het voorzitterschap wordt beurtelings waargenomen door de eerste voorzitters van de hoven van beroep of door de kamervoorzitter aangewezen door de eerste voorzitter. De eerste voorzitters van de hoven van beroep van Antwerpen, Brussel en Gent hebben zitting in de Nederlandstalige tuchtraad van beroep; de eerste voorzitters van de hoven van beroep van Brussel, Bergen en Luik hebben zitting in de Franstalige en Duitstalige tuchtraad van beroep.
Wanneer de tuchtprocedure een advocaat bij de balie van Eupen betreft, bestaat de beroepskamer van de tuchtraad uit ten minste twee leden die Duits en Frans kennen, en die geen lid zijn van de balie van Eupen.
§ 3. De procureur-generaal bij het hof van beroep van Brussel of een advocaat-generaal die hij aanwijst, oefent het ambt van het openbaar ministerie uit.
§ 4. Iedere Orde die deel uitmaakt van de Orde van Vlaamse balies of van de Ordre des barreaux francophones et germanophone duidt, uit de gewezen leden van de raad van de Orde, minimum twee assessoren en twee plaatsvervangende assessoren aan. De assessoren worden voorgedragen onder de gewezen leden van de raden van de Orde door de betrokken raden van de Orde.
§ 5. Om de drie jaar, bij de aanvang van het gerechtelijk jaar, stellen de bestuurders van de Orde van Vlaamse balies respectievelijk van de Ordre des barreaux francophones et germanophone, telkens onder het voorzitterschap van de eerste voorzitter van het hof van beroep van Brussel, de lijst op van de effectieve assessoren en de plaatsvervangende assessoren. Ze stellen eveneens de secretarissen en de plaatsvervangende secretarissen aan.
De rang van de op de lijsten ingeschreven advocaten wordt bepaald met inachtneming van een billijk evenwicht tussen de balies die de Orde van Vlaamse balies en de Ordre des barreaux francophones et germanophone vormen en van het aantal van hun leden.
§ 6. Het mandaat geldt voor drie jaar en is hernieuwbaar.
§ 7. De secretaris stelt de kamers samen, buiten beletsel, in de orde van voorrang die op de lijsten is vermeld.
Art. 466. <W 2006-06-21/36, art. 19, 135; Inwerkingtreding : 01-11-2006> De rechtspleging voor de tuchtraad van beroep wordt gevoerd in de taal van de beslissing waartegen hoger beroep werd ingesteld. Onverminderd de toepassing van artikel 457, § 5, tweede lid, moeten alle leden van de zetel de taal van de rechtspleging kennen.
Wanneer de tuchtprocedure evenwel een Duitstalige advocaat betreft, mag laatstgenoemde Duits spreken.
Art. 467. <W 2006-06-21/36, art. 20, 135; Inwerkingtreding : 01-11-2006> De debatten voor de tuchtraad van beroep worden gehouden zoals voorgeschreven door artikel 459, § 2.
Art. 468.<W 2006-06-21/36, art. 21, 135; Inwerkingtreding : 01-11-2006> § 1. De secretaris geeft bij een ter post aangetekende brief kennis van de beslissing van de tuchtraad van beroep aan de betrokken advocaat, aan de stafhouder van de Orde waartoe hij behoort en aan de procureur-generaal. Hij stuurt een afschrift van de uitspraak naar de Orde van Vlaamse balies of naar de Ordre des barreaux francophones et germanophone.
§ 2. Het verzet van de advocaat tegen de bij verstek gewezen beslissingen van de tuchtraad van beroep gebeurt in dezelfde vorm en binnen dezelfde termijn als de akte van beroep. Het verzet wordt behandeld en berecht met inachtneming van de regels die in eerste aanleg zijn toegepast.
§ 3. [1 ...]1.
Tenzij de beslissing anders luidt, heeft de voorziening schorsende kracht.
Wordt de beslissing vernietigd, dan verwijst het Hof van Cassatie de zaak naar de tuchtraad van beroep, anders samengesteld.
----------
(1)<W 2014-04-10/57, art. 4, 186; Inwerkingtreding : 25-05-2014>
Afdeling 3. - Diverse bepalingen <Ingevoegd bij W 2006-06-21/36, art. 22; Inwerkingtreding : 01-11-2006>
Art. 469. <W 2006-06-21/36, art. 23, 135; Inwerkingtreding : 01-11-2006> De tuchtraad is bevoegd om uitspraak te doen over tuchtrechtelijke vervolgingen die ingesteld zijn wegens feiten gepleegd vóór de beslissing waarbij de advocaat van het tableau van de Orde, van de lijst van advocaten die hun beroep uitoefenen onder de beroepstitel van een andere lidstaat van de Europese Unie of de lijst van stagiairs is weggelaten, indien het onderzoek uiterlijk één jaar na die beslissing is ingesteld.
Indien een advocaat zijn inschrijving bij een andere Orde vraagt en bekomt, en deze inschrijving gepaard gaat met de weglating van de advocaat uit het eerste tableau of de lijst, dan wordt het onderzoek waarvan sprake is in artikel 458, § 1, geleid door de stafhouder van de Orde waar de advocaat laatst is ingeschreven, zonder dat met de datum of de lokalisatie van de aan de advocaat verweten feiten rekening wordt gehouden.
In dezelfde omstandigheden geeft de stafhouder, indien hij reeds een onderzoek leidt, de zaak uit handen en zendt het dossier over aan de stafhouder van de Orde waar de advocaat laatst is ingeschreven.
Indien de wijziging van Orde een wijziging van het rechtsgebied van het hof van beroep meebrengt, zijn dezelfde regels als hierboven van toepassing op de voorzitter van de tuchtraad.
Indien nochtans op het ogenblik van de wijziging van Orde, de advocaat reeds is opgeroepen overeenkomstig artikel 459, § 1, blijft de geadieerde tuchtraad bevoegd.
De tuchtraad die bevoegd is om kennis te nemen van de tuchtrechtelijke vordering tegen een advocaat die ingeschreven is bij een andere Orde dan die waartoe hij behoorde op het ogenblik dat de feiten die hem worden verweten, werden gepleegd, is deze waartoe de advocaat behoort op het ogenblik dat de beslissing wordt genomen om hem te verwijzen naar de tuchtraad.
Art. 469bis. (Opgeheven) <W 2006-06-21/36, art. 24, 135; Inwerkingtreding : 01-11-2006>
Art. 470. De procureur-generaal zorgt voor de tenuitvoerlegging van de beslissingen tot schorsing en tot schrapping.
Art. 471. <W 2006-06-21/36, art. 25, 135; Inwerkingtreding : 01-11-2006> De geschorste advocaat moet zich tijdens de duur van zijn straf van iedere beroepswerkzaamheid onthouden.
HOOFDSTUK V. - Tuchtraden van beroep. (Opgeheven) <W 2006-06-21/36, art. 26, 135; Inwerkingtreding : 01-11-2006>
Art. 472. <W 2006-06-21/36, art. 27, 135; Inwerkingtreding : 01-11-2006> § 1. Een geschrapte advocaat kan niet worden ingeschreven op een tableau van de Orde, of op een lijst van advocaten die hun beroep uitoefenen onder de beroepstitel van een andere lidstaat van de Europese Unie, of op een lijst van stagiairs dan na het verstrijken van een termijn van tien jaar nadat de beslissing tot schrapping in kracht van gewijsde is gegaan en indien buitengewone omstandigheden het wettigen.
De inschrijving is niet geoorloofd dan na een met redenen omkleed advies van de raad van de Orde van de balie waartoe de advocaat behoorde.
De weigering tot inschrijving wordt met redenen omkleed.
§ 2. Een geschorste advocaat kan aan de tuchtraad of aan de tuchtraad van beroep die de schorsing heeft uitgesproken eerherstel vragen na een termijn van zes jaar te rekenen van de uitspraak. De weigering tot eerherstel moet met redenen worden omkleed. De beslissing is niet vatbaar voor hoger beroep. De aanvraag tot eerherstel kan om de zes jaar opnieuw worden ingediend.
§ 3. De lichtere tuchtstraffen worden van rechtswege uitgewist na een periode van zes jaar te rekenen van de uitspraak.
§ 4. De herinschrijving, het eerherstel of de uitwissing van de straf brengen de doorhaling van de vermeldingen bepaald in artikel 461, § 1, met zich.
Art. 473. <W 2006-06-21/36, art. 28, 135; Inwerkingtreding : 01-11-2006> Wanneer het wegens de aan een advocaat ten laste gelegde feiten te vrezen is dat zijn latere beroepswerkzaamheid nadeel kan toebrengen aan derden of aan de eer van de Orde, kan de stafhouder de bewarende maatregelen nemen die de voorzichtigheid eist en met name aan de advocaat verbieden het gerechtsgebouw te betreden gedurende ten hoogste drie maanden.
Deze termijn kan op verzoek van de stafhouder worden verlengd bij een met redenen omklede beslissing van de raad van de Orde, nadat de betrokken advocaat werd gehoord.
De betrokken advocaat kan tegen het verbod het gerechtsgebouw te betreden en tegen de verlenging van de termijn ervan, beslissingen die bij voorraad uitvoerbaar zijn, beroep aantekenen bij de tuchtraad van beroep.
Dit beroep wordt bij een ter post aangetekende brief ter kennis gebracht van de voorzitter van deze raad, die de raad onmiddellijk bijeenroept.
De tuchtraad van beroep neemt een beslissing na de stafhouder en de betrokken advocaat te hebben gehoord.
Art. 474. <W 2006-06-21/36, art. 29, 135; Inwerkingtreding : 01-11-2006> Op straffe van verjaring wordt de tuchtprocedure ingesteld binnen twaalf maanden te rekenen van de kennisneming van de feiten door de tuchtrechtelijke autoriteit die bevoegd is om die procedure op gang te brengen.
Art. 475. <W 2006-06-21/36, art. 30, 135; Inwerkingtreding : 01-11-2006> Alle oproepingen en kennisgevingen als bedoeld in deze titel worden geldig gedaan aan het kantoor van de advocaat of aan zijn woonplaats.
Art. 476. (Opgeheven) <W 2006-06-21/36, art. 31, 135; Inwerkingtreding : 01-11-2006>
Art. 477. <W 2006-06-21/36, art. 32, 135; Inwerkingtreding : 01-11-2006> In een strafrechtelijke, burgerrechtelijke of administratieve procedure mag geen melding worden gemaakt van een tuchtprocedure, noch van elementen daarvan.
TITEL 1bis. <W 2001-11-22/39, art. 18, 096; Inwerkingtreding : 30-12-2001> - Uitoefening in België van het beroep van advocaat door advocaten die onderdaan zijn van een lidstaat van de Europese Unie.
HOOFDSTUK I. <Ingevoegd bij W 2001-11-22/39, art. 18; Inwerkingtreding : 30-12-2001> - Vrij verrichten van diensten.
Art. 477bis. <W 2001-11-22/39, art. 18, 096; Inwerkingtreding : 30-12-2001> § 1. Personen die onderdaan zijn van een lidstaat van de Europese Unie en aldaar overeenkomstig richtlijn 77/249/EEG van de Raad van 22 maart 1977 tot vergemakkelijking van de daadwerkelijke uitoefening door advocaten van het vrij verrichten van diensten gerechtigd zijn een titel te voeren welke overeenstemt met die van advocaat, kunnen in België van die titel gebruik maken.
De persoon bedoeld in het eerste lid is diegene die, in de lidstaat van herkomst gerechtigd is door de bevoegde overheid van deze lidstaat er zijn beroep uit te oefenen onder de titel die overeenstemt met die van advocaat, na een opleiding te hebben genoten of alle formaliteiten met een gelijkwaardig effect te hebben vervuld die door de wetgeving van deze lidstaat kunnen worden opgelegd.
§ 2. De in de eerste paragraaf bedoelde personen moeten bij het verrichten van een dienst in België gebruik maken van hun titel uitgedrukt in de taal of in een van de talen van de lidstaat waar zij gevestigd zijn, alsook melding maken van de beroepsorganisatie waarvan zij afhangen of van het gerecht waarbij zij volgens de wettelijke regeling van die Staat zijn toegelaten.
Bij die dienstverlening kan hen worden gevraagd van hun hoedanigheid van advocaat te doen blijken.
Art. 477ter. <W 2001-11-22/39, art. 18, 096; Inwerkingtreding : 30-12-2001> § 1. De in artikel 477bis bedoelde personen kunnen in België dezelfde beroepswerkzaamheden uitoefenen als leden van Belgische balies.
Voor handelingen van vertegenwoordiging en verdediging in rechte moeten zij evenwel :
1° handelen in samenwerking met een advocaat die ingeschreven is op het tableau;
2° voor de terechtzitting door die advocaat worden voorgesteld :
a) aan de stafhouder van de balie bij het betrokken gerecht;
b) aan de voorzitter van het gerecht waarbij hij optreedt.
§ 2. Onverminderd de verplichtingen die hen worden opgelegd in de lidstaat van herkomst, worden de beroepswerkzaamheden van de in artikel 477bis bedoelde personen uitgeoefend met inachtneming van de regels, van welke oorsprong ook, die in België op het beroep van toepassing zijn, met uitzondering van elke voorwaarde van verblijf of inschrijving.
Ten aanzien van andere werkzaamheden dan vertegenwoordiging en verdediging in rechte zijn die personen, onverminderd de beroepsvoorwaarden en -regels van de lidstaat van herkomst, onderworpen aan de in het eerste lid bedoelde regels op voorwaarde dat :
1° een niet in België gevestigd advocaat hen kan naleven;
2° zulks objectief gerechtvaardigd is als waarborg voor de correcte uitoefening van de beroepswerkzaamheden van een advocaat, voor de waardigheid van het beroep en voor de inachtneming van de regels inzake onverenigbaarheid.
§ 3. De uitoefening van het beroep van advocaat bij de in artikel 477bis bedoelde personen, is onverenigbaar met alle bezoldigde betrekkingen of werkzaamheden, openbare of particuliere, tenzij ze noch de onafhankelijkheid van de advocaat, noch de waardigheid van de balie in gevaar brengen.
Art. 477quater. <W 2001-11-22/39, art. 18, 096; Inwerkingtreding : 30-12-2001> § 1. De artikelen 437, eerste lid, 445 en 761 alsook de bepalingen van hoofdstuk IV, (behalve artikel 472, § 1) van titel I van Boek III zijn van toepassing op de in artikel 477bis bedoelde personen, zulks onverminderd de beroeps- en gedragsregels waaraan zij in de lidstaat van herkomst zijn onderworpen. <W 2006-06-21/36, art. 33, a, 135; Inwerkingtreding : 01-11-2006>
De in artikel 477bis bedoelde personen die, bij de uitoefening van hun werkzaamheid in een gerechtelijk arrondissement, de tuchtregels niet in acht nemen, kan verbod worden opgelegd de partijen bij te staan en te pleiten voor de gerechten waarvan de zetel aldaar gevestigd is. Dit verbod, dat niet langer dan drie jaar mag duren, wordt uitgesproken, de betrokken persoon vooraf opgeroepen. Tegen de beslissing staat verzet en hoger beroep open.
Ten aanzien van die personen wordt de schrapping vervangen door het verbod om in België de beroepswerkzaamheden van een advocaat uit te oefenen. Na het verstrijken van een termijn van tien jaar te rekenen van de dag waarop de beslissing houdende verbod in kracht van gewijsde is gegaan kunnen zij erom verzoeken het op te heffen.
§ 2. Terzake bevoegd is de (tuchtraad) van het rechtsgebied waar de feiten zijn gepleegd die strafbaar zijn met een tuchtstraf. <W 2006-06-21/36, art. 33, b, 135; Inwerkingtreding : 01-11-2006>
De raad kan aan de autoriteit van de Staat waar de persoon die een tuchtstraf kan oplopen gevestigd is, rechtstreeks alle professionele inlichtingen betreffende die persoon vragen. Hij stelt die autoriteit in kennis van iedere beslissing. Die kennisgevingen zijn vertrouwelijk.
HOOFDSTUK II. <Ingevoegd bij W 2001-11-22/39, art. 18; Inwerkingtreding : 30-12-2001> - Vrijheid van vestiging.
Art. 477quinquies. <W 2001-11-22/39, art. 18, 096; Inwerkingtreding : 30-12-2001> § 1. Personen die onderdaan zijn van een lidstaat van de Europese Unie en aldaar overeenkomstig richtlijn 98/5/EG van het Europees Parlement en de Raad van 16 februari 1998 ter vergemakkelijking van de permanente uitoefening van het beroep van advocaat in een andere lidstaat dan die waar de beroepskwalificatie is verworven gerechtigd zijn een titel te voeren welke overeenstemt met die van advocaat, kunnen dit beroep in België onder hun oorspronkelijke beroepstitel permanent uitoefenen.
De persoon bedoeld in het eerste lid is diegene die, in de lidstaat van herkomst, gerechtigd is door de bevoegde overheid van deze lidstaat er het beroep uit te oefenen onder de titel die overeenstemt met die van advocaat, na een opleiding te hebben genoten of alle formaliteiten met een gelijkaardig effect te hebben vervuld die door de wetgeving van deze lidstaat kunnen worden opgelegd.
§ 2. De in de eerste paragraaf bedoelde personen moeten :
1° zich inschrijven overeenkomstig artikel 432 en aan de raad van de Orde het bewijs van hun inschrijving bij de bevoegde autoriteit van de lidstaat van herkomst overleggen;
2° hun inschrijving bij de bevoegde autoriteit van die laatste Staat handhaven;
3° het beroep onder hun oorspronkelijke beroepstitel uitoefenen.
Het bewijs bedoeld in het eerste lid, 1°, mag niet meer dan drie maanden voor de overlegging ervan zijn opgesteld en maakt melding van de tuchtprocedures ingesteld in de lidstaat van herkomst.
De raad van de Orde stelt de bevoegde autoriteit van de lidstaat van herkomst in kennis van de inschrijving.
§ 3. In alle documenten en stukken, daaronder begrepen die op elektronische dragers, die betrokkene in het kader van zijn beroepswerkzaamheden aanwendt, moeten volgende gegevens worden vermeld :
a) de balie waarbij hij is ingeschreven;
b) zijn oorspronkelijke beroepstitel;
c) de beroepsorganisatie waartoe hij in de lidstaat van herkomst behoort of het gerecht waarbij hij overeenkomstig de wettelijke regeling van de lidstaat van herkomst is toegelaten.
De oorspronkelijke beroepstitel en de vermeldingen bedoeld in het eerste lid zijn opgesteld in de officiële taal of in een van de officiële talen van de lidstaat van herkomst en ten minste in de taal of in de talen van het gerechtelijk arrondissement waar de balie gevestigd is waarbij de advocaat ingeschreven is.
Art. 477sexies. <W 2001-11-22/39, art. 18, 096; Inwerkingtreding : 30-12-2001> § 1. De in artikel 477quinquies bedoelde personen kunnen in België dezelfde beroepswerkzaamheden uitoefenen als leden van Belgische balies.
Voor handelingen van vertegenwoordiging en verdediging in rechte moeten zij evenwel optreden in samenwerking met een advocaat die is ingeschreven op het tableau. Voor de terechtzitting wordt hij door die advocaat voorgesteld aan de voorzitter van het gerecht waarbij hij optreedt.
§ 2. De beroepswerkzaamheden van de in artikel 477quinquies bedoelde personen worden uitgeoefend met inachtneming van de beroepsregels, van welke oorsprong ook, die in België van toepassing zijn, zulks onverminderd de beroeps- en gedragsregels waaraan zij in de lidstaat van herkomst zijn onderworpen.
§ 3. De raad van de Orde kan onder de voorwaarden die hij stelt de in artikel 477quinquies bedoelde personen verplichten hun beroepsaansprakelijkheid te dekken door een beroepsaansprakelijkheidsverzekering.
In voorkomend geval wordt met het bestaan van een verzekering of van een garantie overeenkomstig de regels van de lidstaat van herkomst rekening gehouden indien zij een gelijkwaardige dekking biedt als die bedoeld in het eerste lid.
Indien de dekking slechts gedeeltelijk gelijkwaardig is, kan de raad van de Orde met betrekking tot de elementen die niet zijn gedekt door een verzekering of garantie aangegaan in de lidstaat van herkomst, een verzekering of, indien de persoon het vraagt, een aanvullende garantie eisen.
§ 4. De uitoefening van het beroep van advocaat bij de in artikel 477quinquies bedoelde personen, is onverenigbaar met alle bezoldigde betrekkingen of werkzaamheden, openbare of particuliere, tenzij ze noch de onafhankelijkheid van de advocaat, noch de waardigheid van de balie in gevaar brengen.
Art. 477septies. <Ingevoegd bij W 2001-11-22/39, art. 18; Inwerkingtreding : 30-12-2001> De bepalingen van de hoofdstukken IV en V van Titel I van Boek III zijn van toepassing op de personen bedoeld in artikel 477quinquies, zulks onverminderd de beroeps- en gedragsregels waaraan zij in de lidstaat van herkomst zijn onderworpen.
Alvorens een tuchtprocedure ten aanzien van voornoemde personen in te stellen, geeft (de stafhouder van de Orde waarbij zij zijn ingeschreven, of de voorzitter van de tuchtraad,), daarvan zo spoedig mogelijk kennis aan de bevoegde autoriteit van de lidstaat van herkomst, verstrekt deze staat schriftelijk alle dienstige inlichtingen, inzonderheid over het betrokken tuchtdossier, de toepasselijke procedureregels en de termijnen om beroep in te stellen, en treft de nodige schikkingen om die autoriteit de mogelijkheid te bieden haar opmerkingen kenbaar te maken voor de beroepsinstanties. Hij geeft haar schriftelijk kennis van iedere beslissing. <W 2006-06-21/36, art. 34, 135; Inwerkingtreding : 01-11-2006>
Het tijdelijke of het definitieve verbod om het beroep van advocaat in de lidstaat van herkomst uit te oefenen heeft van rechtswege het tijdelijke of het definitieve verbod dat beroep in België uit te oefenen tot gevolg.
Art. 477octies. <Ingevoegd bij W 2001-11-22/39, art. 18; Inwerkingtreding : 30-12-2001> § 1. Eén of meer personen ingeschreven op de lijst van de advocaten die hun beroep uitoefenen onder de beroepstitel van een andere lidstaat van de Europese Unie en leden van éénzelfde groep in de lidstaat van herkomst mogen hun beroepswerkzaamheden in België uitoefenen in het kader van een filiaal of een bijkantoor. Indien de basisregels die op deze groep in de lidstaat van herkomst van toepassing zijn evenwel onverenigbaar zijn met de basisregels die voortvloeien uit de wettelijke of reglementaire Belgische bepalingen, zijn laatstgenoemde bepalingen van toepassing voor zover de naleving ervan door het algemeen belang dat met de bescherming van de cliënt en van derden is gemoeid, wordt gerechtvaardigd.
§ 2. Twee of meer personen afkomstig uit éénzelfde groep of éénzelfde lidstaat van herkomst en die ingeschreven zijn op de lijst van de advocaten die hun beroep uitoefenen onder de beroepstitel van een andere lidstaat van de Europese Unie kunnen hun beroep in groepsverband uitoefenen onder de voorwaarden bepaald voor de advocaten ingeschreven op het tableau van een Belgische Orde.
§ 3. De paragrafen 1 en 2 zijn eveneens van toepassing op de beroepsuitoefening in groepsverband in België :
a) van meerdere personen die hun beroep uitoefenen onder hun oorspronkelijke beroepstitel en uit verschillende lidstaten komen;
b) van één of meer personen bedoeld onder a) hierboven en één of meer advocaten ingeschreven op het tableau van een Belgische Orde.
§ 4. De persoon die onder zijn oorspronkelijke beroepstitel werkzaam wenst te zijn stelt de Orde waar hij zijn inschrijving vraagt overeenkomstig artikel 477quinquies in kennis van het feit dat hij in de lidstaat van herkomst deel uitmaakt van een groep en verstrekt over die groep alle dienstige inlichtingen.
§ 5. In afwijking van de paragrafen 1 tot en met 4 kan de raad van de Orde waar de persoon is ingeschreven of zijn inschrijving vraagt op de lijst van de advocaten die hun beroep uitoefenen onder de beroepstitel van een andere lidstaat van de Europese Unie, hem het recht ontzeggen in België, het beroep van advocaat uit te oefenen in hoedanigheid van lid van een groep waarvan buiten het beroep staande personen deel uitmaken.
De groep bedoeld in het eerste lid bestaat uit buiten het beroep staande personen indien ten minste aan één van de volgende voorwaarden is voldaan :
1° het geheel of een deel van het kapitaal van de groep is in handen van personen die niet de hoedanigheid van advocaat bezitten in de zin van de bepalingen van dit Wetboek;
2° de benaming waaronder de groep werkzaam is wordt gebruikt door de personen bedoeld in 1°;
3° de zeggenschap binnen de groep wordt feitelijk of rechtens uitgeoefend door de personen bedoeld in 1°.
De raad van Orde van elk arrondissement kan zich eveneens verzetten tegen de opening van een filiaal of een bijkantoor of een agentschap van een groep van advocaten die zich wensen in te schrijven op de lijst van de advocaten die hun beroep uitoefenen onder de beroepstitel van een andere lidstaat van de Europese Unie indien blijkt dat deze groep van advocaten buiten het beroep staande personen omvat in de zin van het lid hierboven.
§ 6. De personen ingeschreven op de lijst van de advocaten die hun beroep uitoefenen onder de beroepstitel van een andere lidstaat van de Europese Unie die lid zijn van een groep kunnen, in alle documenten en stukken, daaronder begrepen die op elektronische dragers, die betrokkene in het kader van zijn beroepswerkzaamheden aanwendt, de benaming van de groep waartoe zij behoren in de lidstaat van herkomst vermelden. In dat geval vermelden zij de rechtsvorm van de groep in de lidstaat van herkomst alsook, in voorkomend geval, de namen van de leden van de groep die het beroep van advocaat in België uitoefenen.
Art. 477nonies. <Ingevoegd bij W 2001-11-22/39, art. 18; Inwerkingtreding : 30-12-2001> § 1. Benevens de personen bedoeld in de artikelen 428bis en volgende, kunnen de personen bedoeld in artikel 477quinquies die aan de raad van de Orde bewijzen dat zij in België gedurende ten minste drie jaar werkelijk en regelmatig een werkzaamheid op het stuk van het Belgisch recht, met inbegrip van het gemeenschapsrecht, hebben verricht, de titel van advocaat voeren, dat beroep uitoefenen en met het oog daarop om hun inschrijving op het tableau verzoeken overeenkomstig artikel 432 en de eed afleggen bedoeld in artikel 429. Daartoe bezorgen zij de raad van de Orde alle nodige inlichtingen en stukken betreffende het aantal en de aard van de behandelde dossiers.
De raad van de Orde gaat na of de kandidaten bedoeld in het eerste lid de werkzaamheid werkelijk en regelmatig hebben uitgeoefend en verzoekt hen, indien nodig, mondeling of schriftelijk nadere gegevens te verstrekken.
Onder de werkelijk en regelmatig uitgeoefende werkzaamheid wordt de werkelijke uitoefening verstaan van de werkzaamheid zonder andere onderbrekingen dan die voortvloeiend uit de gebeurtenissen van het dagelijkse leven.
§ 2. Benevens de personen bedoeld in de artikelen 428bis en volgende, kunnen de personen bedoeld in artikel 477quinquies die bewijzen dat zij in België gedurende ten minste drie jaar werkelijk en regelmatig een werkzaamheid hebben verricht, maar voor een kortere duur met betrekking tot het Belgisch recht, eveneens de titel van advocaat voeren, dat beroep uitoefenen en met het oog daarop om hun inschrijving op het tableau verzoeken overeenkomstig artikel 432 en de eed afleggen bedoeld in artikel 429, op voorwaarde dat de raad van de Orde terzake gunstig oordeelt.
Daartoe bezorgen zij de raad van de Orde alle nodige inlichtingen en stukken, onder meer die betreffende de behandelde dossiers.
De raad van de Orde houdt rekening met de werkelijk en regelmatig uitgeoefende werkzaamheid gedurende de periode bedoeld in het eerste lid, met de kennis en de beroepservaring op het stuk van het Belgisch recht, alsook met de deelname aan cursussen of studiedagen over het Belgisch recht, daaronder begrepen de beroeps- en gedragsregels.
De in België werkelijk en regelmatig uitgeoefende werkzaamheid en de bekwaamheid om haar voort te zetten worden beoordeeld tijdens een gesprek met de stafhouder van de Orde. Deze laatste brengt daarover verslag uit bij de raad.
Onder de werkelijk en regelmatig uitgeoefende werkzaamheid wordt de werkelijke uitoefening verstaan van de werkzaamheid zonder andere onderbrekingen dan die voortvloeiend uit de gebeurtenissen van het dagelijkse leven.
§ 3. De raad van de Orde is de autoriteit bevoegd om de verzoeken van de kandidaten bedoeld in de paragrafen 1 en 2 in ontvangst te nemen.
De verzoeken en documenten bedoeld in de paragrafen 1 en 2 moeten worden gesteld in de taal of een van de talen van het gerechtelijk arrondissement waar de Orde gevestigd is waaraan de kandidaten hun verzoek richten of gaan vergezeld van een eensluidend verklaarde vertaling in die taal.
§ 4. De inschrijving op het tableau kan slechts worden geweigerd indien het bewijs van de gestelde voorwaarden niet is geleverd of indien blijkt dat afbreuk wordt gedaan aan de openbare orde, onder meer wegens een tuchtprocedure, klachten of incidenten.
§ 5. De personen bedoeld in de §§ 1 en 2 die hun inschrijving hebben verkregen, kunnen naast de titel van advocaat gebruik maken van hun oorspronkelijke beroepstitel indien zij hun inschrijving bij de bevoegde autoriteit van de lidstaat van herkomst handhaven. Deze titel wordt vermeld in de officiële taal of in een van de officiële talen van die laatste staat.
TITEL II. - Advocaten bij het Hof van Cassatie.
Art. 478. (Voor het Hof van Cassatie kunnen in burgerlijke zaken alleen advocaten optreden en conclusies nemen, die de titel van advocaat bij het Hof van Cassatie voeren. De voorgaande bepaling geldt niet voor de burgerlijke partij in strafzaken. Het aantal advocaten wordt, na advies van het Hof van Cassatie, bepaald door de Koning, die hen benoemt uit een lijst van drie kandidaten, (voorgesteld door de commissie bedoeld bij artikel 478bis)). <W 1997-05-06/38, art. 23, 052; Inwerkingtreding : 05-07-1997> <W 2005-12-27/34, art. 2, 130 ; Inwerkingtreding : onbepaald en ten laatste : 16-01-2007>
(De kandidaten moeten ten minste tien jaar bij de balie (ingeschreven geweest zijn) en geslaagd zijn in het examen georganiseerd door de Orde van advocaten bij het Hof van Cassatie). <W 2005-12-27/34, art. 2, 130 ; Inwerkingtreding : 16-01-2007> <L 2006-12-27/33, art. 85, 144; Inwerkingtreding : 01-01-2007>
Alvorens de advocaten bij het Hof van Cassatie hun ambt aanvaarden, leggen zij vóór het hof de in artikel 429 voorgeschreven eed af.
Art. 478bis.<Ingevoegd bij W 2005-12-06/57, art. 3; Inwerkingtreding : 26-01-2006> § 1. Er wordt een adviescommissie opgericht voor de benoemingen van de advocaten bij het Hof van Cassatie, in deze titel " de commissie " genoemd.
§ 2. De commissie wordt samengesteld als volgt :
1° een advocaat, aangewezen door de " Ordre des barreaux francophones et germanophone ";
2° een advocaat, aangewezen door de Orde van Vlaamse balies;
3° een magistraat van de zetel van het Hof van Cassatie, aangewezen door de eerste voorzitter van het Hof van Cassatie;
4° een magistraat van het parket-generaal bij het Hof van Cassatie, aangewezen door de procureur-generaal bij het Hof van Cassatie;
5° twee advocaten, ingeschreven bij de Orde van advocaten bij het Hof van Cassatie, aangewezen door de Orde van advocaten bij het Hof van Cassatie;
6° een houder van een leeropdracht of een hoogleraar rechten, benoemd in een universiteit die afhangt van de Franse Gemeenschap, door de Koning aangewezen bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad;
7° een houder van een leeropdracht of een hoogleraar rechten, benoemd in een universiteit die afhangt van de Vlaamse Gemeenschap, door de Koning aangewezen bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad.
