Een bestuurder of zaakvoerder kan principieel niet aangesproken worden voor schulden van de vennootschap.
Toch zijn er een aantal bepalingen op grond waarvan de bestuurder kan aangesproken niet in het minst op grond van zijn bestuurdersaansprakelijkheid: zie
www.elfri.be - Artikel - Bestuurdersaansprakelijkheid bij faillissement
Verder kunnen door de curator tegen een bestuurder of zaakvoerder vorderingen gesteld tot volstorting kapitaal of tot het aanzuiveren van een rekening-courant.
Deze vorderingen kunnen de betrokken zaakvoerder of bestuurder in een schuldoverlast brengen over de rand van diens vermogen. Eerder dan een collectieve schuldenregeling kan in dit geval het persoonlijk faillissement van de bestuurder/zaakvoerder worden overwogen.
Volgens boek XX WER staat de faillissementsregeling immers open voor ‘iedere natuurlijke persoon die zelfstandig een beroepsactiviteit uitoefent’ en kan de bestuurder hieronder verstaan worden. Een bestuurder kan evenzeer aanzien als "onderneming" en is zeker een zelfstandige die een beroepsactiviteit uitoefent.
Dit persoonlijk faillissement biedt als voordeel een vooruitzicht op kwijtschelding en een onmiddellijke nieuwe start, zonder dat er aanspraak kan gemaakt worden op nieuw vermogen en nieuwe inkomsten. Dit ligt gans anders in een collectieve schuldenregeling alwaar de schuldenaar 7 jaar of langer in de armoede blijft.
Wel kan de curator van het persoonlijk faillissement of de curator van de gefailleerde vennootschap, elke belanghebbende en ook het openbaar ministerie een procedure starten tegen deze kwijtschelding op grond van artikel XX.173 §3 WER en dit voor zover het bewijs geleverd wordt dat de gefailleerde kennelijk grove fouten heeft begaan die hebben bijgedragen tot het faillissement.
Ondernemers (oude benaming van handelaars, maar ook vrije vrije beroepen) kunnen failliet gaan niet alleen middels een vennootschap maar ook in persoonlijke naam, waarna ze niet alleen voor hun beroepsschulden maar ook voor hun persoonlijke schulden kwijtschelding kunnen bekomen.
Ook een (gewezen) bestuurder, die op duurzame wijze heeft opgehouden te betalen, kan het faillissement met bijhorende kwijtschelding aanvragen. Het faillissement staat immers open voor ‘iedere natuurlijke persoon die zelfstandig een beroepsactiviteit uitoefent’.
Aangenomen wordt dat gewezen bestuurders van vennootschappen kunnen gekwalificeerd worden als ondernemingen en dus persoonlijk failliet kunnen worden verklaard.
Principieel is in toepassing van het WER een persoonlijk faillissement van een (ex) bestuurder (nieuwe naam voor zaakvoerder) mogelijk, los van het faillissement van de onderneming waarin deze optrad.
Boek I WER geeft in art. 1.1 §1 haar definitie van het begrip onderneming. Ook Boek XX i.v.m. het faillissement verwijst naar die definitie:
“1° onderneming : elk van volgende organisaties :
(a) iedere natuurlijke persoon die zelfstandig een beroepsactiviteit uitoefent;”
Een bestuurder of zaakvoerder oefent een zelfstandige beroepsactiviteit uit door op te treden als bestuurder of zaakvoerder van de failliet verklaarde vennootschap.
Het faillissement van een bestuurder kan interessant zijn precies omdat deze door een faillissement kwijtschelding kan bekomen.
Toch worden faillissementen van bestuurder of zaakvoerders de laatste tijd soms geweigerd op grond van een interpretatie die sommige rechtspraak geeft aan een recent arrest van het Hof van Cassatie van 18 maart 2022 C.21.0006.F.
Alleen ondernemingen kunnen failliet verklaard worden. De vraag werd dus gesteld dus wat een onderneming is en in hoeverre een bestuurder als onderneming kan worden aanzien.
