In deze bijdrage geven we het Antwerpse freefight-vonnis weer
Freefights kunnen worden omschreven als een treffen tussen twee groepen die met elkaar fysiek het gevecht aangaan op basis van vooraf gemaakte afspraken. Deze afspraken kunnen onder meer betrekking hebben op het aantal vechters (en bepaalde eigenschappen die zij mogen hebben, zoals leeftijd of gewichtsklasse), de kledij die het mogelijk maakt om de deelnemers makkelijk te herkennen, het te gebruiken beschermingsmateriaal, de toegestane bewapening of andere regels die gelden tijdens het gevecht . Veelal worden hiervoor eerder afgelegen plaatsen opgezocht.
Het geweld dat gebruikt wordt bij deze freefights kan zeer verregaand zijn. Meerdere personen richten zich tegen één tegenstander, deelnemers worden knock-out geslagen, er worden kniestoten gegeven in het gezicht, personen worden langs achteren aangevallen, ... Door de intensiteit van het gevecht zijn de gevechten vaak kort van duur. Soms volgt er onmiddellijk daarna een tweede ronde, waarbij het aantal vechters of de samenstelling van het team kan wijzigen.
...
Strafbaar karakter van freefights
Het zelfbeschikkingsrecht maakt samen met het beginsel van de individuele vrijheid een fundament uit van onze samenleving en ons rechtsstelsel. De mens bepaalt in essentie zelf hoe hij zijn leven in de persoonlijke levenssfeer invult en hoe hij zich daarin gedraagt om zo uiting te geven aan zijn persoonlijkheid. Deze beginselen vormen de basis voor tal van grondrechten, die de burger beschermen tegen al te verregaande inmenging in diens persoonlijk leven door de overheid of medeburgers. Deze vrijheid kan ook de mogelijkheid inhouden om activiteiten te ontplooien die door anderen worden gepercipieerd als mogelijk fysiek of moreel schadelijk voor zijn persoon. De persoonlijke autonomie kan zo ook betrekking hebben op keuzes die men maakt over zijn eigen lichaam.
Eenieder kan aldus beslissen om een bepaalde persoonlijke waarde, zoals privacy of de lichamelijke integriteit, in bepaalde mate op te geven wanneer men hiertoe zelf beslist. Men heeft het recht daarbij keuzes te maken in overeenstemming met zijn eigen inrichten en waarden, ongeacht hoe irrationeel, onverstandig of onvoorzichtig deze keuzes ook kunnen lijken voor anderen. De voorbeelden hiervan zijn talrijk (het plaatsen van tatoeages of piercings, het beoefenen van de bokssport, esthetische chirurgie, geslachtsverandering, abortus, euthanasie, ...).
Het is vaste rechtspraak van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens dat het recht op zelfbeschikking beschermd wordt door artikel 8 EVRM. Overeenkomstig het tweede lid van dit artikel is geen inmenging van enig openbaar gezag toegestaan in de uitoefening van dit recht, dan voor zover deze inmenging bij wet is voorzien en in een democratische samenleving noodzakelijk is in het belang van de nationale veiligheid, de openbare veiligheid of het economisch welzijn van het land, het voorkomen van wanordelijkheden en strafbare feiten, de bescherming van de gezondheid of de goede zeden of voor de bescherming van de rechten en vrijheden van anderen.
De strafbaarstelling van het opzettelijk en met voorbedachten rade toebrengen van slagen of verwondingen is bij wet voorzien. Aan de legaliteitsvereiste is derhalve voldaan.
De beperking op de persoonlijke vrijheid door de strafbaarstelling van freefights is evenwel noodzakelijk in het belang van de openbare veiligheid, de bescherming van de gezondheid en de bescherming van de rechten en vrijheden van anderen.
Wat betreft de openbare veiligheid, verwijst in dit vonnis de rechtbank naar het feit dat de gevechten plaatsvonden op het openbaar domein, dan wel op terreinen die vrij toegankelijk waren voor anderen.
Wat betreft de bescherming van de gezondheid, verwijst de rechtbank in deze zaak naar het hevige karakter van de gevechten. Dat de risico’s voor de gezondheid slechts hypothetisch zouden zijn en hier geen bewijs van voorligt, zoals door sommige beklaagden wordt aangevoerd, is niet correct. Het beschikbare beeldmateriaal en de commentaren in de teruggevonden tekstberichten maken duidelijk dat bij de freefights ernstige verwondingen werden opgelopen.