De Koning legt de nadere regels vast voor de toepassing van deze paragraaf.
§ 3. De commissie telt evenveel Franstalige als Nederlandstalige leden.
Voor elk gewoon lid wordt er een plaatsvervangend lid aangewezen [1 dat dezelfde taal spreekt]1.
Het mandaat van de gewone en plaatsvervangende leden bedraagt vier jaar en is hernieuwbaar.
§ 4. De commissie wijst in haar midden en voor een periode van twee jaar haar voorzitter en haar ondervoorzitter aan, die de voorzitter in voorkomend geval vervangt, evenals een secretaris, met respect voor een Nederlandstalige en een Franstalige alternatie.
Ze stelt haar huishoudelijk reglement op.
§ 5. De opdracht van de commissie bestaat uit het voorstellen van kandidaten voor de functie van advocaat bij het Hof van Cassatie.
§ 6. Om rechtsgeldig te beraadslagen en te beslissen, moet de meerderheid van de leden van de commissie aanwezig zijn. Indien een gewoon lid afwezig of verhinderd is, vervangt zijn plaatsvervanger hem. De beslissingen worden bij drievierde meerderheid van stemmen genomen.
§ 7. Het is de leden van de commissie verboden om een advies te uiten tijdens een beraadslaging waarbij zij persoonlijk of rechtstreeks belang hebben, of :
1° indien ze een advies moeten uitbrengen over een kandidaat waarmee ze een familiale of verwantschapsband hebben;
2° indien een lid de hoedanigheid heeft of had van werkgever, stagemeester of medewerker van een kandidaat of indien hij op deze beroepsmatig gezag uitoefent of heeft uitgeoefend.
§ 8. De Koning bepaalt de administratieve en financiële middelen die worden toegekend aan de commissie.
----------
(1)<W 2011-03-03/13, art. 2, 170; Inwerkingtreding : 04-04-2011>
Art. 478ter. <ingevoegd bij W 2005-12-27/34, art. 4 ; Inwerkingtreding : 16-01-2007> § 1. Uiterlijk dertig dagen nadat een plaats van advocaat bij het Hof van Cassatie vrijkomt, informeert de stafhouder van de Orde van advocaten bij het Hof van Cassatie de minister van Justitie, de eerste voorzitter van het Hof van Cassatie en de procureur-generaal bij het Hof van Cassatie hiervan.
§ 2. Binnen 30 dagen na deze mededeling maakt de minister van Justitie deze vacature bekend in het Belgisch Staatsblad.
§ 3. De kandidaturen worden aan de minister van Justitie gericht binnen negentig dagen vanaf de datum van bekendmaking van de vacature in het Belgisch Staatsblad.
Na advies van de Orde van advocaten bij het Hof van Cassatie, worden de vorm van de kandidaatstelling, de inhoud, de bijlagen en de nadere regels voor de neerlegging door de Koning vastgelegd.
§ 4. Na het verstrijken van de termijn bedoeld bij de vorige paragraaf, zendt de minister van Justitie de kandidaturen door naar de commissie.
§ 5. De commissie beschikt over een termijn van zestig dagen vanaf de verzending van de kandidaturen door de minister van Justitie om een lijst van drie kandidaten per openstaande plaats voor te stellen.
Wordt geen voorstel meegedeeld binnen de voorgeschreven termijn, dan kan de minister van Justitie vanaf de zestigste dag tot de vijfenzeventigste dag na de verzending van de kandidaturen, de commissie bij ter post aangetekende brief aanmanen een voorstel te doen. De commissie beschikt over vijftien dagen vanaf de verzending van de aanmaning om vooralsnog een voorstel te doen.
Wordt geen voorstel meegedeeld binnen de voorgeschreven termijn of binnen de ingevolge aanmaning verlengde termijn, dan brengt de minister van Justitie dit binnen vijftien dagen bij een ter post aangetekende brief ter kennis van de kandidaten en wordt een nieuwe oproep tot de kandidaten in het Belgisch Staatsblad bekendgemaakt.
Art. 479. In alle zaken die aan het hof worden onderworpen, vertegenwoordigt de advocaat bij het Hof van Cassatie de partij op geldige wijze zonder dat hij van enige volmacht moet doen blijken.
De advocaten bij het Hof van Cassatie hebben het recht te pleiten vóór alle gerechten van het Rijk.
Art. 480. Indien een partij in burgerlijke zaken geen bijstand van een advocaat bij het Hof van Cassatie verkrijgt, stelt de stafhouder van de Orde ambtshalve een advocaat aan, indien daartoe grond bestaat, een en ander onverminderd de bepalingen inzake rechtsbijstand.
Art. 481. De advocaten bij het Hof van Cassatie vormen de Orde van advocaten bij het Hof van Cassatie; de leiding berust bij het hoofd van de Orde, dat de titel van stafhouder voert; er is in de Orde een tuchtraad, bestaande uit vijf leden, de stafhouder daaronder begrepen. De algemene vergaderingen worden bijeengeroepen hetzij door de stafhouder, hetzij door de procureur-generaal.
Art. 482. Ieder jaar tijdens de laatste maand van het gerechtelijk jaar komen de advocaten bij het Hof van Cassatie in algemene vergadering bijeen om bij afzonderlijke stemmingen eerst de stafhouder, bij volstrekte meerderheid, en vervolgens de leden van de raad van de Orde, bij betrekkelijke meerderheid, te verkiezen.
Deze vergadering wordt voorgezeten door de oudste advocaat in jaren, bijgestaan als secretaris door de jongste advocaat in jaren.
Indien bij de stemming voor de verkiezing van de stafhouder geen volstrekte meerderheid wordt bereikt, heeft in een latere vergadering een herstemming plaats over de twee kandidaten op wie het grootste aantal stemmen is uitgebracht.
Indien bij de herstemming de stemmen staken, is de kandidaat verkozen die het eerst voorkomt in de orde van de lijst.
Voor een geldige beslissing van de algemene vergadering en van de tuchtraad moet de meerderheid van de leden tegenwoordig zijn.
Art. 483. Behoudens het bepaalde in artikel 482, zit de stafhouder de algemene vergadering van de advocaten en de raad van de Orde voor.
Is de stafhouder overleden of verhinderd, dan wordt hij voorlopig vervangen door het op het tableau oudstingeschreven lid van de raad van de Orde.
Art. 484. Het tableau waarop de advocaten bij het Hof van Cassatie zijn ingeschreven volgens de orde van hun eedaflegging wordt ieder jaar aan de procureur-generaal bij het Hof van Cassatie gezonden.
Art. 484bis. <Ingevoegd bij W 2001-07-04/41, art. 13; Inwerkingtreding : 25-07-2001> In de betrekkingen tussen de advocaten bij het Hof van Cassatie en de leden van de onderscheiden balies, moeten de voor deze laatsten toepasselijke reglementen, als bedoeld in artikel 496, in acht worden genomen.
In de betrekkingen tussen de advocaten bij het Hof van Cassatie onderling, gelden de door de Orde van Advocaten bij het Hof van Cassatie vastgestelde regels en reglementen.
Art. 485. In tuchtzaken kan de raad van de Orde, naar gelang van het geval, waarschuwen, censureren of berispen.
De procureur-generaal kan zich een uitgifte van alle beraadslagingen der algemene vergadering en van alle beslissingen van de raad van de Orde doen afgeven.
Het recht tot schorsing of schrapping komt toe aan de Koning.
Art. 486. De procureur-generaal bij het Hof van Cassatie en de betrokken advocaat hebben beiden het recht tegen een beslissing van de raad van de Orde hoger beroep in te stellen binnen vijftien dagen na de dag waarop van de beslissing kennis is gegeven.
Het hoger beroep wordt voor het Hof van Cassatie gebracht; het wordt ingesteld bij verzoekschrift gericht aan de eerste voorzitter; een afschrift van dat verzoekschrift wordt binnen acht dagen aan de stafhouder gestuurd; de betrokken partijen worden door de griffier opgeroepen om in raadkamer te worden gehoord; zij kunnen ter griffie inzage nemen van het in hoger beroep gewezen arrest.
Art. 487. De regels van titel I, voor zover deze titel er niet van afwijkt, zijn van toepassing op de Orde van advocaten bij het Hof van Cassatie.
TITEL III. _ (Orde van Vlaamse Balies en Ordre des Barreaux francophones et germanophone.) <W 2001-07-04/41, art. 14; Inwerkingtreding : 25-07-2001>
HOOFDSTUK I. - (Algemene bepalingen.) <W 2001-07-04/41, art. 14, 089; Inwerkingtreding : 25-07-2001>
Art. 488. <W 2001-07-04/41, art. 14, 089; Inwerkingtreding : 25-07-2001> De Orde van Advocaten te Antwerpen, Brugge, Dendermonde, Gent, Hasselt, leper, Kortrijk, Leuven, Mechelen, Oudenaarde, Tongeren, Turnhout en Veurne vormen samen met de Nederlandse Orde van Advocaten bij de balie te Brussel de Orde van Vlaamse Balies.
De Orde van Advocaten te Aarlen, Bergen, Charleroi, Dinant, Doornik, Hoei, Luik, Marche-en-Famenne, Namen, Neufchateau, Nijvel, Verviers en Eupen vormen samen met de Franse Orde van Advocaten bij de balie te Brussel de Ordre des Barreaux francophones et germanophone.
De Orde van Vlaamse Balies en de Ordre des Barreaux francophones et germanophone bezitten rechtspersoonlijkheid en zijn gevestigd te Brussel.
Art. 489. <W 2001-07-04/41, art. 14, 089; Inwerkingtreding : 25-07-2001> De organen van de Orde van Vlaamse Balies en de Ordre des Barreaux francophones et germanophone zijn :
1° de algemene vergadering;
2° de Raad van bestuur.
Art. 490. <W 2001-07-04/41, art. 14, 089; Inwerkingtreding : 25-07-2001> De stafhouder van de Orde van Advocaten bij het Hof van Cassatie of zijn vertegenwoordiger, lid van de raad van zijn orde, heeft zitting met raadgevende stem in de algemene vergaderingen van de Orde van Vlaamse Balies en van de Ordre des Barreaux francophones et germanophone.
HOOFDSTUK II. - (Organisatie en werking.) <W 2001-07-04/41, art. 14; Inwerkingtreding : 25-07-2001>
Art. 491. <W 2001-07-04/41, art. 14, 089; Inwerkingtreding : 25-07-2001> De organisatie en de werking van de Orde van Vlaamse Balies en de Ordre des Barreaux francophones et germanaphone worden vastgesteld in een reglement van orde, dat wordt besproken door de balies die er deel van uitmaken, en goedgekeurd door de bevoegde organen bedoeld in artikel 489, en, na advies van de procureur-generaal bij het Hof van Cassatie, bekrachtigd door de Koning binnen 30 dagen.
Het reglement van orde bepaalt minstens :
1° de samenstelling, de wijze van verkiezing, aanwijzing of benoeming van de leden van de organen bedoeld in artikel 489 en de duur van de mandaten;
2° de werking en de wijze van beraadslagen met eerbiediging van de vertegenwoordiging van de advocaten van de onderscheiden balies;
3° de wijze waarop de reglementen aangenomen worden;
4° de wijze waarop de bijdrage, die de balies jaarlijks dienen te betalen, vastgesteld wordt;
5° de regels voor het opstellen en aanwenden van de jaarlijkse begroting;
6° de algemene organisatie van het secretariaat;
7° de wijze van aanwijzing van de vertegenwoordigers in de wettelijk opgerichte organen.
Art. 492. <W 2001-07-04/41, art. 14, 089; Inwerkingtreding : 25-07-2001> Het reglement van orde bepaalt op welke wijze en met welke meerderheden het kan worden gewijzigd.
Art. 493. <W 2001-07-04/41, art. 14, 089; Inwerkingtreding : 25-07-2001> De Raad van bestuur vertegenwoordigt de orde waartoe hij behoort bij alle gerechtelijke en buitengerechtelijke handelingen, door toedoen van de voorzitter. Alle gerechtelijke en buitengerechtelijke handelingen worden in naam van de orde verricht.
Art. 494. <W 2001-07-04/41, art. 14, 089; Inwerkingtreding : 25-07-2001> De voorzitters van de raden van bestuur vertegenwoordigen de Orde van Vlaamse Balies en de Ordre des Barreaux francophones et germanophone in hun betrekkingen met de overheid en de balies.
HOOFDSTUK III. - (Bevoegdheden.) <W 2001-07-04/41, art. 14, 089; Inwerkingtreding : 25-07-2001>
Art. 495.<W 2001-07-04/41, art. 14, 089; Inwerkingtreding : 25-07-2001> De Orde van Vlaamse Balies en de Ordre des Barreaux francophones et germanophone hebben, elk voor de balies die er deel van uitmaken, de taak te waken over de eer, de rechten en de gemeenschappelijke beroepsbelangen van hun leden en zijn bevoegd voor de juridische bijstand, de stage, de beroepsopleiding van de advocaten-stagiairs en de vorming van alle advocaten behorende tot de balies die er deel van uitmaken.
Ze nemen initiatieven en maatregelen die nuttig zijn voor de opleiding, de tuchtrechtelijke regels en de loyauteit in het beroep en voor de behartiging van de belangen van de advocaat en van de rechtzoekende.
[1 Zij organiseren de permanentiedienst bedoeld in de artikelen 2bis, § 2, en 24bis/1 van de wet van 20 juli 1990 betreffende de voorlopige hechtenis op een wijze die het mogelijk maakt op een zo snel mogelijke manier een advocaat te contacteren, gebruik makend van de moderne communicatiemiddelen, waarbij de verschillende contacten van de gebruikers worden bijgehouden. Een jaarlijkse toelage ten laste van het algemeen budget van de uitgaven van sectie 12 wordt voorzien voor de exploitatiekosten die nodig zijn voor de uitvoering van deze opdracht. De Koning bepaalt de verdere uitvoeringsmodaliteiten hiervan.]1
Elk van beide kan betreffende die aangelegenheden voorstellen doen aan de bevoegde overheden.
[2 Indien de wet bepaalt dat de Orde van Vlaamse Balies en de Ordre des barreaux francophones et germanophone gezamenlijk handelen, dan stellen zij daartoe zelf de nadere regels vast.]2
----------
(1)<W 2016-11-21/02, art. 5, 207; Inwerkingtreding : 27-11-2016>
(2)<W 2016-12-01/29, art. 2, 210; Inwerkingtreding : 01-04-2017>
Art. 496. <W 2001-07-04/41, art. 14, 089; Inwerkingtreding : 25-07-2001> Met betrekking tot de bevoegdheden bepaald in artikel 495, stellen de Orde van Vlaamse Balies en de Ordre des Barreaux francophones et germanophone passende reglementen vast.
Met het oog op de betrekkingen tussen de leden van de onderscheiden balies die er deel van uitmaken, bepalen zij de regels en gebruiken van het beroep van advocaat en brengen er eenheid in. Te dien einde, stellen zij passende reglementen vast.
Art. 497. <W 2003-12-22/53, art. 18, 116; Inwerkingtreding : 10-01-2004> De reglementen bedoeld in artikel 496 worden in het Belgisch Staatsblad bekendgemaakt zodra ze volgens de geldende regels zijn aangenomen.
Art. 498. <W 2001-07-04/41, art. 14, 089; Inwerkingtreding : 25-07-2001> De reglementen, die, overeenkomstig artikel 496, aangenomen zijn, (zijn van toepassing op) alle advocaten van de balies, die ofwel van de Orde van Vlaamse Balies, ofwel van de Ordre des Barreaux francophones et germanophone deel uitmaken, al naar gelang voornoemde reglementen door de ene dan wel door de andere orde werden aangenomen. <W 2003-12-22/53, art. 19, 116; Inwerkingtreding : 10-01-2004>
Art. 499. <W 2001-07-04/41, art. , 089; Inwerkingtreding : 25-07-2001> De raden van de Orde van Advocaten van de balies waken over de toepassing van de in voorgaande artikelen bedoelde reglementen. (...). <W 2006-06-21/36, art. 35, 135; Inwerkingtreding : 01-11-2006>
Art. 500. <W 2001-07-04/41, art. 14, 089; Inwerkingtreding : 25-07-2001> Indien op door het reglement van orde bedoeld in artikel 491 bepaalde wijze reglementen worden vastgesteld, zijn deze dwingend voor de balies die tot de betrokken orde behoren, welke voor die aangelegenheden alleen aanvullende reglementen kunnen uitvaardigen.
Art. 501. <W 2003-12-22/53, art. 20, 116; Inwerkingtreding : 10-01-2004> § 1. De in artikel 611 bedoelde vordering wordt binnen drie maanden na de in artikel 497 bedoelde bekendmaking ingesteld door de procureur-generaal bij het Hof van Cassatie.
Zij wordt ter kennis gebracht aan de Orde van Vlaamse Balies en aan de " Ordre des Barreaux francophones et germanophone ".
Dezelfde vordering kan eveneens worden ingesteld, binnen de termijn voorzien in het eerste lid, door een advocaat van de Orde van Vlaamse Balies of van de " Ordre des Barreaux francophones et germanophone " of door iedere persoon die de hoedanigheid en het belang heeft om te vorderen in de zin van de artikelen 17 en 18. In dit geval wordt de vordering ingeleid bij verzoekschrift bij ter post aangetekende brief aan de griffie van het Hof van Cassatie of neergelegd ter griffie. Op straffe van nietigheid bevat het verzoekschrift de middelen en is het ondertekend door een advocaat bij het Hof van Cassatie. De vordering wordt vooraf bij ter post aangetekende brief ter kennis gebracht aan de Orde van Vlaamse Balies en aan de " Ordre des Barreaux francophones et germanophone ". Het bewijs van deze kennisgeving wordt op straffe van nietigheid aan het verzoekschrift toegevoegd.
§ 2. Tijdens de in § 1 bedoelde termijn en, indien de procureur-generaal bij het Hof van Cassatie de vordering instelt bedoeld in artikel 611, tot de uitspraak van het arrest worden de toepassing van een reglement en van de in artikel 502, § 1, eerste lid, bedoelde termijn voor het instellen van de vordering geschorst.
§ 3. Wanneer de in § 1 bedoelde vordering is ingesteld, kunnen de Orde van Vlaamse Balies en de " Ordre des Barreaux francophones et germanophone " in de procedure tussenkomen door middel van een verzoekschrift, overeenkomstig artikel 813. Deze tussenkomst moet binnen twee maanden na de in § 1, tweede of derde lid, bedoelde kennisgeving plaatsvinden.
In dat geval, kunnen de Orde van Vlaamse Balies en de " Ordre des Barreaux francophones et germanophone " nieuwe middelen aanvoeren gegrond op een bevoegdheidsoverschrijding, de strijdigheid met de wetten of de onregelmatige aanneming van het bestreden reglement.
(NOTA : bij arrest nr 99/2005 van 01-06-2005 (B.St. 21-06-2005, p. 28384-28386), heeft het Arbitragehof in artikel 501, § 1, derde lid, van het Gerechtelijk Wetboek de woorden " door een advocaat bij het Hof van Cassatie " vernietigd)
Art. 502. <W 2003-12-22/53, art. 21, 116; Inwerkingtreding : 10-01-2004> § 1. Onverminderd het bij artikel 505 verplicht gestelde voorafgaande overleg, kunnen de Orde van Vlaamse Balies en de " Ordre des Barreaux francophones et germanophone " een vordering tot nietigverklaring instellen tegen alle reglementen die, overeenkomstig artikel 496, werden aangenomen. Die vordering wordt ingesteld bij een scheidsgerecht samengesteld uit zeven leden van wie er drie voor een duur van twee jaar worden aangewezen door de Orde van Vlaamse Balies, en drie, voor een duur van twee jaar, door de " Ordre des Barreaux francophones et germanophone ". Zij wijzen in onderlinge overeenstemming een zevende lid aan, dat het voorzitterschap zal waarnemen. Indien er geen overeenstemming wordt bereikt, wordt het scheidsgerecht voorgezeten door de pro-stafhouder van de Orde van Advocaten bij het Hof van Cassatie of, zo die verhinderd is, door diens voorganger.
Als een arbiter dient te worden vervangen, wordt zijn opvolger slechts aangewezen om het oorspronkelijke mandaat te voltooien.
Het mandaat van arbiter staat open voor advocaten die sedert ten minste vijftien jaar lid zijn van de balie of die gedurende ten minste drie jaar stafhouder of lid zijn geweest van de Raad van de orde van een balie, of die lid zijn geweest van de Raad van de Orde van Advocaten bij het Hof van Cassatie. De arbiters mogen niet betrokken zijn geweest bij de totstandkoming van de betwiste beslissing.
§ 2. De in § 1 bedoelde vordering kan worden ingesteld tegen alle reglementen die :
- zouden neerkomen op een bevoegdheidsoverschrijding, strijdig zouden zijn met de wetten of op onregelmatige wijze zouden zijn aangenomen;
- een gevaar zouden betekenen voor de eer van de Orde van Advocaten en voor de handhaving van de beginselen van waardigheid, rechtschapenheid en kiesheid die aan het beroep van advocaat ten grondslag liggen, zoals omschreven in (artikel 455), eerste lid, en in de internationale deontologische voorschriften. <W 2006-06-21/36, art. 36, 135; Inwerkingtreding : 01-11-2006>
Als de in artikel 611 bedoelde vordering wordt ingesteld, mag het scheidsgerecht zich niet uitspreken over middelen geput uit een bevoegdheidsoverschrijding, de niet-naleving van de wetten of het onregelmatige aannemen van het aangevochten reglement.
§ 3. Het scheidsgerecht doet uitspraak in eerste en in laatste aanleg. Het kan een aangevochten reglement slechts geheel of gedeeltelijk vernietigen voor zover vijf leden zich voor de vernietiging uitspreken; bij de arbitrale uitspraak kan een minderheidsnota worden gevoegd.
§ 4. Voor alles wat niet uitdrukkelijk wordt geregeld door dit boek, zijn de bepalingen van het zesde deel van dit Wetboek van overeenkomstige toepassing op de procedure.
§ 5. De vordering wordt betekend aan de procureur-generaal bij het Hof van Cassatie en aan de andere Orde.
Art. 503. <W 2001-07-04/41, art. 14, 089; Inwerkingtreding : 25-07-2001> De federale Raad van de balies bestaat uit tien leden van wie er telkens vijf respectievelijk, voor een termijn van twee jaar, éénmaal hernieuwbaar, afgevaardigd worden door de Orde van Vlaamse Balies en de Ordre des Barreaux francophones et germanophone. De raad wordt voorgezeten door de stafhouder van de Orde van Advocaten bij het Hof van Cassatie.
De zetel is gevestigd bij de Orde van Advocaten bij het Hof van Cassatie en het secretariaat wordt waargenomen door haar diensten, behoudens andersluidend akkoord tussen de respectieve ordes.
Indien een afgevaardigd lid dient te worden vervangen, wordt zijn opvolger slechts aangewezen om het oorspronkelijke mandaat te voltooien.
Art. 504. <W 2001-07-04/41, art. 14, 089; Inwerkingtreding : 25-07-2001> § 1. Elke orde, alsook elke balie die van die orde deel uitmaakt, en de Orde van Advocaten bij het Hof van Cassatie kunnen bij de federale Raad van de balies aangelegenheden aanhangig maken met betrekking tot de balie in het algemeen en de goede rechtsbedeling.
De procedure voor de federale Raad van de balies is een procedure op tegenspraak.
De Federale Raad brengt adviezen uit die worden aangenomen met ten minste drie vijfde van de stemmen in elke taalgroep.
§ 2. De vertegenwoordiging bij de Raad van de balies van de Europese Unie wordt waargenomen door een commissie van vier leden, van wie er twee door de Orde van Vlaamse Balies worden aangewezen en twee door de Ordre des Barreaux francophones et germanophone.
Die commissie voert de opdrachten uit die de federale Raad van de balies haar toevertrouwt, krachtens een beslissing die werd genomen met een meerderheid van ten minste drie vijfde van de stemmen in elke taalgroep.
Art. 505. <W 2001-07-04/41, art. 14, 089; Inwerkingtreding : 25-07-2001> Voor zij de vordering tot nietigverklaring als bedoeld in artikel 502 instellen, moeten de Orde van Vlaamse Balies en de Ordre des Barreaux francophones et germanophone de zaak (binnen drie maanden vanaf de in artikel 497 bedoelde bekendmaking) aanhangig maken bij de federale Raad van de balies. <W 2003-12-22/53, art. 22, 116; Inwerkingtreding : 10-01-2004>
De Federale Raad van de balies brengt zijn advies ter kennis binnen een maand na de aanhangigmaking. De in artikel 502 bedoelde vordering moet binnen twee maanden na voornoemde kennisgeving worden ingesteld, dan wel, bij gebrek aan een kennisgeving, binnen drie maanden na de aanhangigmaking bij de federale Raad van balies en onverminderd artikel 501, §§ 2 en 3.
HOOFDSTUK IV. - (Overgangsbepalingen.) <W 2001-07-04/41, art. 14; Inwerkingtreding : 25-07-2001>
Art. 506. <W 2001-07-04/41, art. 14, 089; Inwerkingtreding : 01-05-2002 (zie KB 2002-02-17/41 en KB 2002-02-17/42) De Belgische nationale Orde van Advocaten wordt ontbonden. De laatst verkozen deken en vice-deken staan gezamenlijk in voor de vereffening van deze instelling.
De baten of passiva worden evenredig verdeeld over de balies in verhouding tot het aantal aangesloten advocaten.
Art. 507. <W 2001-07-04/41, art. 14, 089; Inwerkingtreding : 25-07-2001> De door de Belgische nationale Orde van Advocaten regelmatig aangenomen reglementen blijven bindend voor alle advocaten tot de bevoegde instellingen, overeenkomstig artikel 496, nieuwe reglementen vaststellen, onverminderd overleg en instemming van de Orde der Advocaten bij het Hof van Cassatie met betrekking tot het wijzigen van de reglementen die haar aanbelangen.
Art. 508. <W 2001-07-04/41, art. 14, 089; Inwerkingtreding : 25-07-2001> De door de Belgische nationale Orde van Advocaten toegekende mandaten in bij wet opgerichte commissies en instellingen blijven geldig en worden geacht gezamenlijke mandaten te zijn van de Orde van Vlaamse Balies en de Ordre des Barreaux francophones et germanophone totdat zij, overeenkomstig hun eigen reglementen en overeenkomstig de wettelijke bepalingen, hun eigen vertegenwoordigers aanwijzen.
BOEK IIIbis. - (JURIDISCHE EERSTE- EN TWEEDELIJNSBIJSTAND). <Ingevoegd bij W 1998-11-23/34, art. 4; Inwerkingtreding : 01-09-1999>
HOOFDSTUK I. - (Algemene bepaling). <Ingevoegd bij W 1998-11-23/34, art. 4; Inwerkingtreding : 01-09-1999>
Art. 508/1. <Ingevoegd bij W 1998-11-23/34, art. 4; Inwerkingtreding : 01-09-1999> Voor de toepassing van dit boek wordt verstaan onder :
1° juridische eerstelijnsbijstand : de juridische bijstand die verleend wordt in de vorm van praktische inlichtingen, juridische informatie, een eerste juridisch advies of de verwijzing naar een gespecialiseerde instantie of organisatie;
2° juridische tweedelijnsbijstand : de juridische bijstand die wordt verleend aan een natuurlijke persoon in de vorm van een omstandig juridisch advies, bijstand al dan niet in het kader van een procedure of bijstand bij een geding met inbegrip van de vertegenwoordiging in de zin van artikel 728;
3° commissie voor juridische bijstand : de commissie bedoeld in artikel 508/2;
4° bureau voor juridische bijstand : het bureau bedoeld in artikel 508/7;
5° organisatie voor juridische bijstand : elke organisatie die in een gerechtelijk arrondissement juridische eerstelijnsbijstand verleent.
HOOFDSTUK II. - (Commissie voor juridische bijstand). <Ingevoegd bij W 1998-11-23/34, art. 4; Inwerkingtreding : 01-09-1999>
Art. 508/2. <Ingevoegd bij W 1998-11-23/34, art. 4; Inwerkingtreding : 01-09-1999> § 1. In elk gerechtelijk arrondissement is er een commissie voor juridische bijstand. In het gerechtelijk arrondissement Brussel zijn er twee commissies : de Nederlandse commissie voor juridische bijstand en de Franse commissie voor juridische bijstand.
De commissie voor juridische bijstand heeft rechtspersoonlijkheid en stelt haar huishoudelijk reglement op.
§ 2. De commissie heeft haar zetel in de hoofdplaats van het arrondissement of in enige andere plaats die zij aanwijst.
§ 3. De commissie is paritair samengesteld uit eensdeels vertegenwoordigers van de balie die worden aangewezen door de Orde van Advocaten van het betrokken gerechtelijk arrondissement en anderdeels vertegenwoordigers van de openbare centra voor maatschappelijk welzijn en erkende organisaties voor juridische bijstand.
De Koning bepaalt bij een in Ministerraad overlegd besluit de nadere regels van erkenning van de organisaties voor juridische bijstand, de samenstelling en de werking van de commissie.
Art. 508/2_FRANSE_GEMEENSCHAP.
<Ingevoegd bij W 1998-11-23/34, art. 4; Inwerkingtreding : 01-09-1999> § 1. In elk gerechtelijk arrondissement is er een commissie voor juridische bijstand. In het gerechtelijk arrondissement Brussel zijn er twee commissies : de Nederlandse commissie voor juridische bijstand en de Franse commissie voor juridische bijstand.
De commissie voor juridische bijstand heeft rechtspersoonlijkheid en stelt haar huishoudelijk reglement op.
§ 2. De commissie heeft haar zetel in de hoofdplaats van het arrondissement of in enige andere plaats die zij aanwijst.
§ 3. [1 De Commissie is samengesteld uit vertegenwoordigers van de balies van het betrokken gerechtelijk arrondissement.
De Regering stelt de nadere regels voor de werking van de commissie vast.]1
----------
(1)<DFG 2016-10-13/15, art. 52, 209; Inwerkingtreding : 01-01-2017>
Art. 508/3. <Ingevoegd bij W 1998-11-23/34, art. 4; Inwerkingtreding : 01-09-1999> De commissie voor juridische bijstand heeft tot taak :
1° de zitdagen voor juridische eerstelijnsbijstand van advocaten te organiseren en ervoor te zorgen dat die diensten indien nodig worden gedecentraliseerd;
2° het overleg en de coördinatie te bevorderen tussen de organisaties voor juridische bijstand, en de doorverwijzing naar gespecialiseerde organisaties te vergemakkelijken, zulks onder meer door het sluiten van overeenkomsten in de hand te werken;
3° te zorgen voor de verspreiding van informatie over het bestaan van en de toegangsvoorwaarden tot de juridische bijstand, in het bijzonder bij de sociaal meest kwetsbare groepen.
Die verspreiding geschiedt op de plaatsen waar de juridische bijstand wordt verleend evenals onder meer in de griffies, bij de parketten, de gerechtsdeurwaarders, in de gemeentebesturen en de openbare centra voor maatschappelijk welzijn van het gerechtelijk arrondissement;
4° de aanbevelingen te doen die zij nodig acht rekening houdend met de verslagen die bedoeld zijn in de artikelen 508/6 en 508/11, en die aanbevelingen en verslagen over te zenden aan de Minister van Justitie.
Art. 508/3_FRANSE_GEMEENSCHAP.
