Een geïnterneerde wordt niet verondersteld zich in een aanhoudende staat van geestesstoornis te bevinden, laat staan dat een geïnterneerde per definitie voldoet aan de voorwaarden van onbekwaamverklaring.
Een geïnterneerde moet niet vermoed worden zich in een aanhoudende staat van geestesstoornis te bevinden waardoor hij in de onmogelijkheid verkeert een vordering in te stellen.
Ook al was een geïnterneerde schuldonbekwaam, toch blijft hij in de regel volledig handelingsbekwaam. Beschermende maatregelen vergen steeds specifieke wettelijk bepaalde procedures (waaronder onderzoek door een arts en persoonlijke beoordeling door een daartoe gevatte rechter).
Ten aanzien van de geïnterneerden wordt de verjaring dus ook niet geschorst.
Het Grondwettelijk Hof heeft reeds in het arrest nr. 5012018 van 26.4.2018 geoordeeld dat artikel 2252 B.W. niet op onevenredige wijze afbreuk doet aan de rechten van de geïnterneerde, doordat dat artikel de schorsing van de verjaring afhankelijk maakt van de onbekwaamverklaring (het ‘geestelijk onbekwaam zijn’ zonder onbekwaam VERKLAARD te zijn bestaat immers in rechte niet).
Anders gesteld: iemand is rechtens slechts handelingsonbekwaam indien hij door een specifieke gerechtelijke procedure onbekwaam verklaard werd.
De internering heeft als dusdanig geen invloed op de handelingsbekwaamheid van de betrokkene.
De parlementaire voorbereiding van de wet van 1.7.1964 verduidelijkt dat “behoudens wanneer zij gerechtelijk onbekwaam zijn verklaard of wanneer hun een gerechtelijk raadsman is toegevoegd krachtens de artikelen 489 en 513 B.W., welke maatregelen in de praktijk uitzonderlijk zijn (...) geïnterneerde personen hun volle handelingsbekwaamheid behouden met de ernstige gevolgen die eraan verbonden zijn”.
Onbekwaamverklaring en de internering hebben verschillende doelstellingen. Evenwel sluiten beide statuten elkaar niet uit.
De bijzondere bescherming inzake verjaring die artikel 2252 B. W. biedt aan de onbekwaam verklaarde, kan derhalve ook (maar ook slechts) gelden voor de geïnterneerde indien hij aan de voorwaarden voor de onbekwaamverklaring voldoet en aldus eveneens die bijzondere bescherming behoeft.”