Verder bleek uit het beeldmateriaal dat meerdere personen zich richten tegen één tegenstander, er kniestoten werden gegeven in het aangezicht, men wordt aangevallen langs achter, ...
Doordat bij dergelijke gevechten meerdere personen zich kunnen richten tegen één tegenstander, er slechts beperkte (en vaak onduidelijke) grenzen zijn aan het toegelaten geweld, men soms actief is op terreinen met een oneffen ondergrond die stenen of andere harde voorwerpen kan bevatten, er onvoldoende waarborgen zijn voor de handhaving van de beperkte regels en er in geen enkele medische omkadering is voorzien, is er volgens de rechtbank zonder enige twijfel sprake van belangrijke potentiële schade, waarvan de deelnemer vooraf zeer moeilijk de omvang kan inschatten. Dat bepaalde van deze risicofactoren ook aanwezig zijn bij andere sporten, doet hieraan geen afbreuk; het is de combinatie van risicofactoren die maakt dat de freefights een groter gevaar vormen voor de gezondheid, waardoor een strafrechtelijk optreden toelaatbaar is.
De rechtbank is ten slotte ook van oordeel dat het strafbaar stellen van dergelijk gedrag, in de geschetste context, noodzakelijk is in een democratische samenleving. Gelet op de aangehaalde probleemgebieden omtrent de beoefening van freefights, beantwoordt de strafbaarstelling aan een dwingende sociale nood. Verder is ook aan de vereiste van proportionaliteit voldaan gelet op de strafmaat door de wet gesteld op deze feiten en de talrijke andere mogelijkheden voor beklaagden om aan gevechtsporten te doen, inclusief gevechtsporten die een zeker risico inhouden voor de fysieke integriteit van de deelnemers,.
Wat de hoger aangehaalde analogieën (vb. piercing) met andere beslissingen omtrent de eigen fysieke integriteit betreft, wijst de rechtbank erop dat deze ingrepen of beslissingen steeds slechts zijn toegestaan binnen de grenzen van een reglementair kader daaromtrent. Binnen dit kader gelden, naast de vereiste toestemming van de betrokkene, ook regels die een veilig kader creëren waardoor de mogelijke risico’s binnen bepaalde grenzen worden gehouden (bv. hygiënevereisten, de tussenkomst van een of meer artsen, ...) en waarbij ervoor wordt gezorgd dat de persoon die toestemt voldoende geïnformeerd wordt over de aard en de strekking van datgene waarin hij toestemt.
Een dergelijk kader ontbreekt voor de freefights zoals vandaag georganiseerd.
De analogie met sadomasochistische handelingen, waarbij ook een dergelijk regelgevend kader ook ontbreekt gaat niet op. Het Europees Hof voor de Rechten van de Mens oordeelde dat sadomasochistische handelingen wel degelijk strafbaar kunnen worden gesteld (EHRM 19 februari 1997, Laskey, Jaggard en Brown t/ Verenigd Koninkrijk).
Ook in dit kader worden grenzen gesteld aan de uitoefening van het recht op privéleven, ook ten aanzien van een persoon die op wettige wijze instemt met deelname aan sadomasochistische praktijken, in die zin dat vereist is dat de gestelde handelingen niet van aard zijn de gezondheid van diegene aan wie ze worden toegebracht aan te tasten en dus geen reëel gevaar vormen op ernstige en/of blijvende schade in hoofde van de deelnemers. Een dergelijk reëel risico op ernstige en/of blijvende schade aan de gezondheid van de deelnemers bestaat in het kader van freefights, zoals reeds aangehaald, wel degelijk.
De toestemming van de deelnemers aan een gevecht maakt op zich evenwel geen rechtvaardigingsgrond uit voor het misdrijf van opzettelijke slagen en verwondingen en neemt dus het strafbaar karakter van de feiten niet weg. De strafwet is immers van openbare orde en hiervan kan niet worden afgeweken door een overeenkomst (artikel 2 oud Burgerlijk Wetboek).
De sportexceptie is een bijzondere toepassing van de rechtvaardigingsgrond van het wettelijk voorschrift (artikel 70 Strafwetboek), ingegeven door de vaststelling dat de wet- en decreetgever op tal van domeinen de sportbeoefening stimuleert en reglementeert. Hieruit wordt, binnen bepaalde grenzen, afgeleid dat de beoefening van sporten is toegestaan, ook wanneer de handelingen die worden gesteld in deze sport in se onder het toepassingsgebied van een strafbaarstelling vallen.