<Ingevoegd bij W 1998-11-23/34, art. 4; Inwerkingtreding : 01-09-1999> De commissie voor juridische bijstand heeft tot taak :
1° de zitdagen voor juridische eerstelijnsbijstand van advocaten te organiseren en ervoor te zorgen dat die diensten indien nodig worden gedecentraliseerd;
[1 ...]1
[1 ...]1
[1 2° de Regering de aanbevelingen te doen die zij nodig acht rekening houdend met de verslagen die bedoeld zijn in de artikelen 508/6 en 508/11.]1
----------
(1)<DFG 2016-10-13/15, art. 53, 209; Inwerkingtreding : 01-01-2017>
Art. 508/4. <Ingevoegd bij W 1998-11-23/34, art. 4; Inwerkingtreding : 01-09-1999> Het Rijk kent een subsidie toe aan de commissies voor juridische bijstand op basis van objectieve criteria, vastgesteld bij een in Ministerraad overlegd koninklijk besluit.
Art. 508/4_FRANSE_GEMEENSCHAP.
<Opgeheven bij DFG 2016-10-13/15, art. 54, 209; Inwerkingtreding : 01-01-2017>
HOOFDSTUK III. - (Juridische eerstelijnsbijstand). <Ingevoegd bij W 1998-11-23/34, art. 4; Inwerkingtreding : 01-09-1999>
Art. 508/5. <Ingevoegd bij W 1998-11-23/34, art. 4; Inwerkingtreding : 01-09-1999> § 1. Onverminderd de door andere organisaties voor juridische bijstand verleende juridische eerstelijnsbijstand worden de zitdagen voor juridische eerstelijnsbijstand gehouden door advocaten.
De Orde van Advocaten stelt jaarlijks een lijst op met de advocaten die prestaties wensen te verrichten in het raam van de juridische eerstelijnsbijstand.
De lijst vermeldt de voorkeurmateries die de advocaten opgeven en die zij staven of waarvoor zij zich ertoe verbinden een opleiding te volgen die door de Raad van de Orde of de in artikel 488 bedoelde overheden wordt georganiseerd.
Tegen de weigering tot inschrijving op de lijst kan beroep worden ingesteld overeenkomstig (artikel 432bis). <W 2006-06-21/36, art. 37, 135; Inwerkingtreding : 01-11-2006>
De Orde zendt de lijst van de advocaten over naar de commissie voor juridische bijstand.
(§ 2. Onverminderd de door andere organisaties voor juridische bijstand verleende juridische bijstand, worden geen kosten of erelonen aangerekend door de advocaten aan de rechthebbende van de juridische bijstand.) <W 2003-12-22/42, art. 373, 117; Inwerkingtreding : 01-01-2004>
§ 3. Indien de doorverwijzing naar een organisatie voor juridische bijstand of naar de juridische tweedelijnsbijstand aangewezen lijkt, wordt zulks onmiddellijk medegedeeld aan de aanvrager. De organisatie of het bureau voor juridische bijstand worden hiervan onverwijld in kennis gesteld.
§ 4. De Orde van Advocaten ziet toe op de kwaliteit van de prestaties die door de advocaten worden verstrekt in het kader van de juridische eerstelijnsbijstand.
In geval van tekortkoming kan de Raad van de Orde met een met redenen omklede beslissing een advocaat schrappen van de in § 1 bedoelde lijst, volgens de bij (de artikelen 458 tot 463) bepaalde procedure. <W 2006-06-21/36, art. 38, 135; Inwerkingtreding : 01-11-2006>
Art. 508/5_FRANSE_GEMEENSCHAP.
<Ingevoegd bij W 1998-11-23/34, art. 4; Inwerkingtreding : 01-09-1999> § 1. Onverminderd de door andere organisaties voor juridische bijstand verleende juridische eerstelijnsbijstand worden de zitdagen voor juridische eerstelijnsbijstand gehouden door advocaten.
De Orde van Advocaten stelt jaarlijks een lijst op met de advocaten die prestaties wensen te verrichten in het raam van de juridische eerstelijnsbijstand.
De lijst vermeldt de voorkeurmateries die de advocaten opgeven en die zij staven of waarvoor zij zich ertoe verbinden een opleiding te volgen die door de Raad van de Orde of de in artikel 488 bedoelde overheden wordt georganiseerd.
Tegen de weigering tot inschrijving op de lijst kan beroep worden ingesteld overeenkomstig (artikel 432bis). <W 2006-06-21/36, art. 37, 135; Inwerkingtreding : 01-11-2006>
De Orde zendt de lijst van de advocaten over naar de commissie voor juridische bijstand.
(§ 2. Onverminderd de door andere organisaties voor juridische bijstand verleende juridische bijstand, worden geen kosten of erelonen aangerekend door de advocaten aan de rechthebbende van de juridische bijstand.) <W 2003-12-22/42, art. 373, 117; Inwerkingtreding : 01-01-2004>
§ 3. Indien de doorverwijzing naar een organisatie voor juridische bijstand of naar de juridische tweedelijnsbijstand aangewezen lijkt, wordt zulks onmiddellijk medegedeeld aan de aanvrager. De organisatie of het bureau voor juridische bijstand worden hiervan onverwijld in kennis gesteld.
§ 4. De Orde van Advocaten ziet toe op de kwaliteit van de prestaties die door de advocaten worden verstrekt in het kader van de juridische eerstelijnsbijstand.
[1 Onverminderd de tuchtprocedures, kan de Raad van de Orde, in geval van tekortkoming en volgens de in de artikelen 458 tot 463 bepaalde procedure, het behoud van de advocaat op de in § 1 bedoelde lijst afhankelijk maken van de naleving van de door hem bepaalde voorwaarden, zijn inschrijving op die lijst schorsen voor een periode van acht dagen tot drie jaar, of die eruit weglaten.
In geval van niet naleving van de door de Raad van de Orde bepaalde voorwaarden met toepassing van het tweede lid, roept de stafhouder de advocaat voor de Raad van de Orde op om een andere in hetzelfde lid bepaalde maatregel uit te spreken.
Als de advocaat uit de lijst wordt weggelaten, kan hij zijn wederinschrijving op de in § 1 bedoelde lijst aanvragen bij een met redenen omklede aanvraag die niet vóór een termijn van vijf jaar na de weglating kan worden ingediend.
De in het tweede lid en in het vierde lid bedoelde beslissingen worden met redenen omkleed. Tegen die kan een hoger beroep worden ingesteld overeenkomstig artikel 432 bis.]1
----------
(1)<DFG 2016-10-13/15, art. 55, 209; Inwerkingtreding : 01-01-2017>
Art. 508/6. <Ingevoegd bij W 1998-11-23/34, art. 4; Inwerkingtreding : 01-09-1999> Onverminderd de regels inzake beroepsgeheim, zijn de advocaten die juridische eerstelijnsbijstand verlenen ertoe gehouden om, volgens de nadere regels die door de Minister van Justitie worden vastgesteld in overleg met de in artikel 488 bedoelde overheden, aan de commissie voor juridische bijstand een jaarverslag over te zenden over hun prestaties in dat verband.
Zij doen aan het bureau beknopt verslag over de consulten die zij hebben gegeven.
Art. 508/6_FRANSE_GEMEENSCHAP.
<Ingevoegd bij W 1998-11-23/34, art. 4; Inwerkingtreding : 01-09-1999> Onverminderd de regels inzake beroepsgeheim, zijn de advocaten die juridische eerstelijnsbijstand verlenen ertoe gehouden om, [1 volgens de nadere regels die door de Regering worden vastgesteld in overleg met de Orde van Franstalige en Duitstalige balies]1, aan de commissie voor juridische bijstand een jaarverslag over te zenden over hun prestaties in dat verband.
Zij doen aan het bureau beknopt verslag over de consulten die zij hebben gegeven.
----------
(1)<DFG 2016-10-13/15, art. 56, 209; Inwerkingtreding : 01-01-2017>
HOOFDSTUK IV. - (Gedeeltelijk of volledig kosteloze juridische tweedelijnsbijstand.) <Ingevoegd bij W 1998-11-23/34, art. 4; Inwerkingtreding : 01-09-1999>
Afdeling I. - (Organisatie.) <Ingevoegd bij W 1998-11-23/34, art. 4; Inwerkingtreding : 01-09-1999>
Art. 508/7.<Ingevoegd bij W 1998-11-23/34, art. 4; Inwerkingtreding : 01-09-1999> Bij elke balie stelt de Raad van de Orde van Advocaten een bureau voor juridische bijstand in volgens de nadere regels en de voorwaarden die hij bepaalt.
Het bureau heeft onder meer tot taak om wachtdiensten te organiseren.
[1 De Orde van Advocaten stelt, volgens de nadere regels en de voorwaarden die zij bepaalt, een lijst op met de advocaten die in hoofdorde of in bijkomende orde prestaties wensen te verrichten in het kader van de door het bureau voor juridische bijstand georganiseerde juridische tweedelijnsbijstand en ze houdt deze lijst bij. De Orde kan in de verplichte inschrijving van advocaten voorzien voor zover noodzakelijk voor de doeltreffendheid van de juridische bijstand.]1
De lijst vermeldt de voorkeurmateries die de advocaten opgeven en die zij staven of waarvoor zij zich ertoe verbinden een opleiding te volgen die door de Raad van de Orde of de in de artikel 488 bedoelde overheden wordt georganiseerd.
Tegen de weigering tot inschrijving op de lijst kan beroep worden ingesteld overeenkomstig (artikel 432bis). <W 2006-06-21/36, art. 39, 135; Inwerkingtreding : 01-11-2006>
Het bureau zendt de lijst van de advocaten over aan de commissie voor juridische bijstand.
----------
(1)<W 2016-07-06/01, art. 3, 205; Inwerkingtreding : 01-09-2016>
Art. 508/8.[1 De Orde van Advocaten ziet toe op de doeltreffendheid en de kwaliteit van de prestaties verricht door de advocaten in het kader van de juridische tweedelijnsbijstand, alsook op de regelmatigheid van de stappen ondernomen op grond van de artikelen 508/9, 508/14, eerste en derde lid, en 508/19, § 2.
Onverminderd de tuchtrechtelijke vervolgingen kan de raad van de Orde in geval van tekortkoming en volgens de bij de artikelen 458 tot 463 bepaalde procedure, de handhaving van de advocaat op de in artikel 508/7 bedoelde lijst afhankelijk stellen van de naleving van de voorwaarden die hij bepaalt, diens inschrijving op die lijst schorsen gedurende een periode van acht dagen tot drie jaar of hem eruit weglaten.
Bij niet-naleving van de voorwaarden bepaald door de raad van de Orde overeenkomstig het tweede lid, roept de stafhouder de advocaat voor de raad van de Orde op om een andere maatregel waarin is voorzien in hetzelfde lid, te doen uitspreken.
Behoudens andersluidende beslissing van de raad van de Orde, heeft de in het tweede lid bedoelde maatregel van schorsing geen gevolgen voor de aanstellingen die werden verricht bij het bureau voor juridische bijstand vóór zijn inwerkingtreding.
In geval van weglating, wordt de advocaat van de behandeling van zijn dossiers in het kader van de juridische tweedelijnsbijstand ontlast, behoudens andersluidende beslissing van de raad van de Orde. Het bureau voor juridische bijstand wijst een nieuwe advocaat aan. De advocaat kan vragen om zijn wederinschrijving op de in artikel 508/7 bedoelde lijst middels een met redenen omkleed verzoek, dat niet mag worden ingediend voordat een termijn van vijf jaar verstreken is sinds zijn weglating.
De beslissingen bedoeld in het tweede, vierde en vijfde lid worden met redenen omkleed. Zij zijn vatbaar voor beroep overeenkomstig artikel 432bis.]1
----------
(1)<W 2016-07-06/01, art. 4, 205; Inwerkingtreding : 01-09-2016>
Art. 508/9. <Ingevoegd bij W 1998-11-23/34, art. 4; Inwerkingtreding : 01-09-1999> § 1. Voor het verkrijgen van gedeeltelijk of volledig kosteloze juridische tweedelijnsbijstand verwijzen de personen die de juridische eerstelijnsbijstand verlenen de aanvrager door naar het bureau.
Het bureau wijst een advocaat aan, die de aanvrager heeft gekozen op de in artikel 508/7 bedoelde lijst. Het bureau stelt de advocaat in kennis van zijn aanwijzing.
De advocaat wiens naam op de lijst voorkomt en tot wie een rechtzoekende zich heeft gewend zonder zich eerst bij het bureau aan te melden, vraagt aan het bureau de toestemming om aan zijn cliënt de juridische tweedelijnsbijstand te verlenen, indien hij van oordeel is dat deze aanspraak kan maken op gedeeltelijke of volledige kosteloosheid. De advocaat zendt de in artikel 508/13 bedoelde stukken over aan het bureau.
In spoedeisende gevallen mag de persoon die geen advocaat heeft zich rechtstreeks tot de advocaat van de wachtdienst wenden. Die advocaat verleent hem juridische bijstand en vraagt aan het bureau bevestiging van zijn aanwijzing.
§ 2. Een advocaat die optreedt met toepassing van dit hoofdstuk, mag zich in geen geval rechtstreeks tot de rechthebbende richten met het oog op de betaling van de honoraria en kosten, tenzij het bureau hem in spoedeisende gevallen toestemming verleent om voorschotten te innen.
Art. 508/10. <W 2006-06-15/53, art. 2, 137; Inwerkingtreding : 10-08-2006> Wanneer de begunstigde de taal van de rechtspleging niet spreekt, stelt het bureau hem voor zover mogelijk een advocaat voor die zijn taal spreekt of een andere taal die hij begrijpt en bij ontstentenis hiervan een tolk. De kostenvergoeding voor de tolk komt ten laste van het Rijk. Zij wordt vastgesteld op de wijze bepaald in het algemeen reglement op de gerechtskosten in strafzaken.
Art. 508/11. <Ingevoegd bij W 1998-11-23/34, art. 4; Inwerkingtreding : 01-09-1999> De advocaten moeten geregeld aan het bureau verslag doen, op de wijze die door de Minister van Justitie wordt bepaald in overleg met de in artikel 488 bedoelde overheden.
Het bureau zendt jaarlijks een verslag inzake de werking van de juridische tweedelijnsbijstand over aan de commissie voor juridische bijstand en aan de Minister van Justitie, op de wijze die deze laatste bepaalt.
Art. 508/12. <Ingevoegd bij W 1998-11-23/34, art. 4; Inwerkingtreding : 01-09-1999> Behalve in spoedeisende gevallen of wanneer het bureau er uitdrukkelijk mee heeft ingestemd, is het de advocaten verboden juridische tweedelijnsbijstand te verlenen voor de zaken waarin ze zijn opgetreden in het raam van de in artikel 508/4 bedoelde juridische eerstelijnsbijstand.
Afdeling II. - (Toekenning van de gedeeltelijke of volledige kosteloosheid.) <Ingevoegd bij W 1998-11-23/34, art. 4; Inwerkingtreding : 01-09-1999>
Art. 508/13.<Ingevoegd bij W 1998-11-23/34, art. 4; Inwerkingtreding : 01-09-1999> De juridische tweedelijnsbijstand kan gedeeltelijk of volledig kosteloos zijn voor wie over [1 ontoereikende bestaansmiddelen]1 beschikt en voor de met hen gelijkgestelde personen. [1 De juridische tweedelijnsbijstand wordt niet toegekend als en in de mate dat de begunstigde een beroep kan doen op de tussenkomst van een derde betaler.]1
[3 ...]3
Het bureau gaat na of voldaan is aan de voorwaarden inzake kosteloosheid. [2 Daartoe machtigt de Koning het bureau voor juridische bijstand ertoe niet alleen aan de rechtzoekende maar ook aan derden bewijsstukken te vragen volgens de nadere regels die Hij bepaalt.]2
Het bureau bewaart een afschrift van de stukken.
[1 Indien de voorwaarden die de begunstigde hebben toegestaan een beroep te doen op gedeeltelijk of volledig kosteloze juridische tweedelijnsbijstand wijzigen, meldt de begunstigde dit onmiddellijk aan zijn advocaat.]1
----------
(1)<W 2016-07-06/01, art. 5, 205; Inwerkingtreding : 01-09-2016>
(2)<W 2018-12-21/09, art. 206, 222; Inwerkingtreding : 01-09-2016>
(3)<W 2020-07-31/02, art. 2, 229; Inwerkingtreding : 01-09-2020>
Art. 508/13/1. [1 § 1. Behoudens internationale of nationale bepalingen op grond waarvan voor sommige personen wordt voorzien in de toekenning zonder voorwaarden van volledig kosteloze juridische tweedelijnsbijstand beschikken de hierna vermelde personen over ontoereikende bestaansmiddelen als bedoeld in artikel 508/13, eerste lid, en genieten zij de volledige kosteloosheid van de juridische bijstand :
1° de alleenstaande persoon die, aan de hand van om het even welk document dat te beoordelen is door het bureau voor juridische bijstand bewijst dat zijn maandelijks netto-inkomen lager dan 1 226 euro is;
2° de alleenstaande persoon met iemand ten laste of de samenwonende met zijn echtgenoot of met iedere andere persoon met wie hij een feitelijk gezin vormt, indien hij bewijst, aan de hand van om het even welk document te beoordelen door het bureau voor juridische bijstand dat het maandelijks netto-inkomen van het gezin lager is dan 1 517 euro.
Voor de vaststelling van de in het eerste lid, 2°, bedoelde inkomsten wordt rekening gehouden met een aftrek van 20 % van het leefloon per persoon ten laste.
Voor de vaststelling van de in het eerste lid, 1° en 2°, bedoelde inkomsten wordt rekening gehouden met de lasten die voortvloeien uit een buitengewone schuldenlast, alsook met elk ander bestaansmiddel, met name beroepsinkomsten, inkomsten uit onroerende goederen, inkomsten uit roerende goederen en diverse inkomsten, kapitalen, voordelen, alsmede tekenen en aanwijzingen waaruit een hogere graad van gegoedheid blijkt dan uit de aangegeven bestaansmiddelen, behoudens de kinderbijslag en de enige en eigen woning.
Onder de samenwoning bedoeld in het eerste lid, 2°, wordt verstaan het feit dat twee of meer personen samen onder hetzelfde dak wonen en de huishoudelijke aangelegenheden hoofdzakelijk gezamenlijk regelen.
Wanneer de belangen van de persoon bedoeld in het eerste lid, 2°, strijdig zijn met die van zijn echtgenoot of met die van een persoon met wie hij samenwoont, wordt met het inkomen van deze laatste geen rekening gehouden.
§ 2. Behoudens tegenbewijs wordt beschouwd als een persoon wiens bestaansmiddelen onvoldoende zijn in de zin van artikel 508/13, eerste lid :
1° degene die bedragen ontvangt die worden uitgekeerd als leefloon of als maatschappelijke bijstand, minstens op overlegging van de geldige beslissing van het betrokken openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn;
2° degene die bedragen ontvangt die worden uitgekeerd als gewaarborgd inkomen voor bejaarden, minstens op overlegging van het jaarlijks attest van de Rijksdienst voor Pensioenen;
3° degene die een inkomensvervangende tegemoetkoming voor gehandicapten ontvangt, minstens op overlegging van de beslissing van de minister tot wiens bevoegdheid de sociale zekerheid behoort of van de door hem afgevaardigde ambtenaar;
4° de persoon die een kind ten laste heeft dat gewaarborgde kinderbijslag ontvangt, minstens op overlegging van het attest van het gewestelijk organisme voor de kinderbijslag;
5° de huurder van een sociale woning die in het Vlaams Gewest en in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest een huur betaalt die overeenkomt met de helft van de basishuurprijs of die in het Waals Gewest een minimumhuur betaalt, minstens op overlegging van de laatste huurberekeningsfiche;
6° de gedetineerde, op overlegging van bewijsstukken met betrekking tot het statuut van gedetineerde;
7° de beklaagde bedoeld in de artikelen 216quinquies tot 216septies van het Wetboek van Strafvordering;
8° de geesteszieke persoon, wat de toepassing van de wet van 26 juni 1990 betreffende de bescherming van de persoon van de geesteszieke betreft, op overlegging van bewijsstukken;
9° de vreemdeling, wat de indiening van het verzoek tot machtiging van verblijf betreft, of van een administratief of rechterlijk beroep tegen een beslissing die werd genomen met toepassing van de wet van 15 december 1980 betreffende de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en de verwijdering van vreemdelingen, op overlegging van bewijsstukken;
10° de asielaanvrager of de persoon die een aanvraag indient tot verkrijgen van het statuut van ontheemde, op overlegging van bewijsstukken;
11° de persoon belast met overmatige schulden, op overlegging van een verklaring van hem waaruit blijkt dat de toekenning van de juridische tweedelijnsbijstand wordt aangevraagd met het oog op de inleiding van een procedure van collectieve schuldenregeling.
§ 3. Het bureau voor juridische bijstand kan hetzij aan de rechtzoekende hetzij aan derden, inclusief overheidsinstanties, alle informatie opvragen die nuttig wordt geacht, waaronder het laatste aanslagbiljet, om zich ervan te vergewissen dat de voorwaarden van de juridische tweedelijnsbijstand zijn vervuld.
§ 4. Voor de minderjarige geldt volledige kosteloosheid, op voorlegging van zijn identiteitskaart of van enig ander document waaruit zijn staat blijkt.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij W 2020-07-31/02, art. 3, 229; Inwerkingtreding : 01-09-2020>
Art. 508/13/2. [1 De hierna vermelde personen beschikken over ontoereikende bestaansmiddelen zoals bedoeld in artikel 508/13, eerste lid, en kunnen aanspraak maken op de gedeeltelijke kosteloosheid :
1° de alleenstaande persoon die bewijst, aan de hand van om het even welk document te beoordelen door het bureau voor juridische bijstand dat zijn maandelijks netto-inkomen tussen 1 226 euro en 1 517 euro ligt;
2° de alleenstaande persoon met iemand ten laste of de samenwonende met zijn echtgenoot of met iedere andere persoon met wie hij een feitelijk gezin vormt, indien hij bewijst, aan de hand van om het even welk document te beoordelen door het bureau voor juridische bijstand dat het maandelijks netto-inkomen van het gezin tussen 1 517 euro en 1 807 euro ligt.
Voor de vaststelling van de in het eerste lid, 2°, bedoelde inkomsten wordt rekening gehouden met een aftrek van 20 % van het leefloon per persoon ten laste.
Voor de vaststelling van de in het eerste lid, 1° en 2°, bedoelde inkomsten wordt rekening gehouden met de lasten die voortvloeien uit een buitengewone schuldenlast, alsook met elk ander bestaansmiddel, met name beroepsinkomsten, inkomsten uit onroerende goederen, inkomsten uit roerende goederen en diverse inkomsten, kapitalen, voordelen, alsmede tekenen en aanwijzingen waaruit een hogere graad van gegoedheid blijkt dan uit de aangegeven bestaansmiddelen, behoudens de kinderbijslag en de enige en eigen woning.
Onder de samenwoning bedoeld in het eerste lid, 2°, wordt verstaan het feit dat twee of meer personen samen onder hetzelfde dak wonen en de huishoudelijke aangelegenheden hoofdzakelijk gezamenlijk regelen.
De in het eerste lid, 2°, bedoelde persoon die de juridische bijstand vraagt teneinde zijn belangen te verdedigen, valt onder de toepassing van het eerste lid, 1°, wanneer die belangen strijdig zijn met die van zijn echtgenoot of van de persoon met wie hij samenwoont.
De persoon die de gedeeltelijke kosteloosheid geniet, betaalt aan de advocaat een eigen bijdrage in de kosten van de juridische bijstand per aanstelling door het bureau van juridische bijstand.
Het bedrag van de door de begunstigde van de gedeeltelijk kosteloze tweedelijnsbijstand verschuldigde bijdrage is gelijk aan het verschil tussen zijn inkomsten uit de bestaansmiddelen en de bedragen van de inkomstengrenzen voor de toegang tot de volledig kosteloze juridische bijstand, zonder dat dit bedrag hoger mag liggen dan 125 euro noch lager dan 25 euro. De advocaat voegt het ontvangstbewijs van deze betaling bij het dossier.
Het bureau voor juridische bijstand kan hetzij aan de rechtzoekende hetzij aan derden, inclusief overheidsinstanties, alle informatie opvragen die nuttig wordt geacht, waaronder het laatste aanslagbiljet, om zich ervan te vergewissen dat de voorwaarden van de juridische tweedelijnsbijstand zijn vervuld.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij W 2020-07-31/02, art. 4, 229; Inwerkingtreding : 01-09-2020>
Art. 508/13/3. [1 Onverminderd de artikelen 508/13/1 en 508/13/2 wordt de kosteloze juridische bijstand geweigerd indien blijkt dat de rechtzoekende beschikt over kapitalen of voordelen, alsook indien uit tekenen en aanwijzingen een hogere graad van gegoedheid blijkt dan uit de aangegeven bestaansmiddelen, waaruit kan worden besloten dat hij in de mogelijkheid is zelf zijn advocaat te betalen.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij W 2020-07-31/02, art. 5, 229; Inwerkingtreding : 01-09-2020>
Art. 508/13/4. [1 § 1. De bedragen vastgesteld in artikel 508/13/1, eerste lid, 1° en 2°, en in artikel 508/13/2, eerste lid, 1° en 2°, worden op 1 september 2021, 2022 en 2023 telkens verhoogd met een vast bedrag van 100 euro.
§ 2. Vanaf 1 september 2024, worden de in artikel 508/13/1, eerste lid, 1° en 2°, en in artikel 508/13/2, eerste lid, 1° en 2°, bepaalde bedragen telkens op 1 september aangepast, rekening houdend met de evolutie van het indexcijfer der consumptieprijzen van de maand juli van elk jaar, daartoe berekend en benoemd zoals geregeld in het koninklijk besluit van 24 december 1993 ter uitvoering van de wet van 6 januari 1989 tot vrijwaring van `s lands concurrentievermogen.
Het aanvangsindexcijfer is dat van de maand juli 2023.
Elke verhoging of verlaging van het indexcijfer leidt tot een verhoging of een verlaging van de bedragen overeenkomstig de volgende formule : het nieuwe bedrag is gelijk aan het basisbedrag, vermenigvuldigd met het nieuwe indexcijfer en gedeeld door het aanvangsindexcijfer.
Het resultaat wordt tot op een euro en naar boven afgerond.
§ 3. De nieuwe bedragen worden jaarlijks bekendgemaakt in het Belgisch Staatsblad. Ze treden in werking op 1 september van het jaar van de aanpassing.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij W 2020-07-31/02, art. 6, 229; Inwerkingtreding : 01-09-2020>
Art. 508/14.<Ingevoegd bij W 1998-11-23/34, art. 4; Inwerkingtreding : 01-09-1999> De aanvraag tot gedeeltelijke of volledige kosteloosheid wordt mondeling of schriftelijk gedaan door de aanvrager of zijn advocaat wiens naam voorkomt op de lijst bedoeld in artikel 508/7.
(Onverminderd het bepaalde in het vorige lid, mag de aanvraag eveneens ingediend worden via de bevoegde autoriteiten, in de zin van richtlijn 2003/8/EG van de Raad van 27 januari 2003 tot verbetering van de toegang tot de rechter bij grensoverschrijdende geschillen, door middel van gemeenschappelijke minimumvoorschriften betreffende rechtsbijstand bij die geschillen.) <W 2006-06-15/53, art. 3, 137; Inwerkingtreding : 10-08-2006>
Behalve in spoedeisende gevallen worden alle [2 in de artikelen 508/13, 508/13/1 en 508/13/2, eerste en achtste lid, bedoelde bewijsstukken]2 bij de aanvraag gevoegd.
[1 In spoedeisende gevallen kan door het bureau voor juridische bijstand het voordeel van de gedeeltelijke of volledige kosteloosheid voorlopig worden toegekend aan de aanvrager zonder overlegging van alle of een deel van [2 de bewijsstukken bedoeld in de artikelen 508/13, 508/13/1 en 508/13/2, eerste en achtste lid]2. In dat geval moet de aanvrager de bewijsstukken overleggen binnen een termijn bepaald door het bureau voor juridische bijstand die niet meer bedraagt dan vijftien dagen te rekenen vanaf de dag van de beslissing. Indien de bewijsstukken niet worden ingediend binnen die termijn, wordt de juridische bijstand van rechtswege beëindigd.]1
Het bureau oordeelt op stukken bij zijn beslissing over de aanvraag tot gedeeltelijke of volledige kosteloosheid. De aanvrager of, in voorkomend geval, zijn advocaat, wordt gehoord op zijn verzoek of indien het bureau dat nodig acht.
[1 De aanvragen betreffende zaken die kennelijk onontvankelijk of kennelijk ongegrond lijken, worden geweigerd.]1
[1 Ingeval meerdere advocaten tegelijk worden aangesteld voor eenzelfde persoon in het kader van eenzelfde procedure, wordt de vergoeding verdeeld zonder dat de totale vergoeding hoger kan zijn dan deze die zou zijn toegekend bij de aanstelling van één enkele advocaat.]1
----------
(1)<W 2016-07-06/01, art. 6, 205; Inwerkingtreding : 01-09-2016>
(2)<W 2020-07-31/02, art. 7, 229; Inwerkingtreding : 01-09-2020>
Art. 508/15. <W 1998-11-23/34, art. 4; Inwerkingtreding : 01-09-1999> Behoudens in spoedeisende gevallen wordt aan de aanvrager en, in voorkomend geval, aan zijn advocaat kennis gegeven van de beslissing binnen vijftien dagen na de aanvraag.
Elke beslissing tot weigering wordt met redenen omkleed.
De kennisgeving ervan moet nuttige informatie bevatten om het beroep bepaald bij artikel 508/16 in te stellen.
Art. 508/16. <Ingevoegd bij W 1998-11-23/34, art. 4; Inwerkingtreding : 01-09-1999> De aanvrager kan binnen een maand na de in artikel 508/15 bedoelde kennisgeving beroep instellen bij de arbeidsrechtbank tegen een beslissing tot weigering.
Art. 508/17.[1 § 1. Wanneer de aanvrager voldoet aan de voorwaarden voor het verkrijgen van gedeeltelijk of volledig kosteloze juridische tweedelijnsbijstand, stelt het bureau voor juridische bijstand een advocaat aan die voorkomt op de in artikel 508/7 bedoelde lijst.
Behoudens in geval van opvolging van advocaten, geeft elke aanstelling aanleiding tot de inning door de advocaat van een forfaitaire bijdrage ten laste van de begunstigde.
De begunstigde is er bovendien toe gehouden om, ten behoeve van zijn advocaat, een forfaitaire bijdrage te betalen per aanleg voor elke gerechtelijke procedure waarin hij door die laatste wordt vertegenwoordigd of bijgestaan.
De Koning bepaalt, bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad, het bedrag van de in het tweede en derde lid bedoelde bijdragen, zonder dat het lager kan zijn dan 10 euro en hoger dan 50 euro.
§ 2. De persoon die de gedeeltelijk kosteloze juridische tweedelijnsbijstand geniet, betaalt naast de bijdragen bedoeld in paragraaf 1 een bijdrage die afhankelijk is van zijn bestaansmiddelen, behoudens in geval van opvolging van advocaten. De Koning bepaalt het bedrag van de bijdrage die afhankelijk is van de bestaansmiddelen.
§ 3. De advocaat treedt slechts op vanaf het ogenblik van ontvangst van de in de paragrafen 1 en 2 bedoelde bijdragen, tenzij in geval van vrijstelling van bijdragebetaling voorzien in de paragrafen 4 of 5, of tenzij ingeval de advocaat afziet van de inning van de bijdragebetaling of een betalingstermijn toestaat.
§ 4. Geen enkele in paragraaf 1 bedoelde bijdrage is verschuldigd :
1° wanneer de persoon de leeftijd van achttien jaar niet heeft bereikt;
2° in hoofde van de persoon van de geesteszieke voor wat betreft de toepassing van de wet van 26 juni 1990 betreffende de bescherming van de persoon van de geesteszieke en in hoofde van de geïnterneerde voor wat betreft de toepassing van de wet van 5 mei 2014 betreffende de internering;
3° in strafzaken in hoofde van personen die volledig kosteloze juridische tweedelijnsbijstand genieten;
4° wanneer het een persoon betreft die een procedure instelt tot erkenning als staatloze;
5° wanneer het een persoon betreft die een asielaanvraag indient;
6° wanneer het een persoon betreft die een procedure instelt tegen een terugkeerbeslissing of een inreisverbod;
7° wanneer het een persoon betreft die een aanvraag indient om een collectieve schuldenregeling te verkrijgen;
8° wanneer het een persoon betreft die niet over enig bestaansmiddel beschikt.
