Zonder daarom reeds een echtscheidingsprocedure in te stellen kunnen huwelijkspartners beroep doen op de Familierechter om een aantal maatregelen te nemen.
Welke?
• afzonderlijke woonst
De Familierechter (vroeger de vrederechter) kan partijen toestaan afzonderlijke woonst te nemen met een wederzijds verontrustingsverbod. Dit betekent zeker niet dat de getrouwheidsplicht wordt opgeheven, maar kan wel beletten dat het verlaten van de echtelijke woonst hierna als grief tot echtscheiding wordt aangewend. zie zie: E. Van Den Eeden in T. Vred 2006-418.
• Voorlopig bezit toekennen van goederen
De Familierechter kan de echtgenoten ten voorlopige titel in het bezit laten of in het bezit laten stellen van bepaalde goederen; zie: E. Van Den Eeden in T. Vred 2006-423.
• Maatregelen mbt de kinderen
Van bilocatie, verblijfs- en of gezagsco-ouderschap tot tijdelijke exclusieve uitoefening van ouderlijk gezag; bepaling van omgangsrecht, onderhoudsgeld al dan niet samen met inkomstendelegatie. zie: E. Van Den Eeden in T. Vred 2006-424.
• Persoonlijk onderhoudsgeld
Toekennen van een tijdelijk persoonlijk onderhoudsgeld, zonder dat hierbij principieel een schuldcriterium speelt eventueel met of middels loutere inkomstendelegatie.zie: E. Van Den Eeden in T. Vred 2006-428, ondermeer mbt de schuldvraag met afwijkende standpunten.
• Verdeling van schulden
Tijdelijke bepalingen wie bepaalde schulden draagt, zonder evenwel dat deze schulden tegenstelbaar zijn aan de schuldeisers.
• Inventaris
Teneinde te vermijden dat bepaalde goederen verdwijnen kan de Familierechter niet alleen een vervreemdingsverbod opleggen maar ook de goederen laten inventariëren
• Vervreemdingsverbod
Rechtsgrond:
223 BW eerste lid: een van de partijen bewijst dat de andere partij grovelijk zijn plichten verzuimt
223 BW tweede lid: een van de partijen toont gewoon aan dat de verstandhouding verstoord is, zonder dat enige schuldvraag aan de orde is. zie: E. Van Den Eeden in T. Vred 2006-407
Beperking in tijd
Sinds het cassatiearrest van 30/11/11995 kan moeilijk nog weerhouden worden dat maatregelen die niet in tijd beperkt zijn de feitelijke scheiding organiseren. De facto dient evenwel vastgesteld dat de Familierechter de organisatie van een feitelijke scheiding onmogelijk kan verhinderen RABG 2005/19 p.1763. De maatregelen moeten wel "voorlopig" zijn, hetgeen betekent dat deze maatregelen de rechten van partijen niet definitief mogen beperken. Zie zie: E. Van Den Eeden in T. Vred 2006-413. Een verklaring van een partij afgelegd voor de Familierechter stellende dat deze wil scheiden, maakt de Familierechter niet onbevoegd. Deze verklaring heeft immers geen enkele juridische bindende kracht. Zie zie: E. Van Den Eeden in T. Vred 2006-413 en 417
Ultra petita
De Familierechter is niet gebonden door de maatregelen die in het verzoekschrift worden gevorderd. Hij kan maatregelen bevelen zonder het gevaar op te lopen ultra petita te oordelen. zie B. Wauters, Aandelen en echtscheiding p. 259.
Temporele bevoegdheid van de Familierechter
Wanneer de Familierechter maatregelen uitspreekt die niet in tijd beperkt zijn blijven zij uitvoerbaar tot aan de beslissing van de voorzitter in kortgeding die hij neemt in toepassing van art. 1280 Ger. W. De kortgedingrechter kan andere maatregelen nemen dan de Familierechter vanaf de datum van dagvaarding in echtscheiding en zonder dat er nieuwe omstandigheden moeten bewezen zijn. Cass. 20/02/2006, RABG 2006/16, 1228 met noot, "Dringende voorlopige maatregelen van de vrederechter (nu Familierechter) gevolgd door voorlopige maatregelen van de kortgedingrechter van M. Govaerts. Zie ook E. Van Den Eeden in T. Vred 2006-408.
Artikel 221, zesde lid, van het Burgerlijk Wetboek bepaalt dat, wanneer de Familierechter de in het tweede lid bedoelde ontvangstmachtiging beveelt en naderhand een verzoekschrift tot echtscheiding of tot scheiding van tafel en bed wordt ingediend, de machtiging niettemin uitvoerbaar blijft tot aan de beslissing van de rechtbank of van de voorzitter van de rechtbank in kort geding.
Het enkele feit dat een verzoekschrift tot echtscheiding of tot scheiding van tafel en bed wordt ingediend, verhindert de uitvoerbaarheid van de door Familierechter verleende ontvangstmachtiging niet.
Wanneer de Familierechter de bedoelde maatregel niet in de tijd heeft beperkt, blijft die maatregel aldus uitvoerbaar tot aan de beslissing van de rechtbank of van de voorzitter van de rechtbank in kort geding.
Voormelde regel is ook van toepassing op andere maatregelen die de Familierechter beveelt in het raam van artikel 223 van het Burgerlijk Wetboek.
Het voorgaande doet geen afbreuk aan de bevoegdheid van de voorzitter van de rechtbank, zetelend in kort geding, om in het raam van artikel 1280 van het Gerechtelijk Wetboek, voorlopige maatregelen te bevelen. Daarbij strekt de bevoegdheid van de voorzitter zich in de tijd uit vanaf de dagvaarding tot echtscheiding tot de datum waarop de echtscheidingsuitspraak in kracht van gewijsde is getreden. De voorzitter kan aldus maatregelen bevelen die ingaan vanaf de dagvaarding waardoor reeds uitgevoerde maatregelen die door de Familierechter werden bevolen overeenkomstig artikel 223 van het Burgerlijk Wetboek komen te vervallen.
De vordering tot dringende voorlopige maatregelen van de Familierechter en de vordering tot voorlopige maatregelen van de voorzitter hebben een onderscheiden voorwerp. De voorzitter kan bijgevolg maatregelen bevelen die verschillend zijn van die welke door de Familierechter werden bevolen, zonder dat gewijzigde omstandigheden moeten bewezen zijn.
Voor nuttige modellen en instructies zie
https://www.rechtbanken-tribunaux.be/nl/rechtbank-eerste-aanleg-oost-vlaanderen-afdeling-gent/family