De definitie van onderneming vinden we terug in artikel I.1, 1°, a), van het Wetboek van economisch recht: Behoudens andersluidende bepaling (...) wordt voor de toepassing van dit Wetboek verstaan onder :
“1° onderneming : elk van volgende organisaties :
(a) iedere natuurlijke persoon die zelfstandig een beroepsactiviteit uitoefent;
(b) iedere rechtspersoon;
(c) iedere andere organisatie zonder rechtspersoonlijkheid.”
Het Hof van Cassatie leidt in het arrest van haar Franse kamer van 18 maart 2022 daaruit af dat een natuurlijke persoon die zelfstandig een beroepsactiviteit uitoefent een onderneming kan zijn als er sprake is van een ’organisatie’.
Een natuurlijke persoon is volgens het Hof van Cassatie slechts een onderneming, in de zin van de laatstgenoemde bepaling, voor zover hij een organisatie vormt die bestaat uit een ordening van materiële, financiële of menselijke middelen, met het oog op de uitoefening van een zelfstandige beroepsactiviteit.
Hieruit zou volgens voormeld arrest volgen dat de zaakvoerder of de bestuurder van een vennootschap die zijn mandaat buiten elke eigen organisatie uitoefent, geen onderneming is. “
Hierbij kan niet voorbijgegaan aan de art. 1,1° WER en de logische grammaticale interpretatie, op grond waarvan kan gelezen dat de wet een onderneming per definitie als organisatie aanziet.
Een ander element dat aangehaald werd in dit arrest is de regel dat er maar een zelfstandige activiteit kan zijn als er sprake is van de regelmatige uitoefening van een activiteit met het oog op het verkrijgen van inkomsten.
Hieruit werd geconcludeerd dat een onderneming minder wordt gekenmerkt door haar activiteiten of doel dan door zijn organisatie, en meer bepaald door de manier waarop de materiële, financiële en personele middelen zijn geregeld.
Het enkele feit dat een natuurlijke persoon een mandaat als zaakvoerder of bestuurder uitoefent, vergt op zich geen specifieke organisatie: de hele organisatie is verbonden met de vennootschap.
Er kan volgens het Hof van Cassatie in dit arrest maar sprake zijn van een onderneming als er een organisatie is. En een organisatie impliceert een regeling van materiële, financiële of persoonlijke middelen voor de uitoefening van een professionele activiteit op onafhankelijke basis.
Op het eerste zicht is een onderneming zonder organisatie een contradictio in terminis.
Een onderneming behelst het samenbrengen van middelen om een activiteit uit te oefenen. Van Dale definieert ondernemen als “een bedrijf opzetten of leiden” en “onderneming” als commerciële organisatie.
Onderneming en organisatie zijn dus volgens Van Dale taalkundig synoniemen.
Aldus zou het karakter van onderneming en de mogelijkheid tot persoonlijk faillissement worden ontnomen bij samenloop van concrete omstandigheden zoals bv.
- het beperkte inkomen als zelfstandige, dan wel de afwezigheid van een activiteit met oog op het verwerven van inkomen
- de afwezigheid van bewijs van de omvang van de beroepsactiviteit,
- de afwezigheid van boekhoudkundige documenten,
- de aangehouden stopzetting van de activiteit
Belangrijk hierbij is dat niet voorbijgegaan wordt aan het volledige arrest van het Hof van Cassatie van 28/04/2022.
Het arrest van het Hof van beroep te Bergen 14 juli 2020 zoals door Cassatie op 28 april 2022 bevestigd, handelde over het zeer specifieke geval waarbij de vennootschap een vastgoedmaatschappij was hoofdzakelijk zo niet loutere inkomsten uit huurgelden”, waarbij één en ander louter als patrimoniumbeheer kon aanzien en de zogeheten zaakvoerder aldus geen structuren beroepsactiviteit uit te oefenen.