De Koning kan bijkomende vrijstellingen van de betaling van de in paragraaf 1 bedoelde bijdragen bepalen.
§ 5. Onverminderd paragraaf 4, beslist het bureau voor juridische bijstand bij een met redenen omklede beslissing en op verzoek van de aanvrager of van de begunstigde van de juridische bijstand, tot de gehele of gedeeltelijke vrijstelling van betaling van de in paragraaf 1 bedoelde bijdragen, indien het van mening is :
1° dat de opeenstapeling van de procedures waarvoor een bijdrage verschuldigd is, de toegang tot de rechter voor de aanvrager of voor de begunstigde van de juridische tweedelijnsbijstand ernstig zou belemmeren, of zijn proces oneerlijk zou maken, of
2° dat de betaling van de bijdragen de toegang tot de rechter voor de aanvrager of voor de begunstigde van de juridische tweedelijnsbijstand ernstig zou belemmeren, of zijn proces oneerlijk zou maken.
Het bureau voor juridische bijstand houdt een lijst bij met een beschrijving van de gevallen waarin een vrijstelling zoals bedoeld in het eerste lid werd verleend, het totale aantal verleende vrijstellingen en het totaalbedrag van deze vrijstellingen.
Het bureau voor de juridische bijstand zendt deze lijst over aan de stafhouder. De stafhouder deelt de lijst mee aan de in artikel 488 bedoelde overheden, die op hun beurt eenmaal per jaar de lijsten van alle balies meedelen aan de minister van Justitie op hetzelfde moment dat zij het totaal van de punten meedelen in toepassing van artikel 508/19, § 2, derde lid.
§ 6. Wanneer de begunstigde zich in een van de gevallen van vrijstelling van betaling van de bijdragen bedoeld in de paragrafen 4 en 5 bevindt, verstrekt het bureau voor juridische bijstand zowel aan de begunstigde als aan de advocaat een document waarin vastgesteld wordt dat er geen enkele bijdrage is verschuldigd voor die procedure en die aanstelling.]1
----------
(1)<W 2016-07-06/01, art. 7, 205; Inwerkingtreding : 01-09-2016> (NOTA : bij arrest nr.77/2018 van 21-06-2018 (B.St. 18-07-2018, p. 57082), heeft het Grondwettelijk Hof in dit artikel vernietigd : paragraaf 1, tweede, derde en vierde lid; in paragraaf 2, de woorden " naast de bijdragen bedoeld in paragraaf 1 "; in paragraaf 3, de woorden " 1 en " en de woorden " tenzij in geval van vrijstelling van bijdragebetaling voorzien in de paragrafen 4 of 5 "; de paragrafen 4, 5 en 6;)
Art. 508/18.[1 Het bureau voor juridische bijstand kan, ambtshalve of op een met redenen omkleed verzoek van de advocaat, een einde stellen aan de juridische tweedelijnsbijstand indien het vaststelt dat de begunstigde niet voldeed of niet langer voldoet aan de voorwaarden bepaald bij artikel 508/13 of wanneer de begunstigde kennelijk geen medewerking verleent bij de verdediging van zijn belangen. Het bureau brengt de advocaat daarvan op de hoogte.
Het bureau voor juridische bijstand kan tevens een einde stellen aan de juridische tweedelijnsbijstand op een met redenen omkleed verzoek van de advocaat als deze meent dat zijn interventie geen enkele meerwaarde biedt. Het bureau brengt de advocaat daarvan op de hoogte.
Wanneer het bureau voor juridische bijstand een verzoek ontvangt van de advocaat of de in het eerste lid bedoelde vaststelling doet, stelt het de begunstigde daarvan in kennis, met het verzoek zijn opmerkingen te formuleren binnen de twintig dagen.
Elke beslissing tot beëindiging van de toegekende bijstand wordt bij een aangetekende zending ter kennis van de begunstigde gebracht. Tegen die beslissing kan beroep worden ingesteld.
De artikelen 508/15 en 508/16 zijn van toepassing.]1
----------
(1)<W 2016-07-06/01, art. 8, 205; Inwerkingtreding : 01-09-2016>
HOOFDSTUK V. - (De vergoeding van de advocaten). <Ingevoegd bij W 1998-11-23/34, art. 4; Inwerkingtreding : 01-09-1999>
Art. 508/19.<Ingevoegd bij W 1998-11-23/34, art. 4; Inwerkingtreding : 01-09-1999> (§ 1. De advocaat int de aan de begunstigde toegekende rechtsplegingsvergoeding [1 en betaalt de eigen bijdrage bedoeld in artikel 508/17, [3 ...]3 § 2 terug aan de rechtzoekende voor zover de rechtsplegingsvergoeding de vergoeding berekend op basis van punten bedoeld in artikel 508/19, § 2, tweede lid, overtreft]1.) <W 2007-04-21/85, art. 2, 1°, 147; Inwerkingtreding : 01-01-2008 ; zie ook art. 13>
(§ 2.) De advocaten belast met de gedeeltelijk of volledig kosteloze juridische tweedelijnsbijstand doen verslag aan het bureau over elke behandelde zaak waarvoor zij in dit raam prestaties hebben verricht. (Dit verslag vermeldt eveneens de door de advocaat geïnde rechtsplegingsvergoeding [1 en de vergoedingen geïnd overeenkomstig artikel 508/19ter alsook de bijdragen bedoeld in artikel 508/17, [3 ...]3 § 2]1.) <W 2007-04-21/85, art. 2, 2° en 3°, 147; Inwerkingtreding : 01-01-2008 ; zie ook art. 13>
[1 Het bureau voor juridische bijstand kent voor die prestaties [2 op grond van een lijst met de punten die voor bepaalde uurprestaties worden aangerekend, waarvan de nadere regels worden bepaald door de Koning,]2 aan de advocaten punten toe en doet hierover verslag aan de stafhouder. Het bureau voor juridische bijstand kent geen punten toe of vermindert de punten, in voorkomend geval, voor de prestaties waarvoor geldsommen werden geïnd op grond van de artikelen 508/17, [3 ...]3 § 2, 508/19, § 1, en 508/19ter of voor de prestaties voor dewelke de advocaat afziet van de inning van geldsommen op grond van artikel 508/17, § 3.]1
De stafhouder deelt het totaal van de punten van de balie mee aan de in artikel 488 bedoelde overheden die het totaal van de punten van alle balies meedelen aan de Minister van Justitie.
(§ 3.) Zodra hij de mededeling heeft ontvangen van de informatie bedoeld in (§ 2), kan de Minister van Justitie een controle laten uitvoeren op de wijze die hij bepaalt na raadpleging van de in artikel 488 bedoelde overheden. Hij gelast de betaling van de vergoeding aan die overheden die [1 in voorkomend geval]1 via de Ordes van Advocaten voor de verdeling ervan zorgen. <W 2007-04-21/85, art. 2, 2° en 4°, 147; Inwerkingtreding : 01-01-2008 ; zie ook art. 13>
[2 § 4. De Koning bepaalt de uitvoeringsbepalingen van dit artikel, inzonderheid de criteria inzake toekenning, niet-toekenning of vermindering van de punten, de berekeningswijze van de waarde van het punt, de voorwaarden inzake indiening van de aanvraag tot vergoeding en de nadere regels en voorwaarden inzake betaling van de vergoeding.]2
----------
(1)<W 2016-07-06/01, art. 9, 205; Inwerkingtreding : 01-09-2016>
(2)<W 2018-12-21/09, art. 207, 222; Inwerkingtreding : 01-09-2016>
(3)<W 2020-07-31/02, art. 8, 229; Inwerkingtreding : 01-09-2020>
HOOFDSTUK Vbis. - Kosten verbonden aan de organisatie van de bureaus voor juridische bijstand. <ingevoegd bij W 2005-12-27/30, art. 12; Inwerkingtreding : 01-01-2005>
Art. 508/19bis. <ingevoegd bij W 2005-12-27/30, art. 12; Inwerkingtreding : 01-01-2005> Er wordt in een jaarlijkse subsidie voorzien voor de kosten verbonden aan de organisatie van de bureaus voor juridische bijstand, ten laste van de begroting van de FOD Justitie. Deze stemt overeen met 8,108 % van de in artikel 508/19, (§ 3), bedoelde vergoeding. <W 2007-04-21/85, art. 3, 147; Inwerkingtreding : 01-01-2008 ; zie ook art. 13>
Deze subsidie is betaalbaar na het vervallen van de termijn.
De Koning bepaalt de nadere regels voor de uitvoering van dit artikel, en meer bepaald de manier waarop deze subsidie verdeeld wordt.
HOOFDSTUK VI. - [1 Terugvordering van de rijksvergoeding - Recht van de advocaat op de betaling van vergoedingen]1
----------
(1)<W 2016-07-06/01, art. 10, 205; Inwerkingtreding : 01-09-2016>
Art. 508/19ter.[1 § 1. De advocaat die vaststelt dat zijn optreden de begunstigde in staat heeft gesteld om geldsommen te ontvangen, waardoor hij een vergoeding kan betalen, stelt de begunstigde en het bureau voor juridische bijstand daarvan in kennis.
De geldsommen die in aanmerking kunnen worden genomen zijn deze die, mochten zij bestaan hebben op de dag van de aanvraag, de begunstigde niet hadden toegestaan te voldoen aan de voorwaarden om te genieten van juridische tweedelijnsbijstand.
Het bureau voor juridische bijstand houdt rekening met de verrichte prestaties en stelt het bedrag vast van de vergoeding die de advocaat inhoudt van of oplegt aan de begunstigde.
§ 2. De in paragraaf 1 bedoelde vergoeding kan niet tot gevolg hebben dat :
1° een bedrag wordt ingehouden of opgelegd dat hoger is dan 150 % van de vergoeding die de advocaat zou hebben ontvangen in toepassing van artikel 508/19, § 2, tweede lid;
2° een bedrag wordt ingehouden of geheven op het totaal van de door de begunstigde of voor zijn rekening ontvangen geldsommen waardoor het saldo lager is dan 250 euro;
3° een bedrag wordt ingehouden of geheven dat hoger is dan 50 % van het totaal van de ontvangen geldsommen.
Het bureau voor juridische bijstand kan, in uitzonderlijke gevallen, bij een met redenen omklede beslissing beslissen dat de in het eerste lid, 1°, bedoelde maximale percentages niet toepasselijk zijn.
De berekening van de voor juridische bijstand toegekende vergoeding gebeurt op basis van de meest recente gekende waarde van het punt.
In het geval dat de dankzij het optreden van de advocaat geïnde bedragen maandelijkse sommen zijn, worden de in te houden of te heffen bedragen bedoeld in het eerste lid, 2° en 3°, berekend op basis van de sommen die de inkomensdrempels vastgesteld krachtens artikel 508/13 overschrijden.
§ 3. Wanneer de advocaat vergoedingen heeft ontvangen in toepassing van artikel 508/17, [2 ...]2 § 2, of een rechtsplegingsvergoeding in toepassing van artikel 508/19, § 1, trekt het bureau voor juridische bijstand die bedragen af van de geldsommen die de advocaat mag inhouden van of opleggen aan de begunstigde.
§ 4. Het bureau voor juridische bijstand deelt zijn beslissing mee aan de begunstigde en aan de advocaat volgens de vormen voorgeschreven bij artikel 508/15. De beslissing is vatbaar voor beroep overeenkomstig artikel 508/16.
§ 5. Wanneer de advocaat in de onmogelijkheid verkeert om de geldsommen bestemd voor de begunstigde in te houden, of zijn vergoeding onbetaald blijft ondanks twee opeenvolgende aanmaningen, brengt hij het bureau voor juridische bijstand daarvan op de hoogte ten vroegste twee maanden na de mededeling bedoeld in paragraaf 1, eerste lid, en vraagt hij om de betaling van de vergoeding berekend op basis van de punten bedoeld in artikel 508/19, § 2, tweede lid.
Wanneer de advocaat slechts een gedeelte van de vergoeding die hem verschuldigd is kan inhouden of opleggen of een gedeelte van zijn vergoeding onbetaald blijft, brengt hij het bureau voor juridische bijstand hiervan op de hoogte binnen dezelfde termijn en onder dezelfde voorwaarden als in het eerste lid en verzoekt hij de betaling van het saldo van de vergoeding berekend op basis van de punten bedoeld in artikel 508/19, § 2, tweede lid.
Voor de prestaties waarvoor een voor de juridische bijstand toegekende vergoeding werd ingehouden of opgelegd, overeenkomstig paragraaf 1, tweede lid, worden geen punten toegekend overeenkomstig artikel 508/19, § 2, tweede lid.
§ 6. Het bureau voor juridische bijstand doet verslag aan de stafhouder van de bedragen waarvoor het toestemming tot inhouding of oplegging heeft gegeven evenals van de opgelegde bedragen die onbetaald zijn gebleven.
De stafhouder deelt die bedragen mee aan de in artikel 488 bedoelde overheden, die op hun beurt eenmaal per jaar het totaal van die bedragen van alle balies meedelen aan de minister van Justitie op hetzelfde moment dat zij het totaal van de punten meedelen in toepassing van artikel 508/19, § 2, derde lid.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij W 2016-07-06/01, art. 11, 205; Inwerkingtreding : 01-09-2016>
(2)<W 2020-07-31/02, art. 9, 229; Inwerkingtreding : 01-09-2020>
Art. 508/20.<Ingevoegd bij W 1998-11-23/34, art. 4; Inwerkingtreding : 01-09-1999> § 1. Onverminderd strafrechtelijke sancties kan de vergoeding verleend voor de juridische tweedelijnsbijstand door de Schatkist van de bijgestane persoon worden teruggevorderd :
1° indien blijkt dat zich een wijziging heeft voorgedaan in zijn vermogen, inkomsten of lasten en hij derhalve in staat is te betalen;
2° wanneer de rechtzoekende voordeel heeft gehaald uit het optreden van de advocaat, zodanig dat, mocht dat voordeel hebben bestaan op de dag van de aanvraag, die bijstand hem niet zou zijn toegekend [1 , voor zover die bedragen niet door de advocaat geïnd werden overeenkomstig artikel 508/19ter]1;
3° indien de bijstand is verleend op grond van valse verklaringen of door andere bedrieglijke middelen is verkregen.
[1 ...]1
§ 2. Ingeval de begunstigde recht heeft op een tegemoetkoming binnen het raam van een rechtsbijstandverzekering, stelt de aangewezen advocaat het bureau hiervan in kennis en treedt de Schatkist in de rechten van de begunstigde ten belope van het door haar gedragen bedrag van de verleende juridische bijstand.
Ingeval de begunstigde voornoemde tegemoetkoming heeft ontvangen, vordert de Schatkist op hem het bedrag van de verleende juridische bijstand terug.
(Hetzelfde geldt ingeval de begunstigde recht heeft op een rechtsplegingvergoeding, en hij deze ontvangt nadat de advocaat zijn verslag heeft ingediend bij het bureau overeenkomstig artikel 508/19, § 2.) <W 2007-04-21/85, art. 4, 1°, 147; Inwerkingtreding : 01-01-2008 ; zie ook art. 13>
Ingeval de advocaat van de begunstigde (de tegemoetkoming van een rechtsbijstandsverzekering) heeft ontvangen, vordert de Schatkist op hem het bedrag van de verleende juridische bijstand terug. <W 2007-04-21/85, art. 4, 2°, 147; Inwerkingtreding : 01-01-2008 ; zie ook art. 13>
§ 3. De terugvordering bedoeld in § 1 van dit artikel verjaart na een termijn van vijf jaar te rekenen van de beslissing tot verlening van de gedeeltelijk of volledig kosteloze juridische bijstand, zonder dat de verjaringstermijn korter kan zijn dan één jaar, te rekenen van de ontvangst van de vergoeding door de advocaat.".
----------
(1)<W 2016-07-06/01, art. 12, 205; Inwerkingtreding : 01-09-2016>
HOOFDSTUK VII. - (De ambtshalve toevoeging van advocaten). <Ingevoegd bij W 1998-11-23/34, art. 4; Inwerkingtreding : 01-09-1999>
Art. 508/21. <Ingevoegd bij W 1998-11-23/34, art. 4; Inwerkingtreding : 01-09-1999> Telkens wanneer krachtens de wet een advocaat ambtshalve moet worden toegevoegd, gebeurt de aanwijzing door de stafhouder of door het bureau, behoudens de uitzonderingen waarin de wet voorziet.
Art. 508/22.<Ingevoegd bij W 1998-11-23/34, art. 4; Inwerkingtreding : 01-09-1999> Wanneer de persoon die moet worden bijgestaan niet voldoet aan de in artikel 508/13 bedoelde [1 voorwaarden betreffende de bestaansmiddelen]1, wijst de stafhouder naar keuze van die persoon een advocaat aan. In de gevallen die hij spoedeisend acht, wijst de stafhouder een advocaat aan. die deelneemt aan de in artikel 508/7 bedoelde wachtdiensten.
(Artikel 446ter) is van toepassing op de honoraria van deze advocaat. <W 2006-06-21/36, art. 41, 135; Inwerkingtreding : 01-11-2006>
Ingeval de bijgestane persoon nalaat of weigert te betalen, wordt aan de ambtshalve toegevoegde advocaat een rijksvergoeding toegekend wegens de werkzaamheden waarvoor de toevoeging heeft plaatsgehad.
In geval van gedeeltelijke betaling van de honoraria door de bijgestane persoon wordt de vergoeding verminderd met het betaalde bedrag.
Wanneer een vergoeding wordt toegekend, zijn de hoofdstukken V en VI van toepassing.
----------
(1)<W 2016-07-06/01, art. 13, 205; Inwerkingtreding : 01-09-2016>
Art. 508/23.<Ingevoegd bij W 1998-11-23/34, art. 4; Inwerkingtreding : 01-09-1999> Wanneer de bijgestane persoon voldoet aan de bij artikel 508/13 bepaalde [1 voorwaarden betreffende de bestaansmiddelen]1, wijst het bureau een advocaat aan uit de in artikel 508/7 bedoelde lijst.
In de gevallen die hij spoedeisend acht, wijst de stafhouder een advocaat aan die is ingeschreven op de in artikel 508/7 bedoelde lijst en geeft hij hiervan kennis aan het bureau.
Voor het overige zijn de hoofdstukken IV tot VI van toepassing.
----------
(1)<W 2016-07-06/01, art. 13, 205; Inwerkingtreding : 01-09-2016>
HOOFDSTUK VIII. - Grensoverschrijdende geschillen bedoeld in richtlijn 2003/8/EG. <ingevoegd bij W 2006-06-15/53, art. 5; Inwerkingtreding : 10-08-2006>
Art. 508/24. <ingevoegd bij W 2006-06-15/53, art. 6; Inwerkingtreding : 10-08-2006> § 1. De Federale Overheidsdienst Justitie is de bevoegde autoriteit belast met de verzending en de ontvangst van het verzoek met betrekking tot de grensoverschrijdende geschillen in de zin van richtlijn 2003/8/EG van de Raad van 27 januari 2003 tot verbetering van de toegang tot de rechter bij grensoverschrijdende geschillen, door middel van gemeenschappelijke minimumvoorschriften betreffende rechtsbijstand bij die geschillen.
§ 2. Het bureau voor juridische bijstand is eveneens bevoegd om de verzoeken om juridische bijstand of rechtsbijstand op het grondgebied van een andere Lidstaat van de Europese Unie, in ontvangst te nemen.
(In dat geval stuurt het dit verzoek dadelijk door naar de Federale Overheidsdienst Justitie die het, na vertaling in een taal erkend door de Staat van bestemming, binnen de vijftien dagen ter kennis brengt van de bevoegde autoriteit van dat land.) <Erratum, B.S. 10.08.2006, p. 39181>.
§ 3. Om de verzending van de verzoeken te vergemakkelijken wordt gebruik gemaakt van de modelformulieren voor de verzoeken en voor de verzending ervan, bedoeld in artikel 16 van de in § 1 bedoelde richtlijn.
§ 4. Wanneer het verzoek via de in § 1 bedoelde autoriteit wordt ingediend, komen de kosten voor de vertaling van dat verzoek en van de vereiste begeleidende stukken ten laste van het Rijk. Zij worden vastgesteld op de wijze bepaald in het algemeen reglement op de gerechtskosten in strafzaken.
§ 5. Ingeval een persoon juridische bijstand heeft genoten in een lidstaat van de Europese Unie, waarvan de rechter de beslissing heeft gewezen, geniet hij juridische bijstand wanneer de beslissing in België moet worden erkend, uitvoerbaar verklaard of ten uitvoer gelegd.
§ 6. De in § 1 bedoelde overheid weigert het verzoek te verzenden indien het kennelijk ongegrond is of indien het kennelijk buiten het toepassingsgebied van de in § 1 bedoelde richtlijn valt. Bij het nemen van een besluit over de gegrondheid van een verzoek wordt het belang van de betrokken zaak voor de verzoeker in overweging genomen. De beslissing tot weigering wordt met redenen omkleed en bij gewone brief ter kennis gebracht van de verzoeker.
Art. 508/25.<ingevoegd bij W 2006-06-15/53, art. 7; Inwerkingtreding : 10-08-2006> De persoon die niet over onvoldoende [1 bestaansmiddelen]1 beschikt in de zin van artikel 508/13, kan evenwel juridische bijstand genieten indien hij het bewijs levert dat hij de kosten niet kan dragen als gevolg van de verschillen in de kosten van levensonderhoud tussen de lidstaat waar hij zijn woonplaats of gewone verblijfplaats heeft en België.
----------
(1)<W 2016-07-06/01, art. 14, 205; Inwerkingtreding : 01-09-2016>
BOEK IV. - [1 Gerechtsdeurwaarders]1
----------
(1)<W 2014-01-07/06, art. 2, 178; Inwerkingtreding : 01-02-2014>
HOOFDSTUK I. - [1 Titel, statuut, benoeming, eed en vestiging]1
----------
(1)<W 2014-01-07/06, art. 2, 178; Inwerkingtreding : 01-02-2014>
Art. 509.[1 § 1. Gerechtsdeurwaarders zijn openbare ambtenaren en ministeriële officieren in de uitoefening van de ambtelijke taken die door een wet, decreet, ordonnantie of koninklijk besluit aan hen zijn opgedragen of voorbehouden.
Zij verlenen authenticiteit aan hun akten overeenkomstig artikel [3 8.1, 5°]3 van het Burgerlijk Wetboek.
In elk gerechtelijk arrondissement zijn er gerechtsdeurwaarders. Zij worden door de Koning voor het leven benoemd uit de kandidaten voorgedragen overeenkomstig de in artikel 515 bepaalde regels.
§ 2. Een gerechtsdeurwaarder die eervol ontslag genomen heeft, mag de titel voeren van ere-gerechtsdeurwaarder, indien die hem door de Koning werd verleend.]1
[2 § 3. De gerechtsdeurwaarder is persoonlijk aansprakelijk voor de fouten die hij begaat in de uitoefening van zijn ambt, ongeacht of hij dat ambt al dan niet binnen een onderneming uitoefent. Hij is verplicht die aansprakelijkheid te verzekeren ten belope van vijf miljoen euro. Hij kan echter slechts aansprakelijk worden gesteld ten belope van maximum 5 miljoen euro per schadegeval.]2
----------
(1)<W 2014-01-07/06, art. 2, 178; Inwerkingtreding : 01-02-2014>
(2)<W 2014-04-25/23, art. 223, 184; Inwerkingtreding : 01-02-2014>
(3)<W 2019-04-13/28, art. 15, 231; Inwerkingtreding : 01-11-2020>
Art. 510. [1 § 1. Ieder jaar benoemt de Koning een bepaald aantal kandidaat-gerechtsdeurwaarders.
§ 2. Na het advies van de Nationale Kamer van Gerechtsdeurwaarders ingewonnen te hebben, stelt de Koning ieder jaar het aantal te benoemen kandidaat-gerechtsdeurwaarders, per taalrol, vast. Dit aantal wordt vastgesteld door de Koning op basis van het aantal te benoemen gerechtsdeurwaarders-titularis, van het aantal laureaten van vroegere sessies die nog niet benoemd zijn en van de behoefte aan bijkomende kandidaat-gerechtsdeurwaarders. De taalrol wordt bepaald door de taal van het diploma.
Het krachtens het eerste lid genomen koninklijk besluit, alsook een oproep tot kandidaatstelling worden jaarlijks bekendgemaakt in het Belgisch Staatsblad.
§ 3. Om tot kandidaat-gerechtsdeurwaarder te kunnen worden benoemd, moet de betrokkene :
1° houder zijn van het diploma van doctor, licentiaat of master in de rechten;
2° een uittreksel uit het Strafregister kunnen voorleggen dat dateert van na de bekendmaking van de oproep bedoeld in § 2, tweede lid;
3° Belg zijn en de burgerlijke en politieke rechten genieten;
4° houder zijn van het in artikel 511 bedoelde stagecertificaat;
5° voorkomen op de in artikel 513, § 5, bedoelde definitieve lijst.]1
----------
(1)<W 2014-01-07/06, art. 2, 178; Inwerkingtreding : 01-02-2014>
Art. 511. [1 § 1. Om een stagecertificaat te verkrijgen, moet de betrokkene een effectieve stage hebben volbracht van twee volle jaren zonder onderbreking in een of meer kantoren van een gerechtsdeurwaarder stagemeester. De stagemeester is een gerechtsdeurwaarder die reeds minstens vijf volle jaren het ambt uitoefent en die geen hogere tuchtstraf heeft opgelopen.
§ 2. De stage kan pas ingaan nadat de betrokkene het diploma van doctor, licentiaat of master in de rechten heeft behaald.
§ 3. Gelden niet als onderbreking, maar slechts als schorsing van de stage :
1° een jaarlijkse vakantie van maximum dertig kalenderdagen;
2° afwezigheden wegens ziekte die gestaafd worden door medische getuigschriften, welke in totaal maximum zes maanden van de stageperiode in beslag mogen nemen;
3° ouderschapsverlof;
4° afwezigheden te wijten aan door de Nationale Kamer van Gerechtsdeurwaarders aanvaarde omstandigheden van overmacht.
§ 4. De Koning bepaalt de inhoud van de stage en de wijze waarop deze wordt georganiseerd en het aantal uren permanente vorming, relevant voor de uitoefening van het beroep van gerechtsdeurwaarder, dat gevolgd dient te worden. De voorwaarden waaraan deze vorming dient te voldoen, worden bepaald door de Nationale Kamer van Gerechtsdeurwaarders.
De duur en de inhoud van de doorlopen stage moeten blijken uit het stageboekje dat wordt opgesteld door de stagemeester(s). Het stageboekje wordt in tweevoud opgemaakt. Een exemplaar wordt aan de stagiair tegen ontvangstbewijs afgegeven. Het tweede wordt aan de Nationale Kamer van Gerechtsdeurwaarders overgezonden.
Na ontvangst van het stageboekje en controle van de overeenstemming ervan met de in dit artikel vermelde voorwaarden, reikt de Nationale Kamer van Gerechtsdeurwaarders aan de stagiair het stagecertificaat uit.]1
----------
(1)<W 2014-01-07/06, art. 2, 178; Inwerkingtreding : 01-02-2014>
Art. 512.[1 § 1. Er wordt een Nederlandstalige en een Franstalige benoemingscommissie voor gerechtsdeurwaarders opgericht. Beide commissies vormen samen de verenigde benoemingscommissies voor gerechtsdeurwaarders.
De Nederlandstalige benoemingscommissie is bevoegd voor :
- de rangschikking van de meest geschikte kandidaten voor een benoeming tot kandidaat-gerechtsdeurwaarder, van wie de in artikel 510, § 3, 1°, bedoelde taal van het diploma het Nederlands is;
- de rangschikking van de kandidaten voor een benoeming tot gerechtsdeurwaarder-titularis in de gerechtelijke arrondissementen waar noch de Franstalige, noch de verenigde benoemingscommissies bevoegd voor zijn.
De Franstalige benoemingscommissie is bevoegd voor :
- de rangschikking van de meest geschikte kandidaten voor een benoeming tot kandidaat-gerechtsdeurwaarder, van wie de in artikel 510, § 3, 1°, bedoelde taal van het diploma het Frans is;
- de rangschikking van de kandidaten voor een benoeming tot gerechtsdeurwaarder-titularis in de in het Waalse Gewest gelegen gerechtelijke arrondissementen.
De verenigde benoemingscommissies zijn bevoegd voor :
- de rangschikking van de kandidaten voor een benoeming tot gerechtsdeurwaarder-titularis in het gerechtelijk arrondissement Brussel;
- het opstellen van het programma van de in artikel 513 bedoelde vergelijkende toelatingsproef.
§ 2. Elke benoemingscommissies is samengesteld als volgt :
1° een magistraat in functie die wordt gekozen uit de zittende magistraten van de hoven en rechtbanken en de magistraten van het openbaar ministerie;
2° drie gerechtsdeurwaarders uit drie verschillende gerechtelijke arrondissementen, onder wie een gerechtsdeurwaarder die op het ogenblik van zijn aanstelling minder dan drie jaren anciënniteit heeft;
3° een hoogleraar of docent aan een faculteit voor rechtsgeleerdheid van een Belgische universiteit, die geen gerechtsdeurwaarder of kandidaat-gerechtsdeurwaarder is;
4° een extern lid met een voor de opdracht relevante beroepservaring.
§ 3. De minister van Justitie benoemt de leden van de benoemingscommissies.
De leden-gerechtsdeurwaarders worden benoemd op voordracht van de Nationale Kamer van Gerechtsdeurwaarders.
Elk lid wordt volgens zijn taalrol aangewezen om deel uit te maken van de ene of de andere benoemingscommissie. De taalrol wordt voor gerechtsdeurwaarders, docenten of hoogleraren bepaald door de taal van hun diploma. Ten minste een lid van de Franstalige benoemingscommissie of een plaatsvervanger moet het bewijs leveren van de kennis van het Duits overeenkomstig de artikelen 45, § 2, en 43quinquies van de wet van 15 juni 1935 op het gebruik der talen in gerechtszaken.
Voor elk lid wordt een plaatsvervanger aangewezen die aan dezelfde voorwaarden voldoet.
Een mandaat in een benoemingscommissie is onverenigbaar met een politiek mandaat.
De leden van een benoemingscommissie hebben zitting voor een termijn van vier jaar; een uittredend lid kan éénmaal herbenoemd worden. Een effectief lid dat in de onmogelijkheid verkeert zijn mandaat verder uit te oefenen wordt van rechtswege opgevolgd door zijn plaatsvervanger, die het mandaat voltooit. De voorzitter verzoekt om de aanwijzing van een nieuwe plaatsvervanger die het mandaat voltooit van het plaatsvervangend lid.
§ 4. Elke benoemingscommissie kiest uit haar effectieve leden, bij gewone meerderheid, een voorzitter, een ondervoorzitter en een secretaris.
Het voorzitterschap van de verenigde benoemingscommissies wordt beurtelings bekleed voor een termijn van twee jaar door de respectieve voorzitters van de Nederlandstalige en Franstalige benoemingscommissie. Gedurende de eerste twee jaar wordt het voorzitterschap toevertrouwd aan de oudste van beiden.
§ 5. [2 Om geldig te beraadslagen en te beslissen, moet de meerderheid van de leden van de benoemingscommissie aanwezig zijn.]2. Ingeval van afwezigheid of verhindering van een effectief lid treedt zijn plaatsvervanger op.
De beslissingen worden bij gewone meerderheid van stemmen genomen. Bij staking van stemmen is de stem van de voorzitter van de benoemingscommissie of van de ondervoorzitter die hem vervangt doorslaggevend.