De vraag rijst of freefights, onder het toepassingsgebied van de sportexceptie vallen. Sport kan worden omschreven als het geheel van spelen en fysieke oefeningen, alleen of in groep beoefend, professioneel of recreatief, ter ontspanning, met het oog op fysieke ontplooiing of vanuit competitiegeest, waarbij men zich onderwerpt aan bepaalde spelregels en met zijn handelingen geen ander praktisch doel nastreeft.
Het deelnemen aan sportbeoefening verleent op zich geen strafrechtelijke immuniteit; niet elke sport komt in aanmerking om te dienen als grondslag voor rechtvaardiging. Indien een sport in aanmerking komt voor toepassing van de sportexceptie, moet de concrete handeling daarenboven nog steeds aan bepaalde voorwaarden voldoen vooraleer zij als gerechtvaardigd kan worden beschouwd. Opzettelijke slagen en verwondingen kunnen in dit kader slechts worden gerechtvaardigd wanneer het slachtoffer geldig heeft toegestemd in het ondergaan van de risico’s van het spel, de dader de spelregels heeft gerespecteerd en hij zich heeft gedragen als een normaal zorgvuldig sportbeoefenaar.
Hoewel voor de meeste beklaagden het uitvechten van de rivaliteit met andere supportersgroepen of het hooliganisme zal hebben geprimeerd, kan niet worden uitgesloten dat bij minstens een deel van de beklaagden de sportieve motieven van doorslaggevend belang waren voor hun deelname aan de freefights.
Het onderzoek heeft evenwel aangetoond dat de weinige afgesproken regels systematisch met de voeten werden getreden. De stelling van sommige beklaagden dat enkel personen waarvan individueel is aangetoond dat zij de spelregels overtreden hebben, strafbaar zijn, maar dat dit niet op de gehele sportbeoefening mag afstralen, kan in casu niet worden bijgetreden nu aangetoond is dat het negeren van deze (op zich al zeer beperkte) regels niet alleen terug te brengen is tot individuele beslissingen, maar zich ook manifesteert op organisatorisch vlak en een systematisch karakter had.
Hoewel dus kan worden gesteld dat er principieel enkele basisregels bestaan voor freefights, heeft het onderzoek aangetoond dat voor de thans aan de rechtbank voorgelegde feiten deze regels geen enkele of slechts een minimale weerslag hadden op hoe het gevecht in de praktijk verliep. Dergelijke systematisch niet nageleefde en niet afdwingbare regels volstaan niet om freefights als een sport te kunnen beschouwen in het kader van de sportexceptie.
Daarnaast wijst de rechtbank erop dat er ook grenzen zijn aan wat als een toelaatbare sport kan worden beschouwd. Deze vloeien voort uit het recht op leven (art. 2 EVRM), het verbod op onmenselijke of vernederende behandeling (art. 3 EVRM), het recht op bescherming van de fysieke integriteit (dat voortvloeit uit art. 8 EVRM), de openbare orde en de goede zeden.
Artikel 10 van het decreet van 20 december 2013 inzake gezond en ethisch sporten bepaalt in § 1 dat de Vlaamse Regering voor het beoefenen van een sport die, gelet op de aard en de context ervan, een bijzonder risico meebrengt voor de fysieke of psychische integriteit van de sporter, voorwaarden kan bepalen die nageleefd moeten worden met het oog op de bescherming van de gezondheid van de sporter.
Deze voorwaarden kunnen onder meer betrekking hebben op leeftijdsgrenzen, de opleiding of begeleiding van sporters, de aanwezigheid van een arts of een sportmedisch geschiktheidsonderzoek. § 2 van het decreet stelt dat elke vorm van sportbeoefening die een extreem risico inhoudt voor de fysieke of psychische integriteit van de sporter, door de Vlaamse Regering kan worden verboden.
De rechtbank stelt vast dat de Vlaamse regering tot heden geen maatregelen heeft genomen met betrekking tot freefights, noch op basis van § 1, noch op basis van § 2. Anderzijds moet ook worden vastgesteld dat freefights evenmin als sport werden erkend in het kader van het Vlaamse sportbeleid. Aan het (nog) niet optreden van de bevoegde overheden met betrekking tot freefights als sportvorm kan geen doorslaggevend belang worden gehecht, nu alle betrokkenen het erover eens zijn dat het om een (voor België) nieuw fenomeen gaat, zeker op het moment van de feiten.