Weze hieraan toegevoegd dat de voormalige bestuurder die niet als ondernemer werd aanzien in deze zaak omdat hij geen organisatie had, dan nog een onder bewind geplaatste persoon betrof. De betrokkene kon geen enkele beroepsactiviteit aantonen, geen boekhoudkundige stukken en vooral bevestigde in deze zaak de boekhouder dat de betrokkene geen enkele activiteit meer verrichtte, aangezien [“zaakvoerder-bestuurder” niet alleen onder bewind werd geplaatst, maar bovendien met pensioen was gegaan en door zijn gezondheidstoestand, zelfs niet meer in staat was enige aanvullende activiteit te verrichten, met als enig inkomen een pensioen als zelfstandige van 344,85 euro.
Bleek in deze zaak dat de betrokkenen enkel door zijn hoedanigheid van statutair zaakvoerder van de voormelde vennootschap, een onderneming op papier was, waarbij zijn “activiteit “ als gepensioneerde zieke die onder bewind stond, niet bepaald gericht was om inkomsten te genereren op duurzame en voortdurende wijze.
Het arrest van het hof van beroep te Bergen van 14 juli 2020 waarover cassatie oordeelde dat de betrokken “zaakvoerder” niet kon aanzien worden als onderneming, gelet op zijn maatschappelijke toestand (onder bewind gestelde gepensioneerde)”, namelijk gegevens die geen verband houden met het criterium van de “zelfstandig” uitgeoefende beroepsactiviteit.
Hieraan werden wel overige overwegingen toegevoegd
- dat “het begrip ‘zelfstandig’ [in de zin van artikel 1.1, 1°, a), Wetboek van economisch recht] ook de kwestie van de aansprakelijkheid voor de gestelde handelingen omvat om als ‘onderneming’ te kunnen worden omschreven”,
- dat de “lasthebber geen zelfstandige beroepsactiviteit uitoefent omdat, a priori, niet zijn eigen aansprakelijkheid maar die van de rechtspersoon waarvan hij het orgaan is in het gedrang kan komen”,
- dat “de onderneming minder door haar activiteit of haar doel wordt gekenmerkt dan wel door haar organisatie, namelijk de wijze waarop de materiële, financiële en menselijke middelen geordend zijn. Het enkele feit dat een natuurlijke persoon een mandaat van zaakvoerder of bestuurder uitoefent, impliceert op zich geen enkele eigen organisatie; elke organisatie is verbonden aan de vennootschap”,
- dat, in dit geval, het “loon erg bescheiden leek te zijn”, dat geen enkel gegeven wordt overgelegd waaruit de omvang van de beroepsactiviteit blijkt; dat “er geen enkele structuur werd opgericht en er evenmin boekhoudkundige stukken of persoonlijke verbintenissen zijn overgelegd”,
- dat niet is aangetoond “dat de [onder het bewind van de eiseres gestelde persoon] in dit geval een eigen organisatie zou hebben opgericht om zijn beroepsactiviteit uit te oefenen”, en haalt aldus de economische activiteit van de vennootschap en de beroepsactiviteit van de lasthebber door elkaar, waarbij de activiteit van laatstgenoemde bestaat uit dienstverrichtingen voor die vennootschap, zodat die dienstverrichter een onderneming is in de zin van de artikelen I.1, 1°, a), en I.22, 7°/1 Wetboek van economisch recht en failliet kan worden verklaard krachtens de artikelen I.22.8° en XX.99 van dat Wetboek, en schendt alle in het middel vermelde bepaling.
Het Hof van Cassatie heeft het cassatieberoep in dit concreet geval verworpen.
Maar het is te kort door de bocht om op basis van deze overwegingen te besluiten dat het Hof van Cassatie zou geoordeeld hebben dat bestuurders van een vennootschap niet (meer) persoonlijk failliet kunnen verklaard. Alleen kan afgeleid dat in een welbepaald geval een rechter kan oordelen dat een gepensioneerde, zieke, onder bewind geplaatste bestuurder, die de facto geen enkele activiteit meer uitoefende in een vennootschap die al evenmin actief was en die de facto een loutere patrimoniumvennootschap was waaruit hij geen inkomsten genereerde niet aanzien wordt als een onderneming en dat wanneer een rechter aldus in graad van beroep aldus zou oordelen dit arrest cassatiebestendig is.