§ 6. Het is de leden van een benoemingscommissie verboden deel te nemen aan een beraadslaging of een beslissing waarbij zij een persoonlijk, rechtstreeks of onrechtstreeks belang hebben.
§ 7. De nadere regels voor de werking van de benoemingscommissies en het presentiegeld van de leden worden door de Koning bepaald. De benoemingscommissies kunnen een huishoudelijk reglement opstellen dat dient goedgekeurd te worden door de Koning. De benoemingscommissies hanteren een lijst van uniforme evaluatiecriteria. Het reglement en de lijst worden door de Koning goedgekeurd.]1
----------
(1)<W 2014-01-07/06, art. 2, 178; Inwerkingtreding : 01-02-2014>
(2)<W 2016-05-04/03, art. 119, 203; Inwerkingtreding : 23-05-2016>
Art. 513.[1 § 1. De houder van een stagecertificaat bedoeld in artikel 511 die kandidaat-gerechtsdeurwaarder wil worden, moet, op straffe van verval, zijn kandidatuur op de door de Koning bepaalde wijze bij de minister van Justitie indienen binnen een termijn van een maand na de bekendmaking in het Belgisch Staatsblad van het in artikel 510, § 2, tweede lid, bedoelde koninklijk besluit.
Om ontvankelijk te zijn, moet iedere kandidaatstelling voor een benoeming tot kandidaat-gerechtsdeurwaarder de door de Koning bepaalde bijlagen bevatten.
§ 2. Elke kandidaat die voldoet aan de voorwaarden van artikel 510, § 3, 1° tot 4°, wordt volgens zijn taalrol verwezen naar de ene of de andere in artikel 512 bedoelde benoemingscommissie.
Elke benoemingscommissie moet de voor de uitoefening van het ambt van gerechtsdeurwaarder noodzakelijke kennis, maturiteit en praktische bekwaamheden van de kandidaten beoordelen en de meest geschikte kandidaten rangschikken op basis van hun bekwaamheid en geschiktheid. De rangschikking wordt opgemaakt op grond van een vergelijkend examen dat bestaat uit een schriftelijk en een mondeling gedeelte en op grond van een onderzoek van de adviezen waarin wordt voorzien in § 3. Tot het mondelinge gedeelte worden slechts die kandidaten toegelaten die op het schriftelijke gedeelte minstens 60 % van de punten hebben behaald. Het mondelinge gedeelte wordt afgenomen vooraleer de leden van de benoemingscommissie kennis kunnen nemen van de adviezen waarin wordt voorzien in § 3. Op het mondelinge gedeelte moet de kandidaat minstens 50 % van de punten hebben behaald.
Het schriftelijke en het mondelinge gedeelte tellen in gelijke mate mee voor de berekening van de einduitslag van het vergelijkend examen.
Het programma van het schriftelijke en het mondelinge gedeelte wordt opgesteld door de verenigde benoemingscommissies. Het programma wordt bij ministerieel besluit door de minister van Justitie goedgekeurd en in het Belgisch Staatsblad bekendgemaakt.
§ 3. Binnen [2 honderdtwintig dagen]2 na de bekendmaking in het Belgisch Staatsblad van het in artikel 510, § 2, bedoelde koninklijk besluit nodigt de benoemingscommissie de kandidaten die toegelaten worden tot het mondeling gedeelte uit. Terzelfdertijd verzoekt de benoemingscommissie de minister van Justitie om adviezen over deze kandidaten in te winnen bij de procureur des Konings van het arrondissement waar de kandidaat zijn woonplaats heeft. Die adviezen zijn het resultaat van een onderzoek naar diens omgeving en antecedenten.
Het advies wordt binnen vijfenveertig dagen na het verzoek door de adviesverlenende instantie door middel van een door de Koning bepaald standaardformulier en op de door hem bepaalde wijze te worden overgezonden aan de minister van Justitie. Bij gebrek aan advies binnen de vastgestelde termijn wordt dit advies geacht gunstig noch ongunstig te zijn, hetgeen wordt meegedeeld aan de betrokken kandidaat.
§ 4. De benoemingscommissie maakt binnen zestig dagen na de oproep tot de kandidaten voor het mondelinge gedeelte een voorlopige rangschikking op van de meest geschikte kandidaten op basis van de behaalde resultaten van het schriftelijke en het mondelinge gedeelte.
De minister van Justitie zendt de gevraagde adviezen onverwijld over aan de voorzitter van de benoemingscommissie nadat deze laatste hem de voorlopige rangschikking heeft overgezonden.
Na het onderzoek van de adviezen, gaat de benoemingscommissie binnen veertien dagen na de ontvangst van deze adviezen over tot de definitieve rangschikking van de kandidaten. De voorlopige rangschikking kan slechts gewijzigd worden indien het advies negatieve aanwijzingen over de betrokken kandidaat bevat. De benoemingscommissie zendt op de door de Koning bepaalde wijze de definitieve lijst van de gerangschikte kandidaten ter benoeming over aan de minister van Justitie, samen met een met redenen omkleed proces-verbaal dat ondertekend wordt door de voorzitter en de secretaris van de betrokken benoemingscommissie. De benoemingscommissie voegt hierbij ook de dossiers van de gerangschikte kandidaten. Er worden maximaal zoveel kandidaten gerangschikt als er vacante plaatsen van kandidaat-gerechtsdeurwaarder zijn, zoals vermeld in het koninklijk besluit dat bekend gemaakt is in het Belgisch Staatsblad, overeenkomstig artikel 510, § 2, tweede lid, samen met de oproep tot kandidaatstelling voor de betrokken vergelijkende toelatingsproef.
§ 5. De Koning benoemt de betrokkenen tot kandidaat-gerechtsdeurwaarder binnen [2 de veertig dagen]2 na de overzending van de definitieve lijst met de gerangschikte kandidaten. Deze benoemingen worden in het Belgisch Staatsblad bekendgemaakt.
§ 6. Elke kandidaat kan, mits schriftelijk verzoek dat aan de benoemingscommissie wordt gericht, binnen acht dagen afschrift krijgen van het gedeelte van het proces-verbaal dat op hem en op de benoemde kandidaten betrekking heeft.
§ 7. Binnen veertien dagen na de bekendmaking in het Belgisch Staatsblad, stuurt iedere benoemingscommissie aan de Nationale Kamer van Gerechtsdeurwaarders de lijst met benoemde kandidaat-gerechtsdeurwaarders met het oog op hun inschrijving op het tableau van de kandidaat-gerechtsdeurwaarders, dat door deze laatste wordt bijgehouden.
§ 8. De kandidaat-gerechtsdeurwaarder die op het tableau voorkomt, is onderworpen aan het gezag van de beroepsorganen van de gerechtsdeurwaarders.]1
----------
(1)<W 2014-01-07/06, art. 2, 178; Inwerkingtreding : 01-02-2014>
(2)<W 2016-05-04/03, art. 120, 203; Inwerkingtreding : 23-05-2016>
Art. 514. [1 § 1. Wanneer een kandidaat-gerechtsdeurwaarder sedert ten minste zes maanden zijn voornaamste beroepsactiviteit niet meer in een gerechtsdeurwaarderskantoor uitoefent, wordt zijn inschrijving op het in artikel 513, § 8, bedoelde tableau, op verzoek van de procureur des Konings of van de raad van de arrondissementskamer waar de kandidaat-gerechtsdeurwaarder aangesloten is en op het tableau staat, weggelaten. De kandidaat-gerechtsdeurwaarder kan evenwel om ernstige redenen vragen dat zijn inschrijving op het tableau wordt gehandhaafd. De kandidaat-gerechtsdeurwaarder wordt gehoord.
De beslissing van de raad van de arrondissementskamer wordt met redenen omkleed en wordt binnen een maand ter kennis gebracht aan de kandidaat-gerechtsdeurwaarder. Deze laatste kan, binnen een termijn van één maand na de kennisgeving, tegen die beslissing op de door de Koning bepaalde wijze beroep instellen bij de Nationale Kamer van Gerechtsdeurwaarders.
Het in artikel 555, § 2, bedoelde directiecomité hoort de kandidaat-gerechtsdeurwaarder en doet binnen twee maanden na de instelling van het beroep uitspraak. Van de met redenen omklede beslissing wordt binnen de korst mogelijke tijd kennis gegeven aan de kandidaat-gerechtsdeurwaarder en de betrokken raad van de arrondissementskamer.
§ 2. De kandidaat-gerechtsdeurwaarder die zijn beroepsactiviteit in een gerechtsdeurwaarderskantoor beëindigt, kan de raad van de arrondissementskamer om de weglating van zijn inschrijving op het tableau verzoeken.
§ 3. Een kandidaat-gerechtsdeurwaarder die met toepassing van § 1 of § 2 weggelaten is van het tableau kan op elk ogenblik aan de raad van de arrondissementskamer van het rechtsgebied waar hij opnieuw zijn voornaamste beroepsactiviteit in een gerechtsdeurwaarderskantoor uitoefent, zijn wederinschrijving vragen. De kandidaat-gerechtsdeurwaarder wordt gehoord. De beslissing van de raad van de arrondissementkamer wordt met redenen omkleed en wordt binnen een maand ter kennis gebracht van de kandidaat-gerechtsdeurwaarder. Tegen de weigering van wederinschrijving kan een beroep worden ingesteld bij de Nationale Kamer van Gerechtsdeurwaarders overeenkomstig de regels bepaald in § 1.]1
----------
(1)<W 2014-01-07/06, art. 2, 178; Inwerkingtreding : 01-02-2014>
Art. 515.[1 § 1. Om tot gerechtsdeurwaarder benoemd te worden, moet de betrokkene sedert minstens vijf jaar kandidaat-gerechtsdeurwaarder zijn. De kandidaat-gerechtsdeurwaarder die zich kandidaat stelt voor een vacante plaats van gerechtsdeurwaarder moet, op straffe van verval, zijn kandidatuur op de door de Koning bepaalde wijze bij de minister van Justitie indienen binnen een termijn van een maand na bekendmaking van de vacature in het Belgisch Staatsblad. Bij deze kandidatuur zijn de door de Koning bepaalde bijlagen gevoegd. [2 In het gerechtelijk arrondissement Brussel wordt het advies ingewonnen bij beide procureurs des Konings.]2
[3 De vacatures worden twee keer per jaar in het Belgisch Staatsblad bekend gemaakt, tenzij een afzonderlijke publicatie noodzakelijk is.]3
§ 2. Alvorens tot benoeming wordt overgegaan, dient binnen vijfenveertig dagen na de bekendmaking in het Belgisch Staatsblad van de vacature door de minister van Justitie het met redenen omklede schriftelijk advies over de kandidaten te worden aangevraagd aan :
1° de procureur des Konings van het arrondissement waar de kandidaat zijn woonplaats heeft, waarbij het gegeven advies het resultaat is van een onderzoek naar diens omgeving en antecedenten;
2° de raad van de arrondissementskamer van gerechtsdeurwaarders van het gerechtelijk arrondissement waar de kandidaat zijn beroepsactiviteit betreffende gerechtsdeurwaarder uitoefent of het laatst heeft uitgeoefend.
De Koning bepaalt de inhoudelijke en formele vormvereisten waaraan het advies van de raad van de arrondissementskamer moet voldoen.
Deze adviezen dienen binnen negentig dagen na voornoemde bekendmaking in het Belgisch Staatsblad, door de adviesverlenende instanties op de door de Koning bepaalde wijze te worden overgezonden aan de minister van Justitie en in afschrift bij een aangetekende zending te worden gestuurd aan de kandidaten waarop ze betrekking hebben. Aan de minister van Justitie wordt op de door de Koning bepaalde wijze een afschrift gestuurd van het bewijs van deze aangetekende zending. Bij gebrek aan advies binnen de vastgestelde termijn of indien het standaardformulier niet is gebruikt, wordt dit advies geacht gunstig noch ongunstig te zijn, hetgeen wordt meegedeeld aan de betrokken kandidaat.
Binnen een termijn van honderd dagen na voornoemde bekendmaking in het Belgisch Staatsblad of uiterlijk binnen een termijn van vijftien dagen na de kennisgeving van het advies, kunnen de kandidaten bij een aangetekende zending, hun opmerkingen aan de adviesverlenende instantie en aan de minister van Justitie overzenden.
§ 3. Uiterlijk binnen dertig dagen na het verstrijken van de in § 2, vierde lid, bedoelde termijn zendt de minister van Justitie aan de bevoegde benoemingscommissie voor elke kandidaat een benoemingsdossier over.
Dit benoemingsdossier bevat :
1° de kandidatuur met de in § 1 bedoelde bijlagen;
2° de schriftelijke adviezen en de in § 2, vierde lid, bedoelde eventuele opmerkingen.
§ 4. [3 De benoemingscommissie kan ambtshalve beslissen alle kandidaten te horen. Zo niet, bestudeert zij de door de minister van Justitie overgezonden benoemingsdossiers en maakt, op basis van door de Koning te bepalen objectieve criteria, een lijst op van de te horen kandidaten. Van deze lijst wordt een met redenen omkleed proces-verbaal opgemaakt. Nadat de benoemingscommissie door een aangetekende zending iedere kandidaat van haar met redenen omklede beslissing op de hoogte heeft gebracht, roept zij de in aanmerking genomen kandidaten op en hoort ze, alsook alle niet in aanmerking genomen kandidaten die, binnen een termijn van 15 dagen na de kennisgeving die aan hen werd gedaan, hierom hebben verzocht bij aangetekende zending. Zij maakt vervolgens een rangschikking op van de drie meest geschikte kandidaten. Indien de benoemingscommissie advies moet uitbrengen over minder dan drie kandidaten, wordt de lijst beperkt tot de enige kandidaat of de enige twee kandidaten.]3.
De rangschikking geschiedt op grond van criteria die betrekking hebben op de bekwaamheid en de geschiktheid van de kandidaat voor het uitoefenen van het ambt van gerechtsdeurwaarder.
§ 5. Van de rangschikking wordt een met redenen omkleed proces-verbaal opgemaakt, dat door de voorzitter en de secretaris van de benoemingscommissie wordt ondertekend. Indien een kandidaat met eenparigheid van stemmen als eerste wordt gerangschikt, wordt daarvan melding gemaakt.
Binnen dertig dagen na het verstrijken van de in § 3 bedoelde termijn, zendt de voorzitter van de benoemingscommissie de lijst met de gerangschikte kandidaten en het proces-verbaal over aan de minister van Justitie en een afschrift van de lijst aan de gerangschikte kandidaten. De Koning benoemt de gerechtsdeurwaarder op voordracht van de minister van Justitie onder de door de benoemingscommissie gerangschikte kandidaten.
Elke kandidaat die niet benoemd werd, kan, mits hij de benoemingscommissie er schriftelijk om verzoekt, inzage en een afschrift krijgen van het gedeelte van het proces-verbaal dat op hem en op de benoemde kandidaat betrekking heeft.
§ 6. De leden van een benoemingscommissie zijn tot geheimhouding verplicht. Artikel 458 van het Strafwetboek is op hen van toepassing.]1
----------
(1)<W 2014-01-07/06, art. 2, 178; Inwerkingtreding : 01-02-2014>
(2)<W 2012-07-19/36, art. 36, 175; Inwerkingtreding : 31-03-2014 (zie ook art. 61, L1 en L2)>
(3)<W 2016-05-04/03, art. 121, 203; Inwerkingtreding : 23-05-2016>
Art. 516.[1 Het koninklijk besluit tot benoeming bepaalt in welk gerechtelijk arrondissement de gerechtsdeurwaarder zijn ambt zal uitoefenen en kantoor moet houden.
De gerechtsdeurwaarder houdt kantoor in de gemeente die de minister van Justitie aanwijst. Deze aanwijzing kan worden gewijzigd op verzoek van de betrokkene. Bij overtreding wordt de gerechtsdeurwaarder als ontslagnemend beschouwd; dientengevolge kan de minister van Justitie, na advies van de rechtbank aan de Koning voorstellen hem te vervangen.
De gerechtsdeurwaarder mag zijn ambtelijke taken slechts uitoefenen in het gerechtelijk arrondissement dat bij het koninklijk besluit tot benoeming is bepaald.
[5 De gerechtsdeurwaarders met kantoor in de gerechtelijke arrondissementen van Antwerpen en West-Vlaanderen zijn bevoegd om hun ambt uit te oefenen in de territoriale zee bedoeld bij artikel 1 van de wet van 6 oktober 1987 tot vaststelling van de breedte van de territoriale zee van België, en in de exclusieve economische zone, bedoeld in artikel 2 van de wet van 22 april 1999 betreffende de exclusieve economische zone van België in de Noordzee.]5
[5 In scheepvaartzaken zijn de gerechtsdeurwaarders met kantoor in de gerechtelijke arrondissementen van Antwerpen en Oost-Vlaanderen gelijkelijk bevoegd om hun ambt uit te oefenen in het Linkerscheldeoevergebied, bedoeld in artikel 1 van de wet van 19 juni 1978 betreffende het beheer van het Linkerscheldeoevergebied ter hoogte van Antwerpen en houdende maatregelen voor het beheer en de exploitatie van de haven van Antwerpen, gelegen binnen het arrondissement Oost-Vlaanderen.]5
De gerechtsdeurwaarders met standplaats in de kantons van [3 Limburg]3 [4 Spa]4,[2 [3 in de twee kantons Verviers]3]2 of in het gerechtelijk arrondissement Eupen mogen alle exploten in die gebiedsomschrijvingen verrichten. De gerechtsdeurwaarders met standplaats in de kantons [3 Limburg]3, Malmédy-Spa-Stavelot, [3 in de twee kantons Verviers]3 die hun ambt willen uitoefenen in het gerechtelijk arrondissement Eupen, moeten echter het bewijs leveren van de kennis van het Duits, overeenkomstig de bepalingen van artikel 2 van het koninklijk besluit van 29 november 1993 tot bepaling van de eisen inzake taalkennis en tot regeling van de taalexamens voor de kandidaten voor het ambt van gerechtsdeurwaarder.]1
----------
(1)<W 2014-04-25/23, art. 224, 184; Inwerkingtreding : 01-02-2014>
(2)<W 2014-05-08/02, art. 19, 185; Inwerkingtreding : 24-05-2014>
(3)<W 2017-12-25/08, art. 24, 1°, 3°, 213; Inwerkingtreding : 01-06-2018>
(4)<W 2017-12-25/08, art. 24, 213; Inwerkingtreding : 01-01-2020>
(5)<W 2019-05-08/14, art. 47, 230; Inwerkingtreding : 01-09-2020>
Art. 517. [1 § 1. De gerechtsdeurwaarder meldt zich binnen een maand nadat hij in kennis is gesteld van het besluit van zijn benoeming ter openbare terechtzitting aan bij de rechtbank van eerste aanleg van het gerechtelijk arrondissement waar hij zijn ambt zal uitoefenen; hij legt er de eed af van trouw aan de Koning en van gehoorzaamheid aan de Grondwet en aan de wetten van het Belgische volk, alsmede die zich te zullen schikken naar de wetten en verordeningen van zijn ambt en zijn functies stipt en nauwgezet uit te oefenen.
§ 2. Onmiddellijk na zijn eedaflegging deponeert de gerechtsdeurwaarder zijn handtekening en paraaf ter griffie en bij de Nationale Kamer van Gerechtsdeurwaarders.
§ 3. De gerechtsdeurwaarder kan geen enkele ambtshandeling verrichten stellen vooraleer voldaan is aan de bepalingen van §§ 1 en 2.]1
----------
(1)<W 2014-01-07/06, art. 2, 178; Inwerkingtreding : 01-02-2014>
Art. 518.[1 De Koning bepaalt het aantal gerechtsdeurwaarders per gerechtelijk arrondissement, nadat de adviezen zijn ingewonnen van de procureur-generaal bij het hof van beroep, van de procureur des Konings en van de Nationale Kamer van Gerechtsdeurwaarders.
De spreiding van de standplaatsen wordt door de Koning bepaald in functie van de bereikbaarheid van de gerechtsdeurwaarder voor de rechtsonderhorige.
In het door de Koning bepaalde aantal gerechtsdeurwaarders zijn zij die de ouderdom van zeventig jaar hebben overschreden niet inbegrepen.
Zijn er meer gerechtsdeurwaarders in functie dan het getal dat door de Koning is bepaald, geschiedt de vermindering tot laatstbedoeld getal slechts bij overlijden, ontslag of afzetting.]1
----------
(1)<W 2014-04-25/23, art. 225, 184; Inwerkingtreding : 01-02-2014>
HOOFDSTUK II. - [1 Taken en bevoegdheden van de gerechtsdeurwaarder]1
----------
(1)<W 2014-01-07/06, art. 2, 178; Inwerkingtreding : 01-02-2014>
Art. 519.[1 § 1. Gerechtsdeurwaarders hebben taken waarvoor zij alleen bevoegd zijn en waarvoor zij ministerieplicht hebben.
Deze taken zijn :
1° het opstellen en betekenen van alle exploten en de tenuitvoerlegging van gerechtelijke beslissingen, alsmede van akten of titels in uitvoerbare vorm;
[2 1° bis. het invorderen van onbetwiste geldschulden overeenkomstig hoofdstuk Iquinquies van de eerste titel van het vijfde deel;]2
2° het verrichten van vaststellingen, op verzoek van magistraten en op verzoek van particulieren, met betrekking tot zuiver materiële feiten, zonder enig advies uit te brengen omtrent de oorzaken en de gevolgen in feite of in rechte die daaruit zouden kunnen voortvloeien, evenals de vaststellingen die tot de wettelijke uitoefeningen van hun ambt behoren; deze vaststellingen zijn authentiek wat betreft de materiële feiten en gegevens die de gerechtsdeurwaarder zintuiglijk kan waarnemen;
3° het opmaken van protesten tegen een wisselbrief, orderbrief en bankcheque;
4° de gerechtelijke openbare verkoping van roerende goederen en schepen in het kader van de gedwongen tenuitvoerlegging;
5° de gerechtelijke verkoping in der minne van roerende goederen, overeenkomstig artikel 1526bis;
6° de vrijwillige openbare verkopingen van roerende zaken, welk monopolie zij delen met de notarissen;
7° het kennis nemen van de berichten van verzet, bevel, beslag, delegatie, overdracht, collectieve schuldenregeling en protest, welk monopolie zij delen met de in artikel 1391, § 1, vermelde personen;
8° het neerleggen, doorhalen en wijzigen van de berichten van verzet, bevel, beslag, delegatie, overdracht, collectieve schuldenregeling en protest in de opdrachten die hen werden toevertrouwd of waarin ze werden aangesteld.
§ 2. Gerechtsdeurwaarders hebben residuaire bevoegdheden waarvoor zij geen monopolie en geen ministerieplicht hebben, onder meer :
1° ter griffie de uitgiften, afschriften en uittreksels van alle processtukken lichten en de verzoekschriften indienen die zij krachtens de wet kunnen ondertekenen, evenals ter griffie neerleggen van alle andere verzoekschriften;
2° voor eensluidend tekenen van afschriften en vertalingen van documenten in hun bezit;
3° uittreksels opstellen van alle akten van hun ambt;
4° optreden als sekwester;
5° zorgen voor de minnelijke inning van schuldvorderingen;
6° optreden als pandverzilveraar;
7° optreden als ondernemingsbemiddelaar of gerechtsmandataris in het kader van de wet van 31 januari 2009 betreffende de continuïteit van de ondernemingen;
8° het gerechtelijke mandaat van voorlopig bewindvoerder uitoefenen;
9° schattingen van meubelen en roerende goederen maken en assistentie verlenen aan faillissementscuratoren met betrekking tot inventarisatie en realisatie van de faillissementsboedel;
10° optreden als minnelijke schuldbemiddelaar en als schuldbemiddelaar in het kader van de collectieve schuldenregeling;
11° optreden als bemiddelaar in familiezaken en als bemiddelaar in het kader van alternatieve geschillenbeslechting;
12° optreden als curator over onbeheerde nalatenschappen;
13° rechtskundige adviezen verlenen met betrekking tot de rechten, verplichtingen en lasten die voortvloeien uit de rechtshandelingen waarbij gerechtsdeurwaarders betrokken zijn;
14° solvabiliteitsonderzoeken uitvoeren, vermogensrapporten, opstellen en afleveren;
15° fiscale attesten afleveren met betrekking tot oninbare schuldvorderingen;
16° toezicht houden op toegelaten loterijen en wedstrijden.
§ 3. De gerechtsdeurwaarder heeft een algemene informatieplicht jegens diegene die hem verzocht heeft zijn ambt uit te oefenen en jegens de schuldenaar. Zo zal hij bij dreigende insolvabiliteit van de schuldenaar de opdrachtgevende schuldeiser hiervan inlichten, opdat deze de wenselijkheid tenuitvoeringsmaatregelen te laten nemen juist kan inschatten en zal hij de schuldenaar inlichten over de mogelijkheden die de collectieve schuldregeling biedt.
De gerechtsdeurwaarder licht desgevallend ieder die hem verzocht heeft zijn ambt uit te oefenen in over de verplichtingen en lasten evenals de kosten die voortvloeien uit exploten, uitvoeringen van gerechtelijke beslissingen, akten of titels.]1
[3 § 4. De gerechtsdeurwaarders streven, in de mate van het mogelijke, de minnelijke oplossing van geschillen na onder meer door de rechtszoekende te wijzen op de mogelijkheid tot bemiddeling, verzoening en elke andere vorm van minnelijke oplossing van geschillen.]3
----------
(1)<W 2014-01-07/06, art. 2, 178; Inwerkingtreding : 01-02-2014>
(2)<W 2015-10-19/01, art. 9, 199; Inwerkingtreding : 02-07-2016 (KB 2016-06-16/04, art. 8)>
(3)<W 2018-06-18/03, art. 206, 219; Inwerkingtreding : 12-07-2018>
Art. 520. [1 § 1. Gerechtsdeurwaarders zijn verplicht hun ambt met betrekking tot de in artikel 519, § 1, bepaalde monopolietaken uit te oefenen telkens zij erom verzocht worden en voor ieder die erom verzoekt, tenzij :
1° er wettelijke beletsels bestaan;
2° dit, gezien hun persoonlijke toestand redelijkerwijs niet van hen kan worden verlangd;
3° de verzoeker niet bereid is de gevraagde provisie voor het verrichten van de ambtshandeling te voldoen, de termijnen verstreken zijn of de rechtshandeling redelijkerwijs beoordeeld niet meer binnen de termijn kan gesteld worden of het dossier onvolledig is;
4° de opdracht naar het gevoel van de gerechtsdeurwaarder indruist tegen de openbare orde of de goede zeden of de belangen van een van de betrokken partijen onevenredig zou benadelen.
§ 2. Gerechtsdeurwaarders mogen wat al hun taken betreft niet optreden voor of tegen zichzelf, hun echtgenoot of de partner met wie zij samenwonen noch voor of tegen hun bloed- en aanverwanten in de rechte lijn of die van hun echtgenoot of partner met wie zij samenwonen, noch voor hun bloed- of aanverwanten in de zijlijn tot in de vierde graad of die van hun echtgenoot of partner met wie zij samenwonen.
§ 3. Gerechtsdeurwaarders mogen wat al hun taken betreft niet optreden voor of tegen een rechtspersoon waarvan zij weten of hadden behoren te weten dat de in § 2 bedoelde personen daarin een meerderheid van de aandelen bezitten of de functie vervullen van zaakvoerder, dagelijks bestuurder of voorzitter van de raad van bestuur.
§ 4. Ambtshandelingen die verricht zijn in strijd met § 2 zijn nietig; ambtshandelingen die verricht zijn in strijd met § 3 zijn vernietigbaar.]1
----------
(1)<W 2014-01-07/06, art. 2, 178; Inwerkingtreding : 01-02-2014>
HOOFDSTUK III. - [1 Onverenigbaarheden]1
----------
(1)<W 2014-01-07/06, art. 2, 178; Inwerkingtreding : 01-02-2014>
Art. 521.[1 Het is elke gerechtsdeurwaarder en elke kandidaat-gerechtsdeurwaarder verboden om zelf of door een tussenpersoon enig ander beroep uit te oefenen, met uitzondering van onderwijs- of onderzoeksopdrachten als assistent, docent, hoogleraar of auteur [2 en met uitzondering van het ambt van rechter in ondernemingszaken]2.
De procureur-generaal bij het hof van beroep kan, in bijzondere gevallen, na het advies van de procureur des Konings en van de raad van de arrondissementskamer te hebben ingewonnen, de gerechtsdeurwaarder of kandidaat-gerechtsdeurwaarder toestaan bestuurder van een handelsvennootschap te zijn, evenwel zonder dat hij zaakvoerder, afgevaardigd bestuurder of vereffenaar mag zijn.]1
----------
(1)<W 2014-01-07/06, art. 2, 178; Inwerkingtreding : 01-02-2014>
(2)<W 2019-05-05/19, art. 102, 225; Inwerkingtreding : 29-06-2019>
HOOFDSTUK IV. - [1 Tarief, boekhouding, derdengelden en kwaliteitsrekening]1
----------
(1)<W 2014-01-07/06, art. 2, 178; Inwerkingtreding : 01-02-2014>
Art. 522. [1 § 1. De Koning stelt het tarief vast van alle akten en ambtelijke taken van de gerechtsdeurwaarders. Voor de niet door de Koning vastgestelde tarieven kan de Nationale Kamer van gerechtsdeurwaarders een minimumtarief opleggen.
Op het origineel en elk afschrift van hun akten moeten de gerechtsdeurwaarders de aangerekende vergoedingen vermelden, met een detail van alle posten van de totale vergoeding.
§ 2. De gerechtsdeurwaarders zijn verplicht een boekhouding te houden waarvan het model door de Koning wordt vastgesteld.
Ingeval gerechtsdeurwaarders hun beroep in associatie uitoefenen, al dan niet onder vennootschapsvorm, wordt een enkele boekhouding gevoerd.]1
----------
(1)<W 2014-01-07/06, art. 2, 178; Inwerkingtreding : 01-02-2014>
Art. 522/1.[1 § 1. Elke gerechtsdeurwaarder maakt een onderscheid maken tussen zijn eigen gelden en derdengelden.
De gelden die gerechtsdeurwaarders in de uitoefening van hun beroep ontvangen ten behoeve van cliënten of derden worden gestort op een of meer rekeningen geopend op hun naam of op naam van hun gerechtsdeurwaardersvennootschap, met vermelding van hun of haar hoedanigheid. Deze rekening of rekeningen worden geopend overeenkomstig de door de Nationale Kamer van Gerechtsdeurwaarders vast te stellen regels.
De gerechtsdeurwaarder verhandelt via deze rekening gelden van cliënten of derden. Hij verzoekt cliënten en derden steeds om uitsluitend te betalen op deze rekening.
Het beheer van deze rekening berust uitsluitend bij de gerechtsdeurwaarder, onverminderd de aanvullende regels inzake verhandeling van gelden van cliënten of derden vastgesteld door de Nationale Kamer van Gerechtsdeurwaarders.
§ 2. De in § 1 bedoelde rekeningen omvatten de derdenrekeningen en de rubriekrekeningen.
De derdenrekening is een globale rekening waarop gelden worden ontvangen of beheerd die moeten worden doorgestort naar cliënten of derden.
De rubriekrekening is een geïndividualiseerde rekening geopend met betrekking tot een bepaald dossier of voor een bepaalde cliënt.
§ 3. De derdenrekening en de rubriekrekening zijn rekeningen die zijn geopend bij een door de Nationale bank van België op grond van de wet van 22 maart 1993 op het statuut van en het toezicht op de kredietinstellingen vergunde instelling of de Depositie- en Consignatiekas en die minstens voldoen aan de volgende eisen :
1° de derdenrekening en de rubriekrekening mogen nooit een debetsaldo vertonen;
2° op een derdenrekening of een rubriekrekening mag geen krediet, in welke vorm ook, worden toegestaan; die rekeningen kunnen nooit tot zekerheid dienen;
3° elke schuldvergelijking, fusie of bepaling van eenheid van rekening tussen de derdenrekening, de rubriekrekening en andere rekeningen is uitgesloten; nettingovereenkomsten kunnen op deze rekeningen geen toepassing vinden. De Nationale Kamer van Gerechtsdeurwaarders kan aanvullende regels vaststellen inzake de verhandeling van gelden van cliënten of derden.
