Opdat een koper een verkoper met succes kan aanspreken voor een gebrek in de koopwaar, moet vaststaan dat dit gebrek bestond op het tijdstip van de levering (artikel 1649quater B.W.).
Art. 1646quater, § 4, B.W. bepaalt dat als het gebrek zich binnen een termijn van 6 maanden na de aankoop voordoet, het vermoeden geldt tot bewijs van het tegendeel dat het gebrek op het ogenblik van de verkoop bestond, tenzij dit vermoeden onverenigbaar is met de aard van het goed of met de aard van het gebrek aan overeenstemming door onder andere rekening te houden met het feit of het goed nieuw dan wel tweedehands is.
Een professionele verkoper kan aan een consument een gebrekkig goed verkopen, in welk geval deze zich nadien niet over dat gebrek kan beklagen. Voorwaarde daarvoor is wel dat de gebreken waarmee het goed wordt verkocht, duidelijk worden gecommuniceerd aan de koper en de koper uitdrukkelijk akkoord gaat met deze gebreken (A. Van Oevelen, «Het nieuwe begrip «conformiteit»», in Het nieuwe kooprecht, De wet van 1 september 2004 betreffende de bescherming van de consumenten bij verkoop van consumptiegoederen, S. Stijns en J. Stuyck (red.), Antwerpen, Intersentia, p. 37).
Het geleverde goed wordt geacht in overeenstemming te zijn met het gekochte goed als het goed cumulatief aan een aantal kwaliteiten voldoet, die worden opgesomd in art. 1649ter, § 2, B.W. Zodra de consument bewijst dat het goed niet beantwoordt aan één van deze eigenschappen, wordt het geleverde goed geacht niet in overeenstemming te zijn met het gekochte goed (A. Lenaerts, «Het nieuwe begrip conformiteit in het Belgisch en Duits kooprecht», T.B.B.R. 2006, 84). De koper moeten dus aantonen dat de problemen in verband met de koopwaar meebrengen dat deze koopwaar niet (meer) beantwoordt aan één of meer van de kwaliteiten opgesomd in art. 1649ter, § 2, B.W.
Art. 1649ter, § 2, B.W. bepaalt onder meer dat een goed geacht wordt conform te zijn als het geschikt is voor het gebruik waartoe goederen van dezelfde soort gewoonlijk dienen en de kwaliteit en de prestaties biedt die voor goederen van dezelfde soort normaal zijn en die de consument redelijkerwijs mag verwachten, gelet op de aard van het goed en de door de verkoper publiekelijk gedane mededelingen. Er moet dus worden nagegaan voor welk gebruik de koopwaar bestemd was en welke kwaliteit en prestaties de koper redelijkerwijs van de koopwaar mochten verwachten. En of het in het raam van dit gebruik en de redelijk te verwachten kwaliteit en de prestaties normaal is dat men binnen de tijdspanne tussen aankoop en de vaststelling van het gebrek en drie maanden na de levering ervan te kampen heeft met dit gebrek.
Wanneer men bij een professionele handelaar een tweedehandsauto koopt die in de publiciteit wordt voorgesteld als instapklaar, waarvoor een keuringsbewijs wordt afgeleverd dat geldig is voor één jaar, zonder vermelding van enig mankement, en waarvoor door de verkoper een wettelijke garantie van één jaar wordt gegeven, is het een normale verwachting dat men hiermee minstens één jaar kan rijden zonder te worden geconfronteerd met een dergelijk gebrek. Nu deze verwachting geen werkelijkheid bleek, is er een gebrek aan overeenstemming in de zin van art. 1649ter B.W.
De aansprakelijkheid van de professionele verkoper voor consumptiegoederen veronderstelt niet alleen dat het gebrek zich veruitwendigt binnen de wettelijke garantieperiode, maar ook dat dit gebrek reeds minstens in kiem aanwezig was bij de levering van het goed (art. 1649quater, § 1, eerste lid BW). Manifesteert het gebrek aan overeenstemming zich binnen zes maanden vanaf de levering van het goed, dan geldt in principe het weerlegbaar vermoeden dat dit gebrek reeds bestond op het ogenblik van de levering (art. 1649quater, § 4 BW).
Wanneer het gebrek aan conformiteit zich voordoet meer dan zes maanden na de levering van het voertuig heeft gemanifesteerd, rust de bewijslast dat dit gebrek minstens in de kiem reeds bestond op het ogenblik van de levering, op de koper.