In de mate dat freefights zouden kunnen worden beschouwd als sport in het kader van de Vlaamse reglementering, zijn ze onder te brengen bij de risicovechtsporten; dit zijn sporten waarbij het toegestaan is bepaalde technieken te gebruiken met de intentie de fysieke of psychische integriteit van de tegenstander te verminderen (art. 1, 5°, Kwaliteitsstandaard voor het organiseren van risicovechtsporten, erkend bij besluit van de Vlaamse Regering van 28 oktober 2016 tot erkenning van de kwaliteitsstandaard voor het organiseren van risicovechtsporten, hierna: Kwaliteitsstandaard).
Artikel 3 van de Kwaliteitsstandaard bepaalt dat om aan de kwaliteitsstandaard voor het organiseren van risicovechtsporten te beantwoorden, de risicovechtsportorganisatie aan onder meer de volgende voorwaarden moet voldoen:
“1° over minstens één medisch aanspreekpunt beschikken;
2° voor al haar leden een verzekering voor lichamelijke ongevallen en burgerlijke aansprakelijkheid afsluiten;
3° over een gedragscode die aandacht besteedt aan veilig en zo gezond mogelijk sporten en die risicovechtsportspecifieke aandachtspunten omvat, beschikken en die gedragscode naleven of doen naleven;
4° over een specifiek wedstrijdreglement beschikken voor elke stijl of vorm;
[...]
7° in regels voorzien voor de sportmedische geschiktheid van recreatieve sporters [...];
8° in regels voorzien voor de sportmedische geschiktheid van wedstrijdsporters [...];
9° in regels voorzien om de sporters te beschermen tijdens een kamp, die minstens bepalen dat:
a) kampen alleen mogen plaatsvinden als een toezichthoudende arts in de directe omgeving van de kamp aanwezig is;
b) de toezichthoudende arts het recht heeft het kamp te onderbreken of stop te zetten als hij oordeelt dat de gezondheid of de veiligheid van de sporter dat vereist;
c) er een duidelijk en herkenbaar signaal voor opgave is gedefinieerd;
d) de toezichthoudende arts kan beslissen om de sporter na de kamp te onderzoeken;
10° een minimale trainingsperiode vaststellen per risicovechtsportdiscipline en per leeftijdsklasse voor sporters aan wedstrijden mogen deelnemen;
11° de gelijkwaardigheid van tegenstanders garanderen bij alle leeftijdscategorieën [...];
12° erin voorzien dat een sporter op elk moment het recht heeft om af te zien van zijn deelname aan een kamp;
13° een risicoanalyse uitvoeren voor elke vorm en stijl van de risicovechtsport die ze aanbiedt, en maatregelen en initiatieven uitwerken ter bestrijding en voorkoming van de risico’s;
14° samenwerken met andere risicovechtsportorganisaties en in het bijzonder met de organisatie voor risicovechtsporten, vermeld in artikel 59 van het decreet van 10 juni 2016 houdende de erkenning en subsidiëring van de georganiseerde sportsector.”
Enkele beklaagden meenden in deze zaak dat er geen sprake is van enig strafbaar gedrag door een analogie te maken tussen freefights en een duel. Uit de opheffing van de strafbepalingen inzake het duel zou kunnen worden afgeleid dat de wetgever een dergelijke vorm van opzettelijke slagen en verwondingen, waarbij men het met wederzijdse toestemming fysiek tegen elkaar opneemt, niet langer nodig achtte.
De rechtbank verwerpt dit verweer. Het duel maakte het voorwerp uit van een afzonderlijke regeling in de wet van 8 januari 1841 over het tweegevecht. In 1867 werden de materieelrechtelijke bepalingen van deze wet impliciet opgeheven door deze over te nemen in de artikelen 423-433 Sw. Deze bepalingen uit het Strafwetboek werden opgeheven door de wet van 28 november 2000 betreffende de strafrechtelijke bescherming van minderjarige. In 2005 werden de resterende bepalingen van de wet van 1841 expliciet opgeheven door de wet van 13 februari 2005 houdende administratieve vereenvoudiging.
Anders dan de verdediging lijkt voor te houden, had de wetgever hiermee geenszins de bedoeling het houden van dergelijke feiten te decriminaliseren. Bij de opheffing van de wet van 8 januari 1841 werd in de memorie van toelichting uitdrukkelijk gesteld dat de opheffing mogelijk was, omdat duels strafbaar blijven onder de andere bepalingen van het Strafwetboek.
zie ook: Gewelddaden in het Sw. 2024