§ 4. Behoudens uitzonderlijke omstandigheden stort de gerechtsdeurwaarder de op zijn derdenrekening ontvangen gelden zo vlug mogelijk door aan de bestemmeling.
Ingeval de gerechtsdeurwaarder om gegronde redenen de gelden niet binnen de bij reglement van de Nationale Kamer van Gerechtsdeurwaarders bepaalde termijn en uiterlijk twee maanden na de ontvangst ervan aan de bestemmeling kan overmaken, stort hij ze op een rubriekrekening.
Onverminderd de toepassing van dwingende rechtsregels, is het tweede lid niet van toepassing indien het totaal van de bedragen ontvangen voor rekening van eenzelfde persoon of bij gelegenheid van eenzelfde verrichting of per dossier 2.500 euro niet te boven gaat. De Koning kan dit bedrag om de twee jaar aanpassen aan de economische toestand. Deze aanpassing geldt vanaf 1 januari van het jaar volgend op de bekendmaking van het aanpassingsbesluit.
§ 5. [2 De Koning kan nadere regels vaststellen met betrekking tot het beheer, de toegang, de controle en het toezicht op de in § 2 bedoelde rekeningen.]2
Door de Nationale Kamer van Gerechtsdeurwaarders wordt een toezichtregeling ingevoerd en georganiseerd, waarin minstens wordt bepaald wie, waarop, wanneer en op welke wijze toezicht wordt gehouden op de naleving van de bepalingen bedoeld in de §§ 1 tot 4 [2 , met uitzondering van de rekeningen die beheerd worden in het kader van een gerechtelijk mandaat]2. Deze toezichtsregeling bepaalt in het bijzonder de sancties en de maatregelen die in geval van overtreding kunnen worden genomen. Ze doet geen afbreuk aan andere wettelijke bepalingen die voorzien in een toezicht op de gelden geplaatst op de in § 2 bedoelde rekeningen.
§ 6. Alle sommen, ongeacht het bedrag ervan, die door de gerechtigde niet zijn teruggevorderd, noch aan hem zijn overgemaakt twee jaar na de afsluiting van het dossier naar aanleiding waarvan zij door de gerechtsdeurwaarder werden ontvangen, worden door deze laatste in de Deposito- en Consignatiekas gestort. De termijn wordt geschorst tot zolang deze sommen het voorwerp uitmaken van een rechtsgeding.
Die deposito's worden ingeschreven op naam van de gerechtigde, die door de gerechtsdeurwaarder wordt aangewezen. Ze worden door de Deposito- en Consignatiekas ter beschikking gehouden van de gerechtigde tot het verstrijken van de termijn bedoeld in artikel 25 van het koninklijk besluit nr. 150 van 18 maart 1935 tot samenschakeling van de wetten betreffende de inrichting en de werking van de Deposito- en Consignatiekas en tot aanbrenging van wijzigingen daarin krachtens de wet van 31 juli 1934.]1
----------
(1)<W 2014-01-07/06, art. 2, 178; Inwerkingtreding : 01-02-2014>
(2)<W 2016-12-25/14, art. 70, 208; Inwerkingtreding : 09-01-2017>
Art. 522/2. [1 § 1. De effecten en geldswaardige papieren aan toonder die aan de gerechtsdeurwaarder zijn toevertrouwd naar aanleiding van een bepaald dossier, worden binnen de bij reglement van de Nationale Kamer van Gerechtsdeurwaarders bepaalde termijn en binnen uiterlijk drie maanden, onder een afzonderlijke rubriek geopend bij een door de Nationale Bank van België op grond van de wet van 22 maart 1993 op het statuut van en het toezicht op de kredietinstellingen vergunde instelling in open bewaring gegeven voor rekening van de eigenaar op naam van de gerechtsdeurwaarder of van de deurwaardersvennootschap.
§ 2. Worden door de gerechtsdeurwaarder aan de Deposito- en Consignatiekas overgemaakt, overeenkomstig artikel 5 van het ministerieel besluit van 27 maart 1935 tot uitvoering van het koninklijk besluit nr. 150 van 18 maart 1935 tot samenschakeling de wetten betreffende de inrichting en de werking van de Deposito- en Consignatiekas en tot aanbrenging van wijzigingen daarin krachtens de wet van 31 juli 1934, alle effecten en geldswaardige papieren aan toonder die door de gerechtigde niet zijn teruggevorderd, noch aan hem zijn overgemaakt twee jaar na het afsluiten van het dossier naar aanleiding waarvan zij door de gerechtsdeurwaarder werden ontvangen.
Die deposito's worden ingeschreven op naam van de gerechtigde, die door de gerechtsdeurwaarder wordt aangewezen. Onverminderd artikel 4, eerste lid, van de wet van 14 december 2005 houdende afschaffing van de effecten aan toonder, worden ze door de Deposito en Consignatiekas ter beschikking van de gerechtigde gehouden tot het verstrijken van de termijn bepaald in artikel 26 van het koninklijk besluit nr. 150 van 18 maart 1935.]1
----------
(1)<W 2014-01-07/06, art. 2, 178; Inwerkingtreding : 01-02-2014>
HOOFDSTUK V. - [1 Continuïteit van de openbare dienst, voortzetting van de activiteit, overdracht van dossiers en andere bestanddelen van het kantoor van een gerechtsdeurwaarder]1
----------
(1)<W 2014-01-07/06, art. 2, 178; Inwerkingtreding : 01-02-2014>
Art. 523. [1 § 1. Indien een gerechtsdeurwaarder overlijdt of ontslag neemt met onmiddellijke ingang, wordt door de territoriaal bevoegde procureur des Konings, in overleg met de raad van de arrondissementskamer en uiterlijk binnen tien dagen na het overlijden of ontslag, een kandidaat-gerechtsdeurwaarder, tot waarnemend gerechtsdeurwaarder aangesteld.
Ingeval de overleden of ontslagnemende gerechtsdeurwaarder deel uitmaakt van een associatie van meerdere gerechtsdeurwaarders, wordt, in afwijking van vorig lid, geen waarnemend gerechtsdeurwaarder aangesteld. De continuïteit wordt verzekerd door de overige vennoot of vennoten.
Ingeval van associatie tussen een titularis-gerechtsdeurwaarder en een kandidaat-gerechtsdeurwaarder, wordt in voorkomend geval de geasssocieerde kandidaat-gerechtsdeurwaarder aangesteld als waarnemend gerechtsdeurwaarder.
Ingeval het een niet-geassocieerd gerechtsdeurwaarder betreft, wordt als waarnemend gerechtsdeurwaarder de kandidaat-gerechtsdeurwaarder aangesteld die op het ogenblik van het overlijden of het ontslag gedurende de langste periode op het betreffende kantoor werkzaam is als kandidaat-gerechtsdeurwaarder.
§ 2. Indien een gerechtsdeurwaarder wordt afgezet of er een schorsing tegen hem wordt uitgesproken, stelt de territoriaal bevoegde procureur des Konings, in overleg met de raad van de arrondissementskamer en uiterlijk binnen tien dagen na de afzetting of de schorsing, een kandidaat-gerechtsdeurwaarder of titularis-gerechtsdeurwaarder aan tot waarnemend gerechtsdeurwaarder.
§ 3. De waarnemend gerechtsdeurwaarder staat in voor het algemeen beheer en de handhaving van het kantoor, vervult de nodige ambtshandelingen in functie van de continuïteit van het kantoor, houdt de repertoria bij, en neemt alle functies waar van de vervangen gerechtsdeurwaarder voor de duur van de schorsing of, in voorkomend geval, tot de eedaflegging van de nieuw benoemde gerechtsdeurwaarder, en dit onder toezicht van de syndicus.
De Koning bepaalt de nadere regels inzake de vergoeding van de waarnemend gerechtsdeurwaarder en inzake de wijze waarop de afrekening gebeurt tussen de vervangen gerechtsdeurwaarder of diens rechthebbenden, de waarnemend gerechtsdeurwaarder en, in voorkomend geval, de nieuw benoemde gerechtsdeurwaarder na diens eedaflegging.
§ 4. Een waarnemend gerechtsdeurwaarder heeft dezelfde rechten en verplichtingen als een titularis-gerechtsdeurwaarder.
Bij elke in de uitoefening van het beroep gestelde daad vermeldt de waarnemend gerechtsdeurwaarder zijn hoedanigheid en de identiteit en plaats van vestiging van de gerechtsdeurwaarder waarvoor hij waarneemt.]1
----------
(1)<W 2014-01-07/06, art. 2, 178; Inwerkingtreding : 01-02-2014>
Art. 524. [1 § 1. De gerechtsdeurwaarder die benoemd wordt in opvolging van een overleden, afgezet of ontslagnemend gerechtsdeurwaarder neemt van rechtswege die verplichtingen over van de gerechtsdeurwaarder die hij opvolgt, voorzover die verplichtingen er zijn of behouden blijven, welke verband houden met arbeidsovereenkomsten en lopende huur-, leverings-, renting- en leasingcontracten. Alle schulden die geen verband houden met arbeidsovereenkomsten en lopende huur-, leverings-, renting- en leasingcontracten kunnen niet worden overgedragen.
De opvolger neemt verplicht en tegen boekwaarde de kantoorinfrastructuur, zoals de lichamelijke roerende goederen, software, hardware, ICT over die toebehoort aan de gerechtsdeurwaarder die hij opvolgt. Onroerende goederen zijn uitgesloten.
In voorkomend geval neemt de opvolger de kwaliteitsrekeningen over van de gerechtsdeurwaarder die hij opvolgt.
§ 2. De Koning bepaalt de nadere regels inzake de overname van de lopende huur-, leverings, renting- en leasingcontracten en van de in § 1 bedoelde kantoorinfrastructuur en stelt de regels vast voor de mededeling aan de kandidaat-gerechtsdeurwaarders van de onder § 1 bedoelde verplichtingen en van de kantoorinfrastructuur en het bedrag van de vergoeding.
Verplichtingen of kantoorinfrastructuur die niet opgenomen zijn in de in het eerste lid bedoelde mededeling, kunnen niet worden overgedragen.]1
----------
(1)<W 2014-01-07/06, art. 2, 178; Inwerkingtreding : 01-02-2014>
Art. 525. [1 In voorkomend geval worden, ter uitvoering van artikel 524, de minuten, repertoria, grossen, bewaargevingen, tenuitvoerleggingsdossiers en alle lopende opdrachten door de vervangen gerechtsdeurwaarder of zijn erfgenamen onverwijld overgedragen aan de in opvolging benoemde gerechtsdeurwaarder.
De in opvolging benoemde gerechtsdeurwaarder is van rechtswege belast met de gerechtelijke opdrachten waartoe zijn voorganger bij rechterlijke beslissing werd aangesteld, onverminderd de bevoegdheid van de rechtbank om, op verzoek van een betrokken partij of de procureur des Konings, een andere gerechtsdeurwaarder aan te stellen.]1
----------
(1)<W 2014-01-07/06, art. 2, 178; Inwerkingtreding : 01-02-2014>
HOOFDSTUK VI. - [1 Plaatsvervanging]1
----------
(1)<W 2014-01-07/06, art. 2, 178; Inwerkingtreding : 01-02-2014>
Art. 526. [1 Een gerechtsdeurwaarder kan zich laten vervangen door een plaatsvervangend gerechtsdeurwaarder in de volgende gevallen :
1° overmacht;
2° verlof, met een maximum van 60 kalenderdagen per jaar;
3° organisatie van het kantoor of bijscholing.
Behoudens ingeval van overmacht, zijn de plaatsvervangingen door een plaatsvervangend gerechtsdeurwaarder beperkt tot 180 kalenderdagen per jaar.]1
----------
(1)<W 2014-01-07/06, art. 2, 178; Inwerkingtreding : 01-02-2014>
Art. 527. [1 De plaatsvervangende gerechtsdeurwaarder dient voor te komen op het tableau van kandidaat-gerechtsdeurwaarders en wordt benoemd door de procureur des Konings. Hij mag zijn ambt slechts uitoefenen na de in artikel 517 bepaalde voorwaarden te hebben vervuld.
Zolang hij plaatsvervanger is, heeft hij dezelfde rechten en prerogatieven, heeft hij dezelfde bevoegdheden en verplichtingen en is hij aan dezelfde tucht onderworpen als de gerechtsdeurwaarder die hij vervangt.]1
----------
(1)<W 2014-01-07/06, art. 2, 178; Inwerkingtreding : 01-02-2014>
Art. 528. [1 De aanvraag om vervanging door een kandidaat-gerechtsdeurwaarder wordt aan de procureur des Konings gericht door tussenkomst van de syndicus van de arrondissementskamer.
De gerechtsdeurwaarder voegt bij zijn aanvraag de verklaring van de plaatsvervangende gerechtsdeurwaarder, waarbij deze aanvaardt hem te vervangen en geeft in zijn aanvraag de reden op waarom hij vraagt te worden vervangen.
Indien de gerechtsdeurwaarder nalaat of niet bij machte is de aanvraag om vervanging door een plaatsvervangend gerechtsdeurwaarder te doen of indien de procureur des Konings weigert de vervanging toe te staan, dan wordt het verzoek door de syndicus gedaan aan de voorzitter van de rechtbank van eerste aanleg die beslist op conclusie van het openbaar ministerie, de gerechtsdeurwaarder en zijn syndicus gehoord of opgeroepen.]1
----------
(1)<W 2014-01-07/06, art. 2, 178; Inwerkingtreding : 01-02-2014>
Art. 529. [1 § 1. In de beslissing wordt de duur van de plaatsvervanging vastgesteld. Deze beslissing kan te allen tijde ingetrokken worden, hetzij op verzoek van de vervangen gerechtsdeurwaarder of van de plaatsvervangende gerechtsdeurwaarder, hetzij van ambtswege.
De duur van de plaatsvervanging kan worden verlengd door de procureur des Konings of, naargelang het geval, door de voorzitter van de rechtbank van eerste aanleg.
§ 2. De gerechtsdeurwaarder en de plaatsvervangende gerechtsdeurwaarder noteren van dag tot dag in een register ad hoc geopend op naam van de gerechtsdeurwaarder bij de Nationale Kamer de dagen waarop de gerechtsdeurwaarder vervangen wordt, de reden van de vervanging evenals de identiteit van de plaatsvervangende gerechtsdeurwaarder die hem vervangt. Dit register kan op elektronische wijze worden bijgehouden.
De Koning bepaalt de nadere regels voor de raadpleging van het register.]1
----------
(1)<W 2014-01-07/06, art. 2, 178; Inwerkingtreding : 01-02-2014>
Art. 530. [1 Op straffe van tuchtmaatregelen is het de vervangen gerechtsdeurwaarder verboden gedurende de vervangingstermijn zijn ambtelijke taken uit te oefenen.
De plaatsvervanger die na het verstrijken van de gestelde termijn een handeling verricht welke tot het ambt van gerechtsdeurwaarder behoort, wordt gestraft met de in artikel 262 van het Strafwetboek bepaalde straffen.
Niet-naleving van deze verbodsbepalingen heeft geen nietigheid van de betrokken handeling tot gevolg.]1
----------
(1)<W 2014-01-07/06, art. 2, 178; Inwerkingtreding : 01-02-2014>
Art. 531. [1 De eed, door de plaatsvervangende gerechtsdeurwaarder afgelegd, blijft geldig voor alle latere vervangingsopdrachten.]1
----------
(1)<W 2014-01-07/06, art. 2, 178; Inwerkingtreding : 01-02-2014>
Art. 532. [1 De plaatsvervangende gerechtsdeurwaarder die benoemd wordt op grond van artikel 526 houdt gedurende de gehele vervangingstermijn de repertoria van de vervangen gerechtsdeurwaarder bij.
De plaatsvervangende gerechtsdeurwaarder vermeldt op alle akten die hij ondertekent zijn hoedanigheid van plaatsvervanger en de naam van de gerechtsdeurwaarder die hij vervangt.]1
----------
(1)<W 2014-01-07/06, art. 2, 178; Inwerkingtreding : 01-02-2014>
HOOFDSTUK VII. - [1 Tucht]1
----------
(1)<W 2014-01-07/06, art. 2, 178; Inwerkingtreding : 01-02-2014>
Afdeling I. - [1 Tuchtstraffen]1
----------
(1)<W 2014-01-07/06, art. 2, 178; Inwerkingtreding : 01-02-2014>
Art. 533. [1 § 1. Elke gerechtsdeurwaarder of kandidaat-gerechtsdeurwaarder die door zijn gedrag afbreuk doet aan de waardigheid van het gerechtsdeurwaarderskorps of die zijn plichten verzuimt, kan de in §§ 2 en 3 voorziene tuchtstraffen oplopen.
§ 2. De lagere tuchtstraffen zijn :
1° ten aanzien van gerechtsdeurwaarders, en kandidaat-gerechtsdeurwaarders :
a) terechtwijzing;
b) blaam;
c) een tuchtrechtelijke geldboete van 250 tot 5.000 euro die in de Schatkist wordt gestort;
d) uitsluiting uit de algemene vergadering en de Raad van de arrondissementskamer, de algemene vergaderingen en het directiecomité van de Nationale Kamer, de tuchtcommissie en de benoemingscommissie, gedurende ten hoogste vijf jaar, de eerste maal en tien jaar in geval van herhaling.
De tuchtrechtelijke beslissing tot veroordeling tot een geldboete wordt op verzoek van de tuchtcommissie, die wordt vertegenwoordigd door haar voorzitter, op eenzijdig verzoekschrift, uitvoerbaar verklaard door de voorzitter van de rechtbank van eerste aanleg van het arrondissement waar de betrokkene zijn beroepswerkzaamheid uitoefent of het laatst heeft uitgeoefend.
De tuchtrechtelijke geldboete kan samen met een andere tuchtstraf worden opgelegd.
2° ten aanzien van kandidaat-gerechtsdeurwaarders, het verbod tot het verrichten van plaatsvervangingen gedurende ten hoogste zes maanden, de eerste maal en twaalf maand in geval van herhaling.
§ 3. De hogere tuchtstraffen zijn :
1° ten aanzien van gerechtsdeurwaarders en kandidaat-gerechtsdeurwaarders :
a) een tuchtrechtelijke geldboete van meer dan 5 .000 euro tot 25 .000 euro die in de Schatkist wordt gestort;
b) schorsing;
c) afzetting.
2° ten aanzien van kandidaat-gerechtsdeurwaarders, het verbod tot het verrichten van plaatsvervangingen gedurende meer dan twaalf maanden tot levenslang.
De tuchtrechtelijke geldboete kan samen met een andere tuchtstraf worden opgelegd.]1
----------
(1)<W 2014-01-07/06, art. 2, 178; Inwerkingtreding : 01-02-2014>
Afdeling II. - [1 Tuchtprocedure voor de tuchtcommisie]1
----------
(1)<W 2014-01-07/06, art. 2, 178; Inwerkingtreding : 01-02-2014>
Art. 534. [1 § 1. Er is een tuchtcommissie in het rechtsgebied van elk hof van beroep. De zetel ervan is gevestigd op de plaats waar het hof van beroep zijn zetel heeft. De commissie kan zitting houden in de hoofdplaats van elk gerechtelijk arrondissement in het bevoegde rechtsgebied. De tuchtcommissie is bevoegd voor de behandeling van de klachten tegen gerechtsdeurwaarders en kandidaat-gerechtsdeurwaarders uit de arrondissementen van hun rechtsgebied. De tuchtcommissie te Brussel bestaat uit een Nederlandstalige en een Franstalige kamer.
Wanneer een klacht tegen een gerechtsdeurwaarder of kandidaat-gerechtsdeurwaarder uit het gerechtelijk arrondissement Brussel is ingediend, wordt de taal waarin de tuchtrechtelijke instantie zetelt, bepaald door de taalrol van de betrokken gerechtsdeurwaarder of kandidaat-gerechtsdeurwaarder.
Elke tuchtcommissie is samengesteld uit vier leden, waaronder een magistraat, die de commissie voorzit, twee gerechtsdeurwaarders en een extern lid met een voor de opdracht relevante beroepservaring.
§ 2. De eerste voorzitter van het hof van beroep wijst jaarlijks een magistraat in functie aan uit de zittende magistraten van de hoven en rechtbanken en deelt deze aanwijzing onverwijld mee aan de minister van Justitie.
De Nationale Kamer van Gerechtsdeurwaarders kiest voor elke tuchtcommissie een pool van minstens tien gerechtsdeurwaarders voor een termijn van vier jaar. Deze gerechtsdeurwaarders zijn herkiesbaar en komen uit ten minste drie verschillende arrondissementen. De Nationale Kamer zendt de lijst met deze pools binnen vijftien dagen over aan de minister van Justitie.
De Koning stelt per tuchtcommissie een pool vast van minstens drie externe leden en bepaalt de nadere regels voor deze aanwijzing en de voorwaarden waaraan deze leden dienen te voldoen.
De minister van Justitie maakt de pool van de verkozen gerechtsdeurwaarders en de externe leden bekend in het Belgisch Staatsblad.
§ 3. Voor elke tuchtzaak stelt de voorzitter van de tuchtcommissie de commissie samen uit de pool van verkozen gerechtsdeurwaarders en de pool van de externe leden. Verder wijst hij uit de pool van gerechtsdeurwaarders een niet-wraakbare secretaris-griffier aan die niet deelneemt aan het debat en de beraadslaging.
Bij de samenstelling van de commissie ziet de voorzitter er op toe dat de aangewezen gerechtsdeurwaarders hun kantoor niet hebben in het gerechtelijk arrondissement waar het lid aan wie een feit ten laste wordt gelegd zijn kantoor heeft of de betrokken plaatsvervanging heeft verricht.
§ 4. De Koning bepaalt het presentiegeld van de leden van de commissies.]1
----------
(1)<W 2014-01-07/06, art. 2, 178; Inwerkingtreding : 01-02-2014>
Art. 535.[1 Het directiecomité van de Nationale Kamer van Gerechtsdeurwaarders neemt, door toedoen van de verslaggever, kennis van de tuchtzaken, hetzij ambtshalve, hetzij op klacht, hetzij op schriftelijke aangifte door de procureur des Konings of door de verslaggever van een arrondissementskamer.]1
----------
(1)<W 2014-04-25/23, art. 226, 184; Inwerkingtreding : 01-02-2014>
Art. 536.[1 Het lid aan wie een feit ten laste wordt gelegd, wordt daarvan door de verslaggever van de Nationale Kamer bij een aangetekende zending binnen een maand na de kennisname van de feiten door de verslaggever op de hoogte gebracht.
Die brief wordt door de verslaggever ondertekend en door de secretaris, die daarvan aantekening houdt, verzonden. Hierin wordt het feit omschreven dat de betrokkene wordt ten laste gelegd en wordt de betrokkene geïnformeerd over de plaats en het tijdstip waarop hij kennis kan nemen van het dossier.
De betrokkene kan zijn opmerkingen schriftelijk of mondeling kenbaar maken en vragen om gehoord te worden. De verslaggever kan bemiddelen en pogen de partijen te verzoenen. De verslaggever doet een onderzoek en stelt een verslag op.]1
----------
(1)<W 2014-04-25/23, art. 227, 184; Inwerkingtreding : 01-02-2014>
Art. 537.[1 § 1. Indien het directiecomité van oordeel is dat het feit aanleiding geeft tot een tuchtprocedure, stuurt hij het dossier naar de tuchtcommissie.
§ 2. Indien het directiecomité van oordeel is dat het feit geen aanleiding geeft tot een tuchtprocedure, wordt een met redenen omklede beslissing in die zin opgesteld. Het directiecomité deelt zijn beslissing bij aangetekende zending mee aan de klager, zo de aanhangigmaking bij het directiecomité het gevolg was van een klacht, en aan de betrokkene, alsook aan de bevoegde procureur des Konings, en aan de verslaggever van de arrondissementskamer, zo de aanhangigmaking het gevolg was van een aangifte. De bevoegde procureur des Konings is deze van de hoofdplaats van het gerechtelijk arrondissement waar de betrokken gerechtsdeurwaarder zijn standplaats heeft.
Indien de klager of de syndicus van de arrondissementskamer het niet eens zijn met de in het eerste lid bedoelde met redenen omklede beslissing, kunnen zij binnen vijftien dagen na zending van de beslissing, de verslaggever bij aangetekende zending verzoeken om het dossier voor de behandeling van de klacht aan de tuchtcommissie voor te leggen.
De procureur des Konings kan de verwijzing vorderen naar de tuchtcommissie binnen vijftien dagen na de verzending van de beslissing.]1
----------
(1)<W 2014-04-25/23, art. 228, 184; Inwerkingtreding : 01-02-2014>
Art. 538.[1 De secretaris van de tuchtcommissie roept het lid aan wie een feit ten laste wordt gelegd op om voor de commissie te verschijnen. In de oproeping maakt hij melding van het ten laste gelegde feit alsook van de plaats waar en de uren waarop dit lid kennis kan nemen van het dossier. Zij vermeldt eveneens de samenstelling van de tuchtcommissie. Van deze oproeping wordt gelijktijdig een kopie overgezonden aan de bevoegde procureur des Konings [2 , aan de eventuele klager en aan de verslaggever van de Nationale Kamer van Gerechtsdeurwaarders]2. Het lid aan wie een feit ten laste wordt gelegd kan zich laten bijstaan door een gerechtsdeurwaarder of een advocaat. Het lid aan wie een feit ten laste wordt gelegd en de procureur des Konings kunnen, uiterlijk vijftien dagen na de oproeping, vorderen dat getuigen door de tuchtcommissie opgeroepen worden op de zitting vastgesteld voor de debatten. Zij kunnen ook, binnen dezelfde termijn, stukken ter staving neerleggen.
De tuchtcommissie kan de leden van de kamer die bij de zaak betrokken zijn oproepen, alsook de belanghebbende derden die daartoe de wens hebben geuit, om te worden gehoord. Elk van hen kan worden bijgestaan door een gerechtsdeurwaarder of een advocaat.
De tuchtcommissie kan de verslaggever of een lid van de raad van het betrokken arrondissement horen. Ze kan ook ambtshalve de belanghebbende gerechtsdeurwaarders oproepen.]1
----------
(1)<W 2014-01-07/06, art. 2, 178; Inwerkingtreding : 01-02-2014>
(2)<W 2014-05-08/02, art. 20, 185; Inwerkingtreding : 01-02-2014>
Art. 539. [1 Het lid aan wie een feit ten laste wordt gelegd kan om de in artikel 828 opgesomde redenen zijn recht van wraking uitoefenen tegen elk van de leden van de tuchtcommissie die over zijn zaak moeten beslissen.
Hij richt hiertoe binnen acht dagen na de oproeping, op straffe van verval, aan de voorzitter van de betrokken tuchtcommissie een gedagtekend en ondertekend geschrift waarin hij de naam vermeldt van het lid of de leden die hij wil wraken, met opgave van de redenen van de wraking.
De tuchtcommissie doet binnen vijftien dagen na ontvangst van het geschrift uitspraak over de gegrondheid van de wraking en het gevolg dat er eventueel aan moet worden gegeven. De gewraakte leden nemen geen deel aan dit debat noch aan de stemming. Zij worden vervangen door verkiesbare leden die door loting worden aangewezen.
Van de met redenen omklede beslissing wordt binnen vijftien dagen na de uitspraak door de secretaris per aangetekende zending aan het lid aan wie een feit ten laste wordt gelegd kennis gegeven. Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.]1
----------
(1)<W 2014-01-07/06, art. 2, 178; Inwerkingtreding : 01-02-2014>
Art. 540. [1 De zitting voor de debatten wordt door de tuchtcommissie vastgesteld binnen een termijn die niet minder mag bedragen dan vijftien dagen na de datum die is vastgesteld voor de verschijning voor deze commissie van het lid aan wie een feit ten laste wordt gelegd. Ingeval van wraking wordt deze termijn op dertig dagen gebracht.
De tuchtcommissie behandelt de zaken in openbare zitting. De betrokkene kan de tuchtcommissie echter verzoeken om de zaak met gesloten deuren te behandelen. De tuchtcommissie gaat op dit verzoek in, tenzij zij van oordeel is dat het algemeen belang zich daartegen verzet. De tuchtcommissie mag eveneens met gesloten deuren zitting houden gedurende de gehele rechtspleging of een gedeelte ervan, in het belang van de goede zeden of van de openbare orde, wanneer de belangen van minderjarigen of de bescherming van de persoonlijke levenssfeer van het lid aan wie een feit ten laste wordt gelegd of van derden dit vereisen of, in de mate die door de tuchtcommissie onder bepaalde omstandigheden strikt noodzakelijk wordt geoordeeld, wanneer de openbaarheid de belangen van de goede rechtsbedeling zou schaden.
De klager of zijn advocaat en de procureur des Konings worden op hun verzoek gehoord op de zitting.
Het lid aan wie een feit ten laste wordt gelegd heeft het recht op die zitting, zelf of bij monde van de persoon die hem bijstaat, bedoeld in artikel 538, eerste lid, zijn middelen van verweer uiteen te zetten. De opgeroepen getuigen mogen zowel door het lid aan wie een feit ten laste wordt gelegd als door de tuchtcommissie ondervraagd worden.]1
----------
(1)<W 2014-01-07/06, art. 2, 178; Inwerkingtreding : 01-02-2014>
Art. 541. [1 Wanneer de tuchtcommissie de mening is toegedaan dat er aanwijzingen zouden kunnen bestaan dat de gerechtsdeurwaarder of plaatsvervangende gerechtsdeurwaarder proceshandelingen of andere handelingen heeft verricht die nutteloze kosten veroorzaakt hebben, legt de secretaris van de tuchtcommissie het tuchtdossier neer ter griffie van de bevoegde beslagrechter. Deze laatste bepaalt de dag en het uur van het onderzoek, na het lid aan wie een feit ten laste wordt gelegd, de klager en de eventuele andere belanghebbenden, welke door de griffier werden opgeroepen, te hebben gehoord.]1
----------
(1)<W 2014-01-07/06, art. 2, 178; Inwerkingtreding : 01-02-2014>
Art. 542. [1 De tuchtcommissie beslist bij geheime stemming, met volstrekte meerderheid. Ze kan de in artikel 533, § 2, bepaalde tuchtstraffen opleggen.
De beslissing wordt binnen een maand na de sluiting van de debatten in openbare zitting uitgesproken.
De beslissing wordt met redenen omkleed, in het daartoe bestemd register opgetekend en tijdens de zitting waarop zij werd uitgesproken, door de leden op de minuut getekend.
Iedere beslissing maakt melding van de naam van de aanwezige leden.]1
----------
(1)<W 2014-01-07/06, art. 2, 178; Inwerkingtreding : 01-02-2014>
Art. 543.[1 Binnen vijftien dagen na de uitspraak wordt van de beslissing bij aangetekende zending kennis gegeven aan de klager, aan het lid aan wie een feit ten laste wordt gelegd en aan de bevoegde procureur des Konings.
In de kennisgeving van de beslissing aan het lid aan wie een feit ten laste wordt gelegd wordt melding gemaakt van de mogelijkheid tot beroep, bepaald in artikel 544, en van de termijn waarbinnen het beroep kan worden ingesteld.
Een afschrift van de beslissing en van het dossier worden bezorgd aan de verslaggever van de Nationale Kamer die de zaak heeft verzonden naar de tuchtcommissie en aan de syndicus van de arrondissementskamer van het lid aan wie een feit wordt ten laste gelegd.
De archieven van de tuchtcommissie worden bewaard op de Nationale Kamer.]1
----------
(1)<W 2014-04-25/23, art. 229, 184; Inwerkingtreding : 01-02-2014>
Art. 544. [1 Binnen een maand na de kennisgeving ervan kan tegen de beslissing van de tuchtcommissie beroep worden ingesteld bij de rechtbank van eerste aanleg van de hoofdplaats van het rechtsgebied waar de betrokkene zijn standplaats heeft. Dit beroep staat open voor de betrokkene, door de verslaggever van de Nationale Kamer van Gerechtsdeurwaarders en de procureur des Konings. Het heeft schorsende kracht.
De rechtbank waarbij het beroep is ingesteld, doet in openbare zitting uitspraak in laatste aanleg.
Zij kan alleen de in artikel 533, § 2, bedoelde straffen opleggen of het lid aan wie een feit ten laste werd gelegd vrijspreken.]1
----------
(1)<W 2014-01-07/06, art. 2, 178; Inwerkingtreding : 01-02-2014>
Afdeling III. - [1 Tuchtprocedure voor de burgerlijke rechtbank]1
----------
(1)<W 2014-01-07/06, art. 2, 178; Inwerkingtreding : 01-02-2014>
Art. 545. [1 De procureur des Konings of de tuchtcommissie kunnen een zaak bij de rechtbank van eerste aanleg aanhangig maken indien zij van oordeel zijn dat een klacht een hogere tuchtstraf verantwoordt, tenzij de tuchtcommissie voor dezelfde feiten reeds een tuchtstraf heeft uitgesproken.
De zaak wordt bij de bevoegde rechtbank van eerste aanleg aanhangig gemaakt door dagvaarding van het lid tegen wie een feit ten laste werd gelegd, die wordt betekend op verzoek van de procureur des Konings of de door haar voorzitter vertegenwoordigde tuchtcommissie.
De dagvaarding die betekend is op verzoek van de tuchtcommissie wordt aangezegd aan de bevoegde procureur des Konings. De dagvaarding om voor de rechtbank te verschijnen heeft tot gevolg dat de zaak aan de tuchtcommissie wordt onttrokken.
De bevoegde rechtbank is die van het gerechtelijk arrondissement waar het gedagvaarde lid aan wie een feit ten laste wordt gelegd zijn standplaats heeft of zijn beroepswerkzaamheid uitoefent of het laatst heeft uitgeoefend.]1
----------
(1)<W 2014-01-07/06, art. 2, 178; Inwerkingtreding : 01-02-2014>
Art. 546. [1 § 1. De rechtbank kan de in artikel 533 bepaalde tuchtstraffen opleggen.
§ 2. Tegen de beslissing van de rechtbank van eerste aanleg kan hoger beroep worden ingesteld bij het hof van beroep. Het hoger beroep heeft schorsende kracht, onverminderd de toepassing van artikel 548, § 4.
§ 3. Indien de rechtbank een schorsing heeft uitgesproken, kan de betrokkene voor de duur van de schorsing, geen ambtshandelingen meer verrichten. Bij overtreding van deze bepaling is artikel 262 van het Strafwetboek van toepassing.
Tijdens de duur van de schorsing kan hij geen vergaderingen van de kamers van gerechtsdeurwaarders bijwonen en is hij niet verkiesbaar tot lid van de raad van gerechtsdeurwaarders. Indien de betrokkene reeds tot een van de voormelde functies is verkozen, mag hij gedurende de duur van schorsing deze functie niet uitoefenen en moet er in zijn vervanging voor deze duur worden voorzien.
De gerechtsdeurwaarder of kandidaat-gerechtsdeurwaarder die is afgezet, moet de uitoefening van zijn beroep stopzetten, zulks op straffe van schadevergoeding en, in voorkomend geval, andere veroordelingen waarin de wet voorziet ten aanzien van openbare ambtenaren die ondanks hun afzetting hun ambt blijven uitoefenen.
De bepalingen van het eerste tot het derde lid zijn van toepassing vanaf het ogenblik waarop de beslissing houdende uitspraak van de tuchtstraf definitief is geworden.]1
----------
(1)<W 2014-01-07/06, art. 2, 178; Inwerkingtreding : 01-02-2014>
Art. 547.[1 De gerechtsdeurwaarders en de plaatsvervangende gerechtsdeurwaarders kunnen zichzelf of hun vennootschap rechtstreeks noch onrechtstreeks de roerende goederen toewijzen waarvan de verkoop hen is opgedragen.
[2 Iedere overtreding van het eerste lid wordt gestraft met schorsing gedurende drie maanden en, per voorwerp dat door de betrokken gerechtsdeurwaarder werd gekocht, met een geldboete van tweehonderdvijftig euro, onverminderd de toepassing van de strafwetten. De totaal opgelegde geldboete bedoeld in dit artikel kan niet meer bedragen dan 25 000 euro.]2
Herhaling heeft steeds afzetting tot gevolg. De Koning kan het in het tweede lid vermelde bedrag aanpassen [2 zonder dat het bedrag meer kan bedragen dan 25 000 euro]2.]1
----------
(1)<W 2014-01-07/06, art. 2, 178; Inwerkingtreding : 01-02-2014>
(2)<W 2014-05-08/02, art. 21, 185; Inwerkingtreding : 01-02-2014>
Afdeling IV. - [1 Preventieve schorsing]1
----------
(1)<W 2014-01-07/06, art. 2, 178; Inwerkingtreding : 01-02-2014>
Art. 548. [1 § 1. De gerechtsdeurwaarder of kandidaat-gerechtsdeurwaarder die het voorwerp uitmaakt van een strafrechtelijke vervolging of tuchtrechtelijke procedure wegens feiten die aanleiding kunnen geven tot een hogere tuchtstraf, kan een preventieve schorsing opgelegd worden overeenkomstig de in het tweede en derde lid bepaalde nadere regels.
De betrokkene wordt zoals in kort geding voor de voorzitter van de bevoegde rechtbank van eerste aanleg gedagvaard, hetzij door de tuchtcommissie, die wordt vertegenwoordigd door haar voorzitter, hetzij door de procureur des Konings. In dit laatste geval wint de voorzitter van de rechtbank van eerste aanleg het advies in van de tuchtcommissie. Indien wordt gedagvaard op verzoek van de tuchtcommissie, wordt de dagvaarding aangezegd aan de bevoegde procureur des Konings.
Indien er ernstige vermoedens bestaan ten aanzien van de gegrondheid van de ten laste gelegde feiten en er kennelijk gevaar bestaat dat de voortzetting van zijn beroepsactiviteit derden ernstig nadeel kan berokkenen of in aanzienlijke mate afbreuk kan doen aan de waardigheid van het gerechtsdeurwaarderskorps, kan de voorzitter van de bevoegde rechtbank van eerste aanleg de betrokken gerechtsdeurwaarder of kandidaat-gerechtsdeurwaarder preventief schorsen voor hoogstens de duur van de procedure. De beschikking is, niettegenstaande enig verzet of beroep, vanaf de uitspraak uitvoerbaar op minuut.
§ 2. De voorzitter van de rechtbank van eerste aanleg kan aan elke gerechtsdeurwaarder, of kandidaat-gerechtsdeurwaarder, zelfs nog voor een tucht- of strafrechtelijke procedure tegen hem werd ingeleid, een gelijkaardige schorsing zoals bedoeld in § 1 opleggen, indien uit klachten blijkt dat er kennelijk gevaar bestaat dat de voortzetting van zijn beroepsactiviteit derden ernstig nadeel kan berokkenen of in aanzienlijke mate afbreuk kan doen aan de waardigheid van het gerechtsdeurwaarderskorps. De vordering wordt ingesteld op de in § 1 bepaalde wijze. De maatregel kan slechts voor een duur van maximaal één maand worden opgelegd. De beschikking is, niettegenstaande enig verzet of hoger beroep, vanaf de uitspraak uitvoerbaar op minuut.
§ 3. De voorzitter van de bevoegde rechtbank van eerste aanleg kan op verzoek van de procureur des Konings, van de raad van de arrondissementskamer van gerechtsdeurwaarders of van de betrokkene, de maatregel op elk ogenblik opheffen.
§ 4. De gerechtsdeurwaarder of kandidaat-gerechtsdeurwaarder die preventief geschorst is, mag tijdens de duur van de maatregel zijn ambt niet uitoefenen.
§ 5. Artikel 262 van het Strafwetboek is van toepassing op de gerechtsdeurwaarder of kandidaat-gerechtsdeurwaarder die preventief is geschorst.]1
----------
(1)<W 2014-01-07/06, art. 2, 178; Inwerkingtreding : 01-02-2014>
HOOFDSTUK VIII. - [1 Arrondissementskamers van gerechtsdeurwaarders]1
----------
(1)<W 2014-01-07/06, art. 2, 178; Inwerkingtreding : 01-02-2014>
Art. 549.[1 § 1. [2 In elk arrondissement is er een arrondissementskamer met zetel in de hoofdplaats van het arrondissement. Zij bestaat uit de gerechtsdeurwaarders van het arrondissement en de kandidaat-gerechtdeurwaarders die voornamelijk werkzaam zijn in dat arrondissement. Zij bezit rechtspersoonlijkheid.]2
Er is evenwel een enkel gemeenschappelijke arrondissementskamer voor Verviers en Eupen. Zij draagt de benaming "kamer voor Verviers en Eupen" en is gevestigd te Verviers. Zij bestaat uit de gerechtsdeurwaarders en de kandidaat-gerechtsdeurwaarders van het arrondissement Eupen en de kantons van [3 Limburg]3, [4 ]4, [2 [3 en in de twee kantons Verviers]3]2. Zij bezit rechtspersoonlijkheid. Voor de toepassing van § 2 wordt hun aantal gerechtsdeurwaarders samen vastgesteld.
§ 2. [2 "De arrondissementskamer wordt beheerd door een raad, waarvan het aantal leden vastgesteld is op :
1° negen in de arrondissementen met meer dan vijftig gerechtsdeurwaarders;
2° zeven in de arrondissementen met dertig tot vijftig gerechtsdeurwaarders;
3° vijf in de arrondissementen met tien tot dertig gerechtsdeurwaarders;
4° vier in de arrondissementen met vijf tot tien gerechtsdeurwaarders;
5° één eenheid minder dan het totaal van het aantal gerechtsdeurwaarders voorzien in het arrondissement indien er dat vier of minder zijn.]2]1
----------
(1)<W 2014-01-07/06, art. 2, 178; Inwerkingtreding : 01-02-2014>
(2)<W 2014-05-08/02, art. 22, 185; Inwerkingtreding : 01-04-2014>
(3)<W 2017-12-25/08, art. 25, 1°, 3°, 213; Inwerkingtreding : 01-06-2018>
(4)<W 2017-12-25/08, art. 25, 2 °, 213; Inwerkingtreding : 01-01-2020>
Art. 550.[1 De algemene vergadering van de arrondissementskamer van gerechtsdeurwaarders heeft tot taak :
1° uit haar midden een raad te verkiezen;
2° jaarlijks de begroting vast te stellen en de door de raad voorgelegde rekeningen goed te keuren;
3° jaarlijks de bijdrage ten laste van de leden van de kamer vast te stellen;
4° een huishoudelijk reglement op te stellen en de praktische regels betreffende de beroepsuitoefening uit te vaardigen die door haar leden moeten worden nageleefd. Zij mag hierbij geen afbreuk doen aan de bevoegdheid van de Nationale Kamer van Gerechtsdeurwaarders.
De beslissingen worden genomen bij volstrekte meerderheid van de aanwezige leden.]1
----------
(1)<W 2014-01-07/06, art. 2, 178; Inwerkingtreding : 01-02-2014>
Art. 551. [1 § 1. De leden van de raad van de arrondissementskamer worden jaarlijks gekozen door de algemene vergadering, die wordt bijeengeroepen en voorgezeten door de syndicus.
§ 2. De raad van de arrondissementskamer bestaat uit de syndicus, de verslaggever, de penningmeester, de secretaris en de gewone raadsleden, binnen de grenzen van artikel 549, § 2. De syndicus, de verslaggever, de penningmeester en de secretaris worden gekozen uit de leden-gerechtsdeurwaarders. De overige raadsleden worden gekozen uit alle leden van de algemene vergadering, waarbij minstens één raadslid een kandidaat-gerechtsdeurwaarder dient te zijn, en de kandidaat-gerechtsdeurwaarders de meerderheid van de raadsleden niet mogen uitmaken.
Wanneer het aantal leden van de arrondissementskamer minder dan vier bedraagt, mogen de functies van secretaris en penningmeester gecumuleerd worden.
§ 3. De verkiezing van de leden van de raad van de arrondissementskamer geschiedt bij geheime stemming. Zij heeft ieder jaar plaats in de maand juni.
Eerst wordt de raad samengesteld, zonder toewijzing van de functies.
Nadien worden bijzondere stemmingen gehouden voor de verkiezing van de syndicus, de verslaggever, de secretaris en de penningmeester.
Indien bij de eerste stemming geen kandidaat de meerderheid der stemmen van de aanwezige leden behaalt, wordt herstemd tussen de twee kandidaten die de meeste stemmen behaalden; bij staking van stemmen wordt de voorkeur gegeven aan de kandidaat met de meeste anciënniteit naar benoeming.
Alle verkiezingen geschieden bij volstrekte meerderheid van de aanwezige leden.
§ 4. De leden van de raad treden in functie op 1 september.
Aftredende leden kunnen worden herkozen, zonder dat een lid langer dan drie jaar ononderbroken in de raad kan zitting hebben.
§ 5. De raad vergadert ten minste eenmaal per maand, op bijeenroeping door de syndicus.
De syndicus roept een buitengewone vergadering bijeen als hij dit geraden acht of op een met redenen omkleed verzoek van twee andere leden, of op verzoek van de voorzitter van de rechtbank van eerste aanleg of de procureur des Konings.]1
----------
(1)<W 2014-01-07/06, art. 2, 178; Inwerkingtreding : 01-02-2014>
Art. 552.[1 § 1. De raad van de arrondissementskamer heeft tot opdracht :
1° de orde en tucht onder de gerechtsdeurwaarders en plaatsvervangende (kandidaat-)gerechtsdeurwaarders van het arrondissement te handhaven en de toepassing van de hen betreffende wetten, besluiten en verordeningen te verzekeren;
2° alle geschillen, die tussen gerechtsdeurwaarders en plaatsvervangende (kandidaat-)gerechtsdeurwaarders kunnen rijzen betreffende hun rechten, functies en plichten, te voorkomen of bij te leggen;
3° alle klachten en bezwaren van derden tegen leden van de kamer in verband met de uitoefening van hun beroep te voorkomen of, zo mogelijk, door minnelijke schikking te regelen;
4° de hem onderworpen klachten te onderzoeken en, indien hij daartoe grond ziet,[2 deze door tussenkomst van de verslaggever naar de Nationale Kamer van Gerechtsdeurwaarders]2 door te verwijzen;
5° toezicht te houden op de correcte toepassing van het tarief, de boekhouding, de kwaliteitsrekeningen van de kantoren en van de doorstorting van derdengelden;
6° gelijklopend met de Nationale Kamer, toezicht te houden op de correcte toepassing van het systeem van de plaatsvervangingen door haar leden;
7° advies te geven over betwistingen in verband met de vereffening van het honorarium en de kosten van de leden van de kamer;
8° [3 ...]3;
9° telkens wanneer dit van hem wordt gevorderd door de hoven en rechtbanken, door de procureur-generaal of door de procureur des Konings, advies uit te brengen, met name over alle geschillen die kunnen rijzen hetzij tussen gerechtsdeurwaarders, hetzij tussen hen en hun opdrachtgevers, en over alle klachten of bezwaren betreffende fouten of nalatigheden begaan door gerechtsdeurwaarders of plaatsvervangende gerechtsdeurwaarders in de uitoefening van hun functies;
10° de door de algemene vergadering bij stemming vastgestelde bijdragen te innen bij haar leden, desnoods door middel van een in artikel [2 554]2 bedoeld dwangschrift;
11° de gelden van de kamer te beheren en er, met haar instemming, over te beschikken als solidariteitsfonds ten behoeve van gerechtsdeurwaarders of ere-gerechtsdeurwaarders, kandidaat-gerechtsdeurwaarders, hun weduwen of weduwnaars en wezen;
12° de veilingzaal van de gerechtsdeurwaarders te beheren of daarop toezicht te houden en de straal te bepalen waarbinnen het gebruik van deze zaal verplicht is;
13° de beslissingen van de algemene vergadering van de arrondissementskamer uit te voeren;
14° de kamer zowel in rechte als in de openbare als in de private sfeer te vertegenwoordigen in alle aangelegenheden die betrekking hebben op de gemeenschappelijke rechten en belangen van de leden ten aanzien van alle overheden en instellingen.
§ 2. De raad houdt een tableau bij voor iedere categorie van leden van de arrondissementskamer. Dit tableau wordt tevens op elektronische wijze bijgehouden bij de Nationale Kamer [4 overeenkomstig artikel 555/1, § 1, eerste lid, 15°.]4
Iedere wijziging van het tableau wordt onverwijld aan de Nationale Kamer van Gerechtsdeurwaarders meegedeeld. Deze stelt de minister van Justitie daarvan binnen vijftien dagen in kennis.]1
----------
(1)<W 2014-01-07/06, art. 2, 178; Inwerkingtreding : 01-02-2014>
(2)<W 2014-05-08/02, art. 23, 185; Inwerkingtreding : 24-05-2014>
(3)<W 2016-05-04/03, art. 122, 203; Inwerkingtreding : 31-12-2016 (zie ook art. 261, zesde en achtste lid).>
(4)<W 2018-06-18/03, art. 181, 219; Inwerkingtreding : 02-07-2018>
Art. 553.[1 § 1. De syndicus zit de raad voor en handhaaft er de orde in.
Hij stelt de te behandelen onderwerpen voor, verricht de stemopneming en maakt de uitslag bekend.
Hij leidt alle vorderingen en vervolgingen welke door de raad dienen ingesteld te worden en handelt in alle gevallen in zijn naam, overeenkomstig hetgeen deze heeft beslist.
Hij alleen is gerechtigd om, in naam van de arrondissementskamer en de raad, briefwisseling te voeren met de voorzitter van de rechtbanken, met de procureur-generaal en met de procureur des Konings, tenzij er, wegens verhindering, aan de verslaggever opdracht is verleend.
§ 2. De verslaggever onderzoekt de klachten. Hij verzamelt inlichtingen over de feiten, kan de partijen horen en brengt verslag uit aan de raad. Hij kan ambtshalve feiten die aanleiding kunnen geven tot een tuchtstraf voorleggen aan de [2 Nationale Kamer van Gerechtsdeurwaarders]2.
Hij vervangt de syndicus wanneer deze afwezig of verhinderd is.
In de gevallen waarin het onmogelijk blijkt te voldoen aan de in het eerste en het tweede lid bedoelde bepalingen wordt de verslaggever vervangen door de adjunct-verslaggever. Deze heeft dan dezelfde bevoegdheden als de verslaggever. Hij wordt jaarlijks verkozen door de algemene vergadering. Hij mag geen lid zijn van de raad van de arrondissementskamer.
§ 3. De secretaris stelt de beslissingen van de raad op schrift.
Deze beslissingen worden gebundeld in een door de syndicus genummerd en geparafeerd register en door al de medebeslissende leden ondertekend.
De secretaris bewaart het archief. Hij geeft door hem ondertekende uitgiften af.
§ 4. De personen die moeten gehoord worden of dit vragen met betrekking tot bezwaarschriften of klachten, die aan de raad van de arrondissementskamer zijn gericht, worden door de verslaggever opgeroepen bij een aangetekende zending waarin de reden van de oproeping wordt vermeld. De oproeping geschiedt met een termijn van acht dagen. Partijen mogen zich uit eigen beweging, zonder voorafgaande oproeping, ter vergadering van de raad aanmelden, na de syndicus daarvan ten minste drie werkdagen vóór de vergadering verwittigd te hebben.
§ 5. De raad kan over geen enkele aangelegenheid een beslissing nemen of een advies uitbrengen dan na de verslaggever te hebben gehoord.
Hij kan slechts op geldige wijze beslissen wanneer ten minste twee derden van zijn leden aan de stemming deelnemen.
De beslissingen worden genomen bij volstrekte meerderheid van stemmen. Bij staking van stemmen beslist de stem van de syndicus.
§ 6. De raad legt de registers met zijn beslissingen en alle overige in zijn archief berustende stukken voor aan de procureur-generaal of aan de procureur des Konings, telkens als zij erom verzoeken.]1
----------
(1)<W 2014-01-07/06, art. 2, 178; Inwerkingtreding : 01-02-2014>
(2)<W 2014-05-08/02, art. 24, 185; Inwerkingtreding : 24-05-2014>
Art. 554. [1 Indien een lid van de arrondissementskamer in gebreke blijft de jaarlijkse bijdrage te betalen, kan de raad een dwangschrift, ondertekend door de penningmeester, uitvaardigen. Indien tot gedwongen invordering moet worden overgegaan, wordt het dwangschrift op éénzijdig verzoekschrift, ingediend door de raad, uitvoerbaar verklaard door de voorzitter van de bevoegde rechtbank van eerste aanleg.
Tegen de uitvoerbaarverklaring kan hoger beroep worden ingesteld binnen een maand na de betekening van het uitvoerbaar verklaarde dwangschrift.]1
----------
(1)<W 2014-01-07/06, art. 2, 178; Inwerkingtreding : 01-02-2014>
HOOFDSTUK IX. - [1 Nationale Kamer van Gerechtsdeurwaarders]1
----------
(1)<W 2014-01-07/06, art. 2, 178; Inwerkingtreding : 01-02-2014>
Art. 555.[1 § 1. De Nationale Kamer van Gerechtsdeurwaarders is een publiekrechtelijke instelling met rechtspersoonlijkheid. Haar zetel is gevestigd in het gerechtelijk arrondissement Brussel. [2 Zij bestaat uit alle gerechtsdeurwaarders en kandidaat-gerechtsdeurwaarders van het land.]2
§ 2. De organen van de Nationale Kamer zijn :
1° de algemene vergadering;
2° het directiecomité.
§ 3. De algemene vergadering bestaat uit de vertegenwoordigers van de arrondissementskamers of, bij hun afwezigheid, uit hun plaatsvervangers.
De algemene vergadering van iedere arrondissementskamer kiest als vertegenwoordigers :
- uit haar leden gerechtsdeurwaarders, één gerechtsdeurwaarder per begonnen schijf van tien gerechtsdeurwaarders, met minimum één en maximum vijf vertegenwoordigers;
- uit leden kandidaat-gerechtsdeurwaarders, één kandidaat-gerechtsdeurwaarder die minstens vijf jaar ervaring heeft als kandidaat-gerechtsdeurwaarder.
[2 De algemene vergadering kiest op dezelfde wijze voor elke vertegenwoordiger een plaatsvervanger uit.]2
Het mandaat van vertegenwoordiger en van plaatsvervanger duurt drie jaar en kan éénmaal worden hernieuwd.
De vertegenwoordiger of plaatsvervanger die tijdens het mandaat in de plaats van een vertegenwoordiger of plaatsvervanger wordt gekozen, voltooit het mandaat van zijn voorganger, maar is niet onmiddellijk herkiesbaar.
De algemene vergadering neemt haar beslissingen bij volstrekte meerderheid van de aanwezige leden.
§ 4. De algemene vergadering verkiest uit haar leden een directiecomité. Dit directiecomité bestaat uit een voorzitter, twee ondervoorzitters, een secretaris en een adjunct-secretaris, een verslaggever en een adjunct-verslaggever, een penningmeester en een adjunct-penningmeester.
De aanstelling van de leden van het directiecomité geldt voor een termijn van twee jaar. Indien een verkozen lid van het directiecomité ontslag neemt, overlijdt, wordt geschorst of afgezet, wordt voor de duur van zijn mandaat een interim-lid gekozen door de overige leden van het directiecomité.
De leden van het directiecomité worden rechtstreeks verkozen door de leden van de algemene vergadering voor de functie waarvoor het lid kandideert.
Aftredende leden kunnen worden herkozen, zonder dat een lid langer dan zes jaar ononderbroken in het directiecomité kan zitting hebben.
§ 5. Het directiecomité deelt de agenda van zijn vergaderingen minstens tien werkdagen vooraf mee aan alle [2 leden van het directiecomité]2 per gewone of elektronische post. Tien werkdagen na de vergadering worden de notulen eveneens per gewone of elektronische post aan alle [2 leden van het directiecomité]2 toegestuurd.
§ 6. Het directiecomité roept halfjaarlijks een algemene ledenvergadering bijeen. Buitengewone algemene ledenvergaderingen worden bijeengeroepen telkens als het directiecomité zulks nodig acht en voorts indien [2 een vijfde van de leden van de algemene vergadering]2 een daartoe door hen ondertekend verzoek indienen met opgave van de te behandelen onderwerpen.
De notulen van de algemene ledenvergaderingen worden binnen tien werkdagen per gewone of elektronische post toegestuurd aan alle leden. De goedgekeurde verordeningen treden in werking tien dagen na de verzending van de notulen.
§ 7. Het directiecomité van de Nationale Kamer beraadslaagt in het Nederlands en het Frans. De verslagen en besluiten worden in deze beide talen gesteld, zonder voorrang van de ene tekst boven de andere.
§ 8. Indien een lid van de Nationale Kamer in gebreke blijft de jaarlijkse bijdrage te betalen, kan het directiecomité een dwangschrift, ondertekend door de penningmeester of adjunct-penningmeester, uitvaardigen. Indien tot gedwongen invordering moet worden overgegaan, wordt het dwangschrift, op verzoek van het directiecomité, ingediend door tussenkomst van de bevoegde syndicus, uitvoerbaar verklaard door de voorzitter van de rechtbank van eerste aanleg van het gerechtelijk arrondissement waar de betrokken gerechtsdeurwaarder kantoor houdt.
Tegen de uitvoerbaarverklaring kan hoger beroep worden ingesteld binnen een maand na de betekening van het uitvoerbaar verklaarde dwangschrift.]1
----------
(1)<W 2014-01-07/06, art. 2, 178; Inwerkingtreding : 01-02-2014>
(2)<W 2014-05-08/02, art. 25, 185; Inwerkingtreding : 01-02-2014>
Art. 555/1.[5 § 1.]5 [1 Naast de taken die haar door andere bepalingen zijn opgedragen, heeft de Nationale Kamer tot taak :
1° de algemene regels inzake deontologie vast te stellen;
2° te waken over de eenvormigheid van de tucht en over de deontologie onder haar leden en over de uitvoering van de hen betreffende wetten en verordeningen;
3° alle geschikte maatregelen te nemen tot nakoming, binnen de grenzen en onder de voorwaarden die zij bepaalt, van de verplichtingen die uit de beroepsaansprakelijkheid van de gerechtsdeurwaarders voortvloeien;
4° de afgifte van het stageboekje te organiseren;
5° de permanente vorming van de gerechtsdeurwaarders, kandidaat-gerechtsdeurwaarders, stagiairs en hun medewerkers te organiseren; de Koning bepaalt het aantal uren permanente vorming, relevant voor de uitoefening van het beroep van gerechtsdeurwaarder, dat gevolgd dient te worden;
6° gelijklopend met de raad van de arrondissementskamers, toezicht te houden op de correcte toepassing van het tarief, de boekhouding, de kwaliteitsrekeningen van de kantoren en van de doorstorting van derdengelden;
7° gelijklopend met de raad van de arrondissementskamer, toezicht te houden op de correcte toepassing van het systeem van de plaatsvervangingen door haar leden;
8° op eigen initiatief of op verzoek, ten behoeve van alle openbare overheden, adviezen uit te brengen in verband met aangelegenheden van algemeen belang betreffende de uitoefening van het beroep van gerechtsdeurwaarder;
9° binnen de grenzen van haar bevoegdheid, alle leden van de arrondissementskamers van het Rijk te vertegenwoordigen ten aanzien van elke overheid of instelling;
10° in rechte op te treden, als eiser of als verweerder, in om het even welke zaak die het beroep van gerechtsdeurwaarder in zijn geheel aanbelangt;
11° jaarlijks de rekeningen die haar directiecomité voorlegt alsmede de begroting goed te keuren;
12° het door haar directiecomité voorgestelde reglement betreffende de werking en de bevoegdheid ervan en betreffende de organisatie van haar algemene ledenvergaderingen goed te keuren;
13° de infrastructuur te beheren en haar secretariaat alsmede dat van de benoemingscommissies en de tuchtcommissies te organiseren;
14° richtlijnen op te stellen alsook een toezichtsregeling met betrekking tot de kwaliteitsrekening van de kantoren en het beheer van derdengelden in te stellen en te organiseren;
15° [7 een elektronische lijst op te stellen van de gerechtsdeurwaarders en kandidaat-gerechtsdeurwaarders;]7
16° de verkiezing van de leden van haar directiecomité organiseren;
17° de leden van de benoemingscommissies en tuchtcommissies te verkiezen;
18° de praktische regels betreffende de beroepsuitoefening die algemeen bindend zijn voor alle leden goed te keuren.
[2 19° jaarlijks de bijdrage ten laste van de leden vast te stellen;
20° alle klachten en bezwaren van derden tegen leden van de kamer in verband met de uitoefening van hun beroep te voorkomen of, zo mogelijk, door minnelijke schikking te regelen;
21° de hem onderworpen klachten te onderzoeken en, indien hij daartoe grond ziet, naar de tuchtcommissie door te verwijzen;]2
[3 22° [7 een elektronische lijst op te stellen van alle gerechtsdeurwaarders-titularis en plaatsvervangende gerechtsdeurwaarders;]7
[4 23° het in artikel 32quater/2 bedoelde register op te zetten en de controle te verzekeren op de werking en het gebruik ervan, de in artikel 32quater/2 bedoelde lijst bij te houden en de rol op te stellen van de gerechtsdeurwaarders die belast zijn met de betekening van de akten in strafzaken;
24° de registers of bestanden die bij wet aan de Nationale Kamer van Gerechtsdeurwaarders worden toegewezen, op te richten, te beheren en er toezicht over te houden;]4
[5 25° te fungeren als informatie-instantie, bedoeld in artikel 4, dertiende lid, van Verordening (EU) nr. 655/2014 van het Europees Parlement en de Raad van 15 mei 2014 tot vaststelling van een procedure betreffende het Europees bevel tot conservatoir beslag op bankrekeningen om de grensoverschrijdende inning van schuldvorderingen in burgerlijke en handelszaken te vergemakkelijken.]5
[7 ...]7]3
De in het eerste lid, 2°, 3°, 4°, 5°, 6°, 7°, 8°, 9°, 10°,[3[2 13°, 15°, 20°, 21° [4 , 22°, [5 23°, 24° en 25°]5]4]2]3 omschreven taken worden uitgeoefend door haar directiecomité. De in het eerste lid, 1°, 11°, 12°, 14°, 16°, [2 17°, 18° en 19°]2 omschreven taken worden uitgeoefend door haar algemene vergadering.]1
[5 § 2. Voor de toepassing van paragraaf 1, 25°, en van artikel 1447/1, wordt de Nationale Kamer gemachtigd om op rechterlijk verzoek [6 de gegevens op te vragen uit het centraal aanspreekpunt gehouden door de Nationale Bank van België overeenkomstig de wet van 8 juli 2018 houdende organisatie van een centraal aanspreekpunt van rekeningen en financiële contracten en tot uitbreiding van de toegang tot het centraal bestand van berichten van beslag, delegatie, overdracht, collectieve schuldenregeling en protest]6.
Op basis van de bij deze opvraging verkregen gegevens, kan de Nationale Kamer, indien noodzakelijk, aan één of meer banken in de zin van artikel 4, tweede lid, van de Verordening bedoeld in paragraaf 1, eerste lid, 25°, informatie vragen.
De bank deelt de gevraagde informatie, of het ontbreken daarvan, met bekwame spoed mee aan de Nationale Kamer. Deze bank kan de schuldenaar slechts van het verzoek om informatie in kennis stellen na een termijn van dertig dagen volgend op de dag van mededeling van de gevraagde informatie of het ontbreken daarvan aan de Nationale Kamer.
Indien de bank deze verplichtingen niet nakomt, is artikel 1456, eerste lid, van toepassing.
Van zodra de Nationale kamer de mededeling van het centraal aanspreekpunt bedoeld in het eerste lid en, desgevallend, van de bank heeft ontvangen, deelt zij deze mee aan het gerecht dat de informatie heeft gevraagd.
De Koning bepaalt de vergoeding voor de behandeling van het verzoek voor het verkrijgen van rekeninginformatie, evenals de voorwaarden en de nadere regels van inning. Artikel 520, § 1, 3°, is van toepassing.]5
----------
(1)<W 2014-01-07/06, art. 2, 178; Inwerkingtreding : 01-02-2014>
(2)<W 2014-05-08/02, art. 26,a, b, 185; Inwerkingtreding : 24-05-2014>
(3)<W 2014-05-08/02, art. 26 a, c, 185; Inwerkingtreding : 01-01-2015>
(4)<W 2016-05-04/03, art. 123, 203; Inwerkingtreding : 31-12-2016 (zie ook art. 261, zesde en achtste lid).>
(5)<W 2018-06-18/03, art. 182, 219; Inwerkingtreding : 02-07-2018 en 01-01-2019 voor § 2>
(6)<W 2018-07-08/03, art. 21, 220; Inwerkingtreding : 26-07-2018>
(7)<W 2019-05-05/19, art. 73, 225; Inwerkingtreding : 01-01-2020>
Art. 555/1bis. [1 § 1. Behoudens tegenbewijs, wordt in geval van niet-overeenstemming de voorkeur gegeven aan de vermeldingen op de in artikel 555/1, eerste lid, 15°, en, in ondergeschikte orde, 22°, bedoelde lijsten, hierna "de lijsten" genoemd, boven elke andere vermelding.
§ 2. De Nationale Kamer, hierna "de beheerder" genoemd, staat in voor inrichting en het beheer van de lijsten. Zij staat in voor de controle op de werking en het gebruik van deze lijsten en ziet erop toe dat deze voortdurend worden bijgewerkt.
De Nationale Kamer wordt met betrekking tot de lijsten beschouwd als de verantwoordelijke voor de verwerking in de zin van artikel 4, 7) van de Verordening (EU) 2016/679 van het Europees Parlement en de Raad van 27 april 2016 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens en betreffende het vrije verkeer van die gegevens en tot intrekking van richtlijn 95/46/EG.
§ 3. De Koning bepaalt, na advies van de beheerder en van de Gegevensbeschermingsautoriteit, de gegevens die in de lijsten zijn opgenomen.
§ 4. De lijsten en de daarin opgenomen gegevens zijn publiek.
§ 5. De gegevens die in de lijsten zijn opgenomen, worden bewaard gedurende dertig jaar te rekenen vanaf de dag waarop hun ambt bedoeld in het tweede deel, boek V, hoofdstuk I, een einde neemt.
§ 6. Teneinde voor de toepassing van artikel 555/1, eerste lid, 15° en 22° de gerechtsdeurwaarders, de kandidaat-gerechtsdeurwaarders, de gerechtsdeurwaarders-titularis en de plaatsvervangende gerechtsdeurwaarders te identificeren, is de beheerder gemachtigd om :
1° gebruik te maken van het rijksregisternummer van de gerechtsdeurwaarders, de kandidaat-gerechtsdeurwaarders, de gerechtsdeurwaarders-titularis en de plaatsvervangende gerechtsdeurwaarders, en toegang te hebben tot de gegevens bedoeld in artikel 3, eerste lid, 1°, 2°, 6°, en tweede lid, van de wet van 8 augustus 1983 tot regeling van een rijksregister van de natuurlijke personen;
2° toegang te hebben tot de volgende gegevens uit de registers bedoeld in artikel 4, § 2, van de wet van 15 januari 1990 houdende oprichting en organisatie van een Kruispuntbank van de sociale zekerheid :
g) naam en voornamen;
h) geboorteplaats en -datum;
i) datum van overlijden.
Het rijksregisternummer, de geboorteplaats en -datum en de datum van overlijden van de in het vorige lid bedoelde fysieke personen mogen niet worden meegedeeld aan het publiek.
Hij die in welke hoedanigheid ook deelneemt aan de verzameling of de verwerking van de in het tweede lid bedoelde gegevens of kennis heeft van die gegevens, moet in voorkomend geval het vertrouwelijk karakter ervan in acht nemen. Artikel 458 van het Strafwetboek is op hem toepasselijk.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij W 2019-05-05/19, art. 74, 225; Inwerkingtreding : 01-01-2020>
HOOFDSTUK X. [1 Algemene bepaling]1
----------
(1)<Ingevoegd bij W 2014-03-28/01, art. 2, 181; Inwerkingtreding : 31-03-2014>
Art. 555/2.[1 In het gerechtelijk arrondissement Brussel worden de in dit boek bedoelde adviezen en opdrachten van de procureur des Konings uitgebracht en uitgevoerd door de in artikel 150, § 2, 1°, bedoelde procureur des Konings van Halle-Vilvoorde indien het een benoeming betreft met een standplaats in het administratief arrondissement Halle-Vilvoorde, of door de in artikel 150, § 2, 2°, bedoelde procureur des Konings van Brussel indien het een benoeming betreft met een standplaats in het administratief arrondissement Brussel-Hoofdstad.
In het gerechtelijk arrondissement Brussel wordt het in artikel 518, eerste lid, bedoelde advies ingewonnen bij beide procureurs des Konings.
In het gerechtelijk arrondissement Henegouwen worden de in dit boek bedoelde adviezen en opdrachten van de procureur des Konings uitgebracht en uitgevoerd door de in artikel 150, § 4, 1°, bedoelde procureur des Konings van Charleroi indien het een benoeming betreft met een standplaats in het kanton [3 Chimay]3, het kanton Binche, [2 de kantons Charleroi]2, het kanton Châtelet, het kanton [2 ...]2, het kanton Seneffe of het kanton Thuin of door de in artikel 150, § 4, 2°, bedoelde procureur des Konings van Bergen indien het een benoeming betreft met een standplaats in de overige kantons van de provincie Henegouwen.
In het gerechtelijk arrondissement Henegouwen wordt het in artikel 518, eerste lid, bedoelde advies ingewonnen bij beide procureurs des Konings.
De in de artikelen 513, § 3, en 515, § 2, eerste lid, 1°, bedoelde adviezen worden ingewonnen bij de procureur des Konings die bevoegd is voor de gebiedsomschrijving waarin de betrokken kandidaat zijn woonplaats heeft.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij W 2014-03-28/01, art. 3, 181; Inwerkingtreding : 31-03-2014>
(2)<W 2017-12-25/08, art. 26,2°,3°, 213; Inwerkingtreding : 01-02-2019>
(3)<W 2017-12-25/08, art. 26,1°, 213; Inwerkingtreding : 01-09-2019>
HOOFDSTUK XI. [1 Algemene bepaling]1
----------
(1)<Ingevoegd bij W 2012-07-19/36, art. 37, 175; Inwerkingtreding : 31-03-2014 (zie ook art. 61, L1 en L2)>
Art. 555quinquies. [1 In het gerechtelijk arrondissement Brussel worden de in dit boek bedoelde adviezen en opdrachten van de procureur des Konings uitgebracht en uitgevoerd door de procureur des Konings van Halle-Vilvoorde indien het een benoeming betreft in een standplaats in het administratief arrondissement Halle-Vilvoorde, of door de procureur des Konings van Brussel indien het een benoeming betreft in een standplaats in het administratief arrondissement Brussel-Hoofdstad.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij W 2012-07-19/36, art. 38, 175; Inwerkingtreding : 31-03-2014 (zie ook art. 61, L1 en L2)>
BOEK V. [1 - Gerechtsdeskundigen en de beëdigd vertalers, tolken en vertalers-tolken.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij W 2019-05-05/19, art. 54, 225; Inwerkingtreding : 29-06-2019>
Art. 555/6. [1 Behoudens de uitzondering bedoeld in artikel 555/15, zijn uitsluitend de personen die, na beslissing van de minister van Justitie of de door hem gemachtigde ambtenaar en zulks na advies van de aanvaardingscommissie, opgenomen zijn in het nationaal register voor gerechtsdeskundigen en voor beëdigd vertalers, tolken en vertalers-tolken, gemachtigd om de titel van gerechtsdeskundige te voeren en bevoegd om opdrachten als gerechtsdeskundige te aanvaarden en uit te voeren of om de titel van beëdigd vertaler, tolk of vertaler-tolk te voeren en bevoegd om de hen bij de wet toevertrouwde vertaal- of tolkwerkzaamheden te verrichten die hen bij wet zijn toevertrouwd.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij W 2019-05-05/19, art. 55, 225; Inwerkingtreding : 29-06-2019>
Art. 555/7. [1 § 1. Voorafgaand aan de opname wint de minister of de door hem gemachtigde ambtenaar inlichtingen in omtrent de moraliteit en de beroepsbekwaamheid van de kandidaat gerechtsdeskundige of van de kandidaat beëdigd vertaler, tolk of vertaler-tolk bij het openbaar ministerie, bij de gerechtelijke overheden waarvoor hij eventueel reeds is opgetreden en, in voorkomend geval, bij de wettelijk ingestelde tuchtoverheden.
Indien nodig kan een veiligheidsadvies met betrekking tot de kandidaat vereist worden zoals bedoeld in de wet van 11 december 1998 betreffende de classificatie en de veiligheidsmachtigingen, veiligheidsattesten en veiligheidsadviezen.
Deze inlichtingen mogen enkel gebruikt worden in het kader van de toepassing van de bepalingen van Boek V. De ingewonnen gegevens worden bewaard door de Federale Overheidsdienst Justitie tot de opname in het register om welke reden ook wordt beëindigd. Bij weigering van de opname of van verlenging van de opname in het register worden de gegevens bewaard tot de beslissing definitief is.
De personen die niet over een woon- of verblijfplaats in België beschikken, leggen een document voor van de lidstaat van de Europese Unie waar zij hun woon- of verblijfplaats hebben dat gelijkwaardig is aan het uittreksel uit het strafregister bedoeld in artikel 595 van het Wetboek van Strafvordering dat niet ouder is dan drie maanden.
§ 2. De opname in het nationaal register voor de gerechtsdeskundigen en voor de beëdigd vertalers, tolken en vertalers-tolken alsook de verlenging ervan gebeurt na beslissing van de minister van Justitie of de door hem gemachtigde ambtenaar, zulks na advies van de aanvaardingscommissie. Deze gaat in het bijzonder na of het voorgelegde diploma toegang kan geven tot het gekozen domein van deskundigheid of tot de gekozen taal, of de aangegeven ervaring relevant is en of het bewijs van de juridische kennis is gegeven. Zij houdt rekening met de ingewonnen inlichtingen.
§ 3. Op initiatief en onder toezicht van de aanvaardingscommissie verzekert de Federale Overheidsdienst Justitie een permanente kwaliteitsbewaking ten aanzien van de aanstellingen van gerechtsdeskundigen en van beëdigd vertalers, tolken en vertalers-tolken, en houdt permanent toezicht op de naleving van de deontologische code bedoeld in artikel 555/9, 3°, en op de kwaliteit van de uitvoering van de expertiseopdrachten die zijn toevertrouwd aan de gerechtsdeskundigen of van de vertaal- of tolkopdrachten die zijn toevertrouwd aan de beëdigd vertalers, tolken of vertalers-tolken.
§ 4. De Koning bepaalt de samenstelling en de werking van de aanvaardingscommissie. In geen geval kan de commissie samengesteld zijn uit een meerderheid van gerechtsdeskundigen of van beëdigd vertalers, tolken of vertalers-tolken.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij W 2019-05-05/19, art. 56, 225; Inwerkingtreding : 29-06-2019>
Art. 555/8. [1 Enkel de natuurlijke personen die voldoen aan de volgende voorwaarden kunnen worden opgenomen in het nationaal register voor gerechtsdeskundigen en beëdigd vertalers, tolken en vertalers-tolken:
1° onderdaan zijn van een lidstaat van de Europese Unie of er wettelijk verblijven;
2° niet veroordeeld zijn bij een in kracht van gewijsde gegane veroordeling, zelfs niet met uitstel, tot een correctionele of criminele straf, bestaande uit een geldboete, een werkstraf of een gevangenisstraf, behoudens veroordelingen wegens inbreuken op de wetgeving betreffende de politie over het wegverkeer en behoudens veroordelingen die volgens de minister van Justitie kennelijk geen bezwaar vormen voor de uitvoering van deskundigenonderzoeken in het domein van deskundigheid en specialisatie waarvoor ze zich in de hoedanigheid van gerechtsdeskundige hebben laten registreren of voor de uitvoering van de vertaal- of tolkwerkzaamheden door de beëdigd vertalers, tolken en vertalers-tolken, in de talen waarvoor ze zich hebben laten registreren in de hoedanigheid van beëdigd vertaler, tolk of vertaler-tolk.
Deze bepaling is van overeenkomstige toepassing op personen die in het buitenland tot een soortgelijke straf zijn veroordeeld bij een in kracht van gewijsde gegaan vonnis.
3° ten minste 21 jaar oud zijn voor wat betreft de beëdigd vertalers, tolken en vertalers-tolken;
4° het bewijs leveren dat zij over de nodige beroepsbekwaamheid en juridische kennis beschikken.
De volgende categorieën worden verondersteld over de nodige beroepsbekwaamheid en juridische kennis te beschikken en hoeven dit bewijs niet te leveren :
- De gerechtsdeskundigen die verbonden zijn aan een instelling waarvoor een accreditatiecertificaat is afgegeven, op de wijze bepaald door het koninklijk besluit van 31 januari 2006 tot oprichting van het BELAC accreditatiesysteem van instellingen voor de conformiteitsbeoordeling en bij die instelling activiteiten uitvoeren die onder de accreditatie bij deze laatste vallen, dit voor zover de vereiste juridische kennis wordt geïntegreerd in het opleidingsplan. Indien een gerechtsdeskundige niet meer verbonden is aan de instelling, is deze instelling ertoe gehouden hiervan de Federale Overheidsdienst Justitie in kennis te stellen.
- De gerechtsdeskundige waarvan het activiteitendomein een bij wet gereglementeerd beroep is en die ingeschreven is op de ledenlijst van de instelling of van de orde van dat beroep is, voor wat betreft de uitoefening van opdrachten die tot dat activiteitendomein behoren, voor wat betreft de voorwaarde inzake beroepsbekwaamheid. Zij dienen wel nog het bewijs van juridische kennis te leveren.
- De gerechtsdeskundige of beëdigd vertaler, tolk of vertaler-tolk die in die hoedanigheid tewerkgesteld is bij de Federale Overheidsdienst Justitie.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij W 2019-05-05/19, art. 57, 225; Inwerkingtreding : 29-06-2019>
Art. 555/9. [1 De natuurlijke personen die worden opgenomen in het nationaal register voor gerechtsdeskundigen en beëdigd vertalers, tolken en vertalers-tolken hebben de volgende verplichtingen :
1° zich ter beschikking houden van de gerechtelijke overheden, voor wat betreft de gerechtsdeskundigen, of van de overheden, voor wat betreft de beëdigd vertalers, tolken en vertalers-tolken, die een beroep kunnen doen op hun diensten;
2° het volgen van permanente vormingen in hun domein van deskundigheid en op het vlak van de gerechtelijke procedures, voor wat betreft de gerechtsdeskundigen of op het vlak van de kennis van de taal waarvoor ze werden opgenomen, alsook van de vertaaltechniek en van de gerechtelijke procedures, voor wat betreft de beëdigd vertalers, tolken en vertalers-tolken, volgens de door de Koning bepaalde nadere regels;
3° het naleven van de door de Koning bepaalde deontologische code, die minstens voorziet in de principes van onafhankelijkheid en onpartijdigheid bevat;
4° het bijwerken van de contactgegevens welke de overheden die een beroep kunnen doen op hun diensten in staat stellen hen te bereiken.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij W 2019-05-05/19, art. 58, 225; Inwerkingtreding : 29-06-2019>
Art. 555/10. [1 § 1. Het nationaal register voor gerechtsdeskundigen en beëdigd vertalers, tolken en vertalers-tolken wordt door de Federale Overheidsdienst Justitie beheerd en wordt permanent bijgewerkt.
De opname in het nationaal register geldt voor een periode van zes jaar, die telkens verlengd kan worden voor dezelfde duur.
De gerechtsdeskundige of beëdigd vertaler, tolk of vertaler-tolk kan zes maanden vóór het verstrijken van deze periode een verlenging van zijn opname vragen. Bij deze aanvraag voegt hij een lijst van de burgerrechtelijke en administratieve opdrachten die hem werden toevertrouwd alsook het bewijs van de gevolgde permanente vormingen. Personen die over een woon- of verblijfplaats beschikken in het buitenland zijn ertoe gehouden een document voor te leggen van de lidstaat van de Europese Unie waar zij hun woon- of verblijfplaats hebben, dat gelijkwaardig is aan een uittreksel uit het strafregister bedoeld in artikel 595 van het Wetboek van Strafvordering en sedert minder dan drie maanden is afgegeven.
Bij beslissing van de minister van Justitie of van de door hem gemachtigde ambtenaar, binnen de zes maanden na aanvraag en na advies van de aanvaardingscommissie, wordt de inschrijving verlengd voor een nieuwe periode van zes jaar. De aanvaardingscommissie houdt in haar advies over de aanvraag tot verlenging rekening met de gevolgde opleidingen en de ingewonnen inlichtingen zoals bepaald in artikel 555/7, § 1.
De gerechtsdeskundige of beëdigd vertaler, tolk of vertaler-tolk blijft opgenomen in het register tot na de beslissing van de minister van Justitie of de door hem gemachtigde ambtenaar, voor zover de verlenging van zijn opname is gevraagd voor het verstrijken van de in het tweede lid voorziene periode van zes jaar.
§ 2. Het register bevat de volgende gegevens :
1° de naam, de voornaam en het geslacht van de gerechtsdeskundige, de beëdigd vertaler, de tolk of de vertaler-tolk;
2° de contactgegevens die de overheden die een beroep kunnen doen op zijn diensten in staat stellen hem te bereiken;
3° a) voor wat betreft de gerechtsdeskundige, de gekozen proceduretaal of -talen, de deskundigheid en de specialisatie(s) waarvoor hij is geregistreerd;
b) voor wat betreft de beëdigd vertaler, tolk of vertaler-tolk de gekozen proceduretaal of -talen en de andere taal of talen waarvoor hij zich heeft laten registreren;
4° de gerechtelijke arrondissementen waarvoor hij beschikbaar is;
5° het identificatienummer van de gerechtsdeskundige, de beëdigd vertaler, de tolk of de vertaler-tolk;
6° de datum van de opname, van de verlenging, van de schorsing en de schrapping;
7° het neergelegde specimen van de handtekening zoals bedoeld in artikel 555/14, § 3;
8° het specimen van de officiële stempel zoals bedoeld in artikel 555/11, § 1.
De Koning bepaalt welke gegevens ter beschikking worden gesteld van het publiek via de website van de Federale Overheidsdienst Justitie en welke instanties toegang krijgen tot alle gegevens.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij W 2019-05-05/19, art. 59, 225; Inwerkingtreding : 29-06-2019>
Art. 555/11. [1 § 1. Aan de persoon, die vermeld wordt in het nationaal register voor gerechtsdeskundigen en voor beëdigd vertalers, tolken en vertalers-tolken, wordt door de minister van Justitie of de door hem gemachtigde ambtenaar een identificatienummer en een legitimatiekaart uitgereikt, waarvan het model wordt bepaald door de Koning. Voor de beëdigd vertalers en vertalers-tolken wordt een officiële stempel met het identificatienummer uitgereikt, waarvan het model wordt bepaald door de Koning.
§ 2. De bevoegde overheid kan een anoniem identificatienummer toekennen per dossier in de gevallen waarvoor het vereist is dat de identiteit van de betrokkene die optreedt in zijn hoedanigheid wordt afgeschermd om veiligheidsredenen. Dit anoniem identificatienummer is een ander dan het identificatienummer bedoeld in het eerste lid en bestaat in het verbergen van de identiteit van de betrokkene die in zijn hoedanigheid handelt. De modaliteiten inzake toekenning en het beheer van dit anoniem identificatienummer worden door de Koning bepaald.
Een anoniem identificatienummer kan ook worden toegekend in de gevallen voorzien in artikel 555/15.
§ 3. Het identificatienummer of het anoniem identificatienummer wordt opgenomen in de verslagen van de gerechtsdeskundige bedoeld in artikel 978, § 1. De gerechtsdeskundige vermeldt eerst zijn identificatienummer, gevolgd door zijn handtekening, naam en titel.
In afwijking van het vorig lid, wordt bij het gebruik van het anoniem identificatienummer in geen geval de naam en de handtekening van de gerechtsdeskundige vermeld.
§ 4. Het identificatienummer of het anoniem identificatienummer wordt vermeld op de gemaakte vertalingen van de beëdigd vertaler of vertaler-tolk.
Op alle gemaakte vertalingen wordt volgende vermelding aangebracht :
"Voor eensluidende vertaling ne varietur van het ... naar het ... Gedaan te ..., op ...." of
"Pour traduction conforme et ne varietur de la langue ... vers la langue ... Fait à ..., le ...." of
"Für gleichlautende und ne varietur Übersetzung aus dem ... ins ... Gegeben zu ..., den ....".
De beëdigd vertaler of vertaler-tolk vermeldt eerst zijn identificatienummer, gevolgd door zijn handtekening, naam, titel en zijn officiële stempel.
In afwijking van het vorig lid, wanneer het anoniem identificatienummer wordt gebruikt, wordt in geen geval de naam, de handtekening en de officiële stempel met het identificatienummer vermeld.
§ 5. In geval van verlies van de titel van gerechtsdeskundige of van beëdigd vertaler, tolk, of vertaler-tolk, of ingeval de gerechtsdeskundige of de beëdigd vertaler, tolk, of vertaler-tolk er afstand van doet, wordt de legitimatiekaart en de officiële stempel voor beëdigd vertalers en vertalers-tolken onverwijld aan de minister van Justitie teruggegeven en wordt de opname in het nationaal register voor gerechtsdeskundigen en voor beëdigd vertalers, tolken en vertalers-tolken geschrapt of geschorst, bij tijdelijk verlies.
§ 6. De gerechtsdeskundige, de beëdigd vertaler, tolk of vertaler-tolk betaalt bij zijn aanvraag tot opname en tot verlenging van de opname in het register, een bijdrage in de kosten. De Koning bepaalt het bedrag en de modaliteiten van deze bijdrage.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij W 2019-05-05/19, art. 60, 225; Inwerkingtreding : 29-06-2019>
Art. 555/12. [1 § 1. Wanneer de voorwaarden voor opname in het register niet langer voldaan zijn of wanneer herhaaldelijk kennelijk ontoereikende prestaties worden geleverd of de gerechtsdeskundige of de beëdigd vertaler, tolk, of vertaler-tolk aan de plichten van zijn opdracht verzuimt of wanneer zijn gedrag of houding afbreuk doet aan de waardigheid van zijn titel of een tekortkoming ten aanzien van de deontologie inhoudt, kan de minister van Justitie of de door hem gemachtigde ambtenaar bij een met redenen omklede beslissing de betrokkene schorsen of diens naam tijdelijk of definitief schrappen uit het nationaal register, desgevallend op voorstel van de korpschef in de zin van artikel 58bis, 2°, na advies van de aanvaardingscommissie, of op voorstel van de aanvaardingscommissie en na kennis te hebben genomen van de opmerkingen van de betrokkene. De duur van de schorsing of tijdelijke schrapping wordt, afhankelijk van de ernst van de tekortkoming, bepaald door de minister of de door hem gemachtigde ambtenaar, zonder dat zij een jaar te boven mag gaan.
De tijdelijke schrapping kan bij een met redenen omklede beslissing van de minister van Justitie of de door hem gemachtigde ambtenaar worden verlengd met telkens maximaal een jaar, na kennis te hebben genomen van de opmerkingen van de betrokkene.
§ 2. De aanvaardingscommissie ziet erop toe dat de gerechtsdeskundigen, de beëdigde vertalers, tolken en vertalers-tolken de deontologische code bedoeld in artikel 555/9, 3°, naleven. Zij kan op eigen initiatief of in geval van klachten de gerechtsdeskundige of de beëdigde vertaler, tolk of vertaler-tolk horen en kan aan de minister van Justitie of aan de door hem gemachtigde ambtenaar, aanbevelingen doen of een advies geven over de te nemen maatregelen.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij W 2019-05-05/19, art. 61, 225; Inwerkingtreding : 29-06-2019>
Art. 555/13. [1 § 1. Het in artikel 555/8, 4°, bedoelde bewijs wordt geleverd door het voorleggen aan de minister van Justitie van :
1° wat de beroepsbekwaamheid betreft :
a) voor de gerechtsdeskundigen, een diploma in het domein van deskundigheid waarvoor de kandidaat zich als gerechtsdeskundige laat registreren en een bewijs waaruit vijf jaar relevante ervaring gedurende een periode van acht jaar voorafgaand aan de aanvraag tot registratie blijkt, of bij afwezigheid van diploma, het bewijs van vijftien jaar relevante ervaring gedurende de twintig jaar voorafgaand aan de aanvraag tot registratie;
b) voor de beëdigd vertalers, tolken en vertalers-tolken, elk diploma dat is behaald of elk bewijs waaruit minimum twee jaar relevante ervaring gedurende een periode van acht jaar voorafgaand aan de aanvraag tot registratie blijkt of elk ander bewijs van de kennis van de taal of talen waarvoor hij zich laten registreren heeft;
De gerechtsdeskundigen en de beëdigd vertalers, tolken en vertalers-tolken die in een ander land van de Europese Unie gedomicilieerd zijn, kunnen hun beroepsbekwaamheid bewijzen door een opname in het gelijkaardig register van hun land, waarvan zij het bewijs leveren.
2° wat de juridische kennis betreft: een getuigschrift afgegeven na het volgen van een opleiding die beantwoordt aan de door de Koning bepaalde voorwaarden.
§ 2. De minister van Justitie of de door hem gemachtigde ambtenaar kan aan de gerechtsdeskundige een vrijstelling verlenen van de in § 1, 1°, bedoelde voorwaarde van vijf jaar relevante ervaring voor de specialiteiten die enkel in het kader van een gerechtelijk deskundigenonderzoek kunnen uitgeoefend worden.
De minister van Justitie of de door hem gemachtigde ambtenaar kan een vrijstelling voor de in § 1, 2°, bedoelde voorwaarde verlenen aan de gerechtsdeskundige of beëdigd vertaler, tolk of vertaler-tolk, die voor 1 december 2016 gedurende een ononderbroken periode van vijftien jaar de activiteit van gerechtsdeskundige of beëdigd vertaler, tolk of vertaler-tolk heeft uitgeoefend en zich in die periode voldoende heeft bijgeschoold.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij W 2019-05-05/19, art. 62, 225; Inwerkingtreding : 29-06-2019>
Art. 555/14. [1 § 1. De kandidaat die voldoet aan de bij artikel 555/8, 1° tot 4° bepaalde voorwaarden, legt ten laatste binnen de drie maanden na opname in het register de volgende eed af in handen van de eerste voorzitter van het hof van beroep van het rechtsgebied van zijn woon- of verblijfplaats, de volgende eed af :
"Ik zweer dat ik mijn opdracht in eer en geweten, nauwgezet en eerlijk zal vervullen.", of :
"Je jure que je remplirai ma mission en honneur et conscience, avec exactitude et probité.", of
"Ich schwöre, dass ich den mir erteilten Auftrag auf Ehre und Gewissen genau und ehrlich erfüllen werde.".
Deze eed is geldig voor alle opdrachten die nadien aan de betrokkene in zijn hoedanigheid van gerechtsdeskundige of van beëdigd vertaler, tolk of vertaler-tolk zullen worden toevertrouwd.
De gerechtsdeskundige, beëdigd vertaler, tolk of vertaler-tolk kan pas nadat hij de eed heeft afgelegd deze titel dragen en in deze hoedanigheid de opdrachten aanvaarden voor de domeinen waarvoor hij is opgenomen in het nationaal register.
§ 2. De kandidaat die geen woon- of verblijfplaats heeft in België, legt de eed af in handen van de eerste voorzitter van het hof van beroep te Brussel.
§ 3. De eedaflegging zoals bedoeld in de vorige paragrafen wordt minstens viermaal per jaar georganiseerd. Na de eedaflegging leggen de gerechtsdeskundige, de beëdigd vertaler, de tolk en de vertaler-tolk het specimen van hun handtekening neer bij de eerste voorzitter van het hof van beroep waarvoor zij de eed hebben afgelegd. Dit specimen van hun handtekening wordt opgenomen in het nationaal register overeenkomstig artikel 555/10, § 2. De Federale Overheidsdienst Justitie wordt in kennis gesteld van de namen van de personen die de eed hebben afgelegd en van het specimen van hun handtekening.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij W 2019-05-05/19, art. 63, 225; Inwerkingtreding : 29-06-2019>
Art. 555/15. [1 Onverminderd artikel 555/6 kan de overheid die de opdracht geeft bij een met redenen omklede beslissing een gerechtsdeskundige of beëdigd vertaler, tolk, of vertaler-tolk aanwijzen die niet in het nationaal register van gerechtsdeskundigen of voor beëdigd vertalers, tolken en vertalers-tolken is opgenomen, in de hierna genoemde gevallen :
- in spoedeisende gevallen;
- wanneer geen gerechtsdeskundige met de vereiste deskundigheid en specialisatie beschikbaar is of wanneer er geen beëdigd vertaler, tolk of vertaler-tolk beschikbaar is voor de betrokken taal;
- wanneer het nationaal register, gelet op de specifieke aard van het geschil, geen gerechtsdeskundige bevat die beschikt over de vereiste deskundigheid en specialisatie of wanneer het nationaal register, gelet op de zeldzaamheid van de taal, geen beëdigd vertaler, tolk of vertaler-tolk bevat die beschikt over de vereiste kennis van de betrokken taal;
- wanneer het gaat om een coördinerende deskundige wiens exclusieve opdracht beoogd is in artikel 964.
De betrokkene bedoeld in het eerste lid voert de titel van gerechtsdeskundige of beëdigd vertaler, tolk of vertaler tolk enkel voor de hem toevertrouwde opdracht.
De aldus aangestelde tolk legt de volgende eed af :
"Ik zweer dat ik mijn opdracht in eer en geweten, nauwgezet en eerlijk zal vervullen.", of
"Je jure que je remplirai ma mission en honneur et conscience avec exactitude et probité.", of
"Ich schwöre, dass ich den mir erteilten Auftrag auf Ehre und Gewissen genau und ehrlich erfüllen werde.".
De aangewezen gerechtsdeskundige, beëdigd vertaler of vertaler-tolk ondertekent zijn verslag of zijn vertaling op straffe van nietigheid waarbij hij zijn handtekening laat voorafgaan door de volgende schriftelijke eed :
"Ik zweer dat ik mijn opdracht in eer en geweten, nauwgezet en eerlijk vervuld heb.", of
"Je jure avoir rempli ma mission en honneur et conscience, avec exactitude et probité.", of
"Ich schwöre, dass ich den mir erteilten Auftrag auf Ehre und Gewissen, genau und ehrlich erfült habe.".
In voorkomend geval wordt er van deze procedure, van de beweegredenen en van de naam en voornaam van de aangestelde gerechtsdeskundige of beëdigd vertaler, tolk, of vertaler-tolk melding gemaakt in de beslissing tot aanstelling of op het zittingsblad.
Een uittreksel van de beslissing met vermelding van de identiteit van de gerechtsdeskundige of beëdigd vertaler, tolk, of vertaler-tolk alsook van de motivering worden meegedeeld aan de Federale Overheidsdienst Justitie.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij W 2019-05-05/19, art. 64, 225; Inwerkingtreding : 29-06-2019>
Art. 555/16.[1 Gerechtsdeskundigen kunnen beslissen een opdracht te weigeren. In burgerlijke zaken kunnen beëdigde vertalers, tolken en vertalers-tolken een opdracht weigeren.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij W 2019-05-05/19, art. 65, 225; Inwerkingtreding : 29-06-2019>